Het Dodenspoor

Het Dodenspoor – Sara Blædel
‘Sara Blædel is een kracht om rekening mee te houden.’ – Karin Slaughter
Rechercheur Louise Rick is op zoek naar een verdwenen vijftienjarige jongen. Het onderzoek
brengt haar terug naar Hvaslø, het dorp waar haar geliefde jaren geleden onder verdachte
omstandigheden overleed. Louise grijpt deze mogelijkheid met beide handen aan en
combineert de zoektocht naar de jongen met een zoektocht naar de waarheid: wat is er destijds
echt gebeurd?
Het dodenspoor, het nieuwste deel in de Louise Rick-reeks, is een hartverscheurende thriller.
Sara Blædel voert de spanning hoog op.
Sara Blædel (Denemarken, 1964) was journaliste en werkte voor de Deense televisie. Ze
debuteerde in 2004 als misdaadauteur en ontving meteen de debuutprijs van de Deense
Academie van Misdaadschrijvers. Ook zijn er van verschillende van haar boeken filmrechten
verkocht en is ze al drie keer verkozen tot favoriete auteur van Denemarken. Het dodenspoor
is het vervolg op het zeer succesvolle De vergeten zusjes.
‘Sara Blædels schrijfstijl is spannend, adembenemend en warm.’ – Camilla Läckberg
‘Sara Blædel heeft het weer voor elkaar. De plot werkt fantastisch en de spanning wordt nooit
minder.’ – Politiken (****)
‘Ideaal voor wie méér wil zoeken achter alledaagse façades.’ – Crimezone over De vergeten
zusjes
[Leesfragment]
#
HIJ AARZELDE EVEN VOORDAT hij
de dode kip die zijn vader hem voorhield aanpakte. Op de
plek waar de kop had gezeten zaten bloedspetters op de witte veren. Sune had nooit tegen
bloed gekund, niet tegen de geur en ook niet tegen de intens rode kleur wanneer het naar
buiten welde en een plas vormde.
Maar dat mocht zijn vader niet zien. Vandaag niet.
Het zou makkelijker zijn geweest als zijn moeder erbij had kunnen zijn, dacht hij en
hij knipperde een paar keer met zijn ogen. Ze was stervende, ze lag in haar slaapkamer. Hij
had het grootste deel van de dag bij haar gezeten. Het infuus was het ergst. Hij kon bijna niet
kijken naar de plek waar de naald in haar hand ging, ook al zat er een pleister overheen. Ze
sliep toen zijn vader hem had geroepen om te zeggen dat het tijd was om te vertrekken.
Hij had zich al maanden verheugd op zijn inwijdingsceremonie. Hij had zich verheugd
op het ritueel en het feest. Hij had al heel vaak geprobeerd zich voor te stellen hoe het zou zijn
om als kind het huis te verlaten en ergens in de loop van de nacht als volwassen man terug te
keren. Hij zou in ieder geval worden beschouwd als een volwassen man en hij zou dezelfde
rechten en plichten hebben. De meeste andere kinderen uit zijn klas hadden op hun dertiende
belijdenis gedaan, maar omdat zijn familie het odinisme aanhing, het geloof in de noordse
goden, zou Sune zijn geloofsbelijdenis pas doen op de dag dat hij vijftien werd. En dat was
vandaag.
Hij legde de kip in de emmer die zijn vader uit de schuur had gehaald en zette die voor
in de auto. Toen stapte hij in en trok zijn benen op. Zijn vader had alles wat ze nodig hadden
voor de middernachts-blót, de middernachtelijke offerceremonie, in de witte bestelwagen
gepakt en hij had zelf gecontroleerd of hij de twee kleine gaven voor de goden niet vergeten
was.
Een daarvan moest zijn kindertijd symboliseren, de andere stond voor de toekomst.
Voor zijn kindertijd had hij het boek gekozen waarmee hij was opgegroeid, ook al vond hij
het heel moeilijk om afstand te doen van het stukgelezen exemplaar van Winnie the Pooh. De
rug van het boek werd met plakband bij elkaar gehouden, want zijn moeder had het zo vaak
aan hem voorgelezen dat de bladzijden er bijna uitvielen. Hij had wel gemerkt dat het zijn
vader irriteerde dat hij het boek koos. Zijn vader had voorgesteld dat hij in plaats daarvan een
voetbal zou kiezen. Maar zijn moeder was het met hem eens geweest.
Zijn andere offergave was het grote zakmes dat hij van zijn vader had gekregen. Sune
hoopte dat de goden hem in ruil daarvoor moed en kracht zouden schenken in zijn volwassen
leven, ook al was hij niet van plan om slager te worden, zoals zijn vader en zijn opa. Hij had
gewoon niets beters kunnen bedenken en zijn vader was tevreden geweest.
Sune zou zelf ook een gave krijgen. Een gave die hem een duwtje in de goede richting
moest geven. Zijn vader had een slagersmes gekregen. Hij was niet zo goed in lezen en
schrijven, dus hij was na zijn inwijding van school gehaald om bij zijn vader in de leer te gaan
als slager. Sune had ook gehoord over een jongen die een open vliegticket had gekregen met
de boodschap dat hij weg moest blijven totdat hij zo volwassen was dat hij niet meer aan zijn
moeders rokken hoefde te hangen. Hij was nooit meer thuisgekomen.
Sune hoopte dat hij zelf een zilveren ketting met de hamer van Thor zou krijgen,
omdat die hun noordse geloof symboliseerde. Het was zijn vaders idee dat hij er zo een zou
vragen. Toen zijn vader het bospad insloeg en vroeg of hij er klaar voor was, glimlachte hij en
knikte.
Hij zag de fakkels en het vuur al van een afstand. De schemering stond op het punt over te
gaan in de duisternis en de nachtelijke hemel wierp zwarte schaduwen over de bomen en
maakte dat het vuur er goudachtig en uitnodigend uitzag. Hij voelde het kriebelen in zijn buik
toen hij zag dat de anderen vroeger waren gekomen om alles klaar te maken voor hem. De
vlammen van de fakkels dansten in het donker.
Vanavond was het zíjn blót, zijn offerceremonie. Voor de eerste keer zou hij deel
uitmaken van de kring van de mannen. Zo ver terug als Sune zich kon herinneren, was hij met
zijn ouders meegegaan naar het bos als ze bijeenkwamen met de andere odinisten. Hij hield
van de sfeer en de grote gezamenlijke maaltijd die werd gehouden als de volwassenen klaar
waren met het bidden tot de noordse goden, maar hij had zelf nooit deel uitgemaakt van de
cirkel. Tot dit moment was hij niet gebonden geweest aan de regels, maar als hij vanavond
binnentrad in de kring van de mannen en de cirkel werd gesloten, zou hij voor de verdere
toekomst met hen zijn verbonden door zijn eed. De cirkel van de volwassenen kon slechts
worden verbroken door kinderen en dieren die niet begrepen dat deze heilig was. Tot nu toe
was hij altijd samen met de andere kinderen weggestuurd om te gaan spelen aan de andere
kant van de grote vuurplaats, met de strenge order dat ze alleen mochten storen als een van de
kleintjes ernstig gewond was geraakt.
Vanaf vanavond zou hij deel uitmaken van de cirkel als de goden werden
aangeroepen. Hij zou mogen meedoen als de drinkhoorn rondging en als dank voor zijn
inwijding moest hij de kip offeren aan de goden en zijn noordse geloof bevestigen. De
afgelopen maanden had hij alle rituelen doorgenomen. Zijn vader had hem verteld over de
ring der gezworenen en hem ingeprent dat je door bij die ring te zweren, een gelofte aflegt aan
de goden die niet verbroken kan worden.
Hij dacht aan het varken dat achter in de bestelwagen lag. Als afsluiting van zijn
inwijdingsritueel zou het worden gedood en het bloed zou aan de goden worden geschonken
als offergave. Dat was de dank van zijn familie omdat ze hem hadden aangenomen.
Zijn vader liep voor hem uit naar het vuur. De fakkels stonden helemaal rondom het vuur, op
een paar meter afstand, waardoor het geheel een soort vesting leek. Opeens werd Sune
verlegen door de stilte en doordat de mannen zich plechtig opstelden in een rij en om beurten
naar voren stapten om hem te omhelzen. Hij wist niets te zeggen en probeerde zijn trotse
glimlach te verbergen om niet te kinderachtig te lijken. Toen trok de Gode, de priester, zijn
mantel aan en de mannen sloten zich aaneen in een kring rondom het vuur zodat het schijnsel
van de fakkels hen afsloot van het bos.
Nu, dacht Sune. Nu gaat het beginnen. Nog even en ik ben volwassen. Over enkele
ogenblikken ben ik volwassen.
Hij had eigenlijk verwacht dat de Gode het woord zou nemen. Meestal hield hij de
inleiding als de volwassenen in de kring stonden. Maar in plaats daarvan deed zijn vader een
stap naar voren en hij hield zijn hoofd een beetje scheef terwijl hij hem glimlachend opnam.
‘Sune, mijn zoon’, begon hij een beetje onhandig. ‘Vanavond begint jouw volwassen
leven. Nu ben je niet langer een kind. Je hebt nog veel te leren.’
Een paar van de mannen schraapten hun keel, of kuchten.
Sune moest denken aan de sage over Signe, de dochter van koning Vølsung, die haar
zoons het bos in had gestuurd toen de oudste nog maar tien jaar oud was. Ze waren geen van
allen moedig genoeg geweest om zich daar te redden. Even dacht hij weer aan zijn moeder.
‘Gefeliciteerd met je verjaardag’, had ze gezegd toen hij die ochtend zijn ontbijt had
meegenomen naar haar slaapkamer. Zelf at ze niet veel meer, het grootste deel van haar
voeding kreeg ze via een sonde. Maar ze had naar hem geglimlacht en zijn hand gepakt.
‘Verheug je je op vanavond?’
Nu duwde zijn vader Sune de kring binnen en de Gode begon te zingen terwijl hij
langzaam om de cirkel heen liep. In iedere windrichting bleef hij stilstaan om een god aan te
roepen. In het noorden Odin, de oppergod. In het zuiden Thor, de beschermer van de mensen.
In het oosten Freya, de vruchtbaarheidsgodin en in het westen Frigg, de vrouw van Odin, die
stond voor stabiele relaties en het huwelijk.
‘De cirkel is gesloten’, verklaarde de Gode toen hij terug was op zijn plek.
Sune betwijfelde of hij in staat zou zijn te herhalen wat er tegen hem was gezegd
tijdens het eigenlijke ritueel als iemand dat naderhand aan hem had gevraagd. Hij had de
drinkhoorn een aantal keer aangenomen en hij had eraan gedacht de punt naar zijn buik te
laten wijzen en de hoorn voorzichtig naar zijn mond te brengen zodat er geen onderdruk zou
ontstaan en de mede in zijn gezicht zou spatten. Zijn vader had hem geleerd dat je zo het
verschil kon zien tussen degenen die nieuw waren in de cirkel en degenen die door de wol
geverfd waren. Zijn wangen kleurden inmiddels rood door de warmte van het vuur en het
hoge alcoholpercentage. Een beetje beneveld had hij geluisterd naar de mannen, die om
beurten in het midden van de cirkel stapten en een dichtregel voor hem opzeiden. Een paar
hadden verzen gekozen uit Hávamál, het Lied van de Hoge uit de Edda, en hij had ook enkele
passages herkend uit Völuspá, de profetie van de Völva, maar al vrij snel waren de verzen in
elkaar over gevloeid. Toen iedereen had gezegd wat hij wilde zeggen, hadden ze voor hem
gezongen. Sune had zijn gaven voor de goden op de grond gelegd en toen was de drinkhoorn
weer rondgegaan. Daarna werd de cirkel geopend. Ze juichten voor hem en ze tilden hem op
en opnieuw werd hij door iedereen in de cirkel omhelsd.
Hij kon zich wél iedere seconde herinneren van het magische moment toen hij na de
offerceremonie was opgenomen in de gezworen broederschap van de mannen. Hij was bij het
vuur blijven staan terwijl de volwassenen bij elkaar kwamen onder de grote offereik. De ruim
duizend jaar oude boom stond een paar meter van de vuurplaats. Toen Sune nog klein was,
had hij het altijd prachtig gevonden om heen en weer te springen door het grote gat in de
brede stam van de boom, terwijl hij wachtte tot de volwassenen klaar waren met de blót, de
offerceremonie. Deze avond leek het gat een zwart oog dat in het halfduister naar hem
staarde. Er liep een rilling over zijn rug, maar dat voelde niet onplezierig. Hij was niet bang.
Integendeel.
De Gode groef een graszode uit en prikte die vast op twee puntige takken zodat er een
smalle poort ontstond. Sune was altijd al gefascineerd geweest door de sage over Odin en
Loki en het pact waardoor ze bloedbroeders waren geworden. Nu maakte hij zelf deel uit van
dat ritueel, want als hij samen met de anderen onder de graszode doorliep, symboliseerde dat
hun gezamenlijke wedergeboorte.
Hij had het gevoel dat alles in slowmotion ging toen zijn vader hem bij de hand pakte.
De Gode liep vlak achter hem. Toen hij er aan de andere kant weer uit kwam, leek het net of
de maan rechtstreeks op hem scheen. Hij was zich er heel goed van bewust dat hij zich dat
maar verbeeldde, maar zo voelde het. Hij had opgezien tegen het moment dat ze een voor een
in hun eigen ader zouden snijden zodat er een beetje bloed op de aarde kon stromen waar de
graszode was uitgegraven, maar het was helemaal niet zo erg geweest.
Na afloop hadden ze hem een bronzen lepel met een lange steel gegeven, die nog het
meest leek op een grote pollepel, maar dan zwaarder en met een brede, hoekige steel. Sune
had zich heel moedig en trots gevoeld toen ze hem plechtig vroegen te roeren in het bloed op
de aarde, waarna de Gode de graszode van de puntige takken had gehaald en hem had
teruggelegd op de bosgrond om hun ritueel te bezegelen. Toen werd de aarde weer
aangestampt en hij werd in de kring getrokken en hij had zich volwassen gevoeld toen de
Gode verklaarde dat ze nu met elkaar verbonden waren door de gelofte dat ze elkaar zouden
eren en beschermen.
‘Wij zorgen voor elkaar’, had zijn vader uitgelegd toen hij vroeg wat dat betekende.
Sune bleef staan toen zijn vader naar de auto liep. Hij wilde het liefst wegsluipen zodat
hij niet hoefde te kijken als ze het varken zo dadelijk zouden slachten.
‘Help je even met uitpakken?’ vroeg de Gode.
Hij had zijn mantel afgedaan en wees naar de vuurplaats. Daar stonden al een paar van
de witte koelboxen uit de slagerij. Daarin zat het eten voor het feest. Gelukkig hoefden ze het
varken niet op te eten, hielp Sune zichzelf herinneren. Het zou alleen worden geslacht en
opgehangen, zodat het bloed op de aarde zou lopen en daar zou blijven liggen voor de goden.
Het dode lichaam zou mee naar huis gaan en de volgende dag worden uitgebeend, ook al was
dat niet volgens de regels van de voedselwarenwet, maar wat niet weet, wat niet deert, zei zijn
vader altijd.
‘Zet de haak maar op!’ riep zijn vader op datzelfde moment bij de auto. Twee van de
mannen kwamen op een holletje aanzetten met drie zware ijzeren staven, die ze opstelden
onder de offereik; ze zagen eruit als de tentstokken van een wigwam. Bovenaan werden ze bij
elkaar gehouden met een dikke ijzeren schijf waaraan een grote slagershaak werd
vastgemaakt. Toen reed zijn vader de witte bestelwagen achteruit tot helemaal bij het statief,
zette de motor af, klom van achteren in de auto en begon het varken naar buiten te duwen. Hij
had de zeug verdoofd voordat hij haar had ingeladen. Ze was verdomd zwaar, had hij gezegd
toen ze vertrokken.
Sune begreep nog steeds niet waarom zijn vader het varken niet gewoon in de kop had
geschoten met het slachtpistool. Dan had het dier dit allemaal niet hoeven meemaken. Hij
vond het een akelige gedachte dat het nog leefde als het werd opgehangen aan de haak en de
keel werd doorgesneden.
Hij draaide zijn rug ernaartoe en ging verder met het uitpakken van het voedsel. Er
stonden een paar kratten bier, maar de mede was op. De mannen hadden flink doorgedronken
tijdens de blót. Hij keek of hij ergens een flesje fris zag, maar daar had kennelijk niemand aan
gedacht.
‘Moet die jongen zijn gave niet eens krijgen?’ werd er vanaf de andere kant van de
vuurplaats geroepen.
Door het donker kon Sune niet zien wie er riep. Hij keek of hij zijn vader ergens zag.
‘Jazeker!’ galmde een andere stem.
Het volgende moment waren ze allemaal verdwenen en was hij helemaal alleen
achtergebleven bij het vuur.
Hij probeerde te bedenken of er van hem werd verwacht dat hij iets deed, maar toen
hoorde hij ergens tussen de bomen een autoportier dichtslaan en even later kwamen de
mannen in een groep dicht bij elkaar op hem af lopen.
Eerst dacht Sune dat het zijn moeder was. Dat ze haar hiernaartoe hadden gehaald om
hem te verrassen, maar dat kwam vooral door het lange, loshangende haar. Het was te donker
om haar goed te kunnen zien, totdat ze dichterbij kwamen en hij zag dat het een jonge vrouw
was. Flink wat jonger dan zijn moeder, maar ouder dan hijzelf. Zijn vader liep een stukje
achter de anderen, met zijn handen in zijn zakken. Opeens werd Sune ongerust. Hij wilde naar
zijn vader toe lopen.
‘Blijf maar gewoon staan’, zei de Gode.
De mannen bleven staan tussen het vuur en de oude eikenboom, waar de witte
bestelwagen nog steeds met de achterklep omhoog stond.
‘We hebben een gave voor je meegebracht.’
Sune keek naar de vrouw. Hij had haar nooit eerder gezien. Toen keek hij naar de
grond en voelde de onzekerheid, die zich door zijn lichaam verspreidde.
‘We hebben van je vader gehoord dat je al je tijd aan boeken besteedt. Wij zijn van
plan om daar verandering in te brengen’, zei de Gode.
Er klonk hees gelach uit de mannengroep.
Wat eerder die avond als een verwachtingsvolle spanning in zijn middenrif had
gelegen, veranderde langzaam in buikpijn.
‘Deze nacht zul jij Freya eren en het vruchtbaarheidsritueel uitvoeren.’
De Gode knikte kort naar de vrouw en ze liep een stukje naar Sune toe. De mannen
gingen in een halve cirkel om hen heen staan.
‘Dit zal je mannelijkheid sterken’, ging de Gode verder. ‘Mannelijkheid is onze gave
aan jou.’
Sune keek op en schudde zijn hoofd. Toen de vrouw haar zwarte bloes open begon te
knopen, probeerde hij de blik van zijn vader te vangen. Ze glimlachte naar hem toen ze de
bloes op de grond liet vallen en gebaarde dat hij dichterbij moest komen. Maar hij bleef staan.
Hij was niet in staat zijn benen te bewegen.
Haar lange lokken vielen over haar schouders, die oplichtten in het donker tegen de
achtergrond van de warme gloed van het vuur. Hij probeerde weg te kijken, maar hij kon zijn
blik niet van haar naakte borsten afhouden. Het was de eerste keer dat hij een vrouwenborst in
het echt zag en hij voelde een onwennige siddering door zich heen gaan. Ze had haar zwarte
rok opengeritst en deed nog een stap naar hem toe, waarna ze hem op de grond liet vallen.
Sune staarde nog steeds naar haar borsten. Hij kon haar niet aankijken, nu ze helemaal
naakt voor hem stond. Hij merkte dat een paar van de mannen onrustig begonnen te
schuifelen. De vrouw liet haar handen over haar naakte lichaam gaan en deed de laatste stap
naar hem toe. Nu stonden ze zo dicht bij elkaar dat haar geur zijn neus binnendrong en een
schok door zijn onderlijf deed gaan. Haar benen waren iets gespreid en ze begon met haar
heupen te wiegen, alsof ze met hem danste. Hij voelde haar hand op de knoop van zijn broek
en merkte dat ze zijn gulp naar beneden trok, toen rukte hij zich totaal van zijn stuk gebracht
los en wankelde een paar stappen naar achteren, maar voordat hij verder weg kon lopen, werd
hij vastgegrepen door een hand die zich om zijn arm sloot.
‘Jij blijft hier, knul!’ klonk het vlak achter hem.
Sune keek naar de mannen die de cirkel dichter om hen heen sloten.
‘Kom, doe eens iets’, siste de Gode hem toe.
Het leek of het duister van het bos verder omlaagzakte en hem insloot. Eén moment
werd het helemaal stil in zijn hoofd, alsof alle geluiden waren opgehouden. Vertwijfeld keek
hij om zich heen, op zoek naar een gaatje waardoor hij weg kon glippen uit de muur van
mannen die nu heel dicht om hem en de naakte vrouw heen stonden.
Hij zag zijn vader in de kring. Sune wilde naar hem toe rennen, maar zijn lichaam ging
over op slowmotion en voordat hij in beweging was gekomen, kreeg hij een harde duw in zijn
rug zodat hij bijna viel. Tegelijkertijd kwamen de stemmen van de mannen terug. Hij
probeerde zich los te rukken, maar de greep rond zijn arm verslapte niet.
‘Neuk haar!’ werd er geroepen.
‘Ik wil niet!’ schreeuwde Sune.
De jonge vrouw deed snel een paar stappen naar achteren en boog zich voorover om
haar kleren op te rapen.
Meteen was een van de mannen bij haar.
‘Jij gaat nergens heen’, zei hij en hij droeg haar op om naar Sune toe te gaan.
‘Als die jongen niet wil, dan hoeft hij niet’, zei ze en ze begon haar rok aan te trekken.
Toen kreeg ze een klap in haar gezicht.
‘Jij doet waar wij je voor betalen’, klonk het, gevolgd door nog een klap.
De glimlach op het gezicht van de jonge vrouw was verdwenen, er liep een dun
straaltje bloed uit haar neus.
Sune kreeg niet de tijd om te reageren. Sterke handen rukten zijn broek naar beneden
en sleepten hem over de grond naar de vrouw toe.
‘Zorg dat dat slappe piemeltje van je overeind komt! Zo moeilijk is dat toch niet!’
‘Ik wil niet’, jammerde hij en hij schudde zijn hoofd. Hij voelde zijn lippen trillen en
zijn wangen verstrakken. Toen verloor hij de controle over zijn gezichtsspieren en hij begon
te huilen. Hij beet op zijn lip in een wanhopige poging te stoppen met huilen en hij hoorde de
stem van zijn vader heel dicht bij zijn oor.
‘Doe het nou, jongen. Ik wil hier verdomme niet voor gek staan.’
Toen sprong de jonge vrouw naar voren en ze duwde zijn vader weg.
‘Laat die jongen met rust!’ riep ze. ‘Als hij niet wil, dan hoeft hij niet!’
Op het moment dat de hand Sunes arm losliet, hees hij meteen zijn broek op en zette
het op een lopen in de richting van het bos. Weg van de vlammen van het vuur en de fakkels
en weg van de mannen. Hij rende zo hard hij kon. Het enige wat hij wilde was het donker in
vluchten.
Hij stopte pas toen hij zijn hartslag zo hard in zijn slapen voelde bonken dat hij er
duizelig van werd. Hij boog zich voorover met zijn handen op zijn knieën en spuugde op de
grond. Hij ademde zwaar en voelde het zweet onder zijn shirt langzaam afkoelen.
Terwijl hij daar voorovergebogen stond, zag hij de naakte borsten van de vrouw weer
voor zich en voelde hij die onwennige siddering weer. Hij kneep zijn ogen stijf dicht, maar de
aanblik van het dunne streepje bloed wilde niet weg. Toen op datzelfde moment haar harde gil
door het donker sneed, richtte hij zich met een ruk op.
Aarzelend begon hij terug te lopen.
Pas toen hij zo dichtbij was dat hij de vlammen van het kampvuur weer door de bomen heen
kon zien, drong het tot hem door dat de angstige kreten van de vrouw waren verstomd.
Sune leunde geschokt tegen een boom toen hij zag waarom. Ze hadden iets wits voor
haar mond gebonden. Hij kon haar gezichtsuitdrukking niet zien, maar hij kon duidelijk haar
wanhoop opmaken uit de manier waarop ze om zich heen sloeg.
Hij probeerde zichzelf te dwingen weg te kijken, maar zijn blik bleef vastgenageld aan
de mannen die haar vasthielden. Het volgende moment zonk zijn vader iets in elkaar boven
haar rug, knoopte zijn broek dicht en maakte plaats voor de volgende.
De jonge vrouw vocht nog steeds om los te komen, terwijl de mannen haar een voor
een verkrachtten. Telkens als ze hen weg probeerde te slaan en te schoppen, kreeg ze weer
klappen en toen de laatste klaar was en de twee mannen die haar tussen zich in hadden
vastgehouden haar loslieten, viel ze op de grond en bleef liggen.
Sune wilde schreeuwen, maar de geluiden bleven steken in zijn keel. Opeens had hij
het koud, de warmte van het vuur trok aan hem, maar hij kon zich niet bewegen. Hij stond als
aan de grond genageld en keek toe hoe de mannen aan de armen van de vrouw begonnen te
trekken en aan haar schouders schudden. Ten slotte boog de Gode zich over haar heen om
haar pols te voelen.
Toen hij even later zijn hoofd schudde en haar arm losliet, verzamelden de mannen
zich bij het vuur. Sune kon geen woorden onderscheiden, hij hoorde alleen hun stemmen. Een
paar van hen liepen om de witte bestelwagen heen en verdwenen tussen de bomen terwijl de
rest de vuurplaats begon op te ruimen.
Sune had geen idee hoelang hij daar had staan staren zonder zich te verroeren. Het
enige wat hij wist, was dat de jonge vrouw die vlak voor hem had gestaan en had geglimlacht,
niet had bewogen vanaf het moment dat de mannen haar naakte lichaam hadden achtergelaten
op de grond.
‘We zijn klaar!’ riep een stem vanaf de plek waar de mannen in het bos waren
verdwenen. De Gode liep naar de vrouw toe en tilde haar op. Haar armen en benen bungelden
slap langs haar lijf toen hij haar wegdroeg tussen de bomen.
Nu pas drong het tot Sune door dat hij rilde. Zijn rechtervoet sliep en zijn been zakte
onder hem weg toen hij zich verder wilde terugtrekken in zijn schuilplaats. Het leek wel of
zijn hersenen niet wilden bevatten wat hij had gezien. Tegelijkertijd ging zijn hart wild tekeer
en voelde zijn lichaam zwaar van angst, want hij wist heel goed dat de jonge vrouw dood was.
Dat had hij al geweten toen ze op de grond lag.
Hij kroop een stukje weg, terwijl hij probeerde zijn rechterbeen weer tot leven te
wekken. Het deed pijn toen zijn bloedsomloop eindelijk op gang kwam. Hij zou weg moeten
rennen en zich verstoppen, maar waar, dacht hij terwijl hij in het nachtzwarte duister van het
bos tuurde. Er knapten een paar takken toen hij onvast weer op de been kwam en zich half
struikelend een weg tussen de bomen door baande.
Opeens hoorde hij stemmen die zijn naam riepen. Ze waren teruggekomen en waren
nu op zoek naar hem.
Sune hield zijn adem in en dook ineen. Hij maakte zich klein en kroop weg onder een
berg takken die op de bosgrond lagen.
Opnieuw hoorde hij de stemmen roepen. Dichterbij.
‘Sune, kom nou tevoorschijn!’
Dat was zijn vader.
‘Kom tevoorschijn, je maakt hier deel van uit. Je kunt niet gewoon wegrennen en je
verstoppen!’
Takken braken toen iemand met snelle passen langs het bosje liep waar hij verstopt
lag. Niet heel dichtbij, maar dichtbij genoeg om zijn adem in te houden. Toen waren de
voetstappen weer weg.
Toch bleef hij liggen. Hij durfde niet anders. Even later waren ze terug. Takjes
knapten, bladeren ritselden onder hun voeten. Sune drukte zich plat tegen de grond en hield
zijn adem in. Hij voelde de vochtige bosgrond onder zijn wang.
Ze cirkelden om de plek waar hij lag. Ze gaven het niet op, totdat er opeens een luid
fluitsignaal klonk. En toen nog een. Als een sirene door de zware nachtelijke stilte van het
bos. De mannen keerden terug naar de open plek rondom de vuurplaats, alsof de zoektocht
was afgeblazen.
Pas toen de voetstappen waren weggestorven, liet Sune opgelucht zijn adem
ontsnappen. Hij ademde diep in en liet zijn longen helemaal volstromen en hij draaide zich
een klein beetje zodat hij kon opkijken naar de heldere maan, die door de openingen tussen de
boomkruinen scheen. Zijn hart ging wild tekeer in zijn borst terwijl hij tot de goden bad dat de
mannen zijn schuilplaats niet zouden vinden.
Bij de offereik trok de Gode opnieuw zijn mantel aan. Sune zag dat de mannen weer
bij elkaar gingen staan. Het vuur was aan het uitdoven. De vlammen flakkerden onzeker en ze
gaven steeds meer ruimte prijs aan het donker op de open plek. Hij zag dat ze zich opstelden
in een kring. Hij hoorde dat de Gode de cirkel sloot en hij staarde naar het voorwerp dat van
hand tot hand ging.
Het was de ring der gezworenen die rondging, en terwijl de kou zich in zijn borst
nestelde, drong het tot Sune door dat dat de reden was waarom ze hem hadden gezocht.
Hij was nu volwassen. Vanaf nu maakte hij deel van hen uit. Hij had met zijn bloed gezworen
dat hij een van hen was. Er werd van hem verwacht dat hij achter zijn broeders stond als ze de
cirkel sloten en de zwijggelofte aflegden die nooit kon worden verbroken.
[Einde leesfragment]