Moektie en het tentje.2

 Moektie en het tentje
Toen ik geboren werd, kreeg ik van mijn ouders een tentje om in te wonen. Het was een leuk tentje, het rook er naar witte bloemetjes. In het tentje was ook een radio ontvanger, waarmee ik kon luisteren naar de boodschappen van Het Leven. Alles wat ik nodig had, kwam vanzelf naar mijn tentje toe. Zo hoefde ik nooit ver van huis te zijn om mensen te ontmoeten en dingen te leren. Nadat ik een tijdje alleen in het tentje had gewoond, kwamen er twee nieuwe bewoners bij. Ze heetten mevrouw Anja en meneer Manus. Mevrouw Anja praatte de hele tijd en kon heel hard roepen. Meneer Manus had ook een talent, hij was heel sterk en kon hard duwen. Mevrouw Anja was de baas van de twee en zij was ontevreden. Steeds vaker riep ze dat ze het niet naar zijn zin had in het tentje en dat ze weg wilde. Buiten het tentje was alles veel beter, zei ze. Daar waren de mensen mooier en slimmer en hadden ze veel leukere spulletjes. Met haar praatjes stookte ze meneer Manus op, die daardoor ook onrustig werd. En zo kon het gebeuren dat ze mij het tentje uitduwden en we samen op zoek gingen naar de betere wereld die mevrouw Anja ons had beloofd. In het begin vond ik het nog spannend. Ik was nieuwsgierig naar de mooie en slimme mensen en wilde graag zo worden als zij. Omdat mevrouw Anja bleef roepen en meneer Manus bleef duwen, deed ik extra mijn best. Ik werkte hard en hoopte dat ik net zo mooi en slim zou zijn, en net zo’n mooie spulletjes zou hebben als de mensen in de betere wereld. ’s Avonds werd meneer Manus moe van het harde duwen en lukte het mevrouw Anja niet meer om hem te overtuigen. Dan keerden we terug naar het tentje om uit te rusten. Maar het tentje was niet meer zoals ik het had achtergelaten, er waren mensen geweest. Iemand had alle kastjes opengetrokken en had zitten wroeten in mijn spulletjes. Er stonden pannen met etensresten en een stapel vuile vaat in de keuken. Er had zelfs iemand in het bed geslapen, de dekens waren gekreukt. Het rook er helemaal niet meer naar witte bloemetjes. Ik wilde de radio aanzetten om te luisteren naar de boodschappen van Het Leven, maar het signaal was slecht en ik moest veel moeite doen om te horen wat Het Leven zei. De volgende dag werden mevrouw Anja en meneer Manus uitgerust wakker en schreeuwden en duwden ze harder dan ooit tevoren. Ze wilden er weer op uit, weg van het tentje. Nu het zo’n troep was in het tentje, vond ik het er eigenlijk ook niet meer zo fijn. Dus liet ik me overhalen en gingen we samen weer aan het werk om mooier en slimmer te worden. Jaar na jaar ging voorbij, elke dag trokken mevrouw Anja, meneer Manus en ik erop uit. We kwamen steeds minder vaak in het tentje, dat er nu vies en ongezellig uitzag. De vreemde bewoners deden geen moeite om hun sporen uit te wissen. Ook de radio was stukgegaan, ik had al lange tijd geen boodschappen van Het Leven gehoord. In de hoop dat ik indringers buiten kon houden, bouwde ik een hek om het tentje. Het zag er lelijk uit. Het vrolijke, leuke tentje was veranderd in een kille, ongezellige plek. Op een dag kwam er een sterke, wijze vrouw het tentje binnen. In haar ene hand had ze een grote bezem, in de andere een emmer sop. “Ik ben Moektie”, zei de vrouw. “Ik kom hier orde op zaken stellen.” Het eerste wat Moektie deed, was mevrouw Anja en meneer Manus een flinke dreun geven met haar bezemsteel. Van schrik en pijn kropen de twee in een hoekje, waar ze zich voor even gedeisd hielden. Vervolgens bezemde Moektie iedere vreemde bewoner met zijn viezigheid en narigheid naar buiten. Met de emmer sop boende en poetste ze elke hoek van het tentje en maakte ze alle spulletjes weer schoon. Ze repareerde de radio en zette mij ernaast. “En nu luisteren naar wat Het Leven je te zeggen heeft,” commandeerde Moektie. Voor het eerst sinds lange tijd hoorde ik weer de boodschappen van Het Leven Ik voelde me fijn in het tentje, het rook er weer naar witte bloemetjes. Na haar eerste bezoek kwam Moektie steeds vaker langs in het tentje. Elke keer als mevrouw Anja en meneer Manus weer te hard aan het roepen en duwen waren, gaf zij ze ervan langs. Elke keer als ik me weer liet overhalen om het tentje leeg achter te laten, bracht Moektie me terug, joeg ze alle vreemdelingen weg en zette ze me naast de radio. Ik begon te begrijpen dat het beter was om te luisteren naar de boodschappen van Het Leven dan naar mevrouw Anja en meneer Manus. Want als ik Het Leven kon horen, dan hielden mevrouw Anja en meneer Manus zich koest en rook het naar witte bloemetjes in mijn gezellige, frisse tentje. Het lukte me steeds beter om in het tentje te blijven, zoals Moektie me had geleerd. Ze had me zelfs een eigen bezem gegeven. Daarmee kon ik vreemdelingen wegjagen als die toch probeerden binnen te komen en in mijn bed wilden gaan liggen. Ik was blij dat ik niet meer zo hard mijn best hoefde te doen om mooier en slimmer te worden. Dat was me eigenlijk toch nooit gelukt, terwijl ik ondertussen mijn eigen tentje had laten verloederen. Moektie had me geleerd dat ik mijn tentje nooit meer moest verlaten, dan zou het alleen maar erger worden. Ik kon erop vertrouwen dat alles wat ik nodig had en alles wat ik moest leren vanzelf naar mijn tentje toe zouden komen, ook als daar zelf even niet zo blij mee was. Ik was nu de baas in mijn tentje. Ik kon mijn bezem gebruiken om te meppen en te vegen als ongewenste indringers zich aandienden. En ik leerde steeds beter om te luisteren naar de boodschappen van Het Leven, in plaats van het geschreeuw van mevrouw Anja en het geduw van meneer Manus. Mijn tentje was weer van mij en ik ging er nooit meer weg.