Let op kruisbekken als potentiële broedvogels in 2014! Wat eraan voorafging; de invasies in 2013. Het zal velen niet ontgaan zijn, de Kruisbek (Loxia curvirostra) is goed vertegenwoordigd in onze naaldbossen op dit moment. Vanaf half augustus vertrokken duizenden Kruisbekken uit Zweden op weg naar Noordwest‐Europa. In totaal werden er tussen 1 augustus en 8 november bij Falsterbo, in het uiterste zuiden van Zweden, bijna 28.865 vogels geteld. Langjarig gemiddeld (1986‐2012) ligt het aantal overtrekkende Kruisbekken 90% lager, op zo’n 2.830 vogels. In vergelijking met dit langjarige gemiddelde kunnen we gerust spreken van een exodus. In Nederland vond de najaarstrekgolf plaats van half augustus t/m half november (Trektellen.nl). In die periode werden 35.792 vogels geteld. De piek vond daarbij plaats in week 40 t/m 43 waarin 29.765 vogels werden genoteerd over heel Nederland. Ook bij de Grote Kruisbek (Loxia pytyopsittacus) was sprake van een uittocht uit Scandinavië, al kan niet worden uitgesloten dat er ook vogels uit oostelijker regionen via Noord‐Europa deze kan op zijn gekomen. De geregistreerde aantallen die bij Falsterbo werden genoteerd, 2784 vogels, lagen weliswaar een stuk lager dan bij de Gewone Kruisbek, desalniettemin ligt het totaal ver boven het langjarig gemiddelde van 793 vogels. In Nederland werden langstrekkende “Grote Kruizen” waargenomen van week 40 t/m 47. In die periode werden 122 vogels geteld. Een veel kortere piek dan bij de Kruisbek. De piek vond plaats van begin oktober t/m begin november (N=117). De doortrek van deze soort overlapt volledig met die van de Kruisbek. Er zijn daarbij ongetwijfeld Grote kruisbekken tussen de duizenden Kruisbekken over het hoofd gezien. Daarentegen zullen er ook Kruisbekken zijn uitgescholden voor Grote Kruisbekken. Een benadering van het aantal individuen dat zich korte of langere tijd ergens in Nederland heeft opgehouden komt neer op ongeveer 450‐500 exemplaren in de herfst/winter van 2013 in alle provincies en tussen 1 januari en 13 februari 2014 op zo’n 150‐200 exemplaren in 10 provincies. Daarbij zijn zoveel mogelijk dubbele meldingen geëlimineerd. Van de zeldzaamste kruisbek die in ons land kunnen aantreffen; de Witbandkruisbek (Loxia leucoptera), liggen de aantallen nog weer wat lager. Van een dergelijke zeldzaamheid hoeven de aantallen wellicht niet zo hoog te liggen om te kunnen spreken van een invasie. Het broedgebied van deze soort begint in het uiterste oosten van Finland en van daar naar het oosten tot aan Kamtchatka. Ook in Falsterbo is dit een zeer zeldzame trekvogel. In de jaren 1985‐2012 (28 jaren) werd de soort in 14 jaren niet waargenomen. Langjarig gemiddeld ligt het aantal op 4,9 vogels. In 2013 werden echter 223 vogels geteld met een piek rond half augustus (17 augustus: 51). In Nederland werden in totaal 7 Witbanden geteld langs de telposten. Overigens alle gelegen in Utrecht. Het aantal vogels dat zich korte of langere tijd ergens in Nederland ophield in de herfst/winter van 2013 ligt op 12 exemplaren in 6 provincies en 5 exemplaren in 3 provincies tussen 1 januari en 13 februari 2014. De Kruisbek als broedvogel De Kruisbek mag als jaarlijkse broedvogel gerekend worden. De jaarlijkse aantallen van deze soort verschillen echter sterk. Zo kan er in het ene jaar sprake zijn van slechts enkele tientallen territoria in het hele land en het andere jaar zijn het er enkele duizenden. De oorsprong van deze Kruisbekken is niet geheel duidelijk gezien het enorme verspreidingsgebied van de soort en de eigenschap lange afstanden te kunnen vliegen, variërend van 1000 kilometer (Marquiss, 2002) tot 4000 kilometer (Cramp & Perrins, 1994). Als voedsel geeft de Kruisbek de voorkeur aan de zaden binnen kegels van picea zoals de Fijnspar (P. abies). Kruisbekken geven ook de voorkeur tot broeden in deze boomsoort (tegen de stam) maar nesten zijn ook aangetroffen aan het eind van de takken van pinus zoals Grove Den (P. sylvestris). De Grote Kruisbek als broedvogel De soort broedt alleen in Europa en is wijdverspreid in Scandinavië en Europees Rusland in naaldbossen, met uitzondering van gebergte. De zware snavel van de Grote Kruisbek stelt hem in staat de harde kegels van de Grove Den te openen. Omdat de Pinus‐soorten minder grote schommelingen in zaadproductie kent dan Fijnspar (Picea abies) en Lariks (Larix decidua) fluctueren de aantallen Grote Kruisbekken ook minder dan die van zijn kleinere verwanten (Nethersole‐ Thompson 1975). Daardoor treden minder vaak invasies op, die bovendien niet massaal zijn en niet ver in West‐Europa doordringen. Broeden werd in Nederland voor het eerst vastgesteld in 1983 toen er, na de invasie van 200‐250 vogels in de herfst van 1982, enkele paren waarschijnlijk tot broeden overgingen in de Zuid‐ Hollandse duinen en op de Veluwe (Sovon 1987). De jongen op de Veluwe hadden echter gekruiste snavels en konden zijn meegekomen met een omvangrijke invasie van Kruisbekken die eind juni 1983 plaatsvond. Hoe dan ook verdween de soort weer tot het broedseizoen van 1991. De invasie die daaraan vooraf ging bestond bij benadering uit 980‐1230 vogels. Eind februari 1991 waren de meeste vogels weer vertrokken maar enkele tientallen paren gingen over tot territoriumvestiging. Hierna werden in 1992 nog 4 paren op de Veluwe vastgesteld en in 1994 nog 1 paar (Bijlsma 1994). Determinatie van Grote Kruisbekken is daarbij lastig omdat de variatie van met name de roep lastig met zekerheid is vast te stellen op grond van geluid. Het vastleggen van geluid of beeld van Grote Kruisbekken is daarom sterk aan te raden. Op basis van 24 nesten bleek dat de soort in de regio van Murmansk, Rusland een sterke voorkeur (75%) voor broeden in picea‐percelen heeft. In Pinus werd 12% van de nesten vastgesteld (Cramp & Perrins, 1994). Bij voorkeur worden nestbomen aan de rand van dergelijke percelen gekozen. Bij randen kan echter ook gedacht worden aan paden, wegen en kapstroken. Zelden midden in het bos. Positie van het nest is gelijk aan de Kruisbek. De Witbandkruisbek als broedvogel De Witbandkruisbek is een bewoner van de boreale naaldbossen van Eurazië. De snavel is wat fijner gebouwd dan bij de Kruisbek en zeker fijner in vergelijking met die van de Grote Kruisbek. Zodoende wordt overwegend gefoerageerd op het zaad in de zachte kegels van Lariksen. In 1998 vonden de eerste (waarschijnlijke) broedgevallen plaats na een voor de soort omvangrijke invasie van tientallen vogels. Bij Lage Vuursche Ut gingen Witbandkruisbekken zelfs tot nestbouw over. Op de meeste plaatsen verdwenen de vogels in de loop van maart. Toch kan een succesvol broedpaar niet uitgesloten worden, gegeven de ervaringen in 1998 en een succesvol broedpaar bij Berlijn in 1991, ook na een invasie (van Beusekom 2002). Determinatie van Witbandkruisbekken kent ook zijn valkuilen: de witte vleugelbanen op de vleugels komen in een enkel geval ook voor bij de Kruisbek, zij het dat deze dan smaller zijn. Daarentegen bestaan er ook Witbandkruisbekken met erg smalle witte vleugelbanen, getuige de vondst van een aangereden exemplaar te Den Helder. Herkenning in het veld moet in dat geval bijzonder moeilijk zijn geweest (van den Berg & Bosman, 2001). De soort heeft wel een kenmerkend roepje dat enige gelijkenis vertoont met een plastic kindertrompetje. Broeden geschiedt meestal tegen de stam van een Fijnspar. In veel gevallen in de onderste helft van de boom. De bijzondere broedbiologie van kruisbekken. Uit onderzoek blijkt dat kruisbekken monogame vogels zijn. Het vrouwtje bouwt het nest en broedt de eerste dagen vast op het nest waarbij ze door het mannetje voorzien wordt van voedsel en water. Alle drie de soorten hebben een opportunistisch karakter als het gaat om broeden: als voedsel en het geprefereerde broedbiotoop voorhanden is kunnen kruisbekken op tal van plekken tot broeden overgaan en meerdere nesten grootbrengen. Ver van de plek waar zij zelf uit het ei gekropen zijn. In jaren met relatief hoge aantallen broedparen gaan nagenoeg altijd najaren vooraf waarin invasies hebben plaatsgevonden. Gezien de onvoorspelbare aanwezigheid van voldoende voedsel in de vorm van dennenappels (zaden) zijn Witbandkruisbekken en Kruisbekken ook in staat om in elke maand van het jaar tot broeden over te gaan. Van Grote Kruisbekken weten we dat broeden bewezen is van begin februari tot in september. Over het algemeen ligt de broedpiek echter in februari‐april. Wanneer er een overdaad is aan voedsel in de vorm van dennenappels kan er zelfs 9 maanden achter elkaar gebroed worden (Berthold & Gwinner 1978). De kuikens hebben bij de geboorte een normale snavel. Pas enkele weken na het uitvliegen begint de snavel te kruisen. Om die reden moeten de jongen nog gevoerd worden. Die taak ligt in veel gevallen bij het mannetje. Zeker als het vrouwtje met een tweede nest gestart is. Uitgevlogen jongen zullen door hun ouders meegenomen worden op trek. Wanneer voedselschaarste heerst op het moment dat er kleine kuikens zijn kunnen deze opzettelijk dagenlang in een torpide fase wegzakken, waarbij ze strenge kou aankunnen. Let op gedrag in broedbiotoop! Sovon‐richtlijn datumgrenzen: 1 januari – 15 mei. Doortrek komt in alle maanden van het jaar voor; daarom zijn eenmalige waarnemingen nooit voldoende. Voedsel en drinkvluchten kunnen enkele kilometers bedragen en ook kan er vér van het nest gealarmeerd worden. Nog lastiger wordt het omdat de familiebanden ook tijdens de trek worden aangehouden. Juveniele vogels trekken samen met hun ouders op en zo lijkt er van lokaal broeden sprake te zijn. Zingende vogels in groepen zijn amper een indicatie voor broeden. Een zacht kwelende solitaire man moet men daarentegen altijd in de gaten houden: niet zelden is er een vrouw in de buurt die onopvallend bezig is met het uitzoeken van de nestplek, nestbouw etc. Regelmatige pendelvluchten van solitaire vogels of paren naar een vaste plek kunnen een sterke aanwijzing zijn voor voedselvluchten (soms is de gevulde krop opvallend). Andere goede aanwijzingen voor een broedgeval in de omgeving: amper vliegvlugge vogels en uitgevlogen jongen zonder gekruiste snavels en of korte staartjes. Ook pluis op de kop van jonge vogels is een goed kenmerk van lokaal broeden (Bijlsma 1994) Buiten de datumgrenzen zijn zekere broedgevallen uiteraard altijd geldig. De fusieafstand, de arbitraire afstand tussen twee niet‐uitsluitende waarnemingen op basis waarvan kan worden besloten tot één of meer territoria is 500 meter. Bij kruisbekken kunnen nesten echter binnen 100 meter van elkaar liggen. Rechtlijnige voedselvluchten van bijvoorbeeld een mannetje met volle krop kunnen de nestlocatie enigszins bepalen en dusdoende kunnen ook binnen 500 meter meerdere territoria gevonden worden (Hustings et al 1985). Joost van Bruggen BERTHOLD, P. & GWINNER, E. 1978. Jahresperiodik der Gonadengrose beim Fichtenkreuzschnabel (Loxia curvirostra). J. Orn. 119:338‐339. VAN BEUSEKOM R. 2002. Witbandkruisbek Loxia leucoptera. Pp 480 in: Sovon Vogelonderzoek Nederland 2002, Atlas van de Nederlandse Broedvogels 1998‐2000.‐Nederlandse Avifauna 5. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey‐ Nederland, Leiden. BIJLSMA, R.G. 1994. Hoe een nest van een Kruisbek Loxia curvirostra te vinden. Drentse Vogels 7: 47‐ 58. BIJLSMA, R.G. 1994A. Habitatgebruik, broeddichtheid en broedsucces van Kruisbek Loxia curvirostra en Grote Kruisbek L. pytyopsittacus in West‐Drenthe in 1991. Drentse Vogels 7: 59‐70. BIJLSMA R.G., HUSTINGS F. & CAMPHUYSEN C.J. 2001. Algemene en schaarse vogels van Nederland (Avifauna van Nederland, 2). GMB Uitgeverij/KNNV Uitgeverij, Haarlem/Utrecht. CRAMP S. AND PERRINS C.M. (eds). The birds of the Western Palearctic Vol. III. 1994. Oxford University Press, UK. HUSTINGS, M.F.H., KWAK, R.G.M., OPDAM, P.F.M & REIJEN, M.J.S.M. 1985. Vogelinventarisatie: achtergronden, richtlijnen en verslaglegging. Pudoc, Wageningen/Nederlandse Vereniging tot bescherming van Vogels, Zeist. NETHERSOLE‐THOMPSON, D. 1975 Pine Crossbills. Poyser, Berkhamsted SOVON 1987. Atlas van de Nederlandse vogels. SOVON, Arnhem MARQUISS , M. 2002 . Common Crossbill . In: The migration atlas: movements of the birds of Britain and Ireland (C. V. Wernham , M. P. Toms , J. H. Marchant , J. A. Clark , G. M. Siriwardena , and S. R. Baillie , eds.), pp. 663‐665. T. & A. D. Poyser , London , UK. BERG VAN DEN A.B. & BOSMAN C.A.W. 2001, tweede herziene druk. Zeldzame vogels van Nederland. Avifauna van Nederland 1. GMB Uitgeverij / Stichting Uitgeverij van de KNNV, Haarlem / Utrecht.
© Copyright 2024 ExpyDoc