Advies - Waddenfonds

Van: de Kwaliteitscommissie Waddenfonds,
Aan: het algemeen bestuur van het Waddenfonds
Leeuwarden, 9 januari 2014,
Betreft:
Advies Commissie Kwaliteitstoetsing Waddenfonds aan het algemeen bestuur Waddenfonds
over het ontwerp-Uitvoeringsplan Waddenfonds 2014-2017
(ex art. 23 lid 2a van de Gemeenschappelijke regeling Waddenfonds)
Geachte dames en heren,
De Kwaliteitscommissie Waddenfonds baseert zich in dit advies op haar rapport Evaluatie Pionierprogramma
1
en advies voor aanpak van het Uitvoeringsplan 2014-2017 en subsidieprogramma’s dat de Commissie op 5 juli
2013 heeft uitgebracht. Dat rapport bevat enerzijds aanbevelingen over het Uitvoeringsplan en anderzijds
adviezen en aanbevelingen over de Gemeenschappelijke regeling Waddenfonds en de aanpak van de
subsidieverordening en jaarprogrammering. Wij toetsen in dit advies aan onze aanbevelingen over het
Uitvoeringsplan en gaan er van uit dat binnenkort de overige aanbevelingen door u worden gehanteerd bij de
overige regelingen. De Commissie ziet met belangstelling uit naar de concepten subsidieverordening en
jaarprogramma, aangezien daarmee belangrijke sturingsmiddelen (differentiëren in vormen van subsidiëring
die bijdragen aan substantiële invulling van de hoofddoelen) worden geformuleerd.
De Commissie ziet in het ontwerp-Uitvoeringsplan veel terug van haar aanbevelingen. In het ontwerpUitvoeringsplan worden de begrippen additioneel, waddenspecifiek en innovatief gehanteerd om een nadere
focus aan te brengen in het brede spectrum aan ambities, streefbeelden en speerpunten van de Waddenvisie.
Daarnaast wordt in het ontwerp-Uitvoeringsplan veel aandacht besteed aan een indeling in thema’s en doelen
die naar het oordeel van de Commissie goed past bij de vier hoofddoelen van het Waddenfonds. Dit draagt bij
aan een heldere registratie van de doelen van projecten die met ondersteuning van het Waddenfonds tot
stand komen. Daarmee kan de kwaliteitscommissie beter haar adviserende taak vervullen over monitoring en
periodieke evaluatie ten aanzien van het beheer van het Waddenfonds en de besteding van middelen (art. 23
lid 2b GrW).
De Commissie onderstreept het belang van het leveren van substantiële bijdragen aan de hoofddoelen van het
fonds en in dat licht te werken op basis van een integrale gebiedsgerichte benadering, met meerdere
hoofddoelen in een project, met samenhang tussen projecten, en met coalities van initiatiefnemers.
De Commissie constateert nu dat het ontwerp-Uitvoeringsplan deze intenties bevat, maar ziet nog niet op alle
vlakken in het ontwerp-Uitvoeringsplan al duidelijke criteria of indicatoren ontstaan waaraan de aanvragen
eenduidig kunnen worden getoetst. Zo is er wel een intentie tot meer programmatische samenhang tussen
projecten, maar deze wordt niet als voorwaarde gesteld. Evenzo is het realiseren van meerdere hoofddoelen per
project gewenst maar geen vereiste. De Commissie onderschrijft de noodzaak de middelen in te zetten op
waddenspecifieke zaken. Hoewel de Commissie ziet dat in het ontwerp-Uitvoeringsplan aan dit begrip enige
uitwerking wordt gegeven, adviseert de Commissie een verdere aanscherping van genoemde intenties in de
vorm van criteria en indicatoren in het jaarprogramma 2014-2015. Hierbij verwijst de Commissie naar
paragraaf 9.2 van het evaluatierapport en het voorbeeld van de Raad voor de Wadden dat als bijlage 6 was
toegevoegd.
De Commissie ziet een duidelijke intentie om aansluiting te zoeken bij andere beleidsprogramma’s die voor het
Waddengebied gaan worden uitgevoerd. De meerwaarde daarvan is evident (ook door middel van
hefboomwerking). Tegelijkertijd past hierbij de kanttekening dat de additionele werking van het Waddenfonds
daarbij scherp in het oog moet worden gehouden. Het Waddenfonds is beschikbaar voor die zaken die niet
door andere beleidsprogramma’s (kunnen) worden uitgevoerd.
1
Volledigheidshalve treft u dit rapport als bijlage bij dit advies aan
In het bijzonder wil de Commissie in dit advies nog stilstaan bij twee zaken: monitoring en bestuur.
In het ontwerp-Uitvoeringsplan wordt terecht ingegaan op de betekenis van een goede monitoring van de
(duurzame) kwaliteit van het Waddengebied. Hier ligt ons inziens een belangrijke taak voor de wetenschap. De
Commissie adviseert dan ook optimaal gebruik te maken van aanwezige kennis, kunde en expertise o.a. van en
via de Waddenacademie. Voor de adviserende taak van de Commissie is het van belang dat de effectiviteit van
projecten die door het Waddenfonds worden ondersteund kan worden afgezet tegen een goed beeld van de
kwaliteiten van het gebied en de belangrijkste ontwikkelingen daarin. Een monitoring en periodieke voeding
met actuele data van een dergelijk monitoringsysteem is van grote betekenis. Wij constateren dat het
ontbreken van een duidelijke ‘nulmeting’ van de stand van het Waddengebied en deskundige oordelen over de
kwaliteit ervan het maken van goed onderbouwde, scherpere keuzen in het ontwerp-Uitvoeringsplan
bemoeilijkt.
De Commissie pleit er dan ook sterk voor om hiervoor de vierde hoofddoelstelling als leidraad te benutten. De
investeringen in de kennishuishouding moeten niet alleen in wetenschappelijke zin interessante resultaten
opleveren, maar ook voor het beleid en voor investeringsprogramma’s resultaten leveren. De Commissie
adviseert het bestuur om bij het opnieuw operationaliseren van de vierde hoofddoelstelling hier sterk op te
letten.
Dit uitgesproken standpunt van de Commissie hangt mede samen met de adviserende taak ten aanzien van de
evaluatie van de effectiviteit van de middeleninzet van het Waddenfonds door de Commissie. Zonder
monitoring kan de Commissie niet op verantwoorde wijze invulling geven aan deze taak.
Wat betreft bestuur onderschrijft de Commissie de noodzaak – zoals in hoofdstuk 6 van het ontwerpUitvoeringsplan beschreven – om bij grote projectaanvragen – die een zwaar beslag leggen op het budget van
het Waddenfonds – bestuurlijk-politiek af te stemmen met de drie provincies. Bij meerjarige aanspraken op het
fonds kan dit door middel van begrotingen en begrotingswijzigingen vorm krijgen. Er is immers een procedure
waarbij Provinciale Staten van de Waddenprovincies zienswijzen geven.
De Commissie hecht aan een goed interprovinciaal bestuur bij Waddenaangelegenheden, aangezien het
integrale Waddengebied op dit niveau het best wordt bediend. De Commissie onderschrijft de betekenis van
tijdig schakelen tussen beleid en uitvoeringsorganisatie en vice versa. Daarbij is het belang van het vinden van
consensus tussen de drie provincies van het grootste belang. Het instellen van één statencommissie Wadden
(bestaande uit statenleden van de drie provincies), die voor Wadden-aangelegenheden het aanspreekpunt is
voor het invullen van de gezamenlijke verantwoordelijkheden van de drie Waddenprovincies, kan naar het
oordeel van de Commissie zeer bijdragen aan een goed bestuur. Niet alleen wordt daarmee vanaf de
(democratische) basis de integraliteit vorm en inhoud gegeven maar daarmee blijven bovendien de
communicatielijnen kort en het besluitvormingsproces transparant. De Commissie beveelt aan dit zowel in de
Gemeenschappelijke regeling Waddenfonds als in de subsidieverordening te regelen.
Tot slot spreekt de Commissie haar zorg uit over de kwetsbaarheid van de uitvoeringsorganisatie in relatie tot
het kwalitatief en effectief realiseren van de doelstellingen van het Waddenfonds.
Hoogachtend,
de Kwaliteitscommissie Waddenfonds,
Drs. W.K. Hoekzema (voorzitter)
Mevrouw Prof. Dr. Ir. G.M. van Dijk,
Mevrouw ir. A.C. van t Eind,
Mr. K. Lankester
Mr. P. Siebinga
2/2