Midden onder u staat Hij die gij niet kent Zondag 7 december 2014

Midden onder u staat Hij die gij niet kent Zondag 7 december 2014. Preek gehouden in Tirns. Lezingen: Jesaja 40:1‐11 en Johannes 1:19‐28. Ds. Fedde Welbedacht. De duitse schrijver Bertold Brecht heeft een toneelstuk geschreven over Galileï, de man die ontdekte dat niet de zon om de aarde draait, maar andersom de aarde om de zon. Een ontdekking die de wereld van toen op z’n grondvesten deed trillen. Galileï werd aangeklaagd en door de kerk veroordeeld. In het stuk van Brecht probeert hij zijn aanklagers te overtuigen. Hij heeft zijn sterrenkijker bij zich, en zegt tegen de kardinalen: “Maar heren, kijkt u dan toch eens door deze kijker. Da’s toch een kleine moeite. Dan kunt u zelf zien dat ik gelijk heb”. Maar de heren kardinalen willen niet kijken. Dat is ze veel te bedreigend. Stel je voor, dat ze zien wat hij ziet. Dan stort heel hun wereldbeeld in. Ze zouden zich geen raad weten. “Waarom zouden we?”, zeggen ze, “er is door die gekke kijker van jou immers niets te zien!” En zo ontnemen ze zich de mogelijkheid om op een nieuwe manier naar de werkelijkheid te kijken. Er dichter bij te komen… Voor iets nieuws is ruimte nodig: Los durven laten. Beelden, gedachten, meningen van vroeger aan de kant kunnen zetten. Puin ruimen. En zo: ruimte maken in je hart en in je hoofd. In het evangelie staat Johannes de Doper voor die ruimte. Hij is niet de Messias. Niet Elia. Niet de profeet. Hij hoort nergens bij, en past nergens in. Niet bij de tempel en niet bij de synagoge. Hij is de man met de kijker die oproept om ruimte te maken. Ruimte te maken, de weg te effenen, voor het nieuwe dat komt. “Ik ben”, zegt hij – en hij gebruikt een beeld uit het boek van de profeet Jesaja – “de stem die roept in de woestijn. Maak recht de weg van de Heer”… Ons denken, ons voelen, onze manier van naar de dingen kijken, wordt bepaald door het milieu waarin we groot geworden zijn, de taal en de traditie waarin we zijn opgegroeid, door wat we zelf in de loop van ons leven hebben opgedaan aan ervaringen van vreugde en van pijn. En natuurlijk ook door de geest van de tijd, door wat in onze dagen in zwang is. Zo ontwikkelen we een soort automatische piloot die ons door de dagen loodst. Vaste gedachten, ideeën, gedragspatronen waarmee we op de ons omringende wereld reageren. Dat geeft zekerheid. En houvast. We zouden gek worden als we elke dag steeds weer opnieuw over alles na moesten denken. Geen wonder dus dat de kardinalen niet door de kijker willen kijken die ze iets te zien geeft dat heel hun wereldbeeld en dus hun houvast overhoop haalt… 2
Geen wonder ook dat de farizeeën afgezanten naar Johannes de Doper sturen die moeten uitvinden of en hoe die vreemde vogel in de woestijn in hun theologie, hun systeem, hun wereldbeeld past: Ben je Elia?… Ben je de profeet?… Nee, ik ben de stem die roept in de woestijn… En ze snappen er niks meer van: Als je de Christus niet bent, en ook Elia niet, en ook niet de profeet, wat stelt die doop van jou dan voor? Wat wíl je dan in Godsnaam?… Nou, zegt Johannes, ik wil plaats maken… De weg bereiden voor het nieuwe dat komt… Puin ruimen…ruimte scheppen voor de ontmoeting met… Ja, met wie eigenlijk?… Nou…met Hem die ná mij komt… En dan zegt hij iets vreemds vind ik. Dan zegt hij: “met Hem, die in uw midden is – die midden onder u staat”… Daar zit een spanning in. Aan de ene kant: Hij komt! En aan de andere kant: Hij ís er al! Dat is ook de spanning van Advent. De spanning van de tijd waarin wij leven. De kerk leeft per definitie ‘tussen de tijden’, zou je kunnen zeggen: tussen de eerste verschijning van de Messias die leeft en bezig is zijn volk bijeen te brengen, én de tijd dat Hij opnieuw verschijnen zal. Hij komt, maar tegelijk is Hij er al… Ja, Hij is er in de Geest en in het Woord dat wordt verkondigd, zegt de kerk. Dat geloof ik ook, maar in wat Johannes hier zegt, hoor ik méér, en dat prikkelt mijn verbeelding. Stel dat de Messias er nu al is. “Midden onder u”. “In uw midden”. Niet alleen in de Geest of in het verkondigde Woord, maar in levenden lijve… Stel je voor!… Misschien loopt hij op dit moment wel door één van de grote wereldsteden. Of misschien loopt hij wel door Sneek, of door Ysbrechtum, of vanmorgen hier door Tirns. Misschien zit hij hier vanmorgen wel in de kerk… Er is een verhaaltje over de abt van een klooster die zich zorgen maakte over de onvrede onder zijn monniken. Hun ijver verflauwde, tijdens het werk, maar ook in hun gebedsleven. Bovendien was de onderlinge liefde tussen de broeders vaak ver te zoeken. Ten einde raad nam de abt op een dag zijn toevlucht tot een rabbi, die tot in de verre omtrek geroemd werd om zijn wijsheid. “Wat moet ik doen om de sfeer in mijn klooster te verbeteren?” vroeg hij aan de rabbi. Die trok zich terug in gebed en de abt wachtte. Een tijd later kwam de rabbi terug en gaf de abt het volgende antwoord: “Ga terug naar uw broeders en verheug u, want ik heb vernomen dat in uw klooster de Messias zijn intrek heeft genomen”. De abt aanvaardde de terugreis, verwonderd over wat de rabbi hem had gezegd. In het klooster aangekomen riep hij de monniken bijeen en zei: “Ik heb vernomen dat de Messias onder ons is”. 3
Vanaf dat moment veranderde de instelling van de broeders. Hun werklust en gebedsleven bloeiden, en hun dienstvaardigheid en onderlinge liefde waren als nooit te voren. Want sindsdien beschouwde ieder de ander als Messias… Je weet ’t maar nooit: hij zou het kunnen zijn. Of zij zou het kunnen zijn… Zou dat bij ons, in onze wereld van nu, ook zo kunnen gaan? Als je dit verhaaltje mag geloven, dan zouden we, als iedereen maar dacht dat de ander de Messias zou kunnen zijn, op slag een betere wereld hebben. Maar zo gaat het helaas niet. Johannes zegt ’t al: “In uw midden – midden onder u – is hij die u niet kent”… O, wij doén wèl vaak of we hem kennen. “Hij is van harte welkom” zeggen we. En we leggen de rode loper uit om hem binnen te halen als was het een oude bekende, een goede vriend. Maar…als hij écht zo welkom zal zijn…wat doen we hier dan nog? Waarom vieren we dan Advent? Dan hoeven we ons immers niet langer voor te bereiden. Dan zijn we al lang klaar voor het doorbreken van Gods Koninkrijk en dan zijn het niet wij die treuzelen, maar Hij. Is hij echt welkom? Ik help het ons hopen, maar ik heb zo m’n twijfels… Is het niet juist eigen – ontnuchterend eigen – aan het evangelie dat Hij nergens welkom is? Langverwacht, ja dat wel, maar niet zó. Nauwelijks welkom als een kwetsbaar mensenkind in een kribbe, nauwelijks welkom als iemand die de minste worden wil en óns oproept datzelfde te doen. En zijn totaal niet welkom‐zijn eindigt aan een kruis… Hij blijft een vreemde “Midden onder u staat hij die u niet kent”… Een vreemdeling. Een mens van God. Vol van God als geen ander mens… Laten we van Hem geen oude bekende maken. Niet iemand van wie wij weten hoe hij is, ons eigendom, ons bezit, en zo…onschadelijk gemaakt. Zodat wij kunnen blijven wie we zijn… Want als er iéts eigen is aan het karakter van Advent, dan is het dat wij juist niét kunnen blijven wie we zijn. Dáártoe roept Johannes de Doper dan ook op: “Maak recht de weg van de Heer”… Ruim de obstakels op die zijn komst in jouw leven, en daarmee zijn komst in de wereld, in de weg staan. Keer je om, leg je oude leven af in het water van de doop en sta op en leef als een nieuw mens, als een echt adventsmens met één been al in Gods Koninkrijk… Een ‘roepende in de woestijn’ noemt Johannes zichzelf. 4
Wij kunnen dat letterlijk, maar zeker ook figuurlijk opvatten. Want hoe hard hij ook zijn best deed, zijn stem werd niet gehoord. En degene naar wie hij wees werd al helemaal niet gezien. Het beeld van een roepende in de woestijn, een man die doopt bij de Jordaan en zo moet voorbereiden op de komst van de Messias, dat paste niet in het verwachtingspatroon van de gelovigen in Jeruzalem. Ze zaten zó vast in hun regels en dogma’s, dat ze het wonder van Gods hand niet meer konden zien waar het te zien was, simpelweg omdat het op een andere plek was dan zij hadden verwacht. Zij hadden de Messias verwacht met groot machtsvertoon en tromgeroffel. Met donder en bliksem. Ze interpreteerden de tekenen en keken gespannen naar de hemel, vanwaar hij komen zou. Maar daar was hij niet. Hij stond midden onder hen. Hij was één van hen. Hij was mens met de mensen. Arm met de armen. Als een gewoon mens was hij gekomen om het ze voor te doen. Maar ze zagen gewoon aan hem voorbij. Zó hadden ze hem niet verwacht. Zó konden ze hem niet zien. Ze keken naar boven en niet opzij. Naar boven en niet om zich heen… Het is de tweede zondag van Advent vandaag. Ook wij verwachten de komst van de Heer. En we weten hoe dat gaat. Het is ieder jaar weer hetzelfde: Langzaamaan komt de sfeer in de kerk. Elke week een kaarsje meer. Tot het kerst is. En dan vieren we het feest, van dat kindje dat werd geboren in een stal. We tuigen de kerstboom op en maken het huis gezellig met kaarsjes en rode linten en poedersneeuw en met weet ik wat nog niet allemaal meer. We zingen mooie liedjes over vrede op aarde en alles koek en ei. En dat mág. Begrijp me goed. Ik doe het zelf ook, en ik geniet ervan. Maar er is meer! Want we vieren dan wel advent, maar verwáchten we de Messias ook? En waar en hoe verwachten we die dan? En léven we daar dan ook naar? Soms denk ik wel eens dat wij met onze twintig eeuwen theologie en dogmatieken en catechismussen precies denken te weten hoe en vanwaar we het heil moeten verwachten. Maar zou het niet zo kunnen zijn dat God komt, juist waar wij hem niét verwachten? Is dat ook niet de bedoeling van het kerstverhaal en ook van het gedeelte dat we vanmorgen lazen? Zijn wij nog in staat ons te laten verrassen door het onverwachte? Of zijn we in onze verwachtingspatronen zo dichtgeslibd, dat we eraan voorbij zien? God is onder ons, maar dat zien we niet zomaar. Daarvoor moeten we door de kijker kijken die Johannes ons voor houdt. En dat is soms best eng. Want het is niet vrijblijvend. Het vraagt dat we los durven laten, dat we verstolde en verstarde beelden en gedachten aan de kant durven zetten, dat we ons daadwerkelijk omkeren en puin ruimen, en zo: ruimte maken in ons hart, in ons hoofd, in ons leven, voor het nieuwe dat komt, voor Hém die komt… Het vraagt dat we niet God voegen naar onze patronen, maar onze patronen voegen naar God. 5
Het vraagt dat we met andere ogen kijken, werkelijk verwachtingsvol, zoals dat hoort bij advent. Speurend of er af en toe al iets van hem te zien is. Of af en toe het licht van het Koninkrijk al ergens doorbreekt. Dan gaan oude verhalen, van een volk dat bevrijd werd uit de slavernij en door het water van de Jordaan een nieuw leven tegemoet gaat, weer opnieuw leven. Dan zijn de kaarsen met kerst niet alleen mooi en gezellig, maar herinneren ze ons ook aan die belofte, die toekomst die voor ons in het verschiet ligt. Dan maken zij ons erop attent dat we waakzaam moeten zijn, de ogen open voor wat komen gaat. Dan zien we ook waar het donker is en waar licht gebracht moet worden, waar een helpende hand nodig is, om zo iets van dat Koninkrijk op aarde te brengen. Dan steken we de handen uit de mouwen, om de wegen recht te maken, begaanbaar voor iedereen, de Messias voorop. Dan worden we allemaal roependen in de woestijn, totdat de woestijn geen woestijn meer is, maar een oase van vreugde. Gods Koninkrijk op aarde. Zo mogen we actief de komst van de Heer verwachten… AMEN.