tts lijst - Klassieke Kring

Aanpassing
Vorm van intralinguale transfer; bewerking van teksten
waarbij tekstsoort en genre behouden blijven
Adaptatie
Vorm van intralinguale transfer; bewerking van teksten
waarbij tekstsoort en genre gewijzigd worden
Acrofonisch principe (bij namen van letters)
het benoemen van letters in een alfabetisch spellingsysteem
zodat de naam (al dan niet met een betekenis) van de letter
begint met de letter zelf.
Afasie
Organische taalstoornis waarbij ≠ facetten van het
taalvermogen (gedeeltelijk) verloren gaan
Broca-afasie = Motorische / expressieve afasie
syntagmatisch defect, agrammatisme
Wernicke-afasie = Sensorische / receptieve afasie
paradigmatisch defect, paragrammatisme
globale afasie
Wernicke- + Broca-afasie
conductie-afasie
regenboogvormige zenuwbaan is beschadigd
patiënt kan voorgezegde woorden niet herhalen
dyslexie (zie dyslexie)
als gevolg van een letsel
Afleiding (in de woordvorming)
binding van 1 of meerdere gebonden morfemen aan een vrij
morfeem
Alfabet
Lineair, fonetisch spellingsysteem met 1 symbool per klank
Ambiguïteit
wanneer een taalvorm voor ≠ interpretaties vatbaar is
Structureel
dezelfde opeenvolging van elementen beantwoordt aan
verschillende onderliggende hiërarchische organisaties
Lexicaal
de vorm van een woord is semantisch ambigue
Anafoor
Een pro-form die na de referentiële uitdrukking wordt
gebruikt
Anakoloet
Ongrammaticale zin: begonnen structuur is niet
verdergezet (vermenging van twee structuren)
Arbitrariteit
De willekeurige relatie tussen vorm en betekenis vh woord
Articulatie- en ontwikkelingsstoornissen
- Stotteren: het blijven vastkleven aan consonanten; patiënt
is zich hiervan bewust; heeft niets met IQ te maken
- Broddelen: patiënt is zich niet bewust van horten en
stoten; vaak onderdeel van algemene taalmoeilijkheden
- Hyperlexie: al heel vroeg goed kunnen (voor)lezen,
zonder het te begrijpen; vaak bij kinderen met autisme
- Williams-syndroom: “bewijs” voor scheiding taal- en
verstandelijke ontwikkeling: ontbreken v. chromosoom 7
- Lispelen (sigmatisme): moeite met -s- klank (vervangen)
- Rotacisme: moeite met -r- klank (vervangen)
Behaviorisme
Een visie op MTV: “tabula rasa, stimuli uit taalaanbod,
passief, inductie , taalspecifiek, omgevingstaal is belangrijk”
1 / 18
Betekenis
De betekenis van woorden en syntactische vormen wordt
bepaald door hun relatie met andere woorden en vormen
binnen het taalsysteem; de taalbetekenis ontstaat op basis
van de relaties tussen de elementen binnen een paradigma
(niveau van taalsysteem, impliciet en abstract)
Taalteken
Verwijst naar iets in de buitentalige werkelijkheid via een
relatie tussen vorm en betekenis (noodzakelijk, arbitrair,
conventioneel)
Tekst (“sensus”)
zie Sensus
Verandering
Overdracht / overgang
metaforen
Verenging
specialisatie
Pejorisatie
negatieve connotatie
Meliorisatie
positieve connotatie
Verruiming
veralgemening
vs. referentie
zie Referentie
woord
taalteken waarbij de relatie tussen betekenis en vorm
arbitrair is
zin
gestructureerde opeenvolging van woorden, waarbij die
woorden hun specifieke betekenis krijgen in relatie met de
andere woorden waarmee ze gecombineerd zijn
Beurtwisseling
vooral bij conversatie: sprekers volgen elkaar op volgens
intuïtieve afspraken, inclusief gelijktijdig spreken en
onderbrekingen
Bijsturingsproces
Als gevolg van het spontaan en vluchtig karakter van
gesproken taalgebruik
- aarzelingen, tussenwerpsels, typische spreektaalwoordjes
- versprekingen, valse starts, woordvindingsproblemen
- grammaticale versprekingen (anakoloet)
- onregelmatige woordschikkingen, niet afgemaakte zinnen
Bilinguïsme
tweetaligheid (leeftijd, competentie, socio-cultureel statuut)
Boustrofedon
Schrijfrichting waarbij men schrijft “zoals de os ploegt”
Brontaal / doeltaal
Bij het vertalen
Brontekst / doeltekst
Bij het vertalen
Categorisering
Classificatie van ervaringen op basis van woordcategorieën
Cartouche
Egyptische figuur om belang aan te duiden van de tekens
die erin staan, meestal de naam van de pharao
Child Directed Speech
motherese: het specifieke convergente taalgebruik van
volwassenen bij de opvoeding van het kind
baby talk
2 / 18
Coherentie
Semantische eenheid in een tekst met een thematische
eenheid, berustend op zinsverbanden
Cohesie
Formele (grammaticale) eenheid in een tekst
Collocatie (syntagmatisch)
idiomatische verbinding van meerdere woorden op het
niveau van het taalsysteem
Competence
vs. performance
cf N. Chomsky (mbt. context):
Kennisniveau van zijn taal dat een taalgebruiker passief
bezit
vs. Handigheid van de taalgebruiker in het effectieve
gebruik van die kennis in de praktijk
Computer (en vertalen)
Vertaling van woordbetekenis ipv. zinsbetekenis: geen
syntactische analyse of tekstsamenhang
Computerlinguïstiek
Het programmeren van computers zodat ze met taal
overweg kunnen, taal kunnen produceren en herkennen
Constituenten(structuur)
(Afhankelijkheidsrelaties tussen de ≠) eenheden van de taal
Context
Overkoepelende term
Cotext
Talige context, tekst die aan een woord of passage
voorafgaat of volgt
Maatschappelijk kader
Beïnvloedt de betekenis van een woord in een taal- of
cultuurgemeenschap (cf Nègre)
Uitingssituatie
Plaats, tijdstip en personen betrokken bij het taalgebeuren
Contactlinguïstiek
Studie van de invloeden die talen op elkaar hebben
Conversatie
Geordend verloop van gesproken taalgebruik, geregeld
door sociale conventies
Conversationele maximen
Grice, voor vlot verloop van informatie-uitwisseling:
kwaliteit, kwantiteit, wijze en relevantie
samenwerkingsprincipe
zie Samenwerkingsprincipe
SPEAKING-model
zie SPEAKING-model
Coreferentie
Maakt een tekst cohesief en coherent (verzorgt
grammaticale samanhang tussen de zinnen in een tekst);
hangt af van cotext; pro-forms (anafoor, katafoor), lexicale
vervanging, (gedeeltelijke) herhaling
Corpuslinguïstiek
Onderzoek van taal op basis van observeerbaar taalgedrag
Cortex (cerebri)
Grijze hersenschors bestaande uit neuronen, die over de
hersenhelften heenligt, “zetel van de taal”
Creativiteit
Onbeperkte combinatie van beperkt aantal elementen,
aanwending van regels, productiviteit, geen reproductie
recursiviteitsprincipe: regels kunnen meerdere malen na
elkaar worden toegepast
Creools
Pidgintaal die zich ontwikkelt tot volwaardige taal
3 / 18
Deficiethypothese
Bernstein: verschil in prestige
elaborated code
standaardtaal, formeel: sociaal voordeel
restricted code
thuistaal, informeel: cognitief nadeel
vs. Differentieconceptie
Labov (kritiek op Bernstein): geen superioriteit,
maar socio-culturele parameters (om bij je groep te horen) /
etnografie van de communicatie (geen gebreken maar
historisch/sociaal toeval)
Deixis
Tekstdeixis
Betekenis van de woorden hangt af van de
uitgangssitutatie: verwijzing naar interlinguïstische referent
persoons-, tijds-, ruimte-, tekst-, sociale deixis
Verwijst naar uitingssituatie, waarbij de referent in de
buitentalige werkelijkheid een talig element, een woord of
een zin is
Determinisme
Extreme vorm van relativisme: taal determineert denken
Dia-systeem
Diatopisch, diastratisch, diafasisch, diasituatief + diachroon
Diachronie vs. synchronie
veranderingen binnen een taalsysteem in verloop van tijd
vs. taalsysteem op een gegeven moment
Dialect
Een variatie op de standaardtaal met verschillen in de
uitspraak en woordenschat
Regiolect
Geografisch bepaald dialect
Sociolect
Sociaal bepaald dialect (sekse, leeftijd, afkomst, klasse)
Dialectkaart
Kaart van een gebied waarop de ≠ dialecten worden
gesitueerd
Dichotisch luisteren
Verschillende talige input aan de oren (hoofdtelefoon)
toont aan dat rechtse input trager wordt verwerkt, dus
talige input wordt in de linkerhemisfeer verwerkt
Diglossie (code-alternation)
Complementair gebruik van de talen in een meertalige
bevolking: eigen rol + vaak heeft 1 een superieur statuut
wisselen van standaardtaal en dialect in eenzelfe uiting
matrix-taal (dominant) en ingebedde taal
vs. code-switching
Discoursanalyse
analyse van hoe conversaties tot stand komen (+ regels)
Discrepantie
Verschil tussen zins- en tekstfunctie
Doelmatigheid (van het spreken)
Taal is het product van intentionele handelingen, geen
causaal verband
Dominantie (neurolinguïstiek)
Voor elke functie is er dominantie in een hemisfeer
Dominantie (glottofagie)
Taal wordt opgeslorpt door een andere
Doorbreken van maximen
Verdoken: leugen vertellen maar het niet laten blijken
Zichtbaar: impliciete inhoud
4 / 18
Dyslexie
Organisch (door letsel --> afasie) of developmental
verminderd vermogen om te schrijven / lezen
oppervlaktedyslexie: vorm, dieptedyslexie: betekenis
Ebonics: Black English Vernacular
Het Engels van de zwarte bevolking in de USA
Economie
zoveel mogelijk efficiëntie uit zo weinig mogelijk
inspanning (cf. redundantie: vb ne...pas)
Eigennaam
Naam van een persoon, plaats, zaak of gebeurtenis,
afhanekelijk van de uitingssituatie, onafhankelijk van
lexicale betekenis
vb. Ad, Fieke, Eefje, Jef, Bas (“afleidingen”)
Hypokoristische namen
Etymologie
Studie van de herkomst of historische bron van woorden
Faux amis
Een moeilijkheid bij het vertalen, voornamelijk woorden
die als homofoon voorkomen in ≠ talen, maar die een ≠
betekenis hebben
Fom
Concreet gerealiseerde klankeenheid
Foneem
Klankeenheid met distinctieve functie als kleinste
betekenisonderscheidende element van taal (abstract)
Fonetiek
Studie van fomen:
articulatorisch (stemhebbend / stemloos) + akoestisch
Fonogram
Een tekensysteem waarbij elk symbool staat voor een klank
Fonologie
Studie van fonemen
Foreigner talk
Een taal gebruikt tov. een vreemdeling (eenvoudig)
Functioneel koppel
Paren die bestaan uit opeenvolgende taalhandelingen;
kan belangrijker zijn dan wat er effectief gezegd wordt;
laat voorspelbaarheid toe
Gebarentaal
Doventaal: een woordenschat, grammaticale regels,
opgebouwd uit fonemen, arbitrair + iconisch
Genetische epistemologie (Piaget)
Huidige visie op MTV: algemeen aangeboren vermogen tot
organisatie,
cognitieve vaardigheden leert men via trial-and-error
Gesamtkunstwerk (Wagner)
vorm van intersemiotische transfer; totaal kunstwerk, een
medium waarbij men alle kunstvormen samenbracht
(hybride)
Geschiedenis
Voortdurende verandering door maatschappelijke factoren,
economie, transparantie, betekenisverandering, of het
overnemen van navolgenswaardige groepen
Glottofagie
zie Dominantie (glottofagie)
Graduele overgangen (op een continuüm)
In de betekenis van de woorden in een woordveld
Hedge
Uitdrukking die uiting minder direct maakt
Herhaling
Het opnieuw aanwenden van reeds bestaand taagebruik
5 / 18
Hersenkwabben
Frontaal
Temporaal
Occipitaal
Pariëtaal
voorhoofd
slaap
achterhoofd
wandbeen
Hiërarchie
Afhankelijkheidsrelaties tussen eenheden op woord-,
woordgroep-, en zinsniveau (mogelijke ambiguïteit)
Hiërogliefen
Oud-Egyptisch schrift: combinatie van pictogrammen en
logogrammen
Historische linguïstiek
Studie van de historische ontwikkeling van taal
Historische taal
Taalverandering door externe & interne factoren (elke taal)
Homonymie
Woorden met dezelfde vorm maar niet-verwante betekenis
Icoon
Picturale weergave van een object: associatieve relatie
Symbool
Willekeurig verband tussen vorm en betekenis dat
berust op kennis van een regel
Index
Causaal verband tussen teken en referent
Ideogram
Teken dat niet-iconisch is en niet gebonden aan een taal
--> niet-talig concept
Ikert-schaal
Hierop wijst men aan of een exemplaar een goed voorbeeld
is van een bepaalde categorie
Imitatie
Vorm van intralinguale transfer; nabootsing van stijl,
structuur, inhoud,... van bestaande teksten (die men
waardig acht geïmiteerd te worden)
Implicatuur
niet-conventionele impliciete inhoud, kan ontkend worden
kan niet onmiddellijk uit de tekst worden afgeleid
mogelijke doorbreking van maximen van Grice
Impliciete inhouden
Veronderstellingen die in het taalgebruik voorkomen
Inferentie
Het afleiden van informatie die niet expliciet meegedeeld
wordt maar van groot belang kan zijn voor de coherentie
Informativiteit
De boodschap die in een tekst wordt geformuleerd
de wijze waarop is afhankelijk van de graad van
bekendheid en van de verwachtigingen van de ontvanger
nieuwe informatie (thema, topic, vooraan)
vs. gekende informatie (rhema, comment, achteraan)
“in-group” - taalgebruik
Gebruikte taal binnen een maatschappelijke klasse
Institutionalisering
Tekst heeft relaties met genormeerde tekstsoorten
(onderworpen aan gepastheidsoordelen)
Intersubjectiviteit
Taal is een handeling tussen minstens twee subjecten
Intertekstualiteit
Tekst is inhoudelijk en formeel afhankelijk van voordien
geproduceerde en gerecipieerde teksten
6 / 18
Isotopie
Wanneer een tekst over een bepaald thema of een reeks
van thema’s gaat, waardoor het gemakkelijker is te
infereren
Katafoor
Een pro-form (vorm van coreferentiële uitdrukking) die
vóór de referentiële uitdrukking wordt gebruikt
Klank
Concrete, materiële klankrealisatie, hangt af van individu
Klanknabootsing (onomatopee)
Symbolen die gedeeltelijk iconisch (buitentalige
werkelijkheid), gedeeltelijk arbitrair (taalspecifiek)
Klanksymboliek
Motivatie in creatief taalgebruik (arbitrair)
Kleurenwoordenschat
Hiërarchische indeling
Prototypetheorie: herkennen van focale kleuren, maar toch
verwerken van andere kleuren (een bepaalde kleur een
naam geven van de kleur die haar het meest benadert)
Kritische periode (in de MTV)
Het taalsysteem dient vóór het 7e/8e levensjaar en zeker
vóór de puberteit verworven te zijn
Lateralisatie
Mbt. bepaalde functies is er een dominante hemisfeer
Leenvertaling
Een woord dat is ontleend aan een vreemde taal, en
waarvan de onderdelen vertaald zijn.
als de leenvertaling niet aanvaard wordt door de taalgemeenschap, maar als vreemd aan de taal wordt gezien
(barbarisme)
Letter
Een geschreven teken in het alfabet dat staat voor een
(mede)klinker. 1 letter kan verschillende fonemen en
klanken weergeven
Lexicale vervanging
Coreferentiële uitdrukking, waarbij men naar de referent
verwijst dmv. een woord(groep)
Lexicalisatie
het maken van een woord om een concept uit te drukken
(vb. verwijzing naar de ruimte: wat men bedoelt is
afhankelijk van het gebruikte verwijswoord)
Lexicalisering
Van zodra een geleed woord wordt opgenomen in de
woordenschat, ontwikkelt het doorgaans bijkomende
betekeniselementen; kan leiden tot ideomatisering
wanneer de betekenis niet meer transparant is
ideomatisering
Lexicon (woordenschat)
Wordt voortdurend uitgebreid door samenstellingen en
afleidingen, andere woorden geraken verouderd en
verdwijnen; nooit afgesloten, relatief open inventaris
Lineariteit
Taalgebruik is een lineaire opeenvolging van taalelementen
(klanken of schrifttekens), ook bij gebarentalen
Lingua franca
Taal die op grote schaal als gemeenschappelijk
communicatiemiddel wordt gebezigd tussen mensen met
verschillende moedertalen
Linguïstische pragmatiek
Studie van de verbanden tussen taal, taalgebruiker en
situatie
Lokalisme
Theorie dat alle psychische vermogens in een specifiek deel
van de hersenen verwerkt worden
7 / 18
Logogram
Symbool (talig teken) dat staat voor een woord of morfeem
Meertaligheid
Maatschappelijk: geografisch, wereldtaal vs. nationale taal,
diglossie
Individueel: leeftijd, sociocultureel statuut
Metafoor
Het beschrijven van iets in termen van iets anders, op
grond van een of andere overeenkomst
Metataal
Taal of vergelijkbaar systeem die gebruikt wordt om
dezelfde taal of een ander taalsysteem te beschrijven
(alle talen kunnen metataal zijn)
Moedertaal
Een taal die men als mens spontaan verwerft
MTV
zie lectuurbundel
Morf
Kleinste betekenisdragende element (concreet gerealiseerd)
Morfeem
Gebonden
Kleinste betekenisdragende element van een taal (abstract)
Komt enkel voor in combinatie met vrije of reeds gebonden
morfemen
Kan op zichzelf in het taalgebruik voorkomen
Vrij
Morfologie
Studie van de bouw van woorden; studie van morfemen
Motherese
zie CDS
Motivatie
bij gebrek aan motivatie spreekt men van arbitrariteit; als
er geen natuurlijk verband is tussen woorvorm en inhoud
Mythes over taal
Adamitische oertaal
Toren van Babel
Alle mensen spraken oorspronkelijk één enkele taal
De mens wordt door God gestraft met taalverwarring bij
de bouw van de toren
Nativisme
Chomsky: Language Acquisition Device: aangeboren
principes, universeel, externe stimuli + eigen
structureringsmogelijkheden, actief, generatief
Natuurlijke taal
Fonemen + lexicon + grammatica
vorm/betekenis systeem,
historisch & intersubjectief gegeven, creatief
Neurolinguïstiek
Studie van het taalvermogen en de cognitieve processen
tijdens het bezig zijn met taal
Huidige visie: gematigd lokalisme met plasticiteit
Oertaal (prototaal, grondtaal)
De te reconstrueren taal die aan de basis ligt van een
taalfamilie (vb. *IE)
Onomasiologie
Men vertrekt van begrippen, concepten, zaken, ...
en onderzoekt door welke taaltekens zij uitgedrukt worden
Ontcijfering
Afhankelijk van de kennis van de taal en het schrift
taal & schrift: lezen
enkel taal: Lineair B
enkel schrift: Etruskisch (niet lezen)
geen van beide: Egyptische hiërogliefen
8 / 18
J.-F. Champollion
Heeft de hiërogliefen ontcijferd adhv. de steen van Rosette,
gevonden door Napoleons soldaten (zelfde inhoud in 3 ≠
schriften --> via Grieks & demotische schrift)
M. Ventris
Heeft op Kreta gevonden lineair B ontcijferd: stamde af
van minoïsche cultuur, Grieks dialect, syllabair schrift
Ontlening
Externe taalverandering; grote invloed van wereldtalen op
talen van kleinere taalgemeenschappen (Engels, Chinees)
organon-model (K. Bühler)
Functies die taaltekens (abstracte taaleenheden) kunnen
vervullen in het taalgebruik waarin de tekens
geconcretiseerd worden. “Taal als middel (organon) tussen
zender en ontvanger.”
Abstractieve relevantie
Men haalt het taalteken dat relevant is voor de
communicatie uit het klankaanbod
Apperceptieve aanvulling
Ingebed in de situatie en de wereldkennis; ontvanger voegt
reed gekende informatie toe die niet expliciet gezegd werd
Paradigmatische relatie
Tussen elementen van hetzelfde paradigma, elementen “in
absentia” waarvan het bestaan mede de waarde van de
selectie bepaalt, niveau van de langue (grammaticaal en
lexicaal vlak) (F. de Saussure)
Associatieve relatie
Ruimer begrip: het geheel van associaties die een element
oproept op basis van overeenkomsten op vlak van vorm/
betekenis, zelfs als deze elementen niet substitueerbaar zijn
Paradox van de onderzoeker
Men wil het meest natuurlijke taalgebruik opnemen, maar
men gaat het automatisch aanpassen. Taalgebruik opnemen
is ook een inbreuk op de wet van de privacy.
Parafrase (tekstlinguïstiek)
Vorm van intralinguale transfer: het weergeven van een
tekst met ander woorden, waarbij de inhoud zo trouw
mogelijk gereconstrueerd wordt (kan uitvoeriger zijn)
(soms ook om stijl te veranderen)
Parafrase (systeemlinguïstiek)
Vorm van intralinguale transfer: omschrijving van de
betekenis van een woord, uitdrukking of zin
Parodie
Pastiche waarbij men de uiterlijke vorm van een bepaalde
tekst overneemt en verbindt met een inhoud die er niet bij
past. Komisch bedoeld: discrepantie vorm-inhoud; het feit
dat men het model moet kennen om het te begrijpen
zelfstandig literair genre
Paralinguïstische aspecten van mondeling
taalgebruik
Belangrijk bij gesproken taalgebruik
(gelaatsuitdrukkingen, gebaren, emoties)
Pastische
Vorm van intralinguale transfer; persiflage + parodie
Perceptie
vs. apperceptie
Waarneming, ervaring (gestuurd door taal)
vs. vermogen om denken te ordenen in het geheugen van
de mens (onmogelijk zonder taal)
Performatief werkwoord
Het spreken op zich is een handeling (vb: ik open de
vergadering)
9 / 18
Persiflage
Pastische waarbij men de stijl, inhoud, manier van spreken/
schrijven in een andere tekst overdreven nabootst, met als
doel die persoon te bespotten of belachelijk te maken
Focaal perspectief (in het spreken)
Vanuit eigen standpunt (Dokter duwt op knie: “Doet het
hier pijn?”)
Disfocaal perspectief (in het spreken)
Vanuit andermans standpunt (Jij antwoordt: “Ja, daar.”)
Pictogram
Icoon (niet-talig teken); niet arbitrair
Pidgin
Gecreëerde vereenvoudigde taal om communicatie mogelijk
te maken tussen onderling onverstaanbare talen
beperkt gebruik in handel- & kolonisatiesituaties
Plasticiteit (neurolinguïstiek)
Soepelheid van de cortex: delen van de cortex kunnen
specifieke functies overnemen van gekwetste delen
Plastische kunsten
Vorm van intersemiotische transfer: kunstwerken
gebaseerd op teksten (mythologie, bijbel)
Prestige-uitspraak
Taalvariant gebruikt in hogere sociale klassen, wordt
overgenomen door lagere klassen
Presuppositie
Impliciete inhouden die kunnen opgemaakt worden uit de
conventionele betekenis van de gebruikte woorden; kan
niet ontkend worden door zender; in vele talen gedeeltelijk
gelexicaliseerd/gegrammaticaliseerd
Tekstpresuppositie
Impliciete inhoud is af te leiden uit de tekst
Existentiële presupposities
Impliciete inhoud heeft betrekking op algemene kennis van
de wereld, op het taalgebruik in het algemeen
Pro-form
Coreferentiële uitdrukking; korte en economische woorden
met een algemene betekenis die voor andere, in de tekst
gespecificeerde, “inhoudsdragende” woorden of
uitdrukkingen staan; belang van ondubbelzinnigheid
Programmamuziek
Vorm van toonzetting; niet hybride, maar muziek met een
tekst als grondslag zonder het gebruik van taal
vs. opera, lied, song
Vorm van toonzetting; de tekst wordt op muziek gezet:
bij een bestaande tekst wordt een melodie gecomponeerd;
--> worden gemaakt op basis van vooraf geschreven tekst
Proto-alfabet
Alfabetisch systeem dat enkel uit consonanten bestaat, vb:
het Fenicische alfabet
Prototype
De realisatie van een bepaald cognitief concept die als
model (prototype) geldt voor dat concept
Psycholinguïstiek
Studie van de minimale psychologische processen tijdens
het bezig zijn met taal
Purisme
Het resulutaat van taalzuivering waarbij men probeert
termen uit de eigen taal (evt. verouderde of dialectische
termen) te zoeken als alternatief voor leenwoorden
10 / 18
Reconstructie van een oertaal
Dmv. historische verwantschappen tussen talen
(taalfamilies) (comparatieve methode, diachroon
onderzoek op vlak van fonologie en morfologie)
Recursiviteitsprincipe
zie Creativiteit
Referentie
De relatie tussen taal en de buitentalige werkelijkheid
waarover men spreekt
(niveau van taalgebruik, expliciet en concreet)
Regel
De aanwending van regels in de taal is de creatie van taal
(deel van het taalgebruik vanaf het woordniveau)
Relatie (in het taalsysteem)
Het taalsysteem is een complex netwerk van relaties:
de functie (waarde) van de afzonderlijke taalelementen kan
maar bepaald worden in hun relatie tot andere
taalelementen (zowel op taalvorm- als taalbetekenisniveau)
Relativisme
Naaste universele kenmerken (“<-- universeel aangeboren
taalvermogen”) vertonen talen vooral verschillen
Humboldt: “Culturele verscheidenheid”
Weisgerber: “Moedertaal is het cultuurgoed dat boven de
individuele taalgebruikers staat, alsook een vorm van
kennis --> geheugen van een taalgemeenschap waaruit het
individu put om te handelen, zijn denken te ordenen en de
werkelijkheid te ervaren.”
Retranslation Hypothesis
vroege bewerkingen/vertalingen zijn vaak vrijer; hervertalingen zijn trouwer omdat tekst zo’n hoog statuut heeft
Retroniem
Men moet de woorden voor reeds bekende zaken
aanpassen om het onderscheid duidelijk te maken met
nieuwe ontwikkelingen in de techniek.
Samenstelling (in de woordvorming)
Woord gevormd door twee vrije morfemen, waarvan de
betekenis niet de som van de betekenis van die morfemen is
Samenwerkingsprincipe
Grice: “Stem je gedrag tot het gesprek af op hetgeen in dat
stadium van het gesprek vereist is voor het doel of de
richting van het gesprek waaraan je deelneemt.”
Belangrijk voor informatie-uitwisseling in natuurlijk
taalgebruik (+ conversationele maximen)
Scaffolding
Ouders bouwen talige “steigers” rond kind (Vygotsky)
--> aanzetten tot moeilijker taalgebruik
--> hoe meer ontwikkeling, hoe hoger de steigers moeten
Schoonmoedertaal
Aparte grammatica en woordenschat in conversaties met
iemand die hiërarchisch een hoger statuut heeft
Schrift
Vertoont enorme variatie in spellingsystemen volgens type
segmenten, aantal tekens, schrijfrichting; verandert i/d tijd.
Alfabetisch
zie alfabet
Logografisch
Lineair spellingsysteem bestaande uit logogrammen
(zie Logogram)
Syllabair schrift
Lineair spellingsysteem bestaande uit syllabogrammen
(zie Syllabogram)
11 / 18
Schrijfrichting
Grote variatie: horizontaal, verticaal, boustrofedon
Seem
Eenvoudige betekeniscomponenten die in combinatie met
elkaar de complexere betekenis van een woord vormen; een
bepaalde som van semen is de betekenis van het woord
(structurele betekenisanalyse, componentiële analyse)
Semasiologie
Men vertrekt van het taalteken met zijn specifieke
betekenis en onderzoekt naar welke begrippen, concepten,
zaken de sprekers met dit teken verwijzen
Semilinguïsme
De spreker beheerst noch zijn moedertaal, noch de
dominante taal van de maatschappij volledig
Sensus
overkoepelend semantisch effect dat dmv. ≠ vormen en
betekenissen op woord- en zinsniveau kan bereikt worden
zeker in spreektaal slechts correct te interpreteren op
grond van de uitingssituatie
Signifiant (F. de Saussure)
Taalvorm waarin in een woord wordt gerealiseerd;
“image acoustique”
Signifié (F. de Saussure)
Noodzakelijke taalbetekenis van een woord om naar de
“chose” te kunnen refereren; “concept”
Simultaneïteit
Het tegelijk overbrengen van informatie via de handen en
via andere lichaamsdelen in gebarentaal
Situationaliteit
De context waarin een tekst steeds is ingebed:
talige context = cotext
uitingssituatie
maatschappelijke verband
Slang
Het register van taalgebruik dat
- gepast is in bepaalde sociale groepen
of
- als substandaard taalgebruik wordt beschouwd
Slangconstructie
Een aaneenschakeling van uitingen door “en” en “die”;
geen kunstmatige stops
Sociolinguïstiek
Onderzoekt de relatie tussen taal en de samenleving, vanuit
de veronderstelling dat de sociale context het taalgebruik
beïnvloedt
Soortnaam
Aangewezen op de uitingssituatie, vertaalbaar; kunnen als
basis dienen voor eigennamen / erop gebaseerd zijn
SPEAKING-model
Setting & Scene, Participants, Ends, Act Sequence, Key,
Instrumentalities, Norms, Genre
Split-brain
Geblinddoekte mens met doorgeknipte hersenbalk kan
voorwerp in linkerhand niet benoemen
Spreekwoorden
uitspraak met een algemene levenswijsheid of morele
implicatie, waarvan de vorm vrijwel onveranderlijk is
Standaardisering (geschreven taal)
Het geïnstitutionaliseerd geraken van één taalvariant als “a
cultural accident”: niet het gevolg van linguïstische
kwaliteiten maar van maatschappelijke (externe) factoren
12 / 18
Standaardisering van het Nederlands
Na de Val van Antwerpen verschuift alle macht in de
Nederlanden naar Holland (+ immigratie) --> het AN heeft
een Hollandse basis met Brabantse invloeden
Cornelius Kiliaan
Schreef in 16e E een woordenboek Latijn-Nederlands dat
belangrijk was voor de codificatie van het Nederlands
Simon Stevin
Purist, introduceerde nieuwe (vooral wiskundige) termen
in het Nederlands
Stripverhaal
Vorm van intersemiotische transfer; hybride medium:
combinatie van woord en beeld; de beste hebben
intertekstuele verwijzingen
Structuralisme (in de taalwetenschap)
Structurele semantiek: “Woord ontleent zijn betekenis aan
de plaats binnen zijn woordparadigma”
Betekenis v/e woord ≠ bepaalde referent
Geen universele taalbetekenissen: ≠ manier om universem
te segmenteren
Structurele betekenisbeschrijving: semen (zie Seem)
Syllabogram
Symbool (talig teken) dat staat voor een lettergreep
Syntagmatische relatie
Tussen elementen die met elkaar gecombineerd worden
(grammaticaal en lexicaal vlak), elementen “in praesentia”,
niveau van de parole (F. de Saussure)
Syntaxis
de leer van de zinsbouw, de manier waarop zinnen en
zinsdelen zijn opgebouwd uit constituenten
Taaldood
Het verdwijnen van een taal (cf. indianentalen)
Taalfamilie
Indeling v. talen op basis van historische verwantschappen;
genealogische relaties worden onderzocht dmv. de
comparatieve methode en in een stamboom voorgesteld
Taalfilosofie
Het kritisch en filosofisch bestuderen en bevragen van
natuurlijke talen, in samenhang met de werkelijkheid en
het denken van de mens; voornaamste strekkingen:
universalisme en relativisme
Taalgebruik
Vorm: gesproken / geschreven, creatief, intersubjectief
Variatie: geografisch, sociaal, situationeel
Functies:
communicatie, handelen, denken, macht, wetenschap
Geschreven
Visueel schrift, berekend & permanent, grammaticale
eenduidigheid & lexicale densiteit, communicatie op
afstand, 3e-persoonsgerichtheid, beperking tot visuele tekst
Gesproken
Auditieve klankenreeks, spontaan & vluchtig, grammaticale
vloeibaarheid en lexicale eenvoud, beurtwisseling,
deiktische gerichtheid, belang van paralinguïstische
communicatievormen
Taalgemeenschap
Taal is steeds in een maatschappelijke context ingebed: een
private language bestaat niet; elke taalgemeenschap deelt
de werkelijkheid op haar eigen manier in.
13 / 18
Taascepticisme
Men vertrouwt de taal niet:
“Taal is aanleiding tot verkeerd denken”
Taalsysteem
Complex netwerk van relaties, die belangrijker zijn voor
het bepalen van de waarde van een element dan de
materiële substantie zelf.
Taalteken
Taaltekens zijn de symbolen waaruit de taal bestaat en
waarvan de taalgebruiker gebruik maakt om te
communiceren. Zij staan voor iets anders in de buitentalige
werkelijkheid waarnaar men verwijst.
Historisch
Elke natuurlijke taal is een historische realiteit en verandert
voortdurend, op basis van interne (binnen het taalsysteem)
en externe (veranderende realiteit) factoren
Intersubjectief
Taal bestaat concreet als taalhandeling tussen tenminste
twee subjecten
--> intersubjectieve realiteit --> functionele diversiteit
Semantisch
Aan de vorm van het teken beantwoordt een bepaalde
betekenis (dualiteit van de taaleenheden);
semanticiteit impliceert arbitrariteit:
willekeurige relatie tussen de taaltekens en de objecten /
tussen de vorm en de betekenis van het taalteken
Taalteken en denken
Relatie tussen taal en andere geestelijke vaardigheden van
de mens: rol van het taalteken? in welke mate bepaalt het
taalteken onze cognitieve vaardigheden, kijk op de wereld?
Taaltypologie
Formele en structurele gelijkenissen en verschillen tussen
talen vergelijken: synchroon, onafhankelijk van genealogie;
fonologische, morfologische en syntactische typologie
alle talen zijn even complex, maar op verschillende niveau’s
Taaluniversalia
De taalwetten die geldig zijn voor alle talen, en
taalverschijnselen die in alle talen voorkomen
Taalvariatie
- binnen één taal bestaan er verschillende
uitdrukkingsmogelijkheden naast elkaar (keuze maken)
- verschillende talen in de wereld
- talen bestaan naast elkaar
- historische talen veranderen in de loop der tijd
Geografisch
- Vast te stellen in uitspraak en woordenschat van eenzelfde
historische taal in verschillende naties
- Regiolecten
In de wereld
4500 - 6500 talen, waarvan 160 met > 1 mln sprekers, op te
delen in verschillende taalfamilies. In de vele meertalige
landen heeft elke taal een eigen statuut en functie
Situationeel
Taalgebruik afstemmen op communicatieve situatie
- formeel vs. informeel
- één gesprekspartner vs. groep
- zakelijk vs. literatuur
- medium
Sociaal
Sekse, leeftijd, etnie, maatschappelijke klasse
14 / 18
Taalverandering
Synchroon of diachroon onderzoek, externe of interne
factoren, etymologie, socio-culturele dimensie
Taalvermogen (biologisch)
De twee centrale arealen van het taalvermogen bevinden
zich in de frontaalkwab (Broca: anterieur taalcentrum) en
op de scheiding temporaal- en pariëtaalkwab (Wernicke:
posterieur taalcentrum)
Taalwetenschap
Empirisch: onderzoekt feitenmateriaal binnen de
menselijke ervaringswereld (--> niet puur aprioristisch of
louter formeel)
Cultuurwetenschap: taal en taalgebruik als voorwerp
(producten van menselijke handeling en creativiteit)
Taal is het product van intentionele menselijke handelingen
--> komt niet causaal tot stand
Taboetaal
Avoidance speech: geheime taal naast gewone omgangstaal;
lengte van woorden is iconisch (respect)
Tautologie
Uitspraak waarin je niets zegt dat informatief is
Teken
Vormelementen die staan voor iets anders, waarmee men
verwijst naar de buitentalige werkelijkheid
(icoon - index - symbool (oa. taalteken))
Tekst
Hoogste niveau in de linguïstische analyse; basisniveau van
het concrete, gerealiseerde taalgebruik, de vorm waarin het
effectieve taalgebruik normaliter geschiedt
Classificatie
Inhoudelijk-functioneel: informerend, verhalend of
argumenterend;
herkenningscriteria: formele en pragmatische criteria en
graad van institutionalisering
Tekstinterpretatie
Ontvanger probeert de boodschap adequaat te decoderen,
zowel inhoudelijk als formeel, en onderzoekt de relatie
tussen de betekenis van de opbouwende elementen en de
“sensus” van de interpreteren tekst.
De tekst kan expliciete en impliciete inhouden bevatten.
Tekstopbouw
de vijf constitutieve principes van de tekst: coherentie,
cohesie, informativiteit, situationaliteit en intertextualiteit
Tekstfunctie volgens K. Bühler
Taal is een middel tussen een zender en een ontvanger
(zie organon-model)
Tekstfunctie volgens R. Jakobson
Spreker en toehoorder wisselen in een spreeksituatie
boodschappen uit in een bepaalde context, gebruiken
daarbij een code en onderhouden contacten met elkaar
Conatief
Toehoorder: instructies, overtuigen, indruk maken,...
Emotief
Spreker: identiteit uitdrukken, sociaal profileren,...
Fatisch
Contact: groeten,...
Poëtisch
Boodschap: literatuur, woordspelingen, reclameslogans,...
Metatalig
Code: basis van taalwetenschap / spellen, herhalen,...
Referentieel
Context: buitentalige werkelijkheid
15 / 18
Tekstfunctie vs. zinsfunctie
Een bepaalde zinsfunctie kan een specifieke “afwijkende”
tekstfunctie hebben, en bepaalde tekstfuncties kunnen
soms dmv. verschillende zinsfuncties uitgedrukt worden
Tekstsoort
Categorieën als poëzie, proza, gesprek, lezing,...
Klassen van teksten die bepaalde definitorische vormelijke
en inhoudelijke kenmerken gemeenschappelijk hebben
Formele kenmerken
externe vormelementen: typografie, bladschikking,...
interne vormelementen: grammatica & woordenschat
Pragmatische kenmerken
relatie met uitingssituatie: gebondenheid (deiktische
elementen) vs. vrijheid (anaforische elementen)
bedoeling van tekst,...
Graad van institutionalisering
zie Institutionalisering
Terminologie
nieuwe feiten --> nieuwe begrippen
rijkdom aan begrippen --> precieze perceptie van feiten
Thema
vs. rhema
Topic: reeds aangebracht, gekend feit of element
vs. comment: nieuw aangebracht, ongekend feit of element
Toontalen
Taal waarin de intonatie op woordniveau een semantischdistinctieve functie heeft, ook al is de fonetische uitspraak =
Toonzetting
Vorm van intersemiotische transfer;
het op muziek zetten van een tekst
(opera, lied, song vs. programmamuziek)
Topic vs. comment
zie Thema vs. rhema
Transcriptie (systeemlinguïstiek)
Vorm van intralinguale transfer; taalklanken worden in de
fonetiek fonetisch getranscribeerd adhv. internationaal
erkende fonetische symbolen
Transcriptie (tekstlinguïstiek)
Vorm van intralinguale transfer; geschreven weergave van
gesproken teksten: zo adequaat mogelijk, waarbij het
verlies van een aantal factoren die typisch zijn voor
spreektaal onvermijdelijk is
Complexiteit
Alles wat te veel is, wordt geabstraheerd en tekorten
worden aangevuld met de algemene kennis van de
ontvanger
Interlinguale transfer
Operatie binnen het tekensysteem, maar tussen
verschillende natuurlijke talen (vertaling)
Intersemiotische transfer
Operatie waarbij het tekensysteem verandert (verfilming,
plastische kunsten, stripverhaal, toonzetting)
Intralinguale transfer
Operatie binnen dezelfde natuurlijke taal (parafrase,
transcriptie, aanpassingen, adaptaties, imitatie, pastiche)
Uitingssituatie
Het onderdeel van de context dat betrekking heeft op de
buitentalige werkelijkheid waarover men spreekt
Universalisme
Alle talen hebben bepaalde gemeenschappelijke kenmerken
en lijken specifieke realisaties van éénzelfde taalvermogen
Variabele
16 / 18
Verborgen communicatie
Cf. samenwerkingsprincipe; het meedelen van impliciete
inhouden door het zichtbare en slechts schijnbare
ovetreden van één of meerdere maximen --> toehoorder
moet nagaan hoe een uiting ogenschijnlijk afwijkt van
bepaalde verwachtingen, maar die wel inlost op andere
niveau’s
Verfilming
Vorm van intersemiotische transfer; de tekst moet qua
inhoud complex genoeg zijn om als basis voor een film te
kunnen dienen; verhaalstructuur van de film is anders dan
die van een geschreven tekst en kan niet zomaar worden
“gekopieerd”
Versprekingen
- Anticipatie: klank(cluster) te vroeg uiten op
syntagmatische as
- Perseveratie (= reïteratie, retentie): aanhouden van een
klank(cluster) (minder frequent)
- Verwisseling: combinatie van anticipatie en perseveratie
- Contaminatie: combinatie van twee gelijkaardige
taalvormen met als resultaat een nieuwe (foute) uiting
- Spoonerisme: grappige verspreking
-> ondanks fouten toch begrijpbaar: spreken is redundant
Vertaling
Interlinguale transfer van teksten: men kijkt niet naar de
individuele woorden, maar vertaalt de sensus van de tekst
Vertaling en equivalentie
Oordeel over de “correcte vertaling” is veranderlijk
Vandaag: “Definitieve vertaling bestaat niet” --> men kan
geen equivalentie nastreven
Vertaling als cross-cultural process
Men dient de tekst te vertalen met oog op de functie van de
tekst in een bepaalde situatie, en op het specifieke
doelpubliek met zijn eigen culturele tradities en waarden en
bijhorende historische context
Machinaal vertalen
Computervertaalprogramma’s zijn steeds complexer
geworden; woord-voor-woord-vertaling is eenvoudigst,
maar leidt tot inadequate resultaten wanneer de
systematische verschillen van het talenpaar groter worden;
de computer een syntactische analyse van de zinnen laten
maken (parsing) heeft meer succes, maar is zeer moeilijk.
Het ziet ernaar uit dat een algemene, volledige machinale
vertaling ook in de toekomst niet mogelijk zal zijn.
Vorm
zie Taalteken - semantisch
Woord
zie Lexicon
Woordgroep
een productief niveau, gebaseerd op de creatieve
aanwending van regels + herhaling
Woordveld (paradigmatisch)
Woorden bestaan niet afzonderlijk; we kennen hun
precieze betekenis pas in relatie met andere woorden uit
het woordveld waartoe ze behoren.
Woordvindingsproblemen
Onderdeel van het bijsturingsproces als gevolg van het
spontaan en vluchtig karakter van gesproken taalgebruik
17 / 18
Woordvolgorde (in de taaltypologie)
In de syntactische taaltypologie is de bepaling van de
woordvolgorde in de zin volgens de plaatsing van V, O en S
vaak gereduceerd tot V en S (klassiek criterium)
VO: SVO (Engels), VSO (Arabisch), VOS (zeldzaam)
OV: SOV (Japans), OSV en OVS (zeldzaam)
In sommige talen is de woordvolgorde relatief vrij (Latijn)
Zegswijze
vaste, idiomatische verbinding van woorden, met een
figuurlijke of metonymische betekenis, die vrijwel altijd op
zichzelf een zin vormt en steeds een onpersoonlijk subject
heeft; zegswijzen passen zich voor zover nodig aan het
zinsverband aan
Gezegde
vaste, idiomatische verbinding van woorden, met
figuurlijke betekenis, die geen werkwoord bevat en dus op
zichzelf nooit een zin vormt
Zin
Productief niveau, gebaseerd op de creatieve aanwending
van regels en het gebruik van reeds bestaande zinnen
Zinsfunctie
Vragend, mededelend, bevelend of wensend
18 / 18