TTS SV - Klassieke Kring

Anouk Jacobs
Taal-en tekststructuren
DEEL 1: TAAL
I Taal als systeem
1. Taal als systeem van tekens
- Het taalteken
semiotiek
Charles S. Peirce: drie typen tekens, naargelang de relatie tussen het teken en het object
waarnaar het verwijst.
-
Icoon/pictogram: vormelijke gelijkenis: associatieve relatie (teken = een tussenteken en
object). Bv. Afbeelding van het object
Index: causaal verband en gevolg van het object. Bv. Stotteren kan wijzen op nervositeit
Symbool: arbitrair (willekeurig), geen andere relatie dan degene wij erbij denken: een
gekende regel niet te vinden in de werkelijkheid. Willekeurig verbond tussen vorm en
betekende. Betekenis van de vorm = conceptuele inhoud. Het berust op de kennis van
een regel. De relatie tussen vorm en betekenis is arbitrair. Bv. De betekenis van een
woord
 Grenzen tussen het icoon, de index en het symbool zijn niet zo strikt. Iconen zijn
deels symbolisch of index en symbool.
Iconiciteit van symbolen: continuum
Een icoon zou transparant moeten zijn (bv. Honden niet toegelaten). Maar een icoon heeft en regel
nodig  symbolische waarde
Nederlands
Russisch
Arm / hand
Ruka
Been / voet
noga
Taal construeert de werkelijkheid op zijn eigen manier.
Ferdinand de Saussure: grondlegger moderne algemene taalwetenschap
zie p. 7
Relatie tussen de vorm (signifiant) en de betekenis (signifié) = noodzakelijk (geen betekenis zonder
vorm), arbitrair (willekeurig-geen natuurlijk verbond tussen de woordvorm en de inhoud), behalve
onomatopeeën: symbolen die gedeeltelijk iconisch zijn, conventioneel (betekenis heeft een sociale
en historische regel: individu kan aan de betekenisrelatie niets veranderen: lang historisch proces).
Historische evolutie en arbitrariteit: taalverandering werkt de arbitrariteit soms in de hand. Pigeon –
pipire (lat: onomatopee)
Afgeleide en samengestelde woorden zijn gedeeltelijk gemotiveerd: blok (arbitrair) + hut (arbitrair) =
blokhut, maar wandel (arbitrair) + aar = wandelaar  intransparant naar transparant
Telwoordsystemen: woord “vijf” = woord “hand”  relatieve motivatie
Klanksymboliek in poëzie en literatuur: impressie geven door gebruik van klanken
Anouk Jacobs
Psycholinguistic onderzoek: malunma test en takete tekst
-
De taaleenheden
Tekst – zinnen – woordgroepen – woorden – morfemen – klanken – fonemen
Fonotactische regels verschillen van taal tot taal.
Competence (Noam Chomsky): intuïtieve kennis op basis van taalcreatie. Taalspecifieke verschillen.
Ongelede woorden: bestaan uit 1 morfeem
Gelede woorden: bestaan uit twee of meerdere morfemen
Gebonden woorden: -lijk, -on,…
-
De economie van het taalsysteem
Van gesloten naar open inventarissen: klankeenheden behoren tot een gesloten inventaris (eindig in
aantal), morfemen en woorden behoren tot de productieve inventaris, woordgroepen, zinnen en
teksten behoren tot de open inventarissen (geen eindig aantal zinnen in een taal).
Taal met de meeste fonemen: 140 (Afrikaans) en taal met de minste morfemen: 12 (Indonesisch)
-
Hiërarchie en lineariteit
De realisatie van taal is lineair, maar geen losse opeenvolging van elementen. Op elk niveau zijn
bepaalde elementen nauwer met elkaar verbonden dan andere: specifieke afhankelijkheidsrelaties
tussen de eenheden. Vertonen een hiërarchische consituentenstructuur.
Lineair: oppervlaktestructuur = niet inhoudelijk, dieptestructuur  boomdiagram
Hiërarchische orde: nauwer verband tussen bepaalde elementen van een zin.
Discrepantie: oppervlakte vs. Dieptestructuur: taal interpreteren is het projecteren van een vaak
ingewikkelde hiërarchische structuur op een lineaire opeenvolging van klanken.  ambigu: 1 vorm
kan op meerdere manieren geïnterpreteerd worden.
Structurele ambiguïteit: dezelfde opeenvolging van elementen beantwoorden aan verschillende
onderliggende hiërarchische organisaties.
-
Fundamentele taalrelaties
Relatie van elementen met andere taalelementen = syntagmatisch en paradigmatisch (de Saussure)
-
-
Syntagmatische relaties: elementen die met elkaar gecombineerd kunnen worden.
Bestaan tussen elementen “in praesentia”:expliciet aanwezig in de taaluiting. Typisch
voor de parole
Paradigmatische relaties: elementen die op dezelfde plaats van de taaluiting kunnen
staan die tot eenzelfde paradigma of klasse behoren. Bestaan tussen elementen “in
absentia”. Niveau van de langue. (alle mogelijkheden om 1 woord te benoemen).
Anouk Jacobs
Syntagmatische of combinatorische as = horizontaal; paradigmatische of selectie-as: verticaal
Paradigmatische relatie = niet de associatieve relatie (veel ruimer, gebruikt door Saussure)
Paradigmatische relaties “in praesentia” = opsommingen, zoeken naar woorden,…)
Syntagmatische relaties “in absentia”: ellips
een glas bier.  kan geëlideerd worden
redundantie: paul drinkt een glas wijn en jan drinkt
Poëzie: projectie van de selecctie-as op de combinatorische as: centraal staat hoe iets meegedeeld
wordt.
2. Taalsysteem en taalgebruik
 Drie pijlers van een taalsysteem: fonemen, lexicon en grammaticale en syntactische
combinatie
- Het begrip “relatie”
2 analyseniveaus: de vorm en de inhoud.
Engels
Frans
Sheep
mouton
mutton
Hebben niet dezelfde betekenis, maar zelfde referent: verschil tussen sheep – mouton
Geen afzonderlijke elementen uit verschillende talen met elkaar vergelijken.
-
Foneem en klank
Foneem: abstract
klank: gerealiseerde vorm van een foneem
Verschil in uitspraak (bv. De R) is niet belangrijk. Behalve wanneer een betekenisverschil gepaard
gaat: rat – mat – lat - …: niet in elke taal is er een fonologisch verschil. Dan is er geen functionele
relatie. De functie van foneem en klank wordt bepaald door de onderlinge opposities van de
elementen: Als de relatie functioneels is, is het contrast tussen B en P belangrijk.
-
Betekenis en referentie
Lexicale en grammaticale betekenis van woorden wordt bepaald door hun relatie met andere
woorden en vormen binnen het taalsysteem. Betekenis is altijd specifiek. Referentie = verwijzing.
Alle taalsystemen hebben hun eigen, specifieke betekenissen.
Referentie = de relatie tussen taal en de werkelijkheid waarover men spreekt.  betekenis en
taalgebruik.
Onderscheid tussen betekenis en referentie: taalkundige analyse:
-
Semasiologisch onderzoek: relatie tussen woorden in een taal: specifieke betekenis van
een taalteken en begrippen, zaken,… die sprekers die teken toewijzen.
Onomasiologisch onderzoek: werkelijkheid benoemen (vooral historisch) doorheen de
tijd : van begrippen, denkinhouden, zaken  taaltekens om deze begrippen uit te
drukken.
Anouk Jacobs
-
Diachrone taalstudie: bestuderen van de verandering van taalbetekenis of van
benoeming d.m.v.taal
3. Natuurlijke taal vs. Andere communicatiesystemen
- “natuurlijke” taal
gesproken taal + gebarentaal: beperkt aantal fonemen en
combinatieregels
Taal van de mens kent universele eigenschappen (E. Coseriu):
 Taal is een vorm/betekenissysteem: willekeurige relatie tussen de taaltekens en
objecten; tussen de vorm en de betekenis van het taalteken
 Taal is een historisch gegeven: product van een historische evolutie. Taal verandert,
evolueert. Taalverwerving: elk kind schrijft zich in in de historische evolutie van de
taal.
 De taal is een intersubjectief gegeven: taal ontstaat door dialogen.
 Taalgebruik is creatief: oneindig gebruik maken van eindige middelen.
Recursiviteitsprincipe (= verbinding van zinnen of woordgroepen voor het
voegwoord en, aaneenschakeling van ingebedde zinnen ingeleid door die), De taal
kan oneindige zinnen maken, maar het geheugen kan dit niet.
-
Communicatiesystemen bij dieren
Arbitrair: klanken en tekens die geen causaal verband hebben. Bijen: instinctieve dans (beperkte
creativiteit, geen interactie)
Competence= aangeboren en beperkt. Gebonden aan het hier en nu: kunnen ook niet liegen.
Hogere diersoorten vertonen interactie: bv. Dolfijnen (maar creativiteit gemanipuleerd door de
mens)
Homo Sapiens: 400000 – 200000 jaar geleden de taal ontwikkeld.
-
Gebarentaal
Vroeger: men geloofden dat gebaren een vorm van pantomime waren. Men dacht dat communicatie
in gebaren niet aan een vaste woordenschat en grammaticale regels onderworpen was.
William C. Stokoe
Amerikaanse taalkundige
1960
Gebarentaal is een volwaardige taal. Maar andere modaliteit: klanken, oraliteit/ manuleel, visuele
modaliteit. Simultaneïteit: gebaren maken met het hele lichaam tegelijk. Ruimtegebruik speelt een
rol.
4. Het biologische “taalvermogen” en de taalverwerving
Neurolinguïstiek: concrete hersenactiviteit ligt aan de basis van taalbeheersing,
Patholinguïstiek: studie van taalstoornissen (afasie)
- Aspecten van neurolinguïstiek
Zetel van de taal: hersenschors of cortex cerebri: 2 – 5 mm dik. Ligt in vele plooien over beide
hemisferen. Bestaat 15 miljard zenuwcellen (neuronen), grijs.
Anouk Jacobs
4 hersenkwabben: Pariëntaal (wandbeenkwab), frontaal, occipitaal en temporaalkwab
(slaapbeenkwab)
De vermogens van het brein zijn gelateraliseerd: voor bepaalde functies bestaat een dominante
hemisfeer.
Cebrale dominantie: vaardigheden bevinden zich in 1 hemisfeer.  taalcentra in linker hemisfeer
Contralaterale specialisatie: linker hemisfeer – rechts in lichaam/ rechter hemisfeer – links in lichaam
Patiënt: Le Borjne
Frontale kwab werd beschadigd.
tan
Dr. Paul Broca
Broca-centrum: anterieur taalcentrum
taalproductie
Dr. Wernicke
Beschadigde scheiding van pariëntaalkwab en
Wernicke-centrum: posterieur taalcentrum
occipitaalkwab.
taalbegrip
Geen begrip van taal
Extreem lokalisme: verschillende psychische vermogens een plaats toewijzen op de cortex. Dokter
Gall: ontdekker frenologie (aan de schedelvorm zien welke delen goed gevormd zijn)
Nu: gematigd lokalisme met klemtoon op grote plasticiteit: functies kunnen overgenomen worden.
-
Aspecten van de patholinguïstiek
Afasieën:
-
-
Broca-afasie: Broca-centrum beschadigd stotteren, agrammatisme, syntagmatisch
defect, taalproductie verminderd, lexicale woorden (enkel waardedragende woorden),
laten verbindingswoorden vallen,… Patiënt is zich bewust van de aandoening!
Wernicke-afasie: centrum beschadigd  paradigmatisch defect, taalbegrip, vlot spreken,
semantisch jargon is onbegrijpelijk… Patiënt is zich niet bewust van de aandoening.
Globale afasie: verbinding van de twee hemisferen verbroken
Conductie-afasie: regenboogvormige zenuwbaan beschadigd. Patiënten kunnen niet
herhalen wat ze horen.
Test: Dichotisch luisteren: verschillende dingen te horen krijgen in rechter-als in linkeroor (directer
contact met de hemisferen). Conclusie: talige input wordt links verwerkt, niet-talige input wordt
rechts verwerkt.
Corpus callosum: hersenbalk: bij beschadiging: gespleten hersenen
Van afasie herstellen moet heel snel gebeuren: plasticiteit (andere regionen nemen de functies over)
Ontwikkelingsdyslexie: vooral bij jongens, maar ook bij meisjes
Verworven dyslexie: door afasie
-
Surface dyslexia: vorm van het woord niet herkennen (bv. Nevel – leven)
Anouk Jacobs
-
Diepte dyslexie: betekenisprobleem. Problemen met paradigma’s. (bv. Broer = zus)
Geestesvermogen en taalvermogen = gescheiden en onafhankelijk
Williamsyndroom: laag IQ, maar zeer vlot spreken.
Autisme: hyperlexie: enorme taalvaardigheid.
Zien via PET-scan
spraakorgaan: afwijken
taalgedrag bv geen
tong
perfeer
zintuigen: bv. doof
geboren
organisch
geestesvermogen:
imbicielen
centraal
taalvermogen: afasie
afwijkingen
niet-organisch
-
articulatie
stotteren, broddelen
(snel, herhaling),
sisimatisme rhotacisme
geesteszieken
afwijkend taalgebruik
taalontwikkeling
dyslexie = niet
woordblindheid
De moedertaalverwerving (MTV)
Taalaanbod is partieel: wat kinderen horen is maar een fractie van wat ze zelf kunnen produceren 
aangeboren. Moedertaal = niet aangeleerd.
Kritische leeftijd: na deze leeftijd is het heel moeilijk om nog taal te verwerven.
Wolfskinderen: Victor de l’Aveyron, Kaspar Hauser, Amala en Kamala, Genie, Oxana Malaya
Tot 1965:
-
Behaviorisme: kind is een linguïstische tabula rasa: verwerft zijn moedertaal.
Poverty of the stimulus: kinderen horen minder dan ze kunnen
Nativistische visie: aangeboren grammatica. Language acquisition device (LAD):kind moet
enkel de structurele bijzonderheden van zijn moedertaal leren.
Vanaf jaren ’60 (vooral ’80): geïntegreerde visie in navolging van genetische epistemologie van J.
Piaget. Totaal ontwikkelingsproces van een kind: samenhang met de intellectuelen, cognitieve,
Anouk Jacobs
motorische, emotionele en sociale ontwikkeling. De input is aangeboren, maar er moet ervaring zijn
om de ontwikkeling te stimuleren  trial and error.
MOTHERESE: Child directed speech (CDS): het specifieke convergente taalgebruik van ouders:
taalaanbod van de opvoedende instantie = gedifferentieerd en genuanceerd.
-
Prosodische kenmerken: gebruik van intonatie, pauze, traag spreken zodat kinderen alles
kunnen opnemen…
Vermijden van complexe vormen; korte uitingen, eenvoudige uitingen, TT, imperatief,
vragen
Uitgesproken taalhandelingskarakter
Kenmerken van redundantie: veel herhaling, weinig woorden. Zinnen worden herhaald.
Aanpassing aan het niveau van het kind: morfologische aanpassingen, afwijkend gebruik
van voornaamwoorden.
convergent, “ scaffolding”: niet terug vallen op gemakkelijk taalgebruik.
Brabbelfase: prelinguale fase (0-1 j.)
De linguale periode:
-
Vroeglinguale fase (1-2,5j.): éénwoordfase, tweewoordfase, meerwoordfase
Differentiatiefase (2,5-5j.): fonologie, syntactisch: overgeneralisatie, trial and error
Voltooingsfase (5-…j.): specificatie
II Taal en variatie
VARIATIE BINNEN EEN TAAL
-
-
Geografisch bepaalde variatie
Regiolecten
Dialect = regionale als sociale dialecten
Sociale variatie
Sekse: genderlinguistiek, taalattitudes
Leeftijd: jongerentaal, turbotaal
Afkomst/etnie: etnische taalvariëteit bv black english vernacular
-
Maatschappelijke klasse
Situationeel bepaalde variatie
Standaardissering
Normvariant = standaardtaal (=1 variant van de taal die geïnstitutionaliseerd raakt)
Geografische, sociale en situationele standaardvariant
Dialect minder gewaardeerd: ontstaan tussentalen
Sinds 16e E belangrijk: taaleenheid en eenheidstaal
TALEN VAN DE WERELD
95/ middelgrote (tot 1 miljoen sprekers) en kleine (<1000 talen)
Statistieken van talen:
-
Onderscheid tussen taal en dialect?
25 % rest
Anouk Jacobs
-
Tellingen niet even nauwkeurig
Niet alle talen zijn voldoende linguïstisch beschreven
Talen verdwijnen: taaldood
Taaltypen
Alle talen zijn even complex
-
-
-
Fonologische typologie
Vocalen
Consonanten (occlusieven, fricatieven, nasalen, liquida (vloeiklank), halfklinkers (glijders)
Intonatie/toon: 55% toontalen
Morfologische typologie
Isolerende talen
Geen uitgangen, grammaticale relaties uitgedrukt door woordvolgorde
Flecterende talen of fusietalen
Grammaticale relaties door verandering in interne woordstructuur (uitgangen)
Relatieve losse woordvolgorde
Agglutinerende talen
Lange verbindingen van morfemen die elke een specifieke grammaticale functie hebben
Polysynthetische of incorporerende talen
Lange complexe woorden = woordzinnen
Mengeling van agglutinerend en flecterend
Morfemen in bepaalde volgorde
Syntactische typologie
95% S voor O
SVO SOV …
Taalfamilies
Indo-europees
MEERTALIGHEID
In de wereld
Glottofagie: 1 taal wordt opgeslorpt door een andere. Dominantieprincipe
Meertaligheid kan blijven bestaan (beschermen van minderheidstalen)
Vormen van meertaligheid
-
Geografische verdeling
Wereldtaal vs. Nationale talen
Diglossie: twee of meer talen worden gesproken: complementair gebruik.
Taalplanning
Instellingen die het gebruik van de talen regelen: beslissen welke talen gesproken moeten worden.
Taalcontact
Anouk Jacobs
-
Functionele “specialisatie” van beide talen (diglossie)
Verdwijnen van een minderheidstaal
Wederzijdse beïnvloeding, mengtaal
Ontstaan van pidgintalen en creooltalen
Taalsituatie in Vlaanderen:
-
Verdwijnen van het Frans in Vlaanderen
Diglossie (Frans/Nederlands)
Officiële meertaligheid Brussel
Geografische talen (Nederlands/Frans/Duits)
Mengtaal in Brussel
Import van een wereldtaal: Engels
Individuele meertaligheid
-
-
De leeftijd waarop de twee talen verworden worden:
Vroegtijdige tweetaligheid (voor leeftijd van 10/11 jaar)
Adolescentie-tweetaligheid (tussen 10/11 – 16/17)
Volwasenentweetaligheid of meertaligheid (tussen 16/17- …) beheersing is minder goed
Bilinguïsme: de wijze waarop de meertaligheid zich manifesteert is afhankelijk van de
socioculturele context waarin men leeft
Semilinguïsme: noch de moedertaal spreken, noch de dominante taal
TAALVERANDERING
Synchrone en diachrone taalstudie
(methodologisch onderscheid)
Wanneer een taalsysteem op een gegeven moment bestudeerd wordt of de veranderingen
onderzocht worden.
De synchrone beschrijving van een taalsysteem is een voorwaarde voor de diachrone taalstudie.
Hoe verder het diachroon onderzoek in de tijd teruggaat, hoe minder zeker de resultaten
Historische reconstructie
Doel van diachrone linguïstiek: beschrijven en verklaren van taalverandering
Factoren van taalverandering
Geen causaal proces maar een noodzakelijk onderdeel van het feit dat taalproductie door de mens
een intentionele en creatieve activiteit is. = motieven voor taalverandering
Taalverandering gebeurt via de parole
Externe taalgeschiedenis: politieke, sociale en culturele factoren: veranderingen in de buitentalige
werkelijkheid = uitbreiding woordenschat of lexicale veranderingen
Ontleningen uit vreemde talen, leenvertalingen (bv Nederlands schiereiland < Latijn paeninsula)
Retroniemen: leenwoorden aanpassen om het onderscheid te maken met veranderingen, nieuwe
ontwikkelingen in de techniek. (nieuw woord voor een bestaand begrip om meer specificatie te
geven)
Anouk Jacobs
Interne motieven van taalverandering: heeft te maken met het taalsysteem zelf en de maximale
doeltreffendheid van het taalgebruik in de communicatie. Dialectische relatie tussen economie van
een taal en de behoefte aan transparantie van grammaticale structuren.
Assimilatie: de verandering van een klank onder invloed van een andere klank
pollepel ← pot + lepel, waarbij de /t/ onder invloed van de /l/ is geassimileerd tot een /l/, waarop
degeminatie volgde. Dit is een vorm van assimilatie die ook in de spelling tot uitdrukking is gekomen,
de degeminatie overigens niet.
Betekenisverandering
Etymologie: evolutie van woordbetekenissen.
-
Betekenisverenging of specialisatie
Betekenisverruiming of veralgemening
Betekenisoverdracht of overgang
De socio-culturele dimensie van taalverandering
-
Taalverandering in een sociale groep kan door contact met andere sociale groepen:
overnemen van woorden omdat de groep al navolgingswaardig beschouwd wordt ofwel
Omdat de woorden creatief zijn.
HET SCHRIFT
Verscheidenheid in de relatie tussen taal en schrift
Logografisch: 1 symbool per woord of morfeem
Chinees
Syllabair: 1 symbool per lettergreep···Brahmi (moederschrift voor Indische schriften)
Alfabetisch: 1 symbool per klank: fonetisch
Schrijfrichting: van links naar rechts, van rechts naar links of een combinatie van de twee
(boustrofedon = runderwending), van boven naar onder…
Evolutie en verschillende typen schrift
Het schrift is het resultaat van een lang historisch proces:
Pictogrammen
logogrammen
syllabogrammen
fonogrammen
Tekeningen
woorden
lettergrepen
klanken
(nog geen tekens)
duizenden tot
ongeveer 100 tekens
30 tekens
10duizenden tekens
Stijgende economie!
Ideogram: tekens die niet iconisch zijn en niet aan een taal gebonden enkel voor niet-talige
concepten, bijvoorbeeld 1, 2, @, &
Figuratief

willekeurig/conventioneel
Anouk Jacobs
Ontstaan van het schrift
Vroeger: monogenese: 1 schrift waar alle schriften afkomstig van zijn
Nu: 4 oorsprongsgebieden
-
Soemerië (zuiden van het huidige Irak, Mesopotamië) 3000 v.C.: mogelijke pre-scripturale
vormen die teruggaan tot 8000 v.C.
Egypte: oorsprong pictografisch, vervolgens logografisch + syllabair en gedeeltelijk fonetisch
China: oorsprong pictografisch, vervolgens logografisch en syllabair
Midden-Amerika: oorsprong pictografisch, vervolgens logografisch en syllabair (Mayahiërogliefen)
Stijgende arbitrariteit!
Ons alfabet: van Fenicische oorsprong
1200 v.C.
22 letters
8e E v.C. overgenomen door de Grieken
enkel consonanten (proto-alfabetisch systeem)
tekens voor vocalen toegevoegd
Grieks alfabet is het eerste volledige fonetische schrift of volwaardige alfabet!
OORSPRONG VAN HET SCHRIFT
Niet enkel in iconische tekens (pictogrammen), maar ook in iconische voorwerpen (tokens) die ook
de voorlopers zijn van het spijkersschrift.
Nauwe samenhang tussen symbolen voor getallen en schrifttekens.
III TAAL EN DENKEN
DE ROL VAN DE TAAL DER DISCUSSIE
-
relatie tussen taal en denken
De moedertaal is voor het denken van zeer groot belang, het denken is ongestructureerd
zonder taal
Taal is niet zo belangrijk, concepten worden gevormd voor zij in taal tot uitdrukking worden
gebracht.
Heraclitus
576vc-480 v.C.
Parmenides en de Eleaten
544vc-450vc
Plato
428-348 CV
1 zelfde rede (logos) ten grondslag ligt aan het
zijn, ons denken en onze taal.
Taal = taal in beweging: het spreken
Leiden uit de eenheid van “zijn”, denken en
spreken af.
Er is maar 1 uitspraak waar: er is…
Eén van zijn dialogen is volledig gewijd aan de
taal: geschil oer de vermeende intrinsieke
juistheid der namen (Craylus)
Middeleeuwen
Anouk Jacobs
Debat tussen realisten en nominalisten in de universaliënstrijd.
Algemene begrippen (universalia) bijvoorbeeld het mens-zijn, de schoonheid, de goedheid, de
waarheid, bestaan = realisme
Nominalisme = algemene begrippen kennen geen feitelijke werkelijkheid, enkel abstracties
Idola fori-kritiek: slechts inductie (concrete ervaring) laat ware
kennisverwerving over de natuur toe.
Taal van het volk: de overgeleverde woorden hebben zich in
het verstand van de mensen vastgenesteld en oefenen op het
Francis Bacon
denken een dwang uit.
De taal “insinueert” visies op de werkelijkheid, die niet waar
1561 - 1626
zijn
Taal is een vorm van menselijk handelen.
Beseft wel dat de taal in de maatschappij een vooraanstaande
rol speelt
Grootste taalfilosoof aller tijden
Moderne linguïstiek begint zich te ontwikkelen (begin 19e E)
Taal is geen afgesloten, statisch fenomeen, maar een
Wilhelm von Humboldt
dynamische activiteit
1767-1835
Abstracte taalsysteem in het brein van de mens eist
creativiteit.
De taal leeft maar in het taalgebruik.
- De grote verscheidenheid van talen in de wereld
Universalisme en relativisme
- Alle talen hebben universele kenmerken en specifieke
realisaties lijken te zijn van hetzelfde taalvermogen
Humboldt (relativisme): Elke taal vormt de totaliteit van een
Weltansicht, doordat zij de uitdrukkingen voor alle
voorstellingen bevat die een bepaalde natie zich van de wereld
vormt
Leo Weisgerber
1899-1985
Relativiteitsprincipe
Beklemtoont de notie moedertaal: moedertaal is
een cultuurgoed, gemeenschappelijk
cultuurbezit van een volk. Staat boven alle
individuele taalgebruikers.
“De mens die in een taal opgroeit, staat voor de
rest van zijn leven in de ban van zijn moedertaal,
en zij is werkelijk de taal die voor hem denkt.”
Taal zelf is een vorm van kennis: taal = geheugen
van een specifieke taalgemeenschap.
Individu gebruikt taal om zijn denken te
ordenen, om te handelen en om de
werkelijkheid te ervaren
De Sapir-Whorf-hypothese
Benjamin Lee Whorf
1897 – 1941
Hopi-indianen ervaren de wereld anders omdat
hun taal de werkelijkheid op een totaal andere
manier “ontleedt”.
Hopi Weltanschauung
“een taal levert een organisatie van de ervaring,
taal is in de eerste plaats een classificatie en
schikking van de stroom van zintuiglijke ervaring,
wat resulteert in een specifieke ‘wereldorde’
Anouk Jacobs
(world order): de taal doet wat ook de
wetenschap doet, weliswaar op een minder
verfijnde maar tegelijk op “en bredere en meer
veelzijdige manier.”
Edward Sapir
1884 – 1939
determinisme
-
Mensen leven niet alleen in een objectieve
wereld, ook niet alleen in de wereld van sociale
activiteiten, maar zijn onderworpen aan de
specifieke taal die het uitdrukkingsmiddel voor
hun maatschappij is.
‘objectieve werkelijkheid’ is gebaseerd op
taalgewoonten van een groep.
Geen twee talen kunnen als gelijke
representanten van dezelfde sociale
werkelijkheid gelden.
De taal die je spreekt is de manier waarop je
denkt. De taal denkt voor de taalgebruiker
Talen zijn nooit volledig autonome, zuivere structuren (meertaligheid, Engels als wereldtaal)
Culturen zijn geen autonome, monolithische structuren (migratie)
Relatie taal/cultuur moet op een dynamische wijze worden benaderd. Historisch proces met
wederzijdse beïnvloeding
Natuurlijke, levende talen zijn veranderende producten van de intentionaliteit en handelen
van mensen. Talen beperken de mens niet in zijn handelen. (Humboldt)
Martin Heidegger
1889 - 1976
Benedette Croce
1866-1952
Ludwig Wittgenstein
1889-1951
DENKEN WIJ IN TAAL?
De taal is het “huis van het zijn”
De taal behoort tot het wezen van de mens.
Taal stelt de mens in staat om van zijn
“condition humaine” bewust te worden.
Sceptisch ten aanzien van taalwetenschap: zal
geen vat krijgen op de taal in al haar rijkdom en
specificiteit.
De volledige taal bestaat maar in de literatuur
(de poëzie)
Taalwetenschap is een onderdeel van de
esthetica
Basis van de filosofische pragmatiek en de
analytische filosofie.
Aanvankelijk taalscepsis (Tractatus logicophilosophicus) tot
Taal is in de maatschappelijke context ingebed
(private language bestaat niet)
Beschikt niet over vaste betekenissen.
Taalgebruik bepaald zelf in hoeverre woorden
en zinnen betekenisvol zijn: praktische aard.
Precieze analyse van woorden en zinnen en het
bannen van ambiguïteit is noodzakelijk voor
een goede filosofie.
Anouk Jacobs
De “cognitieve” waarde van taal
-
-
Elke historische taal kent zijn eigen betekenissen en deelt het “universum van ervaring”
anders in, zowel qua woordenschat als syntaxis en grammatica.
Bv.uitdrukking van de notie tijd bij de Hopi-indianen
Het grammaticale onderscheid tussen enkelvoud en meervoud ontbreekt in sommige talen
(Japans)
Eskimo-woordenschat voor verschillende soorten sneeuw.
Verschillende benamingen voor leden van de familie
Onderscheid tussen categorisering binnen een welbepaald historisch taalsysteem en
categorieën van de menselijke perceptie
Bv. De talige categorisering van het kleurencontinuum kan verschillen volgens historische
taal.
Beperkt aantal typen:
Berlin en Kay onderscheiden 11 basiskleuren (wit, zwart, rood, groen, geel, blauw, bruin,
roze, purper, oranje en grijs). Het aantal basiskleuren-woordenschatten die in theorie
mogelijk zijn, is dus 2048. Het aantal feitelijk voorkomende woordenschatten volgens
onderzoek is slechts 22!
Hiërarchische indeling:
Wit
zwart
<rood
<groen
geel
< blauw
<bruin
< purper
Roze
Oranje
grijs
Taal en (ap)perceptie
-
-
Taal in relatie tot de concrete werkelijkheid:
Gedifferentieerde wetenschappelijke terminologie om nieuw onderzoek te ordenen. Kennis
van dergelijke terminologie draagt bij tot een groter onderscheidingsvermogen:
Nieuwe feiten  begrippen
Rijkdom aan begrippen  precieze perceptie van feiten
Taal in relatie tot de abstracte werkelijkheid:
Abstracte denkinhouden krijgen meestal maar gestalte d.m.v. taal
Vermogen tot classificatie is een belangrijk aspect van het menselijk vermogen om met
ervaringen om te gaan. Categorisering van ervaringen geschiedt o.m. op basis van de
woordcategorieën, met werkwoord refereren naar handelingen, toestanden… met
zelfstandig naamwoord naar entiteiten (personen of zaken)
Taal en maatschappij
Taal is een wezenlijk onderdeel bij de totstandkoming van intersubjectiviteit en bij het onderhouden
van tussenmenselijke betrekkingen. Concept taalgemeenschap kan in politiek misbruikt worden (bv.
Taal en racisme…)
Taal is geen noodzaak voor de maatschappij, maar wel een belangrijk component daarvan: biedt
toegang tot de maatschappij en weerspiegelt de maatschappelijke werkelijkheid
Talen zijn uitgewerkt in diverse registers
Bv. Honorifieke register in Japan (respect-woorden): voornaamwoorden, werkwoorden, adjectieven
en vele soorten grammaticale constructies veranderen hun vorm
Metaforen
Anouk Jacobs
Metaforen voor onze dagelijkse benoeming van concrete en abstracte fenomenen en
conceptualisering van deze fenomenen.
Onderzoek door G. Lakoff en M. Johnson: Metaphors We Live By: beeldspraak beïnvloedt ons
dagelijks taalgebruik
Taal kent verbanden met de onmiddellijke “kennis van de wereld”: zeehond, inktvis, luchthaven…
“Time is money!”
-
Tijd winnen, tijd verliezen, tijd verspillen, tijd goed besteden,… Spreken in termen van geld,
tijd is kostbaar en schaars.
Metaforen in politiek taalgebruik:
Het licht aan het einde van de tunnel, de economie zuurstof toedienen,… Het doel van dergelijk
taalgebruik is het publiek een bepaalde voorstellingswijze opdringen.
G. Lakoff
theorie over metaforen
Metaphors can kill.
Rol die metaforen spelen in het denken en conceptualiseren toegepast op de Golfoorlog van begin
1991 tussen Hussein en de Amerikanen.. Oorlog tegen het regime in Irak te legitimeren: metaforen
gebruiken: een slechterik, een slachtoffer en een reddende held (personificaties)
Anouk Jacobs
WETENSCHAPPERS
Charles S. Peirce: drie typen tekens, naargelang de relatie tussen het teken en het object waarnaar
het verwijst.
Ferdinand de Saussure: grondlegger moderne algemene taalwetenschap
zie p. 7
Competence (Noam Chomsky): intuïtieve kennis op basis van taalcreatie. Taalspecifieke verschillen.
E. Coseriu , Taal van de mens kent universele eigenschappen
William C. Stokoe (Amerikaanse taalkundige 1960) Gebarentaal is een volwaardige taal. Maar andere
modaliteit: klanken, oraliteit/ manuleel, visuele modaliteit. Simultaneïteit: gebaren maken met het
hele lichaam tegelijk. Ruimtegebruik speelt een rol.
Simon Stevin (16e en begin 17e E): verrijkte het Nederlands met nieuwe termen. Bijvoorbeeld
driehoek (voor triangulum), vierkant, rechthoek, meetkunde, vierkantswortel.
L. Hjelmlev (taal en denken: kleurencontinuum in historische taal) Omkring sprogteoriens
grundlaeggelse
Berlin/Kay: indeling van het kleurencontinuum op basis van extralinguïstische factoren
G. Lakoff en M. Johnson- Metaphors We Live By: metaforiek is niet zomaar een literair, stilistisch
curiosum. Beeldspraak beheerst ons dagelijks taalgebruik en de manier waarop we met dingen en
toestanden omgaan. Door metaforen wordt iets beschreven in termen van iets anders.