Anouk Jacobs Taal-en tekststructuren DEEL 1: TAAL I Taal als systeem 1. Taal als systeem van tekens - Het taalteken semiotiek Charles S. Peirce: drie typen tekens, naargelang de relatie tussen het teken en het object waarnaar het verwijst. - Icoon/pictogram: vormelijke gelijkenis: associatieve relatie (teken = een tussenteken en object). Bv. Afbeelding van het object Index: causaal verband en gevolg van het object. Bv. Stotteren kan wijzen op nervositeit Symbool: arbitrair (willekeurig), geen andere relatie dan degene wij erbij denken: een gekende regel niet te vinden in de werkelijkheid. Willekeurig verbond tussen vorm en betekende. Betekenis van de vorm = conceptuele inhoud. Het berust op de kennis van een regel. De relatie tussen vorm en betekenis is arbitrair. Bv. De betekenis van een woord Grenzen tussen het icoon, de index en het symbool zijn niet zo strikt. Iconen zijn deels symbolisch of index en symbool. Iconiciteit van symbolen: continuum Een icoon zou transparant moeten zijn (bv. Honden niet toegelaten). Maar een icoon heeft en regel nodig symbolische waarde Nederlands Russisch Arm / hand Ruka Been / voet noga Taal construeert de werkelijkheid op zijn eigen manier. Ferdinand de Saussure: grondlegger moderne algemene taalwetenschap zie p. 7 Relatie tussen de vorm (signifiant) en de betekenis (signifié) = noodzakelijk (geen betekenis zonder vorm), arbitrair (willekeurig-geen natuurlijk verbond tussen de woordvorm en de inhoud), behalve onomatopeeën: symbolen die gedeeltelijk iconisch zijn, conventioneel (betekenis heeft een sociale en historische regel: individu kan aan de betekenisrelatie niets veranderen: lang historisch proces). Historische evolutie en arbitrariteit: taalverandering werkt de arbitrariteit soms in de hand. Pigeon – pipire (lat: onomatopee) Afgeleide en samengestelde woorden zijn gedeeltelijk gemotiveerd: blok (arbitrair) + hut (arbitrair) = blokhut, maar wandel (arbitrair) + aar = wandelaar intransparant naar transparant Telwoordsystemen: woord “vijf” = woord “hand” relatieve motivatie Klanksymboliek in poëzie en literatuur: impressie geven door gebruik van klanken Anouk Jacobs Psycholinguistic onderzoek: malunma test en takete tekst - De taaleenheden Tekst – zinnen – woordgroepen – woorden – morfemen – klanken – fonemen Fonotactische regels verschillen van taal tot taal. Competence (Noam Chomsky): intuïtieve kennis op basis van taalcreatie. Taalspecifieke verschillen. Ongelede woorden: bestaan uit 1 morfeem Gelede woorden: bestaan uit twee of meerdere morfemen Gebonden woorden: -lijk, -on,… - De economie van het taalsysteem Van gesloten naar open inventarissen: klankeenheden behoren tot een gesloten inventaris (eindig in aantal), morfemen en woorden behoren tot de productieve inventaris, woordgroepen, zinnen en teksten behoren tot de open inventarissen (geen eindig aantal zinnen in een taal). Taal met de meeste fonemen: 140 (Afrikaans) en taal met de minste morfemen: 12 (Indonesisch) - Hiërarchie en lineariteit De realisatie van taal is lineair, maar geen losse opeenvolging van elementen. Op elk niveau zijn bepaalde elementen nauwer met elkaar verbonden dan andere: specifieke afhankelijkheidsrelaties tussen de eenheden. Vertonen een hiërarchische consituentenstructuur. Lineair: oppervlaktestructuur = niet inhoudelijk, dieptestructuur boomdiagram Hiërarchische orde: nauwer verband tussen bepaalde elementen van een zin. Discrepantie: oppervlakte vs. Dieptestructuur: taal interpreteren is het projecteren van een vaak ingewikkelde hiërarchische structuur op een lineaire opeenvolging van klanken. ambigu: 1 vorm kan op meerdere manieren geïnterpreteerd worden. Structurele ambiguïteit: dezelfde opeenvolging van elementen beantwoorden aan verschillende onderliggende hiërarchische organisaties. - Fundamentele taalrelaties Relatie van elementen met andere taalelementen = syntagmatisch en paradigmatisch (de Saussure) - - Syntagmatische relaties: elementen die met elkaar gecombineerd kunnen worden. Bestaan tussen elementen “in praesentia”:expliciet aanwezig in de taaluiting. Typisch voor de parole Paradigmatische relaties: elementen die op dezelfde plaats van de taaluiting kunnen staan die tot eenzelfde paradigma of klasse behoren. Bestaan tussen elementen “in absentia”. Niveau van de langue. (alle mogelijkheden om 1 woord te benoemen). Anouk Jacobs Syntagmatische of combinatorische as = horizontaal; paradigmatische of selectie-as: verticaal Paradigmatische relatie = niet de associatieve relatie (veel ruimer, gebruikt door Saussure) Paradigmatische relaties “in praesentia” = opsommingen, zoeken naar woorden,…) Syntagmatische relaties “in absentia”: ellips een glas bier. kan geëlideerd worden redundantie: paul drinkt een glas wijn en jan drinkt Poëzie: projectie van de selecctie-as op de combinatorische as: centraal staat hoe iets meegedeeld wordt. 2. Taalsysteem en taalgebruik Drie pijlers van een taalsysteem: fonemen, lexicon en grammaticale en syntactische combinatie - Het begrip “relatie” 2 analyseniveaus: de vorm en de inhoud. Engels Frans Sheep mouton mutton Hebben niet dezelfde betekenis, maar zelfde referent: verschil tussen sheep – mouton Geen afzonderlijke elementen uit verschillende talen met elkaar vergelijken. - Foneem en klank Foneem: abstract klank: gerealiseerde vorm van een foneem Verschil in uitspraak (bv. De R) is niet belangrijk. Behalve wanneer een betekenisverschil gepaard gaat: rat – mat – lat - …: niet in elke taal is er een fonologisch verschil. Dan is er geen functionele relatie. De functie van foneem en klank wordt bepaald door de onderlinge opposities van de elementen: Als de relatie functioneels is, is het contrast tussen B en P belangrijk. - Betekenis en referentie Lexicale en grammaticale betekenis van woorden wordt bepaald door hun relatie met andere woorden en vormen binnen het taalsysteem. Betekenis is altijd specifiek. Referentie = verwijzing. Alle taalsystemen hebben hun eigen, specifieke betekenissen. Referentie = de relatie tussen taal en de werkelijkheid waarover men spreekt. betekenis en taalgebruik. Onderscheid tussen betekenis en referentie: taalkundige analyse: - Semasiologisch onderzoek: relatie tussen woorden in een taal: specifieke betekenis van een taalteken en begrippen, zaken,… die sprekers die teken toewijzen. Onomasiologisch onderzoek: werkelijkheid benoemen (vooral historisch) doorheen de tijd : van begrippen, denkinhouden, zaken taaltekens om deze begrippen uit te drukken. Anouk Jacobs - Diachrone taalstudie: bestuderen van de verandering van taalbetekenis of van benoeming d.m.v.taal 3. Natuurlijke taal vs. Andere communicatiesystemen - “natuurlijke” taal gesproken taal + gebarentaal: beperkt aantal fonemen en combinatieregels Taal van de mens kent universele eigenschappen (E. Coseriu): Taal is een vorm/betekenissysteem: willekeurige relatie tussen de taaltekens en objecten; tussen de vorm en de betekenis van het taalteken Taal is een historisch gegeven: product van een historische evolutie. Taal verandert, evolueert. Taalverwerving: elk kind schrijft zich in in de historische evolutie van de taal. De taal is een intersubjectief gegeven: taal ontstaat door dialogen. Taalgebruik is creatief: oneindig gebruik maken van eindige middelen. Recursiviteitsprincipe (= verbinding van zinnen of woordgroepen voor het voegwoord en, aaneenschakeling van ingebedde zinnen ingeleid door die), De taal kan oneindige zinnen maken, maar het geheugen kan dit niet. - Communicatiesystemen bij dieren Arbitrair: klanken en tekens die geen causaal verband hebben. Bijen: instinctieve dans (beperkte creativiteit, geen interactie) Competence= aangeboren en beperkt. Gebonden aan het hier en nu: kunnen ook niet liegen. Hogere diersoorten vertonen interactie: bv. Dolfijnen (maar creativiteit gemanipuleerd door de mens) Homo Sapiens: 400000 – 200000 jaar geleden de taal ontwikkeld. - Gebarentaal Vroeger: men geloofden dat gebaren een vorm van pantomime waren. Men dacht dat communicatie in gebaren niet aan een vaste woordenschat en grammaticale regels onderworpen was. William C. Stokoe Amerikaanse taalkundige 1960 Gebarentaal is een volwaardige taal. Maar andere modaliteit: klanken, oraliteit/ manuleel, visuele modaliteit. Simultaneïteit: gebaren maken met het hele lichaam tegelijk. Ruimtegebruik speelt een rol. 4. Het biologische “taalvermogen” en de taalverwerving Neurolinguïstiek: concrete hersenactiviteit ligt aan de basis van taalbeheersing, Patholinguïstiek: studie van taalstoornissen (afasie) - Aspecten van neurolinguïstiek Zetel van de taal: hersenschors of cortex cerebri: 2 – 5 mm dik. Ligt in vele plooien over beide hemisferen. Bestaat 15 miljard zenuwcellen (neuronen), grijs. Anouk Jacobs 4 hersenkwabben: Pariëntaal (wandbeenkwab), frontaal, occipitaal en temporaalkwab (slaapbeenkwab) De vermogens van het brein zijn gelateraliseerd: voor bepaalde functies bestaat een dominante hemisfeer. Cebrale dominantie: vaardigheden bevinden zich in 1 hemisfeer. taalcentra in linker hemisfeer Contralaterale specialisatie: linker hemisfeer – rechts in lichaam/ rechter hemisfeer – links in lichaam Patiënt: Le Borjne Frontale kwab werd beschadigd. tan Dr. Paul Broca Broca-centrum: anterieur taalcentrum taalproductie Dr. Wernicke Beschadigde scheiding van pariëntaalkwab en Wernicke-centrum: posterieur taalcentrum occipitaalkwab. taalbegrip Geen begrip van taal Extreem lokalisme: verschillende psychische vermogens een plaats toewijzen op de cortex. Dokter Gall: ontdekker frenologie (aan de schedelvorm zien welke delen goed gevormd zijn) Nu: gematigd lokalisme met klemtoon op grote plasticiteit: functies kunnen overgenomen worden. - Aspecten van de patholinguïstiek Afasieën: - - Broca-afasie: Broca-centrum beschadigd stotteren, agrammatisme, syntagmatisch defect, taalproductie verminderd, lexicale woorden (enkel waardedragende woorden), laten verbindingswoorden vallen,… Patiënt is zich bewust van de aandoening! Wernicke-afasie: centrum beschadigd paradigmatisch defect, taalbegrip, vlot spreken, semantisch jargon is onbegrijpelijk… Patiënt is zich niet bewust van de aandoening. Globale afasie: verbinding van de twee hemisferen verbroken Conductie-afasie: regenboogvormige zenuwbaan beschadigd. Patiënten kunnen niet herhalen wat ze horen. Test: Dichotisch luisteren: verschillende dingen te horen krijgen in rechter-als in linkeroor (directer contact met de hemisferen). Conclusie: talige input wordt links verwerkt, niet-talige input wordt rechts verwerkt. Corpus callosum: hersenbalk: bij beschadiging: gespleten hersenen Van afasie herstellen moet heel snel gebeuren: plasticiteit (andere regionen nemen de functies over) Ontwikkelingsdyslexie: vooral bij jongens, maar ook bij meisjes Verworven dyslexie: door afasie - Surface dyslexia: vorm van het woord niet herkennen (bv. Nevel – leven) Anouk Jacobs - Diepte dyslexie: betekenisprobleem. Problemen met paradigma’s. (bv. Broer = zus) Geestesvermogen en taalvermogen = gescheiden en onafhankelijk Williamsyndroom: laag IQ, maar zeer vlot spreken. Autisme: hyperlexie: enorme taalvaardigheid. Zien via PET-scan spraakorgaan: afwijken taalgedrag bv geen tong perfeer zintuigen: bv. doof geboren organisch geestesvermogen: imbicielen centraal taalvermogen: afasie afwijkingen niet-organisch - articulatie stotteren, broddelen (snel, herhaling), sisimatisme rhotacisme geesteszieken afwijkend taalgebruik taalontwikkeling dyslexie = niet woordblindheid De moedertaalverwerving (MTV) Taalaanbod is partieel: wat kinderen horen is maar een fractie van wat ze zelf kunnen produceren aangeboren. Moedertaal = niet aangeleerd. Kritische leeftijd: na deze leeftijd is het heel moeilijk om nog taal te verwerven. Wolfskinderen: Victor de l’Aveyron, Kaspar Hauser, Amala en Kamala, Genie, Oxana Malaya Tot 1965: - Behaviorisme: kind is een linguïstische tabula rasa: verwerft zijn moedertaal. Poverty of the stimulus: kinderen horen minder dan ze kunnen Nativistische visie: aangeboren grammatica. Language acquisition device (LAD):kind moet enkel de structurele bijzonderheden van zijn moedertaal leren. Vanaf jaren ’60 (vooral ’80): geïntegreerde visie in navolging van genetische epistemologie van J. Piaget. Totaal ontwikkelingsproces van een kind: samenhang met de intellectuelen, cognitieve, Anouk Jacobs motorische, emotionele en sociale ontwikkeling. De input is aangeboren, maar er moet ervaring zijn om de ontwikkeling te stimuleren trial and error. MOTHERESE: Child directed speech (CDS): het specifieke convergente taalgebruik van ouders: taalaanbod van de opvoedende instantie = gedifferentieerd en genuanceerd. - Prosodische kenmerken: gebruik van intonatie, pauze, traag spreken zodat kinderen alles kunnen opnemen… Vermijden van complexe vormen; korte uitingen, eenvoudige uitingen, TT, imperatief, vragen Uitgesproken taalhandelingskarakter Kenmerken van redundantie: veel herhaling, weinig woorden. Zinnen worden herhaald. Aanpassing aan het niveau van het kind: morfologische aanpassingen, afwijkend gebruik van voornaamwoorden. convergent, “ scaffolding”: niet terug vallen op gemakkelijk taalgebruik. Brabbelfase: prelinguale fase (0-1 j.) De linguale periode: - Vroeglinguale fase (1-2,5j.): éénwoordfase, tweewoordfase, meerwoordfase Differentiatiefase (2,5-5j.): fonologie, syntactisch: overgeneralisatie, trial and error Voltooingsfase (5-…j.): specificatie II Taal en variatie VARIATIE BINNEN EEN TAAL - - Geografisch bepaalde variatie Regiolecten Dialect = regionale als sociale dialecten Sociale variatie Sekse: genderlinguistiek, taalattitudes Leeftijd: jongerentaal, turbotaal Afkomst/etnie: etnische taalvariëteit bv black english vernacular - Maatschappelijke klasse Situationeel bepaalde variatie Standaardissering Normvariant = standaardtaal (=1 variant van de taal die geïnstitutionaliseerd raakt) Geografische, sociale en situationele standaardvariant Dialect minder gewaardeerd: ontstaan tussentalen Sinds 16e E belangrijk: taaleenheid en eenheidstaal TALEN VAN DE WERELD 95/ middelgrote (tot 1 miljoen sprekers) en kleine (<1000 talen) Statistieken van talen: - Onderscheid tussen taal en dialect? 25 % rest Anouk Jacobs - Tellingen niet even nauwkeurig Niet alle talen zijn voldoende linguïstisch beschreven Talen verdwijnen: taaldood Taaltypen Alle talen zijn even complex - - - Fonologische typologie Vocalen Consonanten (occlusieven, fricatieven, nasalen, liquida (vloeiklank), halfklinkers (glijders) Intonatie/toon: 55% toontalen Morfologische typologie Isolerende talen Geen uitgangen, grammaticale relaties uitgedrukt door woordvolgorde Flecterende talen of fusietalen Grammaticale relaties door verandering in interne woordstructuur (uitgangen) Relatieve losse woordvolgorde Agglutinerende talen Lange verbindingen van morfemen die elke een specifieke grammaticale functie hebben Polysynthetische of incorporerende talen Lange complexe woorden = woordzinnen Mengeling van agglutinerend en flecterend Morfemen in bepaalde volgorde Syntactische typologie 95% S voor O SVO SOV … Taalfamilies Indo-europees MEERTALIGHEID In de wereld Glottofagie: 1 taal wordt opgeslorpt door een andere. Dominantieprincipe Meertaligheid kan blijven bestaan (beschermen van minderheidstalen) Vormen van meertaligheid - Geografische verdeling Wereldtaal vs. Nationale talen Diglossie: twee of meer talen worden gesproken: complementair gebruik. Taalplanning Instellingen die het gebruik van de talen regelen: beslissen welke talen gesproken moeten worden. Taalcontact Anouk Jacobs - Functionele “specialisatie” van beide talen (diglossie) Verdwijnen van een minderheidstaal Wederzijdse beïnvloeding, mengtaal Ontstaan van pidgintalen en creooltalen Taalsituatie in Vlaanderen: - Verdwijnen van het Frans in Vlaanderen Diglossie (Frans/Nederlands) Officiële meertaligheid Brussel Geografische talen (Nederlands/Frans/Duits) Mengtaal in Brussel Import van een wereldtaal: Engels Individuele meertaligheid - - De leeftijd waarop de twee talen verworden worden: Vroegtijdige tweetaligheid (voor leeftijd van 10/11 jaar) Adolescentie-tweetaligheid (tussen 10/11 – 16/17) Volwasenentweetaligheid of meertaligheid (tussen 16/17- …) beheersing is minder goed Bilinguïsme: de wijze waarop de meertaligheid zich manifesteert is afhankelijk van de socioculturele context waarin men leeft Semilinguïsme: noch de moedertaal spreken, noch de dominante taal TAALVERANDERING Synchrone en diachrone taalstudie (methodologisch onderscheid) Wanneer een taalsysteem op een gegeven moment bestudeerd wordt of de veranderingen onderzocht worden. De synchrone beschrijving van een taalsysteem is een voorwaarde voor de diachrone taalstudie. Hoe verder het diachroon onderzoek in de tijd teruggaat, hoe minder zeker de resultaten Historische reconstructie Doel van diachrone linguïstiek: beschrijven en verklaren van taalverandering Factoren van taalverandering Geen causaal proces maar een noodzakelijk onderdeel van het feit dat taalproductie door de mens een intentionele en creatieve activiteit is. = motieven voor taalverandering Taalverandering gebeurt via de parole Externe taalgeschiedenis: politieke, sociale en culturele factoren: veranderingen in de buitentalige werkelijkheid = uitbreiding woordenschat of lexicale veranderingen Ontleningen uit vreemde talen, leenvertalingen (bv Nederlands schiereiland < Latijn paeninsula) Retroniemen: leenwoorden aanpassen om het onderscheid te maken met veranderingen, nieuwe ontwikkelingen in de techniek. (nieuw woord voor een bestaand begrip om meer specificatie te geven) Anouk Jacobs Interne motieven van taalverandering: heeft te maken met het taalsysteem zelf en de maximale doeltreffendheid van het taalgebruik in de communicatie. Dialectische relatie tussen economie van een taal en de behoefte aan transparantie van grammaticale structuren. Assimilatie: de verandering van een klank onder invloed van een andere klank pollepel ← pot + lepel, waarbij de /t/ onder invloed van de /l/ is geassimileerd tot een /l/, waarop degeminatie volgde. Dit is een vorm van assimilatie die ook in de spelling tot uitdrukking is gekomen, de degeminatie overigens niet. Betekenisverandering Etymologie: evolutie van woordbetekenissen. - Betekenisverenging of specialisatie Betekenisverruiming of veralgemening Betekenisoverdracht of overgang De socio-culturele dimensie van taalverandering - Taalverandering in een sociale groep kan door contact met andere sociale groepen: overnemen van woorden omdat de groep al navolgingswaardig beschouwd wordt ofwel Omdat de woorden creatief zijn. HET SCHRIFT Verscheidenheid in de relatie tussen taal en schrift Logografisch: 1 symbool per woord of morfeem Chinees Syllabair: 1 symbool per lettergreep···Brahmi (moederschrift voor Indische schriften) Alfabetisch: 1 symbool per klank: fonetisch Schrijfrichting: van links naar rechts, van rechts naar links of een combinatie van de twee (boustrofedon = runderwending), van boven naar onder… Evolutie en verschillende typen schrift Het schrift is het resultaat van een lang historisch proces: Pictogrammen logogrammen syllabogrammen fonogrammen Tekeningen woorden lettergrepen klanken (nog geen tekens) duizenden tot ongeveer 100 tekens 30 tekens 10duizenden tekens Stijgende economie! Ideogram: tekens die niet iconisch zijn en niet aan een taal gebonden enkel voor niet-talige concepten, bijvoorbeeld 1, 2, @, & Figuratief willekeurig/conventioneel Anouk Jacobs Ontstaan van het schrift Vroeger: monogenese: 1 schrift waar alle schriften afkomstig van zijn Nu: 4 oorsprongsgebieden - Soemerië (zuiden van het huidige Irak, Mesopotamië) 3000 v.C.: mogelijke pre-scripturale vormen die teruggaan tot 8000 v.C. Egypte: oorsprong pictografisch, vervolgens logografisch + syllabair en gedeeltelijk fonetisch China: oorsprong pictografisch, vervolgens logografisch en syllabair Midden-Amerika: oorsprong pictografisch, vervolgens logografisch en syllabair (Mayahiërogliefen) Stijgende arbitrariteit! Ons alfabet: van Fenicische oorsprong 1200 v.C. 22 letters 8e E v.C. overgenomen door de Grieken enkel consonanten (proto-alfabetisch systeem) tekens voor vocalen toegevoegd Grieks alfabet is het eerste volledige fonetische schrift of volwaardige alfabet! OORSPRONG VAN HET SCHRIFT Niet enkel in iconische tekens (pictogrammen), maar ook in iconische voorwerpen (tokens) die ook de voorlopers zijn van het spijkersschrift. Nauwe samenhang tussen symbolen voor getallen en schrifttekens. III TAAL EN DENKEN DE ROL VAN DE TAAL DER DISCUSSIE - relatie tussen taal en denken De moedertaal is voor het denken van zeer groot belang, het denken is ongestructureerd zonder taal Taal is niet zo belangrijk, concepten worden gevormd voor zij in taal tot uitdrukking worden gebracht. Heraclitus 576vc-480 v.C. Parmenides en de Eleaten 544vc-450vc Plato 428-348 CV 1 zelfde rede (logos) ten grondslag ligt aan het zijn, ons denken en onze taal. Taal = taal in beweging: het spreken Leiden uit de eenheid van “zijn”, denken en spreken af. Er is maar 1 uitspraak waar: er is… Eén van zijn dialogen is volledig gewijd aan de taal: geschil oer de vermeende intrinsieke juistheid der namen (Craylus) Middeleeuwen Anouk Jacobs Debat tussen realisten en nominalisten in de universaliënstrijd. Algemene begrippen (universalia) bijvoorbeeld het mens-zijn, de schoonheid, de goedheid, de waarheid, bestaan = realisme Nominalisme = algemene begrippen kennen geen feitelijke werkelijkheid, enkel abstracties Idola fori-kritiek: slechts inductie (concrete ervaring) laat ware kennisverwerving over de natuur toe. Taal van het volk: de overgeleverde woorden hebben zich in het verstand van de mensen vastgenesteld en oefenen op het Francis Bacon denken een dwang uit. De taal “insinueert” visies op de werkelijkheid, die niet waar 1561 - 1626 zijn Taal is een vorm van menselijk handelen. Beseft wel dat de taal in de maatschappij een vooraanstaande rol speelt Grootste taalfilosoof aller tijden Moderne linguïstiek begint zich te ontwikkelen (begin 19e E) Taal is geen afgesloten, statisch fenomeen, maar een Wilhelm von Humboldt dynamische activiteit 1767-1835 Abstracte taalsysteem in het brein van de mens eist creativiteit. De taal leeft maar in het taalgebruik. - De grote verscheidenheid van talen in de wereld Universalisme en relativisme - Alle talen hebben universele kenmerken en specifieke realisaties lijken te zijn van hetzelfde taalvermogen Humboldt (relativisme): Elke taal vormt de totaliteit van een Weltansicht, doordat zij de uitdrukkingen voor alle voorstellingen bevat die een bepaalde natie zich van de wereld vormt Leo Weisgerber 1899-1985 Relativiteitsprincipe Beklemtoont de notie moedertaal: moedertaal is een cultuurgoed, gemeenschappelijk cultuurbezit van een volk. Staat boven alle individuele taalgebruikers. “De mens die in een taal opgroeit, staat voor de rest van zijn leven in de ban van zijn moedertaal, en zij is werkelijk de taal die voor hem denkt.” Taal zelf is een vorm van kennis: taal = geheugen van een specifieke taalgemeenschap. Individu gebruikt taal om zijn denken te ordenen, om te handelen en om de werkelijkheid te ervaren De Sapir-Whorf-hypothese Benjamin Lee Whorf 1897 – 1941 Hopi-indianen ervaren de wereld anders omdat hun taal de werkelijkheid op een totaal andere manier “ontleedt”. Hopi Weltanschauung “een taal levert een organisatie van de ervaring, taal is in de eerste plaats een classificatie en schikking van de stroom van zintuiglijke ervaring, wat resulteert in een specifieke ‘wereldorde’ Anouk Jacobs (world order): de taal doet wat ook de wetenschap doet, weliswaar op een minder verfijnde maar tegelijk op “en bredere en meer veelzijdige manier.” Edward Sapir 1884 – 1939 determinisme - Mensen leven niet alleen in een objectieve wereld, ook niet alleen in de wereld van sociale activiteiten, maar zijn onderworpen aan de specifieke taal die het uitdrukkingsmiddel voor hun maatschappij is. ‘objectieve werkelijkheid’ is gebaseerd op taalgewoonten van een groep. Geen twee talen kunnen als gelijke representanten van dezelfde sociale werkelijkheid gelden. De taal die je spreekt is de manier waarop je denkt. De taal denkt voor de taalgebruiker Talen zijn nooit volledig autonome, zuivere structuren (meertaligheid, Engels als wereldtaal) Culturen zijn geen autonome, monolithische structuren (migratie) Relatie taal/cultuur moet op een dynamische wijze worden benaderd. Historisch proces met wederzijdse beïnvloeding Natuurlijke, levende talen zijn veranderende producten van de intentionaliteit en handelen van mensen. Talen beperken de mens niet in zijn handelen. (Humboldt) Martin Heidegger 1889 - 1976 Benedette Croce 1866-1952 Ludwig Wittgenstein 1889-1951 DENKEN WIJ IN TAAL? De taal is het “huis van het zijn” De taal behoort tot het wezen van de mens. Taal stelt de mens in staat om van zijn “condition humaine” bewust te worden. Sceptisch ten aanzien van taalwetenschap: zal geen vat krijgen op de taal in al haar rijkdom en specificiteit. De volledige taal bestaat maar in de literatuur (de poëzie) Taalwetenschap is een onderdeel van de esthetica Basis van de filosofische pragmatiek en de analytische filosofie. Aanvankelijk taalscepsis (Tractatus logicophilosophicus) tot Taal is in de maatschappelijke context ingebed (private language bestaat niet) Beschikt niet over vaste betekenissen. Taalgebruik bepaald zelf in hoeverre woorden en zinnen betekenisvol zijn: praktische aard. Precieze analyse van woorden en zinnen en het bannen van ambiguïteit is noodzakelijk voor een goede filosofie. Anouk Jacobs De “cognitieve” waarde van taal - - Elke historische taal kent zijn eigen betekenissen en deelt het “universum van ervaring” anders in, zowel qua woordenschat als syntaxis en grammatica. Bv.uitdrukking van de notie tijd bij de Hopi-indianen Het grammaticale onderscheid tussen enkelvoud en meervoud ontbreekt in sommige talen (Japans) Eskimo-woordenschat voor verschillende soorten sneeuw. Verschillende benamingen voor leden van de familie Onderscheid tussen categorisering binnen een welbepaald historisch taalsysteem en categorieën van de menselijke perceptie Bv. De talige categorisering van het kleurencontinuum kan verschillen volgens historische taal. Beperkt aantal typen: Berlin en Kay onderscheiden 11 basiskleuren (wit, zwart, rood, groen, geel, blauw, bruin, roze, purper, oranje en grijs). Het aantal basiskleuren-woordenschatten die in theorie mogelijk zijn, is dus 2048. Het aantal feitelijk voorkomende woordenschatten volgens onderzoek is slechts 22! Hiërarchische indeling: Wit zwart <rood <groen geel < blauw <bruin < purper Roze Oranje grijs Taal en (ap)perceptie - - Taal in relatie tot de concrete werkelijkheid: Gedifferentieerde wetenschappelijke terminologie om nieuw onderzoek te ordenen. Kennis van dergelijke terminologie draagt bij tot een groter onderscheidingsvermogen: Nieuwe feiten begrippen Rijkdom aan begrippen precieze perceptie van feiten Taal in relatie tot de abstracte werkelijkheid: Abstracte denkinhouden krijgen meestal maar gestalte d.m.v. taal Vermogen tot classificatie is een belangrijk aspect van het menselijk vermogen om met ervaringen om te gaan. Categorisering van ervaringen geschiedt o.m. op basis van de woordcategorieën, met werkwoord refereren naar handelingen, toestanden… met zelfstandig naamwoord naar entiteiten (personen of zaken) Taal en maatschappij Taal is een wezenlijk onderdeel bij de totstandkoming van intersubjectiviteit en bij het onderhouden van tussenmenselijke betrekkingen. Concept taalgemeenschap kan in politiek misbruikt worden (bv. Taal en racisme…) Taal is geen noodzaak voor de maatschappij, maar wel een belangrijk component daarvan: biedt toegang tot de maatschappij en weerspiegelt de maatschappelijke werkelijkheid Talen zijn uitgewerkt in diverse registers Bv. Honorifieke register in Japan (respect-woorden): voornaamwoorden, werkwoorden, adjectieven en vele soorten grammaticale constructies veranderen hun vorm Metaforen Anouk Jacobs Metaforen voor onze dagelijkse benoeming van concrete en abstracte fenomenen en conceptualisering van deze fenomenen. Onderzoek door G. Lakoff en M. Johnson: Metaphors We Live By: beeldspraak beïnvloedt ons dagelijks taalgebruik Taal kent verbanden met de onmiddellijke “kennis van de wereld”: zeehond, inktvis, luchthaven… “Time is money!” - Tijd winnen, tijd verliezen, tijd verspillen, tijd goed besteden,… Spreken in termen van geld, tijd is kostbaar en schaars. Metaforen in politiek taalgebruik: Het licht aan het einde van de tunnel, de economie zuurstof toedienen,… Het doel van dergelijk taalgebruik is het publiek een bepaalde voorstellingswijze opdringen. G. Lakoff theorie over metaforen Metaphors can kill. Rol die metaforen spelen in het denken en conceptualiseren toegepast op de Golfoorlog van begin 1991 tussen Hussein en de Amerikanen.. Oorlog tegen het regime in Irak te legitimeren: metaforen gebruiken: een slechterik, een slachtoffer en een reddende held (personificaties) Anouk Jacobs WETENSCHAPPERS Charles S. Peirce: drie typen tekens, naargelang de relatie tussen het teken en het object waarnaar het verwijst. Ferdinand de Saussure: grondlegger moderne algemene taalwetenschap zie p. 7 Competence (Noam Chomsky): intuïtieve kennis op basis van taalcreatie. Taalspecifieke verschillen. E. Coseriu , Taal van de mens kent universele eigenschappen William C. Stokoe (Amerikaanse taalkundige 1960) Gebarentaal is een volwaardige taal. Maar andere modaliteit: klanken, oraliteit/ manuleel, visuele modaliteit. Simultaneïteit: gebaren maken met het hele lichaam tegelijk. Ruimtegebruik speelt een rol. Simon Stevin (16e en begin 17e E): verrijkte het Nederlands met nieuwe termen. Bijvoorbeeld driehoek (voor triangulum), vierkant, rechthoek, meetkunde, vierkantswortel. L. Hjelmlev (taal en denken: kleurencontinuum in historische taal) Omkring sprogteoriens grundlaeggelse Berlin/Kay: indeling van het kleurencontinuum op basis van extralinguïstische factoren G. Lakoff en M. Johnson- Metaphors We Live By: metaforiek is niet zomaar een literair, stilistisch curiosum. Beeldspraak beheerst ons dagelijks taalgebruik en de manier waarop we met dingen en toestanden omgaan. Door metaforen wordt iets beschreven in termen van iets anders.
© Copyright 2025 ExpyDoc