Zondag 18 mei 2014 Gemeente van Christus, In 1952 emigreerde

Zondag 18 mei 2014
Gemeente van Christus,
In 1952 emigreerde de enige broer van mijn moeder naar Canada. Dat leek een afscheid
voor het leven. Zo vaak heb ik dit verhaal van dat afscheid nemen gehoord. En even vaak
was het een verhaal vol emotie. Elk vliegtuig in de lucht riep dat onbeschrijfelijke gevoel op
van die onoverbrugbare afstand, van dat ene dramatische afscheid; nooit meer, ze zouden
elkaar misschien wel nooit meer zien.
Hoe neem je dan afscheid?
Gelukkig pakte het anders uit voor mijn grootouders. Ze hebben in de jaren 60 en 70 heel
wat keren de vlucht kunnen maken naar hun zoon. Maar dat konden ze eerst niet
vermoeden.
Hoe neem je afscheid?
Dat hangt van de relatie af natuurlijk. Ben je hecht met iemand of is het contact eenvoudig
oppervlakkig. Je zegt: Nou dag, tot ziens, adieu, het ga je goed. Of het afscheid is korter nog
of juist inniger.
Hoe neem je afscheid?
Ik heb het heel dramatisch meegemaakt toen mijn vriend Dirk wist dat hij ging sterven, 51
jaar oud. We zaten rond zijn bed in het ziekenhuis. Wat zeg je dan? Hoe stuntelig, hoe
onbeholpen, met dichtgeknepen keel en nerveuze handen, trillend, met tranen in mijn ogen,
probeerde ik me goed te houden voor hem, voor zijn vrouw en kinderen, voor mezelf. Ik
wilde wel wat zeggen, bewust gekozen woorden: ‘Dank je wel dat ik je mocht kennen. Het
had nog veel langer moeten duren. we hadden nog zoveel plannen’.
Hoe neem je afscheid?
Is het werkelijk een troost om te zeggen dat wij in geloof erop vertrouwen dat iemand die
voorgoed afscheid neemt, rust en vrede zal vinden bij God? Is dat niet te makkelijk gezegd
na twee jaar strijd tegen de leukemie?
Hoe neem je afscheid?
Wat zeg je dan? Welke woorden vind je, welke woorden vinden jou? Heb je die dan?
Overvalt het je? Je weet dat het komt, dat ondeelbare ogenblik. En je bent er zo volslagen
verlegen mee.
Je kunt niks bedenken. Je laat je hart spreken. Je hebt er geen ervaring mee. Het is zo
overweldigend, zo moeilijk.
Hoe neem je afscheid?
In het evangelie laat Johannes Jezus afscheid nemen, wel drie hoofdstukken lang. Dat is
opmerkelijk. Johannes heeft een reeks afscheidstoespraken van Jezus in zijn evangelie
opgenomen.
En misschien is dat niet zo vreemd. Johannes schrijft zijn evangelie aan het eind van de
eerste eeuw. Er is al een hele geloofsgemeenschap rondom de prediking van Jezus op gang
gekomen, de jonge kerk heeft zich gevormd, maar staat onder grote druk. De meesten
gemeenteleden hebben nog net geen afscheid genomen van het Jodendom en toch ook al
wel zo’n beetje. Ze volgen Jezus, die unieke profeet. In gevoel en in gedachten leven ze in de
Geest van Jezus, want Jezus Zelf is er al lang niet meer. Ze behoren niet meer tot het oude
Jodendom van die dagen, en ze behoren zeker niet tot de Romeinen, ze staan bepaald niet
aan de kant van de overheid. Ze worden eerder bedreigd door de overheid. In het geheim
komen ze bijeen.
Ze houden hun maaltijden stiekem. Er ging zo’n gerucht dat ze er schimmige rituelen op
nahielden. Dat maakte hen verdacht. Ze proberen hun identiteit te zoeken en af te
schermen. Wie zijn we nou? Wie zijn we nu in deze situatie? En houden we het wel vol?
Houden we het vol om te blijven getuigen van Jezus van Nazareth?
Blijven we d’r bij, bij de gemeente? Riskeren we desnoods ons leven? Wat is het ons waard?
Wat Johannes doet met die afscheidstoespraken van Jezus, is steeds een voorstelling
presenteren, een beeld te geven van wie Jezus voor hen is.
Hier zegt Jezus: Ik ben de weg, de waarheid en het leven. En dat zijn grote woorden.
Abstracte begrippen. Het klinkt zo filosofisch. Maar wat Johannes bedoelt met deze
uitspraak van Jezus is juist het omgekeerde. Dat we niet geloven in een abstractie, met hoge,
ontoegankelijke begrippen.
Al die beeldenwoorden voor Jezus maken duidelijk dat het om de persoon gaat van Jezus: ík
ben de weg, de waarheid en het leven.
Als een bemoediging, een aansporing, als troost.
De woorden wijzen op de persoon van Jezus. Hij is het. Hij kijkt je als het ware aan. Ik ben de
weg.
De weg is niet een filosofisch principe, een gedachtegoed, een werkhypothese, een vaag,
esoterisch begrip. Het is een mens. Het is Jezus, die je als het ware aankijkt, die je vastpakt,
die je kust, die je bijblijft terwijl Hij afscheid van je neemt. Hij blijft in je hart, in je hoofd, in je
gevoel, in je geest. En jij blijft gaan en spreken en leven in Zijn Geest.
Hoe neem je afscheid?
Ergens begrijp ik wel die rare dialoog in het evangelie van vanmorgen, Johannes 14.
Jezus zit met zijn gevoel en zijn gedachten al heel ergens anders dan bij zijn vrienden, zijn
leerlingen.
Eerst had Jezus nog gezegd, in Johannes 13: 33: ‘Waar Ik heenga, kunnen jullie niet komen’.
Doelde Jezus toen zijn kruisdood? Jullie kunnen daar niet komen. Jullie zullen niet zover
kunnen en hoeven komen, de dood aan het kruis? Of doelde Jezus toen ook al op zijn
hemelvaart? Dat Hij weer zou teruggaan naar zijn hemelse Vader? In elk geval moet die
uitspraak voor heel wat verwarring en onzekerheid hebben gezorgd.
Nu haakt Jezus hier bij aan. Nu zegt Hij dat Hij zal heengaan en voor zijn vrienden een plaats
zal bereiden.
Jezus zegt dat Hij een plaats voor hen zal creëren in dat huis van zijn Vader, dat huis met zijn
vele vertrekken; de hemel als de tempel met de vele aanleunwoningen, vergaderlokaliteiten,
kamers om te logeren.
Maar Jezus en zijn leerlingen zitten beide op een ander spoor. Ze raken elkaar nauwelijks.
Het vervreemdt hen van elkaar. Het zorgt voor misverstand. Ze kunnen elkaar niet volgen.
Jezus spreekt steeds geestelijk over zichzelf en over God zijn Vader. En de leerlingen blijven
aan de oppervlakte met hun begrip; ze vatten het letterlijk op en komen er dan niet uit.
Johannes heeft een patent op dergelijke gesprekken. Nou ja, gesprekken, dat zijn het haast
niet eens. Ze praten langs elkaar heen.
Dat was al zo bij Nicodemus. Je moet opnieuw geboren worden, zegt Jezus. En Nicodemus
snapt er niks van. Ja maar, hoe kan dan nou. Moet ik dan weer terug in de moederschoot?
En het was zo met de Samaritaanse vrouw. Ik heb levend water, zegt Jezus. Wie drinkt van
dit water, zal nooit meer dorst lijden.
Geef me dan van dit water, dan hoe fik niet steeds hier naar de put te komen, zegt de
Samaritaanse.
En hier is het weer zo.
Jezus zegt: Ik ga heen om een plaats voor jullie klaar te maken.
En dan zegt Thomas: U hebt het over vertrek, maar we weten niet eens waar u naar toegaat.
We kennen de weg helemaal niet.
En Filippus: Als U dan naar de Vader gaat, laat ons dan die Vader zien, dan weten we
tenminste of U straks goed aankomt, of hoe Hij eruit ziet.
Stuntelig, onbeholpen vragen, begrijpelijke vragen ook. Hoe neem je afscheid van iemand
die zoveel voor je heeft betekend? Zo iemand kun je, wil je niet missen. En als Hij dan gaat,
dan moet je toch weten waar je Hem weer terug kunt vinden.
Die vragen zijn het boeiendste uit dit evangelie.
Die onzekerheid, die verwarring, die angst, die beklemming, die vervreemding.
In het Johannesevangelie zien we Jezus, die alles van te voren weet. Dat is kenmerkend voor
Johannes. Jezus weet precies wat er gaat gebeuren met Hem. Dat Hij zal sterven en opstaan
en naar zijn Vader gaan. Bij Johannes vallen dan ook Pasen en Pinksteren op één dag, op
hetzelfde moment, Johannes 20: verzen 19, 20 en 21.
Alsof het allemaal van zelf spreekt wat er met Jezus moest gebeuren en met de leerlingen.
Maar de leerlingen weten van niks, hier in het evangelie van vandaag. En ze kunnen zich er
ook niks bij voorstellen. Hoe dan naar het Vaderhuis? Waar dan bij de Vader? Kan ik daar
ook komen? Hoe dan? Waar dan? Hoezo worden we meegenomen? Welke weg moeten we
dan afleggen? Wie spreekt hier waarheid? Welke waarheid dan? En is er dan leven hierna?
En hoe dan leven? En waar blijven wij als U weggaat?
Eigenlijk zegt Johannes dit: Laat al die vragen nou maar los. Wees niet ongerust, maar
vertrouw! Houd het gewoon dichtbij jezelf. Houd het bij Hem. Zie je Hem, dan zie je God.
Houd het gewoon dichtbij, voor ogen. Hij is geen fantoom, geen geestverschijning. God is
niet een verre, abstracte godheid, ongrijpbaar. Zie je Jezus, dan zie je God. Dat hoor je Jezus
zeggen.
‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven, richt je eenvoudig op Mij, dan komt het goed. En
ben Ik bij de Vader, dan zijn jullie als het ware nog bij Mij. Ik draag jullie in mijn hart. Ik maak
ruimte voor jullie. Jullie zullen altijd bij Mij zijn. Waar Ik ben, daar zijn jullie. En waar jullie
zijn, ben ik erbij’.
Troostwoorden zijn het. Zo versta ik deze woorden van Jezus Deze afscheidswoorden zijn
troostwoorden.
Ze willen de leerlingen in hun hart raken. Ja, afscheid zal er zijn, zeker, en het doet pijn, het
schept verwarring, het maakt onzeker, je voelt verdriet, gemis komt nu al op.
Maar er is ook troost. We horen bij elkaar. We laten elkaar niet meer los, we zijn voor elkaar
bestemd. ‘Ik laat jullie niet als wezen achter’, zegt Jezus tenslotte in Johannes 17.
Jezus neemt afscheid door zijn vrienden iets in het vooruitzicht te stellen: een veilige plaats,
geborgenheid. Het einde zal niet het einde zijn; verbondenheid blijft.
In die zin heeft Marco Borsato gelijk als hij zingt: ‘Afscheid nemen bestaat niet. Noem mijn
naam, en ik kom eraan!’
Verbonden blijft. Sterker nog: Er komt iets moois tot stand. Ze zullen niet verdwijnen, er is
geen donker gat, geen definitief einde, maar er is hoop, uitzicht; een plaats om te zijn, een
veilige plaats om voor altijd te zijn, om daar God te mogen ontmoeten, in dat huis van de
Vader, in die tempel dichtbij de mensen, of in de hemel, het vaderhuis.
Afscheid nemen, hoe doe je dat?
Als het er echt op aankomt, zullen we er niet te gemakkelijk over mogen spreken. Het is, als
het gaat om echt afscheid nemen, voorgoed, altijd met vrees en beven, met verwarring en
vervreemding. Dat voelen we zelf ook, in ons eigen leven, bij vrienden. De ander van wie je
afscheid neemt, gaat naar een plaats waar je niet kunt komen, waar je onzeker van worden
kunt.
Hoe doe je dat dan, afscheid nemen?
Dat gedichtje van Adriaan Morriën* maakt het voelbaar, vind ik. Zo’n innige, lieve tekst vol
vrees en beven, want ach, je neemt zo dikwijls even snel afscheid: Tot straks zeg je, gewoon
even een boodschap om de hoek.
Maar ja, je weet niet wat er allemaal gebeuren kan. Om de hoek, ligt een wereld die je niet
kunt zien, gevaren liggen zo gauw op de loer. En het kan allemaal veel langer duren dan je
verwacht. ‘Zul je voorzichtig zijn’.
Het troostende van het evangelie van vandaag is dat Jezus zijn vrienden niet in een leegte
achter wil laten. En die leerlingen voelen dat ook.
Het is of ze tegen elkaar zeggen: We gaan voortaan de dingen doen zoals ze passen bij Hem,
die het ons heeft voorgedaan. We hebben het van Hem meegekregen, geleerd, we zullen het
nooit vergeten; het zal altijd een bron zijn, een bron van inspiratie; we zullen in Zijn Geest
leven, handelen, doen, zijn. In Zijn Geest. Zo bestaat de gemeente van Christus op aarde.
Dankzij die Geest, die de Trooster wordt genoemd.
Later zal Jezus het nog aanvullen. Johannes 17, het slotgebed van zijn lange
afscheidsredevoeringen. Als Jezus tot zijn Vader bidt voor zijn vrienden, voor de gemeente:
‘Bewaar hen!’
Afscheid nemen, echt als het er op aankomt. Dan beloof je de ander te blijven herinneren. Je
maakt als het ware een plaats vrij, een ruimte in je hoofd, in je hart, om die ander dicht bij je
te houden. En je bidt dat die ander wordt bewaard, dat God zich over hem of haar zal
ontfermen.
Leven in de Geest van Jezus. Een besef van bescherming, bewaring. Daarom vieren wij de
maaltijd, als een heilige picknick langs de kant van de weg.
We houden even in, we maken een pas op de plaats, we verzamelen nieuwe energie, moed,
durf, vertrouwen. Brood en wijn, leeftocht die in alles doet denken aan Hem, lichaam en
Geest, leven en dood, kruis en opstanding, verdriet en vreugde, herinneringen en bewaring,
gedenken en vieren, bidden en doen.
En, Gemeente, als wij uiteengaan, vragen wij God:
Ga met uw licht voor ons uit. Tot wij elkaar zullen weerzien.
Amen.
*
Afscheid
Zul je voorzichtig zijn?
Ik weet wel dat je maar een boodschap doet
hier om de hoek
en dat je niet gekleed bent voor een lange reis
Je kus is licht,
je blik gerust
en vredig zijn je hand en voet.
Maar achter deze hoek
een werelddeel,
achter dit ogenblik
een zee van tijd.
Zul je voorzichtig zijn?
Adriaan Morriën (1912 – 2002) (Het gedicht Afscheid komt uit de bundel Het gebruik
van een wandspiegel, 1968.)