Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1993-1994 23497 Verkiezing Directeur-Generaal FAO Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER-PRESIDENT, MINISTER VAN ALGEMENEZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 16 november 1993 Gevolg gevend aan het mondeling verzoek, gedaan door Uw Kamer bij monde van de afgevaardigden Weisglas (VVD) en Eisma (D'66) op 9 november 1993, informeer ik U hierbij - mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij - over de kandidaatstelling en campagnevoering ten behoeve van oud-Minister Braks, alsook over de gebeurtenissen direct voorafgaand aan de verkiezing van de Senegalees Jacques Diouf tot de nieuwe Directeur-Generaal van de FAO. Besluitvorming inzake de kandidering van Ir. Braks Na uitvoerig overleg werd door de Ministerraad besloten om Ir. Braks voor te dragen als Nederlands kandidaat voor Directeur-Generaal van de FAO. Daaropvolgend stelde de Minister van Buitenlandse Zaken bij brief van 4 maart 1993 formeel deze kandidatuur bij de Secretaris-Generaal van Conferentie en Raad van deze organisatie. De formele kandidaatstel– lingstermijn sloot op 2 april 1993. Op dat moment bleek dat Nederland in chronologische volgorde het vijfde land was dat formeel een kandi– datuur had gesteld. In totaal waren er negen kandidaten. Op het moment van kandidaatstelling van Ir. Braks was bekend dat nog acht andere kandidaturen zouden worden gesteld, waaronder drie uit andere landen van de Europese Gemeenschap. Er waren desalniettemin meerdere redenen om tot kandidaatstelling over te gaan. Voorop stond de wenselijkheid dat de FAO een Directeur-Generaal zou krijgen met bewezen inzicht en ervaring op landbouwkundig, politiek en bestuurlijk gebied. Daarnaast heerste de mening dat de FAO gebaat was bij een Directeur-Generaal afkomstig uit de donorgemeenschap, vanwege diens grotere wervingskracht voor (extrabudgettaire) fondsen voor de organisatie. Voorts kon in dit stadium pas met enige zekerheid 31 5661F ISSN0921 7371 Sdu Uitgevenj Plantijnstraat 's-Gravenhage 1993 Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 497, nr. 1 worden vastgesteld dat zich geen nieuwe kandidaten zouden aanmelden en konden derhalve de kwaliteiten der potentiële kandidaten worden afgezet tegen die van Ir. Braks. Gezien de kwaüficaties van Ir. Braks, zijn grote bekendheid in FAO-kringen en de voorkeur van vele landen voor een kandidaat die niet afkomstig was uit de FAO zelf, heeft het kabinet toen besloten hem voor deze functie te kandideren en zijn kandidatuur actief te ondersteunen. In het besef dat het presenteren van meerdere Europese kandidaten de kansen voor elk van hen zou verkleinen, is getracht de Europese Gemeenschap achter onze kandidatuur te verenigen. Eén van de belang– rijkste argumenten daarbij was dat de Nederlandse kandidaat beschikte over een ruime politieke ervaring, die de andere Europese kandidaten ontbeerden. In een later stadium is ook gepoogd om de Europese kandidaturen te onderwerpen aan een vorm van «sondage» of «indicatieve stemming» onder Partners, te houden door het Voorzitterschap. Door middel van persoonlijke, telefonische en briefgewijze contacten is herhaaldelijk getracht - ambtelijk zowel als politiek - om de Europese Partners van het belang van een dergelijke procedure te overtuigen. Daarbij werd, in het belang van een eenduidige Europese opstelling, bewust het risico aanvaard dat Ir. Braks niet de Europese kandidaat zou worden. De Bondsrepubliek heeft zo een procedure voorafgaand aan de verkiezing afgehouden, doch opperde om eerst tijdens de stemmingen door de FAO-Conferentie te doen aangeven wie als duidelijk sterkste Europese kandidaat de strijd zou moeten voortzetten. Dezerzijds is betoogd dat het stellen van één Europese kandidaat in een vroeg stadium diens kansen op een succesvol af te sluiten campagne aanmerkelijk zouden vergroten. Eén en ander heeft ertoe geleid dat er negen kandidaten in de race bleven, waaronder vier Europese. Eerst kort voor de verkiezing trok Griekenland zijn kandidaat terug, waardoor de verkiezing ingegaan werd met acht kandidaten. Campagnevoering Na kandidaatstelling werd overgegaan tot instelling van een interde– partementaal campagneteam, waarin de departementen van Algemene Zaken, Buitenlandse Zaken en Landbouw, Natuurbeheer en Visserij verte– genwoordigd waren. De betrokken bewindslieden werden regelmatig op de hoogte gehouden van de voortgang van de campagne. In het kader van de campagne vond, onder dagelijkse coördinatie van dit team, een breed scala van activiteiten plaats. Zo bepleitten bewinds– lieden de kandidatuur in hun buitenlandse contacten. De Minister van Buitenlandse Zaken, de Ministervan Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking en ondergete– kende richtten bovendien brieven aan en hadden telefonisch contact met een aantal buitenlandse ambtgenoten. Ir. Braks zelf bereisde voorts een zestigtal landen om zich te presenteren en zijn kandidatuur te bepleiten. Hij bracht voorts een aantal bezoeken aan Rome en aan internationale conferenties, met hetzelfde doel. De Nederlandse diplomatieke vertegen– woordigingen, inclusief de daaraan verbonden vertegenwoordigers van het Ministerie van LNV, voerden wereldwijd démarches uit, en vanuit Den Haag werden alle in Nederland geaccrediteerde buitenlandse vertegen– woordigingen aangeschreven. Tenslotte werd, gedurende de week voor de FAO-Conferentie (tijdens welke week een zitting van de FAO-Raad plaatsvond) en tijdens de drie dagen die aan de verkiezing vooraf gingen. Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 497, nr. 1 door Ir. Braks zelf en door de Minister van LNV campagne gevoerd onder de vele, dikwijls ministeriële, vertegenwoordigers in Rome. In dit verband zij opgemerkt dat ook de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de EG betrokken is geweest bij pogingen van de regering om tot één EG-kandidaat te komen. Evenals een aantal andere betrokken posten heeft de Parmanente Vertegenwoordiging geconsta– teerd dat er, voor welke Europese kandidaat dan ook, risico's zouden kleven aan een deelname aan een verkiezing met meerdere Europese kandidaten. Hoewel de regering zich steeds bewust is geweest van de mogelijkheid dat de eindstreep niet zou worden gehaald, was zich toch van mening dat de kans op succes groot genoeg was om de campagne voort te zetten. De aanloop tot de verkiezing De inschatting van de regering is steeds geweest dat, in een veld van acht kandidaten en 168 stemgerechtigde leden, de kandidatuur van Ir. Braks in de eerste ronde ten minste een twintigtal stemmen zou moeten behalen om met een kans op succes de tweede ronde in te gaan. Bij een dergelijk aantal stemmen kon de kandidatuur als kanshebbend worden gekwalificeerd. Ir. Braks zou dan in de tweede ronde een groeiend aantal op zich weten te verenigen en waarschijnlijk kunnen doordringen tot de laatste drie tot vier kandidaten. De mogelijkheid van een dergelijk scenario stoelde op de inschatting dat enkele van de als kansrijk geziene kandidaten (Australië, Chili) om uiteenlopende redenen niet in staat zouden zijn om een meerderheid van de stemmen te verwerven: zowel omdat hun kandidatuur hoofdzakelijk als een regionale werd beschouwd, als omdat hun visie en programma een groot aantal landen niet voldoende aansprak. Deze inschatting van de Regering werd bewaarheid. Ook na vijf stemronden was het noch de Chileense noch de Australische kandidaat gelukt een meerderheid te verwerven. Veel Afrikaanse regeringen hadden te kennen gegeven dat zij graag een vertegenwoordiger uit een groot donorland als nieuwe Directeur– Generaal van de FAO zouden zien. Deze wens had kunnen leiden tot afbrokkeling van de steun van de Afrikaanse kandidaat na de eerste ronde. De Nederlandse regering stond niet alleen in deze inschatting. Deze werd alom gedeeld, reden waarom verschillende kandidaten in hun campagne juist hun aandacht richtten op het Afrikaanse continent. De verkiezing van 8 november Het teleurstellende verloop van de verkiezing is met name toe te schrijven aan een aantal onvoorziene, moeilijk beheersbare omstandig– heden. In het weekeinde van zes en zeven november tekende zich een onver– wachte ontwikkeling af. Tijdens dat weekeinde vond er binnen verschil– lende groepen coödinatie-overleg plaats op ministerieël niveau. Met name in de Afrikaanse groep heeft dat tot een omslag geleid. Daarvoor kunnen waarschijnlijk twee hoofdredenen worden aangewezen. In de eerste plaats waren Afrikaanse regeringen in grotere mate dan voorzien teleurgesteld over het ontbreken van een eenheidskandidaat uit de EG. In de tweede plaats leek Afrika niet bereid steun te geven aan de Austra– lische kandidaat aangezien er bezwaren waren tegen zijn visie. De Afrikaanse groep lijkt vervolgens alsnog de rijen gesloten te hebben en te Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 497, nr. 1 hebben besloten achter de kandidatuur van de Senegalees Diouf te blijven staan. Afrika zag na de eerste ronde dat Diouf een tweede plaats innam en dat de Europese kandidaten er relatief slecht voorstonden. Dit versterkte de Afrikaanse solidariteit en had ook zijn effect op andere landen. De geruchtenvorming gedurende het weekeinde, ook door het uitblijven van door andere verwachte Europese eenheid, heeft er waarschijnlijk toe bijgedragen dat een aantal «zekere» stemmen voor de Nederlandse kandidaat op het laatste moment uitweek naar andere kandidaten, waardoor de kandidatuur van Ir. Braks niet langer kon beschikken over een voldoende basis voor volgende ronden. De landen die ir. Braks in de eerste ronde steunden en de landen die hun steun voor latere ronden in het vooruitzicht hadden gesteld hebben hieruit onmid– dellijk hun conclusie getrokken. De Minister-President, Minister van Aigemene Zaken, R. F. M. Lubbers Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 497, nr. 1
© Copyright 2024 ExpyDoc