Digitale Reader Cursus Handhaving van Sociale Zekerheidsfraude

!
Digitale reader
Cursus Handhaving van
Sociale Zekerheidsfraude
Donderdag 29 januari 2015
www.bijzonderstrafrechtacademie.nl
Inleiding
In!het!Regeerakkoord!van!het!kabinet!Rutte!I!is!afgesproken!om!fraude!met!uitkeringen!harder!aan!te!
pakken.!Dit!is!verder!uitgewerkt!in!het!Handhavingprogramma!2011=2014.!Handhaving!omvat!een!
breed!scala!aan!instrumenten!die!moeten!voorkomen!dat!mensen!onterecht!een!uitkering!
ontvangen,!met!als!sluitstuk!het!opleggen!van!een!sanctie!bij!overtreding!van!de!regels.!Op!1!januari!
2013!trad!de!Wet!aanscherping!handhaving!en!sanctiebeleid!SZW=wetgeving!in!werking.!!De!
bestuurlijke!boete!voor!het!niet!of!onjuist!verstrekken!van!inlichtingen!aan!de!uitvoeringsorganen!
wordt!sindsdien!gesanctioneerd!met!een!bestuurlijke!boete!of!met!een!vervolging!door!het!
Openbaar!Ministerie.!Bij!de!uitvoeringsorganen!zijn!toezichthouders!dagelijks!bezig!met!het!
uitvoeren!van!bestuurs=!dan!wel!strafrechtelijke!onderzoeken!tegen!vermeende!fraudeurs.!!!
!
In!deze!cursus!wordt!de!Aanwijzing!sociale!zekerheidsfraude!van!het!College!van!Procureurs=
Generaal!!behandeld!en!de!richtlijn!voor!strafvordering!sociale!zekerheidsfraude.!Ook!komen!
bepalingen!omtrent!Tevens!worden!de!bevoegdheden!van!de!toezichthouders!sociale!
zekerheidswetgeving!en!opsporingsambtenaren!besproken.!!
Het cursusmateriaal bestaat uit een digitale reader en een reader die u fysiek uitgereikt krijgt aan
het begin van de cursusdag. Het materiaal dat is opgenomen in deze digitale reader is vrij te
downloaden op onder andere:
•
www.overheid.nl
•
www.fraudewet.nl
•
www.cbp.nl
•
www.uwv.nl
•
www.vng.nl
•
www.svb.nl
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 2 van 127
Inhoud
Inleiding ............................................................................................................................ 2
Aanwijzing sociale zekerheidsfraude ...................................................................................... 4
Richtlijn voor strafvordering sociale zekerheidsfraude ............................................................ 11
Uittreksel Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen ............................................ 15
Besluit aanwijzing toezichthouders SVB ............................................................................... 21
Besluit aanwijzing toezichthouders UWV .............................................................................. 22
Relevante artikelen uit de Algemene Kinderbijslagwet (AKW).................................................. 23
Controlevoorschriften AKW ................................................................................................ 26
Relevante artikelen uit de Algemene Nabestaandenwet (ANW) ................................................ 29
Controlevoorschriften ANW ................................................................................................ 32
Relevante artikelen uit de Algemene Ouderdomswet (AOW) ................................................... 35
Controlevoorschriften AOW ................................................................................................ 38
Uittreksel Besluit SVB Beleidsregels WWB 2012 .................................................................... 40
Uittreksel Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ........................ 54
Uittreksel Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ................................................ 58
Controlevoorschriften arbeidsongeschiktheidswetten 2006 ..................................................... 63
Controlevoorschriften buitenland arbeidsongeschiktheidswetten 2006 ...................................... 66
Uittreksel Toeslagenwet .................................................................................................... 68
Controlevoorschriften toeslagenwet..................................................................................... 72
Uittreksel Werkloosheidswet .............................................................................................. 74
Uittreksel Ziektewet .......................................................................................................... 79
Controlevoorschriften Ziektewet 2010 ................................................................................. 85
Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 ....................... 87
Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten ......................................................................... 90
Beleidsregel boete werknemer 2013 .................................................................................... 96
Uittreksel Wet werk en bijstand .......................................................................................... 99
Modelverordening gemeenten verrekening bestuurlijke boete bij recidive ................................ 112
Model ............................................................................................................................ 117
Modelbesluit tot wijziging van de Maatregelverordeningen in verband met de invoering van de Wet
aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving ................................................... 117
Modelbesluit tot wijziging van de Maatregelverordeningen in verband met de invoering van de Wet
aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (2) .............................................. 122
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 3 van 127
Tekst geldend op: 23-12-2014
Aanwijzing sociale zekerheidsfraude
1. Achtergrond
1.1. Inleiding
De aanwijzing is gewijzigd naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wet aanscherping
handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving op 1 januari 2013 (wet van 4 oktober 2012; Stb 462 ).
N.a.v. deze wetswijziging is de aangiftegrens voor strafrechtelijke interventie verhoogd naar €50.000,..
Non-cumulatie
Cumulatie van administratieve boeten en strafrechtelijke sancties is wettelijk uitgesloten. De OM
strafbeschikking is een specifieke strafrechtelijke sanctie conform het bepaalde in artikel 257a
Wetboek van Strafvordering e.v.
1.2. Reikwijdte en definities
Deze aanwijzing betreft het opsporings- en vervolgingsbeleid met betrekking tot fraude met
uitkeringen, verstrekt krachtens de sociale zekerheidswetgeving. De beleidsregels voor het
requireerbeleid zijn opgenomen in de bij deze aanwijzing behorende richtlijn voor strafvordering
sociale zekerheidsfraude.
Voor de toepassing van deze aanwijzing is beslissend of de zaak materieel onder de omschrijving
sociale zekerheidsfraude valt en doet niet ter zake ten titel van welk(e) strafbepaling(en) wordt
opgespoord en vervolgd.
Deze aanwijzing is in principe niet van toepassing op de opsporing en vervolging van
personen die zelf geen uitkeringsgerechtigde zijn, en die verdacht worden van het plegen van
of deelneming aan een bepaalde vorm van sociale zekerheidsfraude of van het plegen van
strafbare feiten, die met sociale zekerheidsfraude samenhangen.
Sociale zekerheid: uitkeringen verstrekt krachtens de in de aanhef genoemde wetten, dan wel
overige sociale voorzieningen en/of wetten.
Sociale zekerheidsfraude: het verstrekken van onjuiste en/of onvolledige gegevens, dan wel het
verzwijgen of niet (tijdig) verstrekken van, voor de bepaling van het recht op uitkering en de duur en
hoogte van de uitkering relevante gegevens, met als gevolg dat een uitkering geheel of ten dele ten
onrechte wordt verstrekt. Opsporing en vervolging zullen in het algemeen gestoeld zijn op art. 225
WvSr, de bijzondere strafbepalingen, opgenomen in de sociale zekerheidswetgeving (voor zover nog
aanwezig) en de artt. 227 a en 227 b, of art. 447 c en 447 d WvSr. In een enkel geval wordt art. 326
WvSr nog wel gehanteerd.
Nadeel: het brutobedrag dat ten onrechte ten laste van de uitvoerende instantie(s) is gekomen.
1)
Afgedragen of af te dragen loonbelasting en eventuele premies zijn derhalve in het nadeel begrepen .
Gesanctioneerde overtreding: een overtreding waarvoor een bestuurlijke maatregel of boete, dan
wel een strafrechtelijke sanctie is opgelegd. De eerder opgelegde sanctie moet blijken uit een afschrift
van de bestuurlijke maatregel- of boetebeschikking , en/of een uittreksel uit het justitieel
documentatieregister.
!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!
1) Alleen bij de WWB is het nadeel gedefinieerd als het netto bedrag dat aan bijstand is ontvangen.
(zie art. XIV van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (wijziging WWB) t.a.v. art. 18a, tweede lid
,van de WWB).
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 4 van 127
2. Pre-opsporing, opsporing en vervolging
2.1. Uitgangspunten
2.1.1. Nadeel
Voor de opsporing, de sanctionering en het strafvorderingsbeleid is de omvang van het (vastgestelde
2)
of vast te stellen) nadeel van belang . Zie voorts ook het gestelde onder 1.2 (definitie) en 2.2.1.
2.1.2. Het totale nadeel
Bij (de verdenking van) voortgezette handeling (art. 56 WvSr) of meerdaadse samenloop (artt. 57 en
58 WvSr) is voor de toepassing van deze aanwijzing bepalend het totale nadeel dat uit de feiten
voortvloeit.
2.1.3. Individualisering
Bij de vaststelling van de hoogte van het nadeel in de zin van deze aanwijzing is de aan de individuele
verdachte toegekende uitkering(en) in beginsel beslissend.
2.1.4. Terugvordering
Terugvordering en terugbetaling van het onterecht teveel ontvangen geld is uitgangspunt voor de in
de (bijbehorende) richtlijn strafvordering sociale zekerheidsfraude vastgestelde straffen. Indien van
terugvordering en/of terugbetaling geen sprake is, kan de officier van justitie - naar eigen inzicht - de
op te leggen of ter terechtzitting te vorderen straf verhogen.
2.2. Twee categorieën
Onderscheiden worden twee categorieën:
I.
II.
Een nadeel kleiner dan of gelijk aan € 50.000,Een nadeel van meer dan € 50.000,-
2.2.1. Categorie I zaken hoofdregel:
Bij het onderzoek naar zaken behorend tot categorie I worden geen strafvorderlijke bevoegdheden
aangewend.
Het aanwenden van strafvorderlijke bevoegdheden kan slechts aan de orde zijn bij het redelijk
vermoeden dat het nadeel € 50.000,-- of meer bedraagt.
Met name bij de aanvang van een onderzoek naar een (vermoede) fraude is veelal niet duidelijk
over welke periode de frauduleuze handelingen zich hebben uitgestrekt en daarmee wat
(uiteindelijk) het bewijsbaar nadeel zal zijn.
Uitzondering 1: Strafrechtelijke dwangmiddelen zijn toegepast:
●. vóór inwerkingtreding van deze aanwijzing. Zaken waarin, voorafgaand aan de
inwerkingtreding van deze aanwijzing, strafrechtelijke dwangmiddelen werden toegepast of
waarin de persoon reeds als verdachte is gehoord, zullen altijd bij het OM ingeleverd en in
overleg met het OM afgedaan dienen te worden;
●. in een onderzoek naar fraude zonder (de mogelijkheid tot) schade-indicatie vooraf. Tijdens of
na afronding van een dergelijke strafrechtelijk onderzoek kan blijken dat het (bewijsbaar)
nadeel lager uitvalt dan € 50.000,-- . In dat geval blijft inzending van het proces-verbaal en
(verdere) vervolging achterwege. De opsporingsambtenaren en het OM handelen
overeenkomstig de Aanwijzing opsporingsbevoegdheden en de officier van justitie beslist of tot
een strafrechtelijke vervolging moet worden overgegaan;
●. bij de start van een onderzoek, omdat duidelijk was dat strafrechtelijke bevoegdheden
noodzakelijk waren om tot het overtuigende bewijs te komen. Hierbij moet onder meer worden
!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!
2) NJ 2008,411, HR 1 juli 2008: Nadeel in de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude ziet ook op potentieel nadeel in geval van
poging.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 5 van 127
gedacht aan het doorzoeken van een woning, inbeslagname van stukken, opnemen van
telecommunicatie, aanhouden en de inverzekeringstelling van verdachte (n). De
opsporingsambtenaar heeft dit voorafgaande aan het onderzoek afgestemd met de officier
van justitie.
Uitzondering 2: Combinatie sociale zekerheidsfraude met een of meer (andersoortige) strafbare
feiten.
Vanuit de gedachte dat de rechtsorde meer zal zijn geschokt indien naast sociale zekerheidsfraude
ook andere strafbare feiten zijn gepleegd, wordt de combinatie met fiscale, economische en commune
delicten meegewogen bij de beoordeling of een zaak toch strafrechtelijk dient te worden aangepakt.
Hierbij wordt gedacht aan een breed scala van fiscale, economische en commune delicten, die de
wetgever strafbaar heeft gesteld ten einde bepaalde andere rechtsbelangen te beschermen.
Voorbeelden zijn: de delicten die betrekking hebben op steekpenningen, omkoping,
faillissementsfraude, verduistering, witwassen, onttrekking aan het beslag, bedreiging personen of
ambtenaren van de uitkerende instantie, handel in drugs, hennepteelt, aantasting van het milieu, niet
naleven ID-plicht (werken met illegalen), of uitbuiting. Ook de deelname aan een criminele organisatie
valt hieronder (dit is geen limitatieve opsomming).
Uitzondering 3: Status verdachte en/of voorbeeldfunctie.
Gevallen waarin bijvoorbeeld sprake is van status verdachte / voorbeeldfunctie zijn situaties waarin
verdachte regionaal of landelijk een maatschappelijk aansprekende persoon is. Verder zou gedacht
kunnen worden aan personen die een openbaar ambt bekleden of hebben bekleed ((ex-)
burgemeesters, (ex-) wethouders of (ex-) politieke vertegenwoordigers - Algemene pensioenwet
politieke ambtsdragers/wet Appa) of aan personen die beroepsmatig invloed hebben op het handelen
van derden of op de financiële integriteit van geldstromen (rechters, advocaten, financieel adviseurs,
notarissen, bankiers, effectenhandelaars). Deze toelichting is uiteraard geen uitputtende beschrijving.
Uitzondering 4: Herhaling van overtredingen binnen een bepaalde periode.
Wanneer een bepaalde persoon zich binnen een periode van vijf jaar voor de derde maal heeft
schuldig gemaakt aan sociale zekerheidsfraude, kan een strafrechtelijk onderzoek ingesteld, procesverbaal opgemaakt, en strafrechtelijk vervolgd worden. In deze gevallen is de datum van de 1e
sanctionering (datum, waarop de sanctie werd opgelegd) startpunt voor de termijn van vijf jaren en
moet(en) de gepleegde gesanctioneerde overtreding(en) onherroepelijk zijn en zowel de
overtredingen als de onherroepelijkheid daarvan aangetoond worden in het proces-verbaal, dan wel
bij het proces-verbaal zijn gevoegd, en dienen de beide voorgaande nadeelbedragen - bij elkaar
opgeteld - ten minste € 50.000,- te bedragen.
Het gaat hier om alle vormen van herhaling van gesanctioneerde overtreding(en). Bij de constatering
van de eerste en de tweede overtreding kan een bestuurlijke maatregel of boete zijn opgelegd of een
strafrechtelijke sanctie zijn gevolgd. Deze beslissing moet aangetoond worden in het proces-verbaal
middels een afschrift van de bestuurlijke boete- en/of maatregelbeschikking of een uittreksel
uit het justitieel documentatieregister, met pleegdatum of pleegperiode. In de beoordeling dienen
alle herhaalde overtredingen, die aan het uitvoeringsorgaan uit de ‘eigen’ administratie bekend zijn te
worden betrokken, alsmede de overtredingen die voor het uitvoeringsorgaan redelijkerwijs - via
gegevensuitwisseling - kenbaar zijn.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 6 van 127
Uitzondering 5: Nadeel lager dan € 50.000,-Zaken met een nadeel onder de € 50.000,-- ter zake waarvan, gezien de pleeg- of benadelingsperiode
of anderszins, geen bestuurlijke boete of maatregel kan worden opgelegd, kunnen strafrechtelijk
worden afgedaan.
Het opleggen van een bestuurlijke boete is eveneens geen adequaat alternatief voor het strafrecht
indien op voorhand vaststaat dat deze boete niet - ook niet op langere termijn -, of slechts in geringe
mate, geïnd kan worden. De aanwijzingen voor een dergelijke constatering dienen gebaseerd te zijn
op een onderzoek naar de vermogenspositie(s) en de (on)mogelijkheden van de betrokkene(n) om
inkomen te verwerven, zowel in de actuele situatie als op de langere termijn. Dit aspect moet daarom
meewegen bij de beslissing of een zaak strafrechtelijk aangepakt moet worden. Strafrechtelijke
aanpak zal voorts vooral geïndiceerd zijn bij een verdachte die zich heeft ingespannen om verhaal
onmogelijk te maken.
De grens van € 50.000,- voor strafrechtelijke afdoening geldt niet voor zaken tegen verdachten,
waartegen de uitvoeringsinstantie - om welke reden dan ook - niet bestuurlijk kan optreden. Wanneer
de betrokken uitvoeringsinstelling geen corrigerende maatregel of boete kan opleggen voor de
geconstateerde fraude, blijft strafrechtelijke vervolging mogelijk.
Uitzondering 6: Fraude gepleegd met medewerking en/of medeweten van ambtena(a)r(en) van de
uitkerende instantie.
Dit aspect is van groot belang, omdat het gaat om een situatie waarin de integriteit van de overheid in
het geding komt of kan komen. Om te voorkomen dat te lichtvaardig wordt geoordeeld dat er sprake
van dit aspect is moet door de uitkerende instantie onderbouwd worden op grond van welke
aanwijzingen zij van mening is dat haar ambtena(a)r(en) van de fraude op de hoogte was of waren én
medewerking daaraan heeft of hebben verleend. Tevens dient tegen de betrokken ambtena(a)r(en) of
werknemer (s) sanctionerend opgetreden te zijn of te worden.
Uitzondering 7: Fraude gepleegd in georganiseerd verband.
Wanneer de verdenking bestaat dat een groep van meer dan twee personen zich heeft schuldig
gemaakt aan het plegen van sociale zekerheidsfraude, en er ten aanzien van het plegen van die
fraude, onderlinge verbanden of afspraken lijken te bestaan.
2.2.2. Categorie II zaken hoofdregel:
In deze zaken wordt een strafrechtelijk onderzoek uitgevoerd en het proces-verbaal ter zake
ingediend bij het OM. De beslissing om in afwijking van deze aanwijzing geen strafrechtelijk
onderzoek in te stellen en/of geen proces-verbaal in te zenden, wordt alleen in overleg met de officier
van justitie genomen.
Het OM stelt in zaken behorend tot deze categorie, in beginsel steeds vervolging in. Bijzondere
omstandigheden met betrekking tot de zaak, de persoon van de dader of de omstandigheden
waaronder het feit/de feiten is/zijn begaan kunnen in een individueel geval uitzondering op deze regel
3)
rechtvaardigen .
Gebrekkige preventie en detectie
Ter voorkoming van fraude voeren de uitvoeringsinstanties een actief preventie- en detectiebeleid. In
het bijzondere geval dat in een concrete casus blijkt dat - naar de mening van het OM - de preventie
en detectie onvoldoende zijn geweest, kan het OM de uitvoeringsinstantie verzoeken de zaak verder
bestuurlijk af te doen.
!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!
3) Het uitgangspunt, geformuleerd in HR 08 juli 1998, NJ 1998, 877, wordt hier gevolgd.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 7 van 127
2.3. Toepasselijkheid aanwijzing
Zaken met een nadeel vanaf € 50.000,- worden, ongeacht het tijdstip waarop het feit of de feiten
werd(en) gepleegd en het nadeel werd veroorzaakt, volgens deze aanwijzing en de bijbehorende
richtlijn voor strafvordering behandeld.
3. Informatieverstrekking.
3.1. Kennisgeving beslissing tot niet (verdere) vervolging aan uitvoeringsorgaan.
In alle zaken, die niet (verder) door het OM worden vervolgd, wordt het proces-verbaal, onder
gemotiveerde kennisgeving van deze beslissing, aan de uitvoerende instantie ter beschikking gesteld.
Het OM stelt het betrokken uitvoeringsorgaan ten spoedigste, doch uiterlijk binnen drie maanden na
inschrijving van een zaak ten parkette, in kennis van deze beslissingen. Op de kennisgeving verleent
de officier van justitie de betreffende uitvoerende instantie expliciet toestemming om de informatie uit
het proces-verbaal te gebruiken voor een eventueel bestuursrechtelijk optreden tegen de betreffende
persoon.
4. Internationaal opsporingsonderzoek en strafrechtelijke vervolging.
Opsporing en vervolging van Nederlandse sociale zekerheidsfraude in het buitenland vindt in principe
plaats onder dezelfde condities als hiervoor aangegeven in deze aanwijzing, maar gelet op de
omstandigheden dat dergelijke zaken veel extra tijd en energie vergen t.o.v. de zaken die zich op
Nederlands grondgebied afspelen en op het immer aanwezige capaciteitsgebrek, en ten einde de
beslissing hierover iets te vergemakkelijken zijn hieronder een aantal toetsings- c.q. wegingscriteria ter
indicatie gegeven.
Opsporing en vervolging van sociale zekerheidsfraude in het buitenland kan o.a. aan de orde komen
in de volgende gevallen (geen limitatieve opsomming):
●. Bij export van uitkeringen naar het buitenland (bijv. Kinderbijslag).
●. Bij de vermoede aanwezigheid van buitenlands vermogen.
●. Voormalig uitkeringsgerechtigden die inmiddels geremigreerd zijn naar het land van herkomst.
Ten aanzien van internationale opsporing en vervolging geldt dat aan een aantal voorwaarden zoveel
mogelijk voldaan moet zijn, wil een dergelijke opsporing en vervolging opportuun geacht worden.
Het betreft de volgende voorwaarden:
1. De (administratieve) mogelijkheden van de uitvoeringsinstantie om informatie uit het buitenland te
vergaren, zijn uitgeput.
2. Strafrechtelijk onderzoek en sanctiemogelijkheden moeten een meerwaarde bieden ten opzichte
van de administratieve mogelijkheden.
3. Er dient een strafrechtelijk rechtshulpverdrag te bestaan tussen Nederland en het betreffende land.
In bovenbedoelde gevallen kan in een dergelijke zaak internationale opsporing en/of vervolging
worden ingesteld, mits er zich daarnaast één of meer van de hieronder vermelde omstandigheden
voordoen, waarbij in ieder geval sprake dient te zijn van een nadeel van meer dan € 50.000,--.
Het betreft de volgende omstandigheden:
−. Feiten zijn gepleegd in georganiseerd en/of internationaal verband.
−. Ernst van de zaak.
−. Aanwijzing dat er voldoende bewijsmateriaal verkrijgbaar is in het buitenland, waaronder b.v.
aantoonbaar vermogen in het buitenland.
−. De verdachte bevindt zich in Nederland.
−. De verblijfplaats van de verdachte in het buitenland is bekend.
−. Preventieve signaalfunctie.
−. De verdachte heeft een voorbeeldstatus in eigen land of Nederland.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 8 van 127
Voor het overige zal de officier van justitie in een dergelijke zaak bij een beslissing ten aanzien van
het al dan niet opstarten van internationale opsporing en vervolging steeds een afweging moeten
maken met betrekking tot de volgende punten.
1. Het aantal, soort en intensiteit van de opsporingsmiddelen. De officier van justitie dient alvorens
een internationaal opsporingsonderzoek te starten, een inschatting te maken van het aantal, de
soort en de intensiteit van de in te zetten opsporingsmiddelen. Steeds moet in het oog worden
gehouden dat in het buitenland aanwezige of via het buitenland te verkrijgen bewijsmiddelen extra
complicerende en vertragende factoren op kunnen leveren, door het inzetten van internationale
opsporingsmiddelen.
2. De kosten van de opsporing versus het geleden nadeel.
De officier van justitie dient zich van tevoren goed te beraden over de kosten van de in te zetten
opsporingsmiddelen. Internationale opsporing brengt extra kosten met zich mee. Men denke
daarbij aan o.a. het (laten) horen van in buitenland aanwezige verdachten, het (laten) plaatsen van
internationale taps, internationale signaleringen, observaties e.d.
Daarnaast dienen de vermoedelijk te maken opsporingskosten in een redelijke verhouding te staan
tot het door de gepleegde feiten veroorzaakte nadeel of het teweeg te brengen beoogd algemeen
preventief effect in de samenleving.
3. De aanwezigheid van sociaal attachés of intermediairs (vertrouwensadvocaten) in het betrokken
land, die kunnen bemiddelen bij controle of opsporingsactiviteiten.
Indien in het land waar de opsporingshandelingen plaats dienen te vinden een sociaal attaché of
een intermediair aanwezig is, zal de opsporing mogelijk op meer eenvoudige en goedkopere wijze
kunnen worden uitgevoerd dan in landen waar dergelijke contacten niet aanwezig zijn. In deze
gevallen is het mogelijk om een betrekkelijk eenvoudig onderzoek met minder dan een aanzienlijk
nadeel toch in het buitenland te onderzoeken, d.m.v. gebruikmaking van een van de genoemde
functionarissen, die dan vervolgens door een opsporingsambtenaar als getuigen gehoord moeten
worden.
Een op deze wijze opgestelde en ondertekende getuigenverklaring, aangevuld met schriftelijke
bewijzen, verwerkt in het proces-verbaal, kan voldoende zijn als bewijs voor het gepleegde
strafbare feit.
4. Of er sprake is van een onderzoek dat past in een projectafspraak, waarbij bepaalde zaken in een
project centraal zijn gesteld en strafrechtelijke handhaving als bestuursondersteunende inzet is
afgesproken. Een dergelijk project kan met het landelijk OM of het plaatselijk OM zijn afgesproken.
Voor de weging van een dergelijk onderzoek zijn de eerdergenoemde toetsingscriteria van veel
minder belang en ondergeschikt aan de afspraken, die voor het project zijn gemaakt.
5. Ontneming
Ten aanzien van de mogelijkheden tot het ontnemen van het wederrechtelijk verkregen voordeel in
sociale zekerheidsfraudezaken, geldt als uitgangspunt:
Geen ontneming, tenzij....
Achterliggende gedachte hierbij is dat de uitvoeringsinstanties over voldoende eigen mogelijkheden
tot terugvordering, verrekening, verhaal en beslag beschikken. Het strafrecht is niet bedoeld om ten
onrechte uitgekeerde gelden voor de uitvoeringsinstanties terug te halen. (n.b. dit kan anders zijn
indien de mogelijkheden tot terugvordering voor de uitvoeringsinstantie inmiddels verjaard zijn).
Afwijking van het uitgangspunt van geen ontneming, tenzij ... is eerst mogelijk in o.a. de hieronder
genoemde gevallen, welke voor de officier van justitie in een zaak aanleiding kunnen zijn om een
strafrechtelijk financieel onderzoek te starten en een ontneming of ontnemingsmaatregel te vorderen.
In een dergelijk geval stemmen de uitkerende instantie en de officier van justitie hun optreden ten
aanzien van terugvordering en ontneming op elkaar af.
Het betreft geen limitatieve opsomming, maar het verdient aanbeveling om slechts een ontneming te
overwegen nadat één of meer van de hieronder betreffende situaties of gevallen zich gelijktijdig
voordoen, waarbij in ieder geval uit vooronderzoek, voorafgaande aan een beslissing tot het instellen
van een SFO, dan wel een vordering tot ontneming, moet blijken van bestaande mogelijkheden of
middelen geschikt om te ontnemen, alsmede van een aanzienlijk nadeel.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 9 van 127
Het betreft de volgende gevallen of situaties:
●.
●.
●.
●.
●.
●.
●.
Feiten zijn gepleegd in georganiseerd en/of internationaal verband.
De terugvorderingsmogelijkheden van de uitvoeringsinstantie zijn verjaard.
Substantieel nadeel boven hetgeen door de uitvoeringsinstantie kan worden teruggevorderd.
Er is aanzienlijk vermogen aanwezig (bijv. onroerend goed).
Eigendom van het vermogen is eenvoudig te bewijzen.
Vermogen bevindt zich in Nederland.
Aantoonbaar vermogen in het buitenland.
6. Overgangsrecht
Deze aanwijzing is vanaf 1 januari 2013 van toepassing op:
I. alle lopende en startende opsporingsonderzoeken;
II. alle zaken waarin nog geen dagvaarding is uitgebracht;
III. alle processen-verbaal, die nog niet zijn ingediend bij het OM op datum van inwerkingtreding,
met uitzondering van de zaken genoemd onder uitzondering 1 onder 2.2.1.
Voor alle processen-verbaal, die zijn ingediend bij het OM, dan wel waarin de verdachte is verhoord,
vóór de datum van inwerkingtreding van deze aanwijzing, blijft strafrechtelijke afdoening mogelijk
in een zaak met een benadelingsbedrag van € 10.000,- of hoger, en in zogenaamde ‘witte fraude’
4)
zaken met een benadelingsbedrag van € 35.000,- of hoger, dan wel een zaak, die viel of valt onder
de hierboven onder 2.2.1. genoemde uitzonderingen.
!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!
4) Witte fraude: fraude die blijkt of kan blijken uit de gegevensvergelijkingen tussen officiële bij wet of wettelijk voorschrift
ingestelde registraties, bestanden of administraties, die zien op het inkomen en/of de inkomsten en/of het vermogen.
De uitkerende instanties zijn verplicht gegevens m.b.t. inkomen, inkomsten en/of vermogen (onderling en) met de
belastingdienst te vergelijken, ter vaststelling van de rechtmatigheid van de uitkeringen. Indien de instanties hun administratieve
processen op orde hebben, komt witte fraude niet meer of slechts nog zeer beperkt voor, en zullen de schadebedragen laag
zijn.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 10 van 127
Tekst geldend op: 23-12-2014
Richtlijn voor strafvordering sociale zekerheidsfraude
Achtergrond
Met ingang van 1 januari 2013 treedt de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZWwetgeving in werking. Naar aanleiding van deze wet is het schadebedrag dat de grens vormt tussen
bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving naar € 50.000,– verhoogd, zodat sociale
zekerheidsfraude in meer gevallen bestuursrechtelijk gehandhaafd kan worden. Deze wijziging en de
aanscherping van de totale handhaving, die met de invoering van de wet beoogd wordt, zijn in deze
richtlijn overgenomen en/of vertaald naar aansluitende strafrechtelijke vervolging.
Samenvatting
In deze richtlijn is als uitgangspunt genomen het brutobedrag dat ten onrechte ten laste van
uitvoerende instanties is gekomen. Dit brutobedrag wordt ‘nadeel’ genoemd en is uitgesplitst over
twee categorieën, te weten:
●. Categorie 1-zaken inhoudende een nadeel tot en met € 50.000,–, welke zaken in beginsel
bestuursrechtelijk gehandhaafd worden, en
●. Categorie II-zaken inhoudende een nadeel boven de € 50.000,–, welke zaken in beginsel
strafrechtelijk gehandhaafd worden.
Voor deze twee categorieën is in de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude bepaald of en zo ja, onder
welke voorwaarden een strafrechtelijke reactie moet volgen.
Categorie I zaken: een nadeel tot en met € 50.000,–
Uitgangspunten:
●. Geen strafrechtelijke vervolging, tenzij:
−. strafrechtelijke dwangmiddelen zijn toegepast voor 1 januari 2013, dan wel de fraude niet te
bewijzen is zonder toepassing van strafrechtelijke dwangmiddelen. De officier van justitie
beslist in beide gevallen of overgegaan dient te worden tot (verdere) strafrechtelijke
vervolging, dan wel of de zaak alsnog bestuursrechtelijk kan worden afgedaan;
−. de sociale zekerheidsfraude gepaard is gegaan met andere strafbare feiten;
−. de status van de verdachte en/of diens voorbeeldfunctie, daartoe aanleiding geeft;
−. tweede of meerdere herhaling van overtredingen binnen een bepaalde periode (5 jaar) (de
eerste herhaling wordt bestuursrechtelijk afgedaan) zich heeft voorgedaan;
−. geen mogelijkheid bestaat tot het opleggen van, dan wel het effecturen van een
bestuursrechtelijke maatregel of boete;
−. de fraude is gepleegd met medewerking of medeweten van ambtena(a)r(en) van de
uitkerende instantie;
5)
−. de fraude is gepleegd in georganiseerd verband door meer dan twee personen .
Categorie II zaken: een nadeel van meer dan € 50.000,–
In zaken van deze categorie wordt in beginsel steeds de oplegging van een onvoorwaardelijke
vrijheidsstraf gevorderd in verband met de verhouding tot de hoge (bestuursrechtelijke) boetes die
voor categorie I zaken worden opgelegd.
Slechts in uitzonderingsgevallen kan een taakstraf, een combinatie van gevangenisstraf en taakstraf
en/of elektronisch toezicht gevorderd worden. De officier van justitie behoudt uiteraard de mogelijkheid
om werkstraffen te vorderen, naast al dan niet een (onvoorwaardelijke) vrijheidsstraf en/of elektronisch
toezicht.
Tot de mogelijkheden blijft behoren het opleggen van een boete bijeen strafbeschikking of als strafeis
!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!
5) Zie verder de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 11 van 127
op de terechtzitting. Uitgangspunt daarbij is, dat 100% van het schadebedrag als boete wordt
opgelegd of gevorderd. In de categorie I zaken wordt door het bestuur 100% van het schadebedrag
als boete opgelegd. Wanneer een zaak in het strafrecht met een boete bestraft zou moeten worden,
behoort daarom hetzelfde uitgangspunt te gelden.
Het maximum van de op te leggen boetes is weergegeven in artikel 23, lid 4 Wetboek van Strafrecht.
Deze maxima worden regelmatig aangepast en er kan dus op het te vervolgen strafbare feit afhankelijk van de pleegperiode - een lager maximum van toepassing zijn dan in het laatste
wetsartikel wordt genoemd.
Voorts is natuurlijk het te vervolgen strafbare feit zelf het uitgangspunt voor de op te leggen boete. Zo
zijn voor overtredingen van de artikel 227a en 227b Wetboek van Strafrecht boetes tot de vijfde
categorie mogelijk, maar voor de overtredingen van de artikelen 447c en 447d (geen opzet) boetes tot
de derde categorie of maximaal zes maanden hechtenis en/of in plaats daarvan taakstraf. Indien een
vervolging plaatsvindt op één van deze laatstgenoemde artikelen, wordt aanbevolen alleen een
taakstraf op te leggen of ter zitting taakstraf of hechtenis te vorderen.
In de onderstaande tabel is uitgegaan van de misdrijven die volgens de wet met een maximale straf
van een geldboete van de vijfde categorie, bedreigd worden. Daarom wordt geadviseerd om
uitsluitend onvoorwaardelijke gevangenisstraffen, of taakstraffen te eisen.
Indien voor de overtredingen van b.v. artikel 447c en/of 447d Sr een strafbeschikking wordt
uitgevaardigd, dan wel deze feiten ten laste worden gelegd, dient een straf opgelegd, dan wel
gevorderd te worden, die krachtens de bepaalde wetsartikelen is toegestaan. Ingeval van genoemde
overtredingen is dat een boete tot het maximum van de derde categorie of een onvoorwaardelijke
hechtenisstraf van ten hoogste zes maanden. ,
De duur van de te vorderen (hechtenis)gevangenisstraf of taakstraf of periode van elektronisch
6)
toezicht hangt samen met de omvang van het nadeel, zoals uitgewerkt in de als bijlage opgenomen
tabel.
In geval van recidive binnen vijf jaar na de vorige veroordeling of transactie voor een soortgelijk feit
dient de te vorderen straf met 50% verhoogd te worden.
De bovengrens voor een taakstraf in een OM-strafbeschikking ligt op 180 uur, de bovengrens voor
een door de rechter opgelegde taakstraf op 240 uur .
Overgangsrecht
Deze richtlijn voor strafvordering geldt vanaf het moment van inwerkingtreding voor alle zaken waarin
nog geen dagvaarding is uitgebracht.
!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!
6) Als vervanging voor een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf conform de Aanwijzing elektronisch toezicht.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 12 van 127
Bijlage
TS = taakstraf
GS = gevangenisstraf
1
Nadeel (ondergrens) in €
Strafbeschikking
Dagvaarding/eis ter zitting
10.000
106 uur TS
of
boete 100% schadebedrag
Idem
12.000
114 uur TS
of
boete 100% schadebedrag
Idem
15.000
126 uur TS
of
boete 100% schadebedrag
Idem
18.000
138 uur TS
of
boete 100% schadebedrag
Idem
21.000
150 uur TS
of
boete 100% schadebedrag
Idem
24.000
162 uur TS
of
boete 100% schadebedrag
Idem
27.000
172 uur TS
of
boete 100% schadebedrag
Idem
30.000
180 uur TS
of
boete 100% schadebedrag
Idem
35.000
Boete 100% schadebedrag
193 uur TS of 3 mnd en 7 dgn GS of
combinatie van TS en GS.
40.000
Boete 100% schadebedrag
206 uur TS of 3 mnd en 13 dgn GS of
combinatie van TS en GS.
45.000
Boete 100% schadebedrag
219 uur TS of 3 mnd en 20 dgn GS of
combinatie van TS en GS
50.000
Boete 100% schadebedrag
233 uur TS of 3 mnd en 26 dgn GS of een
combinatie van TS en GS
55.000
Boete 100% schadebedrag
4 mnd GS en 3 dgn.
60.000
Boete 100% schadebedrag
4 mnd GS en 10 dgn.
70.000
Boete 100% schadebedrag
5 mnd GS
80.000
Boete100% schadebedrag tot
maximaal € 78.000,–
6 mnd GS
90.000
7 mnd GS
100.000
8 mnd GS
110.000
9 mnd GS
120.000
10 mnd GS
130.000
11 mnd GS
150.000
12 mnd GS
170.000
13 mnd GS
190.000
14 mnd GS
210.000
15 mnd GS
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 13 van 127
1
Zie de Aanwijzing OM-afdoening
Strafverzwarende factoren:
Recidive binnen 5 jaar
−. 1 maal: + 50%
−. meermalen: + 100% én dagvaarden
Medeplegen: + 25%
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 14 van 127
(Tekst geldend op: 23-12-2014)
Uittreksel Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en
inkomen
Artikel 54. Verstrekking van gegevens aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
de Sociale verzekeringsbank, de Inspectie Werk en Inkomen en de minister
1. Een ieder verstrekt op verzoek aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de Sociale
verzekeringsbank en Onze Minister en de Inspectie Werk en Inkomen, kosteloos, alle gegevens en
inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van bij of krachtens deze wet of enige andere
wet door het desbetreffende bestuursorgaan en de Inspectie Werk en Inkomen uit te voeren taken
ten opzichte van:
a. de betrokken persoon zelf;
b. de persoon in wiens dienst of voor wie hij arbeid verricht, heeft verricht of zou kunnen gaan
verrichten;
c. de persoon, die in zijn dienst of voor hem arbeid verricht, heeft verricht of zou kunnen gaan
verrichten.
2. Een ieder kan uit eigen beweging de in het eerste lid bedoelde gegevens en inlichtingen aan de in
het eerste lid bedoelde bestuursorganen en aan de Inspectie Werk en Inkomen verstrekken.
3. Alle gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de in het eerste lid
bedoelde taken worden aan de in dat lid genoemde bestuursorganen en aan de Inspectie Werk en
Inkomen op verzoek, kosteloos, tevens verstrekt door:
a. de colleges van burgemeester en wethouders;
b. de Belastingdienst;
c. de persoon, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet die belast is
met de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b, van die wet en de arbodienst,
bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet;
d. het Zorginstituut Nederland, genoemd in artikel 58, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet, de
zorgverzekeraars, bedoeld in de Zorgverzekeringswet of de Algemene Wet Bijzondere
Ziektekosten;
e. de bedrijfstakpensioenfondsen, ondernemingspensioenfondsen, risicofondsen, stichtingen tot
uitvoering van een regeling inzake vervroegd uittreden, en andere organen belast met het doen
van uitkeringen of verstrekkingen die bij of krachtens artikel 6 van de Toeslagenwet als
inkomen worden aangemerkt;
f. de Kamer van Koophandel, met dien verstande dat dit, in afwijking van de aanhef van dit lid,
geschiedt tegen betaling van de daarvoor op grond van de Handelsregisterwet 2007
vastgestelde vergoeding;
g. de korpschef en de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee in de zin van de
Vreemdelingenwet 2000;
h. Onze Minister van Veiligheid en Justitie voor zover het betreft de persoon die rechtens zijn
vrijheid is ontnomen of de persoon die zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een
vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel;
i. de door Onze Minister aangewezen ambtenaren als bedoeld in artikel 14 van de Wet arbeid
vreemdelingen en artikel 24 van de Arbeidsomstandighedenwet;
j. griffiers van colleges, geheel of ten dele met rechtspraak belast, desgevraagd in de vorm van
uittreksels uit of afschriften van uitspraken, registers en andere stukken;
k. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dan wel, voor zover het betreft het
onderwijs of onderzoek op het gebied van de landbouw en de natuurlijke omgeving, Onze
Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
l. het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen, bedoeld in de Wet Landelijk Bureau Inning
Onderhoudsbijdragen;
m. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor zover het betreft de
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 15 van 127
uitvoering van de Wet inburgering;
n. Onze Minister en de colleges van burgemeester en wethouders voor zover het gegevens
betreft die verwerkt worden in de registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk, bedoeld in
de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.
4. De in het eerste en derde lid bedoelde gegevens en inlichtingen worden op verzoek, binnen de
daarbij gestelde termijn, verstrekt in schriftelijke vorm of in een andere vorm die redelijkerwijs kan
worden verlangd.
5. Degene op wie de in het eerste en derde lid bedoelde verplichting rust geeft op verzoek aan een
bestuursorgaan als bedoeld in het eerste lid, alsmede aan de Inspectie Werk en Inkomen inzage in
alle bescheiden en andere gegevensdragers, stelt deze op verzoek ter beschikking voor het
nemen van afschrift en verleent de ter zake verlangde medewerking, voorzover dit noodzakelijk is
voor de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde taken door het in dat lid bedoelde
bestuursorgaan en de Inspectie Werk en Inkomen.
6. De Belastingdienst verstrekt aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale
verzekeringsbank, zonder dat daaraan een verzoek ten grondslag ligt, gegevens, over samenloop
van een uitkering met inkomen uit of in verband met arbeid of bedrijf of over vermogen, die bij de
uitvoering van een belastingwet of bij de invordering van enige rijksbelasting bekend zijn
geworden, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de in het eerste lid
bedoelde taken met betrekking tot het verstrekken van uitkeringen en taken, bedoeld in artikel 30,
vijfde lid, en artikel 34, tweede lid.
7. Onze Minister van Buitenlandse Zaken verstrekt ten aanzien van de Nederlander die in het
buitenland rechtens zijn vrijheid is ontnomen, onverwijld en kosteloos de gegevens en inlichtingen
waarover hij beschikt en die noodzakelijk zijn voor het recht op uitkering, aan de Sociale
verzekeringsbank en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, waarbij hij gebruik kan
maken van het burgerservicenummer. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over
de uitvoering van dit lid.
8. Alle gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de in het eerste lid
bedoelde taken, worden aan de in dat lid genoemde bestuursorganen tevens verstrekt door:
a. de instanties die in het kader van de openbare nutsvoorzieningen energie en water leveren;
b. de instanties en personen die woonruimte verhuren.
9. Onze Minister van Veiligheid en Justitie verstrekt ten aanzien van de persoon die rechtens zijn
vrijheid is ontnomen of de persoon die zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf
of vrijheidsbenemende maatregel, onverwijld en kosteloos de gegevens en alle overige opgaven
en inlichtingen, waarover deze beschikt en die noodzakelijk zijn voor het recht op uitkering, aan de
Sociale verzekeringsbank en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, waarbij hij gebruik
kan maken van het burgerservicenummer.
10. Re-integratiebedrijven verstrekken aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen alle
gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de krachtens deze wet aan
het Uitvoeringsinstituut opgedragen taken. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
kunnen regels worden gesteld voor de gegevens die worden verstrekt.
11. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere instanties dan genoemd in het derde, zesde,
zevende, achtste en negende lid worden aangewezen, waarvoor de verplichtingen, bedoeld in het
derde, vierde en vijfde lid, eveneens gelden, voor zover het betreft de verstrekking van nader bij
algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gegevens en inlichtingen, en bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld voor het verder verwerken
van voor het toezicht op de naleving van wetten ontvangen gegevens met het oog op de opsporing
van strafbare feiten als bedoeld in artikel 85.
12. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld voor de
voorwaarden, die aan de gegevensverstrekking op grond van dit artikel worden verbonden.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 16 van 127
Artikel 55. Vaststelling identiteit
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank stellen bij de
uitoefening van hun taak de identiteit van de belanghebbende vast aan de hand van een document
als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 3°, van de Wet op de identificatieplicht,
voorzover dit noodzakelijk is voor de uitoefening van die taak.
2. Een ieder verstrekt op verzoek onverwijld aan de in het eerste lid genoemde rechtspersonen
inzage in een op hem betrekking hebbend document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de
identificatieplicht, voorzover dit redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van wettelijke taken door
de betrokken rechtspersoon.
3. De werkgever treft in zijn bedrijf zodanige maatregelen dat de daar werkzame personen
gedurende de arbeidstijd aan de verplichting bedoeld in het tweede lid kunnen voldoen.
Artikel 55a. Toezicht
1. Met het toezicht op de naleving van de in de artikelen 30, eerste lid, 32d, 34, eerste lid, onderdelen
a en d, en 34a, bedoelde wet- en regelgeving en de artikelen 54 en 55, voor zover het geen
verplichtingen betreft die betrekking hebben op het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
en de Sociale verzekeringsbank, zijn belast de door ieder van hen afzonderlijk bij besluit
aangewezen, onder hen ressorterende personen.
2.
Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de
Staatscourant.
Artikel 61. Melding bij vermoeden van misdrijf
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de Belastingdienst en de Sociale
verzekeringsbank zijn verplicht, indien zij bij de uitvoering van deze wet en de Wet financiering sociale
verzekeringen het gegronde vermoeden krijgen van een misdrijf dat is gepleegd ten nadele van deze
organen of een ander orgaan, voorzover dit is belast met het verrichten van uitkeringen, het doen van
verstrekkingen dan wel het heffen van premies en bijdragen, het betrokken orgaan hiervan in kennis
te stellen.
Artikel 62. Onderlinge gegevensverstrekking door het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen, de Sociale verzekeringsbank en de gemeenten
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de Sociale verzekeringsbank en de colleges
van burgemeester en wethouders verstrekken elkaar uit eigen beweging en op verzoek, kosteloos,
alle gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taken die bij of
krachtens deze wet of enige andere wet aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de
Sociale verzekeringsbank en bij of krachtens de Wet werk en bijstand, de Wet
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Wet
gemeentelijke schuldhulpverlening of bij of krachtens andere wetten aan de colleges van
burgemeester en wethouders zijn opgedragen, voor zover dit voorvloeit uit de samenwerking,
bedoeld in artikel 9.
2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de Sociale verzekeringsbank en de colleges
van burgemeester en wethouders dragen gezamenlijk zorg voor de instandhouding van
elektronische voorzieningen voor de verwerking van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, voor
zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de taken die bij of krachtens deze wet of enige
andere wet aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de Sociale verzekeringsbank
en bij of krachtens de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen of de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening aan
colleges van burgemeester en wethouders zijn opgedragen. De elektronische voorzieningen
hebben mede betrekking op de verwerking van gegevens waarvan de verkrijging en verstrekking
door de in de eerste zin genoemde bestuursorganen op grond van enig wettelijk voorschrift is
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 17 van 127
toegestaan.
3. Bij de gegevensverwerking voor de uitvoering van de diensten en taken, bedoeld in artikel 10, zijn
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de colleges van burgemeester en
wethouders gezamenlijk verantwoordelijke in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens
voor de verwerking van gegevens voor de uitvoering van taken ten aanzien van dezelfde
uitkeringsgerechtigde of werkzoekende.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het
tweede en derde lid in ieder geval met betrekking tot de inrichting, het beheer en de beveiliging
van de elektronische voorzieningen.
Artikel 63. Nadere regels Inlichtingenbureau
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de taken, de financiering
en het beheer van het Inlichtingenbureau bij de toepassing van de in artikel 62 genoemde wetten.
Artikel 64. Gegevensverstrekking ten behoeve van samenwerkingsverband
1. Ten behoeve van een integraal overheidsoptreden ten aanzien van de voorkoming en bestrijding
van onrechtmatig gebruik van overheidsgelden en overheidsvoorzieningen op het terrein van de
sociale zekerheid en de inkomensafhankelijke regelingen, de voorkoming en bestrijding van
belasting- en premiefraude en het niet naleven van de arbeidswetten, wordt samengewerkt door:
a. de colleges van burgemeester en wethouders, het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank, in verband met de uitvoering van
de taken, bedoeld in artikel 62;
b. de personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift zijn belast met het houden van toezicht op
de naleving dan wel de uitvoering van andere regelgeving op het terrein van Onze Minister;
c. de Belastingdienst;
d. andere bestuursorganen en personen voor zover zij zijn belast met een publiekrechtelijke taak
en daartoe bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van
Financiën zijn aangewezen.
2. In een samenwerkingsverband van twee of meer van de bestuursorganen en personen, bedoeld in
het eerste lid, worden gegevens verwerkt, die ten behoeve van het doel, bedoeld in het eerste lid,
noodzakelijk zijn voor dat samenwerkingsverband. Bij de gegevensverwerking in het
samenwerkingsverband zijn de samenwerkende bestuursorganen en personen gezamenlijk
verantwoordelijke in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens.
3. Ingeval twee of meer van de in het eerste lid genoemde bestuursorganen en personen besluiten
tot deelname aan een samenwerkingsverband zijn deze bestuursorganen en personen verplicht de
noodzakelijke gegevens, bedoeld in het tweede lid, te verstrekken aan de in het
samenwerkingsverband deelnemende bestuursorganen en personen.
4. In afwijking van het derde lid worden de noodzakelijke gegevens, bedoeld in het tweede lid, aan
Onze Minister verstrekt indien een verzoek als bedoeld in artikel 65, eerste lid, is gedaan.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot
het samenwerkingsverband, bedoeld in het tweede lid.
Artikel 65. Systeem risico indicatie (SyRI)
1. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 64 verwerkt Onze Minister, als verantwoordelijke in
de zin van artikel 1, onderdeel d, van de Wet bescherming persoonsgegevens, op verzoek van de
bestuursorganen en personen, bedoeld in artikel 64, eerste lid, gegevens, bedoeld in artikel 64,
tweede lid, in het systeem risico indicatie voor het uitvoeren van risicoanalyses ten behoeve van
het doel, bedoeld in artikel 64, eerste lid.
2. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, kunnen uitsluitend worden gebruikt voor het doen van een
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 18 van 127
risicomelding over een natuurlijke persoon of rechtspersoon ten behoeve van het doel, bedoeld in
artikel 64, eerste lid. Onder risicomelding wordt verstaan de verstrekking op naam uit het systeem
risico indicatie die een constatering van een verhoogd risico op onrechtmatig gebruik van
overheidsgelden en overheidsvoorzieningen op het terrein van de sociale zekerheid en de
inkomensafhankelijke regelingen, belasting- en premiefraude dan wel het niet naleven van de
arbeidswetten door een natuurlijke persoon of rechtspersoon bevat en waarvan de risicoanalyse,
die bestaat uit gegevens uit het systeem risico indicatie die in samenhang wordt gepresenteerd,
onderdeel is.
3. Onze Minister:
a. doet in individuele gevallen risicomeldingen aan de bestuursorganen en personen, bedoeld in
artikel 64, eerste lid, voor zover het verzoek, bedoeld in het eerste lid, van hen afkomstig is en
voor zover dat noodzakelijk is voor een goede uitvoering van hun wettelijke taak; en
b. kan op verzoek risicomeldingen doen aan het openbaar ministerie en de politie voor zover dat
noodzakelijk is voor de uitoefening van hun wettelijke taak.
4. Een ieder die krachtens dit artikel de beschikking krijgt over in een risicomelding neergelegde
gegevens met betrekking tot een natuurlijke persoon of rechtspersoon als bedoeld in het tweede
lid, is verplicht tot geheimhouding daarvan met overeenkomstige toepassing van de ten aanzien
van de gegevens geldende wettelijke geheimhoudingsplicht.
5. Onze Minister bewaart het gegeven, dat een risicomelding heeft plaatsgevonden als bedoeld in het
tweede lid, gedurende twee jaren.
6. Het bestuursorgaan of de persoon die een risicomelding ontvangt, kan gedurende twee jaren
gebruik maken van de risicomelding en koppelt de resultaten van de risicomelding terug aan Onze
Minister.
7. De gegevens, bedoeld in het tweede lid, worden uit het systeem risico indicatie verwijderd uiterlijk
twee jaren na opneming in het systeem.
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent het
bepaalde in dit artikel. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:
a. het samenwerkingsverband;
b. de voorwaarden voor het verzoek, bedoeld in het eerste lid;
c. de wijze waarop de gegevens ten behoeve van het systeem risico indicatie worden verstrekt en
de gegevens die in het systeem worden verwerkt;
d. het aanwijzen van een bewerker;
e. de taak van de bewerker waaronder het versleutelen van de in het tweede lid genoemde
gegevens voor het uitvoeren van een risicoanalyse in het systeem risico indicatie zodanig dat
de gegevens niet meer identificeerbaar zijn tot een natuurlijke persoon;
f. de analyse van de gegevens door Onze Minister;
g. de wijze waarop de verstrekking van gegevens uit het systeem risico indicatie plaatsvindt;
h. een door Onze Minister uit te voeren evaluatie naar aanleiding van de ontvangen
terugkoppelingen, bedoeld in het zesde lid.
Artikel 84. Overtredingen en misdrijven
1. Overtreding van de artikelen 54, eerste, vierde en vijfde lid, en 55, tweede en derde lid, van deze
wet, 27a, vierde lid, en 36, vijfde lid, van de Werkloosheidswet, 33, vijfde lid, en 45a, vierde lid, van
de Ziektewet, 77, vijfde lid, en 91, vierde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen,
29a, vierde lid, en 57, vijfde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 48, vierde
lid, en 63, vijfde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, artikel 2:69,
vierde lid, 2:59, vijfde lid, 3:40, vierde lid, en 3:56, vijfde lid, van de Wet werk en
arbeidsondersteuning jonggehandicapten, 14a, vierde lid, en 20, vijfde lid, van de Toeslagenwet,
17c, vierde lid, en 24, vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet, 17a, vierde lid, en 24, vijfde lid,
van de Algemene Kinderbijslagwet, 39, vierde lid, en 53, vijfde lid, van de Algemene
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 19 van 127
nabestaandenwet wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de
tweede categorie.
2. De in het eerste lid strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.
Artikel 85. Opsporing
1. Met de opsporing van feiten die zijn strafbaar gesteld bij of krachtens deze wet dan wel bij of
krachtens wetten waarvan de uitvoering bij of krachtens deze wet is opgedragen aan het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank alsmede,
voorzover het feit voor de toepassing van deze wet, onderscheidenlijk de andere hiervoor
genoemde wetten, van belang is, van de feiten omschreven in de artikelen 225 tot en met 227b,
447b, 447c en 447d van het Wetboek van Strafrecht zijn, onverminderd artikel 141 van het
Wetboek van Strafvordering, belast de personen, aangewezen bij besluit van Onze Minister van
Veiligheid en Justitie. Deze personen zijn tevens belast met de opsporing van feiten, strafbaar
gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voorzover deze
feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door
henzelf.
2. Met de opsporing van feiten strafbaar gesteld bij deze of enige andere wet zijn tevens belast bij
besluit van Onze Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen opsporingsambtenaren
werkzaam bij de bijzondere opsporingsdienst, ressorterend onder Onze Minister.
3. De in het eerste en tweede lid bedoelde personen hebben toegang tot alle plaatsen, indien de
betreding van die plaatsen redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
4. Wordt aan de in het eerste en tweede lid bedoelde personen de toegang geweigerd of belemmerd
of wordt niet geantwoord op hun aanmelding tot toelating, dan verschaffen zij zich toegang,
desnoods met inroeping van de sterke arm.
5. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de
Staatscourant.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 20 van 127
(Tekst geldend op: 23-12-2014)
Besluit van de Raad van bestuur van de Sociale
Verzekeringsbank van 7 mei 2008, nr. R&B/08/071,
houdende de aanwijzing van toezichthouders
De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank,
Gelet op artikel 34, eerste lid, onderdelen a, d en e, artikel 54, artikel 55 en artikel 55a van de Wet
structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
Besluit:
Artikel 1
Tot toezichthouder belast met het toezicht op de naleving van de in artikel 34, eerste lid, onderdelen a,
d en e bedoelde wet- en regelgeving en de artikelen 54 en 55 van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen worden benoemd de personen welke zijn aangesteld als:
a.
b.
c.
d.
e.
f.
controleur van de afdeling Fraudeonderzoek & Opsporing;
rechercheur van de afdeling Fraudeonderzoek & Opsporing;
staffunctionaris van de afdeling Fraudeonderzoek & Opsporing;
regiomanager van de afdeling Fraudeonderzoek & Opsporing;
beleidsmedewerker/analist van de afdeling Fraudeonderzoek & Opsporing;
afdelingshoofd van de afdeling Fraudeonderzoek & Opsporing.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant
waarin het wordt geplaatst.
Artikel 3
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit Toezichthouders SVB.
Amstelveen, 7 mei 2008
De voorzitter Raad van bestuur SVB ,
E.F. Stoové
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 21 van 127
(Tekst geldend op: 23-12-2014)
Besluit aanwijzing toezichthouders UWV
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
Gelet op artikel 55a van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
Besluit:
Artikel 1
De inspecteurs van de directie Handhaving van UWV worden aangewezen als toezichthouders, belast
met het toezicht op de naleving van in artikel 30, eerste lid en artikel 32d van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen bedoelde wet- en regelgeving en het bepaalde in de artikelen
54 en 55 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voor zover het geen
verplichtingen betreft die betrekking hebben op UWV.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant
waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2008.
Artikel 3
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit aanwijzing toezichthouders UWV.
Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Amsterdam, 12 februari 2008
Voorzitter Raad van Bestuur UWV ,
J.M. Linthorst
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 22 van 127
Relevante artikelen uit de Algemene Kinderbijslagwet
(AKW)
Artikel 14a AKW: Herzien of intrekking AKW
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit
tot toekenning van kinderbijslag en terzake van weigering van kinderbijslag, herziet de Sociale
verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15 of 16
heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van kinderbijslag;
b. indien anderszins de kinderbijslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15 of 16
ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op kinderbijslag bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten
geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking als bedoeld in het eerste lid af te zien.
3. Indien de verzekerde of de persoon aan wie of de instelling waaraan op grond van de artikelen 7c
of 21 kinderbijslag wordt betaald niet op grond van artikel 15a desgevraagd aantoont dat is
voldaan aan artikel 15a, eerste lid, onderdelen a en b, en als gevolg hiervan niet kan worden
vastgesteld tot wiens huishouden het kind behoort, wordt het recht op kinderbijslag vastgesteld,
herzien of ingetrokken en het recht op kinderbijslag geldend gemaakt overeenkomstig hoofdstuk
III, paragraaf 1 en 2.
Artikel 15 AKW: Inlichtingenplicht
1. De verzekerde, alsmede de persoon aan wie of de instelling waaraan op grond van de artikelen 7c
of 21 kinderbijslag wordt betaald, zijn verplicht aan de Sociale verzekeringsbank op haar verzoek
of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem of
haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op kinderbijslag,
de hoogte van de kinderbijslag, het geldend maken van het recht op kinderbijslag of op het bedrag
van de kinderbijslag, dat wordt betaald.
2. De verplichting van het eerste lid geldt niet indien:
a. die feiten en omstandigheden door de Sociale verzekeringsbank kunnen worden vastgesteld
op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden
verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling
wordt bepaald voor welke gegevens dit onderdeel van toepassing is, of
b. het kind voor wie kinderbijslag wordt betaald recht krijgt op studiefinanciering op grond van de
Wet studiefinanciering 2000.
Artikel 15a AKW: Verzoek aantonen voldoen aan voorwaarden/huisbezoek
1. In aanvulling op artikel 15 kan de Sociale verzekeringsbank de verzekerde of de persoon aan wie
of de instelling waaraan op grond van de artikelen 7c of 21 kinderbijslag wordt betaald verzoeken
aan te tonen dat:
a. ten aanzien van een kind als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, wordt
voldaan aan de voorwaarden, gesteld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, of
b. een kind als bedoeld in artikel 7, derde lid, niet tot het huishouden van de verzekerde noch tot
het huishouden van een ander behoort.
2. Teneinde de verzekerde of de persoon aan wie of de instelling waaraan op grond van de artikelen
7c of 21 kinderbijslag wordt betaald daartoe in de gelegenheid te stellen, kan de Sociale
verzekeringsbank bij dit verzoek aanbieden met de toestemming van de verzekerde of de bewoner
van de woning waar het kind woont, de woning van verzekerde onderscheidenlijk de woning waar
het kind woont binnen te treden.
3. Indien door het ontbreken van toestemming van de bewoner niet kan worden vastgesteld tot wiens
huishouden het kind behoort, heeft dit gevolgen voor het recht op en het geldend maken van het
recht op kinderbijslag.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 23 van 127
Artikel 16 AKW: Legitiem kader voor de controlevoorschriften AKW
1. De Sociale verzekeringsbank is bevoegd controlevoorschriften vast te stellen. Deze voorschriften
mogen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor een juiste uitvoering van deze wet.
2. De verzekerde, alsmede de persoon aan wie of de instelling waaraan op grond van de artikelen 7c
of 21 kinderbijslag wordt betaald, zijn verplicht de voorschriften op te volgen en anderszins aan de
Sociale verzekeringsbank desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is
voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 17 AKW: Toepassen maatregel
1. De Sociale verzekeringsbank weigert de kinderbijslag tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk
indien de verzekerde of de persoon aan wie op grond van de artikelen 7c of 21 kinderbijslag wordt
betaald, een verplichting op grond van artikel 16 opgelegd, of de verplichting, bedoeld in artikel 55,
tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is
nagekomen, dan wel de verplichting, bedoeld in artikel 15 niet binnen de door de Sociale
verzekeringsbank daarvoor vastgestelde termijn is nagekomen.
2. Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de
mate waarin de verzekerde dan wel de persoon aan wie op grond van de artikelen 7c of 21
kinderbijslag wordt betaald, de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een
maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
3. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het
eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig
nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 15, indien het niet tijdig nakomen van de
verplichting niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van
kinderbijslag, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van
twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de verzekerde, of de persoon aan wie op
grond van de artikelen 7c of 21 kinderbijslag wordt betaald, een zodanige waarschuwing is
gegeven.
4. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor
dringende redenen aanwezig zijn.
5. Het opleggen van een maatregel blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een bestuurlijke
boete als bedoeld in artikel 17a wordt opgelegd.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot
het eerste en tweede lid.
Artikel 17a AKW: bestuurlijke boete
1. De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het
benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde, of de persoon
aan wie op grond van de artikelen 7c of 21 kinderbijslag wordt betaald, van de verplichting,
bedoeld in artikel 15. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde
lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag.
2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of
niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 15, ten onrechte of tot een te hoog
bedrag aan kinderbijslag is verleend.
3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde, of de persoon aan wie op grond van
de artikelen 7c of 21 kinderbijslag wordt betaald, van de verplichting, bedoeld in artikel 15, niet
heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt de Sociale verzekeringsbank een bestuurlijke boete
op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het
Wetboek van Strafrecht.
4. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld
in het derde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of
niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 15, tenzij het niet of niet behoorlijk
nakomen van de verplichting plaats vindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de
datum waarop eerder aan de verzekerde, of aan de persoon aan wie op grond van de artikelen 7c
of 21 kinderbijslag wordt betaald, een zodanige waarschuwing is gegeven.
5. De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk
nakomen door de verzekerde, of de persoon aan wie op grond van de artikelen 7c of 21
kinderbijslag wordt betaald, van de verplichting, bedoeld in artikel 15, als gevolg waarvan ten
onrechte of tot een te hoog bedrag aan kinderbijslag is ontvangen, van ten hoogste 150 procent
van het benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het
begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 24 van 127
wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is
geworden.
6. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien jaar indien wegens
de eerdere overtreding, bedoeld in het vijfde lid, de verzekerde, of de persoon aan wie op grond
van de artikelen 7c of 21 kinderbijslag wordt betaald, is gestraft met een onvoorwaardelijke
gevangenisstraf.
7. De Sociale verzekeringsbank kan:
a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid;
b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen
aanwezig zijn.
8. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan de Sociale
verzekeringsbank de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke
boete van belang zijn.
9. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de
bestuurlijke boete.
10. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger
beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de verzekerde,
dan wel de persoon aan wie op grond van de artikelen 7c of 21 kinderbijslag wordt betaald,
wijzigen.
Artikel 19 AKW: Opschorten of schorsen AKW
De Sociale verzekeringsbank schort de betaling van de kinderbijslag op of schorst de betaling, indien
zij op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft, dat:
a. het recht op kinderbijslag niet of niet meer bestaat;
b. recht op een lagere kinderbijslag bestaat, of
c. de verzekerde, alsmede de persoon aan wie of de instelling aan welke op grond van de
artikelen 7c of 21 kinderbijslag wordt betaald, een verplichting hem of haar op grond van de
artikelen 15, 15a, eerste lid, en 16 opgelegd, niet is nagekomen.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 25 van 127
(Tekst geldend op: 19-10-2014)
Controlevoorschriften AKW
Het bestuur van de Sociale Verzekeringsbank,
Gelet op artikel 16, eerste lid, van de Algemene Kinderbijslagwet;
Besluit:
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1
In dit besluit wordt verstaan onder:
a. de AKW: de Algemene Kinderbijslagwet;
b. de Bank: de Sociale Verzekeringsbank;
c. kinderbijslag: kinderbijslag in de zin van Hoofdstuk III en Hoofdstuk IV van de AKW;
d. een kind: een eigen kind, een aangehuwd kind of een pleegkind als bedoeld in artikel 7, eerste
lid, of artikel 26, eerste lid, AKW waarvoor kinderbijslag is aangevraagd of dat van invloed is op
de hoogte van de kinderbijslag, en ten opzichte waarvan men niet van de verplichting tot het
opgeven van wijzigingen is ontslagen;
e. de partner: de man of vrouw met wie de aanvrager een huishouden vormt.
Artikel 2
1. Dit besluit is van toepassing op:
a. de persoon die kinderbijslag ontvangt of hiervoor in aanmerking wenst te komen;
b. de partner van degene die kinderbijslag ontvangt of hiervoor in aanmerking wenst te komen,
mits de partner zelf recht heeft op kinderbijslag, ongeacht of de partner zelf een aanvraag om
kinderbijslag heeft ingediend;
c. de persoon aan wie op grond van artikel 21 AKW kinderbijslag wordt betaald.
2. Dit besluit is ook van toepassing als de in het eerste lid bedoelde personen of het kind waarvoor
kinderbijslag is aangevraagd, buiten Nederland wonen.
Hoofdstuk 2. Algemene verplichtingen
Artikel 3
1. Degene die in aanmerking wil komen voor kinderbijslag dient een schriftelijke aanvraag,
ondertekend en gedateerd, in. Hij maakt gebruik van een door de Bank ter beschikking gesteld
formulier.
2. Het aanvraagformulier wordt ingediend op een door de Bank aangegeven adres.
Artikel 4
1. De in artikel 2, eerste lid bedoelde persoon stelt de Bank onverwijld in kennis van een wijziging in
het adres van de kinderbijslaggerechtigde.
2. De kennisgeving bedoeld in het eerste lid kan bij een verhuizing in Nederland achterwege blijven,
indien de wijziging in het adres aan de gemeente is gemeld binnen de in de Wet gemeentelijke
basisadministratie persoonsgegevens gestelde termijn.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 26 van 127
Artikel 5
1. Op verzoek van de Bank verstrekt de in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon binnen de door de
Bank gestelde termijn en met gebruikmaking van de door de Bank ter beschikking gestelde
formulieren informatie welke van belang kan zijn voor het recht op of de hoogte van de
kinderbijslag, het geldend maken van het recht op kinderbijslag of de uitbetaling van de
kinderbijslag en legt terzake op verzoek van de Bank binnen de door de Bank gestelde termijn
bewijsstukken over.
2. Op verzoek van de Bank maakt de in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon voor het melden van
wijzigingen gebruik van het wijzigingsformulier.
Artikel 6
Op verzoek van de Bank ondergaat het kind een geneeskundig onderzoek om zijn ziekte of gebreken
zoals bedoeld in artikel 9, tweede lid, onder a, AKW, of zijn arbeidsongeschiktheid zoals bedoeld in
artikel 7, tweede lid, onder b, AKW, vast te stellen.
Artikel 7
l. Op verzoek van de Bank geeft de in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon op een door de Bank
vastgesteld tijdstip aan de Bank boeken, documenten en andere informatiedragers ter inzage en stelt
hij deze voor het maken van een kopie ter beschikking stellen.
2. Op verzoek van de Bank verstrekt de in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon aan de Bank
terstond een geldig identificatiebewijs, zoals bedoeld in de Wet op de Identificatieplicht, ter inzage, en
stelt hij deze voor het maken van een kopie ter beschikking.
3. Woont de aanvrager of een kind in het buitenland, dan legt de in artikel 2, eerste lid, bedoelde
persoon op verzoek van de Bank op door de Bank vast te stellen tijdstippen een door een bevoegde
autoriteit gewaarmerkt levensbewijs van degene die buiten Nederland woont over.
Artikel 8
1. De in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon verschijnt, indien hij in Nederland woont, na een
oproep op het kantoor van de Bank en verstrekt de gevraagde gegevens.
2. De in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon verschijnt, indien hij buiten Nederland woont, na een
oproep van de Bank op een door de Bank te bepalen kantoor en verstrekt de gevraagde
gegevens.
Artikel 9
De in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon maakt controle mogelijk door personen die daarmee door
de Bank zijn belast.
Hoofdstuk 3. Bijzondere verplichtingen bij aanspraak op kinderbijslag voor kinderen tot zestien
jaar
Artikel 10
Als het kind uitwonend wordt of is, stelt de in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon de Bank op haar
verzoek en binnen een door haar te stellen termijn in kennis van het adres van het kind. Op verzoek
van de Bank legt deze persoon aan de Bank bewijsstukken over van het uitwonend zijn van dit kind en
van de reden hiervan.
Artikel 11
Als het kind uitwonend is in verband met het volgen van onderwijs, zorgt de in artikel 2, eerste lid,
bedoelde persoon ervoor dat, op verzoek van de Bank, een schoolverklaring door de
onderwijsinstelling wordt ingevuld en ondertekend. Daarna doet deze persoon de verklaring binnen de
door de Bank gestelde termijn aan de Bank toekomen.
Artikel 12
Als een kind uitwonend is, zendt de in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon binnen een door de Bank
gestelde termijn een onderhoudsverklaring, naar waarheid en volledig ingevuld, ondertekend en
gedateerd, aan de Bank. Op verzoek van de Bank doet deze persoon binnen de door de Bank
gestelde termijn betaalbewijzen van de bijdrage in het onderhoud van het kind aan de Bank
toekomen.
Artikel 13
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 27 van 127
Als een kind uitwonend is in verband met ziekte of gebreken, legt de in artikel 2, eerste lid, bedoelde
persoon op verzoek van de Bank binnen een door de Bank te stellen termijn een medische verklaring
over.
Hoofdstuk 4. Bijzondere verplichtingen bij aanspraak op kinderbijslag voor kinderen vanaf 16
jaar
Artikel 14
1. Als het kind uitwonend wordt of is, stelt de in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon de Bank op
haar verzoek en binnen een door haar te stellen termijn in kennis van het adres van het kind. Op
verzoek van de Bank legt deze persoon binnen een door de Bank te stellen termijn aan de Bank
bewijsstukken over van het uitwonend zijn van dit kind.
2. Op verzoek van de Bank legt de in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon de onderhoudsverklaring
naar waarheid en volledig ingevuld, ondertekend en gedateerd, binnen een door de Bank gestelde
termijn over aan de Bank. Op verzoek van de Bank doet deze persoon voorts binnen de door de
Bank gestelde termijn betaalbewijzen toekomen van de bijdrage in het onderhoud van het kind aan
de Bank.
3. Als het kind inkomen heeft, legt de in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon binnen een door de
Bank te stellen termijn bewijsstukken van dit inkomen over.
Artikel 15
1. Als het kind onderwijs volgt, zorgt de in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon ervoor dat, op
verzoek van de Bank, een schoolverklaring door de onderwijsinstelling wordt ingevuld en
ondertekend. Daarna doet deze persoon de verklaring binnen de door de Bank gestelde termijn
aan de Bank toekomen.
2. De Bank doet een verzoek als bedoeld in het eerste lid in beginsel niet indien het kind, dat de
zestienjarige doch nog niet de achttienjarige leeftijd heeft bereikt, voorkomt in een door de
Informatie Beheer Groep aan de Bank verstrekt bestand:
•
van kinderen die onderwijs volgen ter zake waarvan voor hen op grond van de Les- en
cursusgeldwet les- of cursusgeld verschuldigd is;
•
van kinderen die zijn ingeschreven aan een instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in
artikel 1.2, onder a en b van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek,
en die recht hebben op studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering.
Artikel 16
Als het kind werkloos is, legt de in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon op verzoek van de Bank
binnen de door de Bank gestelde termijn een bewijs van inschrijving bij de
Arbeidsvoorzieningsorganisatie aan de Bank over.
Hoofdstuk 5. Slotbepalingen
Artikel 17
Het Besluit van de Sociale Verzekeringsbank van 12 februari 1993, Stcrt. 1994, 232, wordt
ingetrokken.
Artikel 18
Dit besluit treedt in werking twee dagen na plaatsing in de Staatscourant.
Artikel 19
Dit besluit wordt aangehaald als: 'Controlevoorschriften AKW'.
Dit reglement wordt in de Staatscourant geplaatst.
Amstelveen, 26 januari 1996
B. de Vries
P.A. Schaafsma
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 28 van 127
Relevante artikelen uit de Algemene Nabestaandenwet
(ANW)
Artikel 34 ANW: Herzien of intrekking ANW
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit
tot toekenning van uitkering en terzake van weigering van uitkering, herziet de Sociale
verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 35, 36,
tweede lid, of 37 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van
uitkering;
b. indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 35, 35a, 36,
tweede lid, of 37 er toe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten
geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 35 ANW: Inlichtingenplicht
De nabestaande, het ouderloos kind en zijn wettelijke vertegenwoordiger alsmede de instelling aan
welke ingevolge artikel 49 of 57 de uitkering wordt uitbetaald, zijn verplicht aan de Sociale
verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden
mee te delen, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht
op uitkering, de hoogte van de uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering of op het
bedrag van de uitkering, dat wordt uitbetaald. De verplichting geldt niet indien die feiten en
omstandigheden door de Sociale verzekeringsbank kunnen worden vastgesteld op grond van bij
wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij
ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke
gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 35a ANW: Verzoek aantonen voldoen aan voorwaarden/huisbezoek
In aanvulling op artikel 35 kan de Sociale verzekeringsbank de nabestaande dan wel zijn wettelijke
vertegenwoordiger respectievelijk het ouderloos kind dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger
verzoeken aan te tonen dat:
a. de nabestaande geen gezamenlijke huishouding voert anders dan ten behoeve van de
verzorging van een hulpbehoevende;
b. het kind, bedoeld in artikel 26, tweede lid, onderdeel d, ongehuwd is en dat tot zijn huishouden
ten minste een ander kind behoort dat recht heeft op een wezenuitkering;
c. de feitelijke woonsituatie van de nabestaande of van een ouderloos kind in overeenstemming is
met het verstrekte adres van die nabestaande of van dat ouderloos kind.
Teneinde hem daartoe in de gelegenheid te stellen kan de Sociale verzekeringsbank bij die verzoeken
aanbieden met de toestemming van de nabestaande, het ouderloos kind dan wel de wettelijke
vertegenwoordiger de woning van de nabestaande respectievelijk het ouderloos kind binnen te treden.
Artikel 36 ANW: Legitiem kader voor de controlevoorschriften ANW
1. De Sociale verzekeringsbank is bevoegd controlevoorschriften vast te stellen. Deze voorschriften
mogen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor een juiste uitvoering van deze wet.
2. De nabestaande, het ouderloos kind dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger of de instelling
waaraan op grond van artikel 49 of 57 de uitkering wordt uitbetaald, is verplicht de voorschriften op
te volgen en anderszins aan de Sociale verzekeringsbank desgevraagd de medewerking te
verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 29 van 127
Artikel 38 ANW: Toepassen maatregel
1. De Sociale verzekeringsbank weigert de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk indien
de nabestaande, het ouderloos kind, of zijn wettelijke vertegenwoordiger een verplichting op grond
van artikel 36, tweede lid, of 37 opgelegd, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 55, tweede lid,
van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen,
dan wel de verplichting, bedoeld in artikel 35, niet binnen de door de Sociale verzekeringsbank
daarvoor vastgestelde termijn is nagekomen.
2. Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de
mate waarin de nabestaande, het ouderloos kind, of zijn wettelijke vertegenwoordiger de
gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien,
indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
3. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het
eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig
nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 35, indien het niet tijdig nakomen van de
verplichting niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering,
tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te
rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de nabestaande, het ouderloos kind, of zijn wettelijke
vertegenwoordiger, een zodanige waarschuwing is gegeven.
4. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor
dringende redenen aanwezig zijn.
5. Het opleggen van een maatregel blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een bestuurlijke
boete als bedoeld in artikel 39 wordt opgelegd.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot
het eerste en tweede lid.
Artikel 39 ANW: Bestuurlijke boete
1. De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het
benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de nabestaande, het
ouderloos kind, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 35. De
bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde lid zou worden opgelegd
indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag.
2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet
of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 35, ten onrechte of tot een te
hoog bedrag aan nabestaandenuitkering, halfwezenuitkering of wezenuitkering is verleend.
3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de nabestaande, het ouderloos kind, of zijn
wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 35, niet heeft geleid tot een
benadelingsbedrag, legt de Sociale verzekeringsbank een bestuurlijke boete op van ten hoogste
het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van
Strafrecht.
4. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld
in het derde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of
niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 35, tenzij het niet of niet behoorlijk
nakomen van de verplichting plaats vindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de
datum waarop eerder aan de nabestaande, het ouderloos kind, of zijn wettelijke
vertegenwoordiger, een zodanige waarschuwing is gegeven.
5. De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk
nakomen door de nabestaande, het ouderloos kind, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de
verplichting, bedoeld in artikel 35, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan
nabestaandenuitkering, halfwezenuitkering of wezenuitkering is ontvangen, van ten hoogste 150
procent van het benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag
van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is
opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk
is geworden.
6. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien jaar indien wegens
de eerdere overtreding, bedoeld in het vijfde lid, de nabestaande, het ouderloos kind, of zijn
wettelijke vertegenwoordiger is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
7. De Sociale verzekeringsbank kan:
a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid;
b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen
aanwezig zijn.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 30 van 127
8. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan de Sociale
verzekeringsbank de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke
boete van belang zijn.
9. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de
bestuurlijke boete.
10. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger
beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de
nabestaande, het ouderloos kind, of zijn wettelijke vertegenwoordiger wijzigen.
Artikel 46 ANW: Opschorten of schorsen ANW
1. De Sociale verzekeringsbank betaalt de uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat.
2. De betaling bedoeld in het eerste lid geschiedt in de regel per maand.
3. De Sociale verzekeringsbank schort de betaling van de uitkering op of schorst de betaling indien
zij op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft, dat:
a. het recht op uitkering niet of niet meer bestaat; of
b. recht op een lagere uitkering bestaat; of
c. de nabestaande, het ouderloos kind, of zijn wettelijke vertegenwoordiger dan wel de instelling
aan welke ingevolge artikel 49 of 57 de uitkering wordt uitbetaald, een verplichting bedoeld in
artikel 35, 35a, 36, tweede lid, of 37 niet is nagekomen.
4. De Sociale verzekeringsbank stelt de betrokken persoon of instelling onverwijld schriftelijk in
kennis van de beslissing bedoeld in het derde lid.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 31 van 127
(Tekst geldend op: 19-10-2014)
Controlevoorschriften Anw
Het bestuur van de Sociale Verzekeringsbank,
Gelet op artikel 36, eerste lid, van de Algemene nabestaandenwet;
Besluit:
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1
In dit besluit wordt verstaan onder:
a. de Anw: de Algemene nabestaandenwet;
b. de Bank: de Sociale Verzekeringsbank;
c. uitkering: een nabestaandenuitkering, halfwezenuitkering of wezenuitkering als bedoeld in
Hoofdstuk 3, Afdeling I, van de Anw;
d. de uitkeringsgerechtigde: degene aan wie een uitkering is toegekend;
e. nabestaande: degene die een nabestaandenuitkering of een halfwezenuitkering ontvangt dan
wel voor een zodanige uitkering in aanmerking wenst te komen;
f. kind: het kind van de nabestaande in de zin van artikel 5 Anw, voorzover dit kind ongehuwd is,
jonger is dan 18 jaar en niet tot het huishouden van een ander dan de nabestaande behoort;
g. wees: degene aan wie een wezenuitkering is toegekend, die een zodanige uitkering heeft
aangevraagd dan wel voor wie een zodanige uitkering is aangevraagd.
Artikel 2
1. Dit besluit is van toepassing op:
a. de nabestaande;
b. de wees;
c. de wettelijke vertegenwoordiger van de nabestaande of de wees;
d. de instelling waaraan ingevolge artikel 49 of artikel 57 Anw de uitkering wordt uitbetaald.
2. Dit besluit is ook van toepassing als de in het eerste lid bedoelde personen in het buitenland
wonen en als de in het eerste lid bedoelde instelling in het buitenland is gevestigd.
Hoofdstuk 2. Algemene verplichtingen
Artikel 3
1. Degene die in aanmerking wil komen voor een uitkering dient een schriftelijke aanvraag,
ondertekend en gedateerd in. Hij maakt gebruik van een door de Bank ter beschikking gesteld
formulier.
2. Het formulier wordt ingediend op een door de Bank aangegeven adres.
Artikel 4
1. De in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon of instelling stelt de Bank onverwijld in kennis van een
wijziging in het adres van de uitkeringsgerechtigde of zijn wettelijke vertegenwoordiger.
2. De kennisgeving bedoeld in het eerste lid kan bij een verhuizing in Nederland achterwege blijven,
indien de wijziging in het adres aan de gemeente is gemeld binnen de in de Wet gemeentelijke
basisadministratie persoonsgegevens gestelde termijn.
Artikel 5
1. Op verzoek van de Bank verstrekt de in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon binnen de door de
Bank gestelde termijn en met gebruikmaking van de door de Bank ter beschikking gestelde
formulieren informatie welke van belang kan zijn voor het recht op of de hoogte van de uitkering,
het geldend maken van het recht op uitkering of de uitbetaling van de uitkering.
2. Op verzoek van de Bank legt de in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon of instelling binnen de
door de Bank gestelde termijn bewijsstukken over welke van belang zijn voor de vaststelling van
het recht op uitkering of de hoogte van de uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 32 van 127
of de uitbetaling van de uitkering.
Artikel 6
1. Op verzoek van de Bank geeft de in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon of instelling op een door
de Bank vastgesteld tijdstip aan de Bank boeken, documenten en andere informatiedragers ter
inzage en stelt deze voor het maken van een kopie ter beschikking.
2. Op verzoek van de Bank verstrekt de in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon of instelling aan de
Bank terstond een geldig identificatiebewijs, zoals bedoeld in de Wet op de Identificatieplicht, ter
inzage.
3. Woont de uitkeringsgerechtigde of het kind in het buitenland, dan legt de in artikel 2, eerste lid,
bedoelde persoon of instelling op verzoek van de Bank op door de Bank vast te stellen tijdstippen
een door een bevoegde autoriteit gewaarmerkt levensbewijs van degene die buiten Nederland
woont over.
Artikel 7
1. De in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon verschijnt, indien hij in Nederland woont, na een
oproep van de Bank op het kantoor van de Bank en verstrekt de gevraagde gegevens.
2. De in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon verschijnt, indien hij buiten Nederland woont, na een
oproep van de Bank op een door de Bank te bepalen kantoor en verstrekt de gevraagde
gegevens.
Artikel 8
De in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon of instelling maakt controle mogelijk door personen die
daarmee door de Bank zijn belast.
Hoofdstuk 3. Bijzondere verplichtingen bij aanspraak op nabestaandenuitkering
Artikel 9
Op verzoek van de Bank legt de in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon of instelling binnen de door
de Bank gestelde termijn over:
1. een naar waarheid en volledig ingevuld, ondertekend formulier inzake het inkomen van de
nabestaande;
2. bewijsstukken van dit inkomen;
3. een naar waarheid en volledig ingevuld, ondertekend formulier inzake de leefsituatie van de
nabestaande;
4. indien het in artikel 14, eerste lid, onder a, Anw bedoelde kind geen eigen of aangehuwd kind
van de nabestaande is en inkomen heeft: bewijsstukken van dit inkomen;
5. indien het in artikel 14, eerste lid, onder a, Anw bedoelde kind geen eigen of aangehuwd kind
van de nabestaande is en een derde in het onderhoud van dit kind bijdraagt: bewijsstukken van
deze bijdrage;
6. indien het in artikel 14, eerste lid, onder a, Anw bedoelde kind geen eigen of aangehuwd kind
van de nabestaande is en niet tot het huishouden van de nabestaande behoort: een opgave
van de bijdrage van de nabestaande in het onderhoud van het kind en bewijsstukken van deze
bijdrage.
Hoofdstuk 4. Bijzondere verplichtingen bij aanspraak op halfwezenuitkering
Artikel 10
Op verzoek van de Bank legt de in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon of instelling binnen de door
de Bank gestelde termijn over:
1. indien het in artikel 22 Anw bedoelde kind geen eigen of aangehuwd kind van de nabestaande
is en inkomen heeft: bewijsstukken van dit inkomen;
2. indien het in artikel 22 Anw bedoelde kind geen eigen of aangehuwd kind van de nabestaande
is en een derde in het onderhoud van dit kind bijdraagt: bewijsstukken van deze bijdrage.
Hoofdstuk 5. Bijzondere verplichtingen bij aanspraak op wezenuitkering
Artikel 11
Als de wees 16 jaar of ouder is en onderwijs volgt, zorgt de in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 33 van 127
ervoor dat, op verzoek van de Bank, een schoolverklaring door de onderwijsinstelling wordt ingevuld
en ondertekend. Daarna doet deze persoon de verklaring binnen de door de Bank gestelde termijn
aan de Bank toekomen.
Hoofdstuk 6. Slotbepalingen
Artikel 12
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant
waarin zij wordt geplaatst.
Artikel 13
Deze regeling wordt aangehaald als: Controlevoorschriften Anw.
Deze regeling zal in de Staatscourant worden geplaatst.
Amstelveen, 26 april 1996
B. de Vries
P.A. Schaafsma
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 34 van 127
Relevante artikelen uit de Algemene Ouderdomswet
(AOW)
Artikel 15 AOW: Legitiem kader voor de controlevoorschriften AOW
1. De Sociale verzekeringsbank is bevoegd controlevoorschriften vast te stellen. Deze voorschriften
mogen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor een juiste uitvoering van deze wet.
2. De pensioengerechtigde, zijn echtgenoot dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger of de instelling
waaraan op grond van artikel 20 ouderdomspensioen wordt uitbetaald, is verplicht de voorschriften
op te volgen en anderszins aan de Sociale verzekeringsbank desgevraagd de medewerking te
verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 17a AOW: Herzien of intrekking ANW
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit
tot toekenning van ouderdomspensioen en terzake van weigering van ouderdomspensioen, herziet
de Sociale verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15, tweede
lid, of 49, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van
ouderdomspensioen;
b. indien anderszins het ouderdomspensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 15, tweede lid, of
49, ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op ouderdomspensioen bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten
geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 17b AOW: Toepassen maatregel
1. De Sociale verzekeringsbank weigert het ouderdomspensioen geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of
blijvend, indien de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger een
verplichting, hem op grond van artikel 15, tweede lid, opgelegd, of de verplichtingen, bedoeld in
artikel 55, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of niet
behoorlijk is nagekomen, dan wel de verplichting, bedoeld in artikel 49 niet binnen de door de
Sociale verzekeringsbank daarvoor vastgestelde termijn is nagekomen.
2. Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de
mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een
maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
3. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het
eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake het niet tijdig
nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 49, indien het niet tijdig nakomen van de
verplichting niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van
ouderdomspensioen, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een
periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een
zodanige waarschuwing is gegeven.
4. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor
dringende redenen aanwezig zijn.
5. Het opleggen van een maatregel blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een bestuurlijke
boete als bedoeld in artikel 17c wordt opgelegd.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot
het eerste en tweede lid.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 35 van 127
Artikel 17c AOW: Bestuurlijke boete
1. De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het
benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de pensioengerechtigde, zijn
echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 49. De
bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde lid zou worden opgelegd
indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag.
2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet
of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 49, ten onrechte of tot een te
hoog bedrag aan ouderdomspensioen is verleend.
3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, of zijn
wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 49, niet heeft geleid tot een
benadelingsbedrag, legt de Sociale verzekeringsbank een bestuurlijke boete op van ten hoogste
het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van
Strafrecht.
4. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld
in het derde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of
niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 49, tenzij het niet of niet behoorlijk
nakomen van de verplichting plaats vindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de
datum waarop eerder aan de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke
vertegenwoordiger, een zodanige waarschuwing is gegeven.
5. De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk
nakomen door de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van
de verplichting, bedoeld in artikel 49, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag
aan ouderdomspensioen is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag
indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding
een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere
overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.
6. Onder eenzelfde gedraging als bedoeld in het vijfde lid wordt verstaan het niet of niet behoorlijk
nakomen van de verplichting, bedoeld in de artikelen 49 van deze wet of 35 van de Algemene
nabestaandenwet als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan
ouderdomspensioen, nabestaandenuitkering, halfwezenuitkering, of wezenuitkering is verleend.
7. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien jaar indien wegens
de eerdere overtreding, bedoeld in het vijfde lid, de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, of zijn
wettelijke vertegenwoordiger is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
8. De Sociale verzekeringsbank kan:
a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid;
b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen
aanwezig zijn.
9. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan de Sociale
verzekeringsbank de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke
boete van belang zijn.
10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de
bestuurlijke boete.
11. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger
beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de
pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger wijzigen.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 36 van 127
Artikel 49 AOW: Inlichtingenplicht
De pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, alsmede zijn wettelijke vertegenwoordiger of de instelling
waaraan ingevolge artikel 20 ouderdomspensioen wordt uitbetaald, zijn verplicht aan de Sociale
verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden
mee te delen, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht
op uitkering, de hoogte van de uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald. De
verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door de Sociale verzekeringsbank kunnen
worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of
kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële
regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 50 AOW: Verzoek aantonen voldoen aan voorwaarden/huisbezoek
In aanvulling op artikel 49 kan de Sociale verzekeringsbank de pensioengerechtigde of zijn wettelijke
vertegenwoordiger verzoeken aan te tonen dat:
a. de pensioengerechtigde een pensioengerechtigde is als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a
of c;
b. de feitelijke woonsituatie van de pensioengerechtigde in overeenstemming is met het door hem
dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger verstrekte adres.
Teneinde hem daartoe in de gelegenheid te stellen kan de Sociale verzekeringsbank bij die verzoeken
aanbieden met de toestemming van de pensioengerechtigde dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger
de woning van de pensioengerechtigde binnen te treden.
Artikel 65 AOW: Strafbepaling
Een gedraging die in strijd is met een krachtens deze wet uitgevaardigde algemene maatregel van
bestuur, voor zover uitdrukkelijk als strafbaar feit in de zin van dit artikel aangeduid, wordt gestraft met
hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie. Het feit wordt
beschouwd als een overtreding. Het in de eerste zin bedoelde feit wordt beschouwd als een
overtreding.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 37 van 127
(Tekst geldend op: 19-10-2014)
Controlevoorschriften AOW
Het bestuur van de Sociale Verzekeringsbank,
Gelet op artikel 15, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet;
Besluit:
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1
In dit besluit wordt verstaan onder:
a. de AOW: de Algemene Ouderdomswet;
b. de Bank: de Sociale Verzekeringsbank;
c. ouderdomspensioen: ouderdomspensioen of toeslag ingevolge Hoofdstuk III van de AOW;
d. de pensioengerechtigde: degene aan wie ouderdomspensioen is toegekend;
e. de partner: degene die op grond van artikel 1, tweede en derde lid AOW als echtgenoot van de
pensioengerechtigde wordt beschouwd.
Artikel 2
1. Dit besluit is van toepassing op:
a. de pensioengerechtigde;
b. de partner van de pensioengerechtigde;
c. de wettelijke vertegenwoordiger van de pensioengerechtigde;
d. de instelling waaraan ingevolge artikel 20 AOW ouderdomspensioen wordt uitbetaald.
2. Dit besluit is ook van toepassing als de in het eerste lid bedoelde personen in het buitenland
wonen en als de in het eerste lid bedoelde instelling in het buitenland is gevestigd.
Hoofdstuk 2. Verplichtingen
Artikel 3
1. De in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon of instelling stelt de Bank onverwijld in kennis van een
wijziging in het adres van de pensioengerechtigde of diens partner.
2. De kennisgeving bedoeld in het eerste lid kan bij een verhuizing in Nederland achterwege blijven,
indien de wijziging in het adres aan de gemeente is gemeld binnen de in de Wet gemeentelijke
basisadministratie persoonsgegevens gestelde termijn.
Artikel 4
1. Op verzoek van de Bank verstrekt de in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon of instelling binnen
de door de Bank gestelde termijn en met gebruikmaking van de door de Bank ter beschikking
gestelde formulieren informatie welke van belang kan zijn voor het recht op, de hoogte van of de
uitbetaling van het pensioen.
2. Op verzoek van de Bank legt de in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon of instelling binnen de
door de Bank gestelde termijn over:
a. een naar waarheid en volledig ingevuld, ondertekend formulier inzake het inkomen van de
partner van de pensioengerechtigde, met betrekking tot perioden waarin die partner jonger is
dan 65 jaar;
b. bewijsstukken van het inkomen van die partner;
c. bewijsstukken met betrekking tot het al dan niet voeren van een gezamenlijke huishouding met
een partner;
d. andere door de Bank gevraagde bewijsstukken welke van belang zijn voor de vaststelling van
het recht op, de hoogte van of de uitbetaling van het pensioen.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 38 van 127
Artikel 5
1. Op verzoek van de Bank geeft de in artikel 2, eerste lid bedoelde persoon of instelling op een door
de Bank vastgesteld tijdstip aan de Bank boeken, documenten en andere informatiedragers ter
inzage en stelt deze voor het maken van een kopie ter beschikking.
2. Op verzoek van de Bank verstrekt de in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon of instelling aan de
Bank terstond een geldig identificatiebewijs, zoals bedoeld in de Wet op de Identificatieplicht, ter
inzage.
3. Woont de pensioengerechtigde of diens partner in het buitenland, dan legt de in artikel 2, eerste
lid, bedoelde persoon of instelling op verzoek van de Bank op door de Bank vast te stellen
tijdstippen een door een bevoegde autoriteit gewaarmerkt levensbewijs van degene die buiten
Nederland woont over.
Artikel 6
1. De in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon verschijnt, indien hij in Nederland woont, na een
oproep van de Bank op het kantoor van de Bank en verstrekt de gevraagde gegevens.
2. De in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon verschijnt, indien hij buiten Nederland woont, na een
oproep van de Bank op een door de Bank te bepalen kantoor en verstrekt de gevraagde
gegevens.
Artikel 7
De in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon of instelling maakt controle mogelijk door personen die
daarmee door de Bank zijn belast.
Hoofdstuk 3. Slotbepalingen
Artikel 8
Deze voorschriften treden in werking twee dagen na plaatsing in de Staatscourant.
Artikel 9
Dit besluit wordt aangehaald als: 'Controlevoorschriften AOW'.
Deze regeling wordt in de Staatscourant geplaatst.
Amstelveen, 26 januari 1996
B. de Vries
P.A. Schaafsma
!
!
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 39 van 127
Uittreksel Besluit SVB Beleidsregels WWB 2012
Besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank van 18 februari 2013,
houdende de bekendmaking van de Beleidsregels Wet werk en bijstand 2012 (Besluit
SVB Beleidsregels WWB 2012)
De Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank,
Gelet op artikel 34, eerste lid, onderdeel d Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en
inkomen en artikel 47a, eerste lid Wet werk en bijstand;
Besluit:
Artikel 1
Bij de uitvoering van artikel 47a Wet werk en bijstand past de Sociale verzekeringsbank
het beleid toe dat is neergelegd in de bijlage bij dit besluit.
Artikel 2
Het Besluit SVB Beleidsregels WWB 2010 (Stcrt. 2009, nr. 19411) wordt ingetrokken.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de
Staatscourant waarin het wordt geplaatst.
Artikel 4
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit SVB Beleidsregels WWB 2012.
Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De bijlage wordt
ter inzage gelegd bij de vestigingskantoren en het hoofdkantoor van de Sociale
verzekeringsbank en kan worden ingezien via het internet op www.svb.nl.
Amstelveen, 18 februari 2013.
De voorzitter van de Raad van bestuur SVB,
N.A. Vermeulen MBA.
!
!
!
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 40 van 127
Toelichting
Met ingang van 1 januari 2010 is in artikel 47a van de Wet werk en bijstand (WWB)
bepaald dat de SVB tot taak heeft het verlenen van algemene bijstand in de vorm van
een aanvullende inkomensvoorziening ouderen aan personen die de pensioengerechtigde
leeftijd hebben bereikt en hun gezinsleden. De SVB heeft voor deze personen dezelfde
bevoegdheden als die de gemeenten tot 1 januari 2010 uitoefenden bij de uitvoering van
de WWB voor personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Het gaat
hierbij onder meer om de bevoegdheid tot terugvordering, tot afstemming van de
bijstand op de omstandigheden, mogelijkheden en de middelen van de belanghebbende,
tot afstemming van de bijstand door middel van verlagingen bij het niet nakomen van
verplichtingen, tot het verlenen van een geldlening bij een zelfbewoonde eigen woning en
tot het opleggen van verplichtingen die strekken tot het verminderen of beëindigen van
de bijstand.
Om invulling te geven aan deze bevoegdheden heeft de SVB op 9 december 2009 het
Besluit SVB Beleidsregels WWB 2010 genomen (Strcrt. 2009, 19411). De bij dat besluit
behorende beleidsregels besloegen slechts een beperkt aantal onderwerpen. De SVB
heeft sindsdien nieuw beleid ontwikkeld over onder meer herziening ten voordele van de
belanghebbende, de mededelingsverplichting, verblijf in het buitenland en inkomen en
vermogen. De Raad van bestuur van de SVB heeft daarom het Besluit SVB Beleidsregels
WWB 2012 genomen, inhoudende dat de Raad van bestuur van de SVB de beleidsregels
WWB opnieuw heeft vastgesteld. De bijlage waarnaar het besluit verwijst, betreft de SVB
Beleidsregels WWB die voor eenieder ter inzage ligt bij de vestigingskantoren en het
hoofdkantoor van de SVB. De inhoud van de publicatie kan tevens worden ingezien via
het internet op www.svb.nl.
Bij de totstandkoming van de beleidsregels heeft de SVB enerzijds acht geslagen op het
beleid dat door de gemeenten wordt toegepast, anderzijds is rekening gehouden met het
feit dat de gerechtigde op een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen voor wat
betreft zijn rechten en plichten in veel opzichten in dezelfde positie verkeert als een
AOW-gerechtigde. In de meeste gevallen zal de persoon die recht heeft op een
inkomensvoorziening tevens recht hebben op een ouderdomspensioen ingevolge de
AOW.
De afstemming met het gemeentelijke beleid vindt plaats in de “Themagroep Juridisch
Beleid WWB 65+”, waarin een aantal gemeenten vertegenwoordigd is. Hierdoor kunnen
de gemeenten het beleid van de SVB beïnvloeden, waardoor verschillen in de uitvoering
tussen de gemeenten en de SVB zo beperkt mogelijk kunnen blijven.
Voor wat betreft de verhouding tussen de thans gepubliceerde SVB Beleidsregels WWB
en de beleidsregels die de SVB toepast bij de uitvoering van de AOW, laatstelijk
vastgelegd in het Besluit Beleidsregels SVB 2011 (Stcrt. 2011, nr. 15239), geldt dat de
beleidsregels met betrekking tot de AOW formeel niet van toepassing zijn op de
uitvoering van de WWB, behoudens in zoverre de beleidsregels inzake de AOW ingevolge
het huidige Besluit SVB Beleidsregels WWB 2012 van toepassing worden verklaard. In de
praktijk zal de SVB bij de uitvoering van de WWB op punten die niet door het
onderhavige besluit worden bestreken, zoveel mogelijk handelen volgens het beleid zoals
dat geldt voor de toepassing van de AOW. Op die wijze wordt vermeden dat een verschil
in behandeling optreedt al naar gelang de SVB besluit over het ouderdomspensioen dan
wel over de aanvullende inkomensvoorziening ouderen van een belanghebbende.
De beleidsregels WWB zijn afgesloten naar de stand van de wetgeving op 1 december
2012. Dit betekent onder meer dat de leeftijdsverhoging AOW en de aangescherpte
sanctiewetgeving die vanaf 1 januari 2013 geldt niet zijn verwerkt.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 41 van 127
Handhaving
3.1. Verplichtingen in het kader van de WWB
3.1.1. De verplichting tot arbeidsinschakeling
artikel 9, artikel 47a, eerste lid WWB
De verplichting tot arbeidsinschakeling is omschreven in artikel 9 WWB en omvat:
• Het naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgen en deze aanvaarden,
waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij het UWV, indien hem daartoe
het recht toekomt op grond van artikel 30b, eerste lid Wet Suwi.
• Het gebruik maken van een door de gemeente aangeboden voorziening, waaronder
begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken
aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en, indien van
toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan
van aanpak als bedoeld in artikel 44a WWB.
Deze verplichting geldt niet voor personen van 65 jaar of ouder, maar wel voor de
jongere partner van de persoon die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. De uitvoering
van de algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen
(hierna: inkomensvoorziening) voor personen van 65 jaar of ouder omvat niet de
ondersteuning van de jongere partner bij arbeidsinschakeling en re-integratie. Deze
ondersteuning is een verantwoordelijkheid van het college van de gemeente waarin de
partner jonger dan 65 jaar woonachtig is.
3.1.2. De mededelingsverplichting
artikel 17, eerste lid WWB
Bepaalde wijzigingen van omstandigheden kunnen van invloed zijn op het recht op
inkomensvoorziening. In artikel 17, eerste lid WWB wordt de belanghebbende verplicht,
dergelijke wijzigingen van omstandigheden te melden aan de SVB. De verplichting ziet op
het uit eigen beweging informeren van de SVB en op het verstrekken van informatie op
verzoek van de SVB.
Niettemin streeft de overheid naar het eenmalig uitvragen van gegevens bij de burger.
Daarom is in de tweede volzin van het eerste lid van artikel 17 WWB bepaald dat de
mededelingsverplichting voor een aantal gegevens niet geldt. In bijlage II van de
Regeling SUWI staat een overzicht van de gegevens waarvoor dit van toepassing is of op
termijn van toepassing wordt.
Hieronder is gedetailleerd aangegeven welke feiten en omstandigheden uit hoofde van de
mededelingsverplichting in ieder geval aan de SVB moeten worden gemeld.
Voor de toepassing van artikel 17, eerste lid WWB wordt onder belanghebbende
verstaan:
• de alleenstaande bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a WWB aan wie een
inkomensvoorziening is toegekend;
• de alleenstaande ouder bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b WWB aan wie een
inkomensvoorziening is toegekend;
• de gezinsleden bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel c WWB aan wie een
inkomensvoorziening is toegekend;
A. De in artikel 17 WWB bedoelde mededelingsverplichting heeft in ieder geval
betrekking op de volgende verplichtingen:
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 42 van 127
• het naar waarheid en volledig invullen van door de SVB toegezonden formulieren
welke betrekking hebben op de inkomensvoorziening;
• het als bewijsmateriaal overleggen van uitsluitend onvervalste documenten, dan wel
afschriften daarvan, waarin, voor zover aan de belanghebbende bekend, geen
onwaarheden worden vermeld;
• het naar waarheid beantwoorden van vragen van de SVB.
B. Daarnaast heeft de in artikel 17 WWB bedoelde mededelingsverplichting in ieder geval
betrekking op het onverwijld melden van een de volgende feiten of omstandigheden
aangaande de rechthebbende op een inkomensvoorziening:
• wijziging van nationaliteit, met uitzondering van de persoon die staat
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie;
• opname in een (verpleeg)inrichting of ziekenhuis;
• het sluiten van een huwelijk dan wel een geregistreerd partnerschap, met
uitzondering van de persoon die staat ingeschreven in de gemeentelijke
basisadministratie;
• het sluiten van een samenlevingscontract;
• een gezamenlijke huishouding gaan voeren met een ander;
• het weer gaan samenwonen met zijn wettige echtgenoot, van wie hij
duurzaam gescheiden leefde;
• het niet meer op één adres wonen van de gezinsleden;
• scheiding van tafel en bed tussen de echtgenoten;
• echtscheiding dan wel ontbinding van een geregistreerd partnerschap, met
uitzondering van de persoon die staat ingeschreven in de gemeentelijke
basisadministratie;
• overlijden buiten Nederland of in Nederland, indien de overledene niet is
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie;
• toekenning van een uitkering door een andere staat;
• het gaan verwerven van inkomen;
• een verhoging van het inkomen, tenzij de SVB aan de rechthebbende een
afwijkende termijn heeft gesteld voor melding van verhoging van het
inkomen;
• een wijziging in de aard van het inkomen;
• een toename van het vermogen.
C. Daarnaast heeft de in artikel 17 WWB bedoelde mededelingsverplichting betrekking op
het voorafgaand aan een verblijf in het buitenland melden van dat verblijf, met inbegrip
van de datum van vertrek en terugkeer.
D. Daarnaast heeft de in artikel 17 WWB bedoelde mededelingsverplichting betrekking op
het onverwijld melden door een ongehuwde gerechtigde dat zijn kind als eigen,
aangehuwd of pleegkind tot het huishouden van een ander is gaan behoren.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 43 van 127
3.1.3. De medewerkingsverplichting
artikel 17, tweede lid WWB
De belanghebbende is verplicht aan de SVB desgevraagd de medewerking te verlenen die
redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de WWB, zoals het toestaan van een
huisbezoek.
3.1.4. De identificatieverplichting
artikel 17, leden 3 en 4 WWB
Ten behoeve van de uitvoering van de WWB stelt de SVB de identiteit van de
belanghebbende vast. De belanghebbende is verplicht desgevraagd een document ter
bewijs van zijn identiteit ter inzage te verstrekken.
3.1.5. Aanvullende verplichtingen
artikel 9, artikel 55 WWB
Naast de hiervoor omschreven verplichtingen gelden aanvullende verplichtingen die hun
basis vinden in de artikelen 9 en 55 WWB. Hieronder vallen: de alimentatieplicht, de
budgetteringsplicht, verplichtingen in verband met geldlening of borgtocht, de
verplichting tot aangifte van een briefadres en nadere verplichtingen die strekken tot
arbeidsinschakeling dan wel verplichtingen die verband houden met de aard en het doel
van een bepaalde vorm van inkomensvoorziening, of strekken tot vermindering of
beëindiging van de inkomensvoorziening. De SVB legt één of meer van deze
verplichtingen op als de omstandigheden van het geval dit vereisen.
3.2. Niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen en tekortschietend
besef van verantwoordelijkheid
artikel 17, eerste lid, artikel 47c, tweede lid WWB
Op grond van artikel 47c, tweede lid WWB is de SVB gehouden een maatregel op te
leggen indien de belanghebbende de uit de WWB voortvloeiende verplichtingen niet of
onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens de SVB zeer ernstig
misdragen, dan wel indien de belanghebbende naar het oordeel van de SVB
tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het
bestaan.
Voor de vraag of de verplichting tot arbeidsinschakeling niet of onvoldoende is
nagekomen, is de SVB afhankelijk van een melding van het college. Indien het college
een gegrond vermoeden heeft dat de partner jonger dan 65 jaar niet voldoet aan de
verplichting tot arbeidsinschakeling dan wel niet of onvoldoende gebruik maakt van reintegratievoorzieningen, stelt het college de SVB daarvan in kennis. De SVB neemt in dat
geval aan dat sprake is van een schending van de verplichting tot arbeidsinschakeling,
tenzij de kennisgeving van het college deze conclusie kennelijk niet ondersteunt.
Het niet nakomen van de mededelingsverplichting kan verschillende vormen aannemen.
De belanghebbende kan niet, te laat of niet behoorlijk voldoen aan een verzoek om
informatie of medewerking van de SVB (zie onderdeel 3.2.1.1. Niet of niet correct
voldoen aan een verzoek van de SVB). De belanghebbende kan ook nalaten feiten en
omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de inkomensvoorziening, binnen vier
weken spontaan te melden omstandigheden).
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 44 van 127
Op basis van jurisprudentie meent de SVB dat sprake is van het zich jegens de SVB zeer
ernstig misdragen als een of meer van de in het tweede lid van artikel 47c WWB
bedoelde verplichtingen niet of onvoldoende is nagekomen en sprake is van agressief en
aan de belanghebbende toe te rekenen gedrag jegens de medewerkers van de SVB, dat
in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden
beschouwd (CRvB 18 augustus 2008). De SVB onderscheidt in dit kader de volgende
vormen van agressief gedrag:
• verbaal geweld (schelden);
• discriminatie;
• intimidatie (uitoefenen van psychische druk);
• zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);
• mensgericht fysiek geweld;
• combinatie van agressievormen.
De SVB is van oordeel dat sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
voor de voorziening in het bestaan als de belanghebbende handelingen verricht dan wel
nalaat waardoor onnodig een beroep op de inkomensvoorziening wordt gedaan. De
verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening
in het bestaan, geldt reeds voordat de inkomensvoorziening wordt aangevraagd.
Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan bijvoorbeeld blijken uit het
onverantwoord interen op het vermogen (met inbegrip van het doen van een schenking)
of het niet of te laat aanvragen van een voorliggende voorziening (CRvB 17 april 2001 en
CRvB 8 juni 1999).
De SVB leidt uit jurisprudentie af dat sprake is van onverantwoord interen op het
vermogen als de belanghebbende per maand meer dan anderhalf maal de relevante
bijstandsnorm besteedt aan de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze
kosten worden zo nodig aangevuld met een bedrag voor het niet subsidiabele huurdeel
en overige als noodzakelijk aan te merken kosten. Bij beantwoording van de vraag of
sprake is van onverantwoord interen op het vermogen is voorts van belang of de
belanghebbende over inkomsten beschikte. Is dit het geval dan wordt het vermogen dat
mag worden besteed aan de noodzakelijke kosten van het bestaan verminderd met de
inkomsten van de belanghebbende (CRvB 28 augustus 2001). Van onverantwoord
interen op het vermogen is eveneens sprake als de belanghebbende vermogen
wegschenkt of opmaakt dat, als het was gebruikt voor de algemeen noodzakelijke kosten
van het bestaan, ertoe had geleid dat de belanghebbende gedurende een langere tijd
geen beroep had hoeven doen op de inkomensvoorziening.
Jurisprudentie
CRvB 8 juni 1999, LJN AJ9537
CRvB 17 april 2001,LJN AL1252
CRvB 1 mei 2001, RSV 2001/144
CRvB 28 augustus 2001, LJN AJ9844
3.2.1. Niet nakomen van de mededelingsverplichting
artikel 17, eerste lid WWB
Het niet nakomen van de mededelingsverplichting kan verschillende vormen aannemen.
De belanghebbende kan niet, te laat of niet behoorlijk voldoen aan een verzoek om
informatie of medewerking van de SVB (zie onderdeel 3.2.1.1. Niet of niet correct
voldoen aan een verzoek van de SVB). De belanghebbende kan ook nalaten feiten en
omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de inkomensvoorziening, binnen vier
weken spontaan te melden (zie onderdeel 3.2.1.2. Niet spontaan melden van relevante
feiten en omstandigheden).
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 45 van 127
3.2.1.1. Niet of niet correct voldoen aan een verzoek van de SVB
artikel 54 WWB
Indien bepaalde gegevens bij de aanvraag om inkomensvoorziening niet aan de SVB
worden verstrekt, weigert de SVB de inkomensvoorziening.
In geval de SVB reeds een inkomensvoorziening heeft toegekend en de belanghebbende
de voor de inkomensvoorziening van belang zijnde gegevens of gevorderde
bewijsstukken niet binnen de door de SVB gestelde termijn verstrekt, verzendt de SVB
een rappèlbrief. Voldoet de belanghebbende niet binnen de daarin gestelde termijn aan
het verzoek dan schort de SVB ingevolge het bepaalde in artikel 54, eerste lid WWB het
recht op inkomensvoorziening op. De SVB geeft belanghebbende bij de opschorting een
termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen. Worden de gevraagde gegevens
binnen de hersteltermijn verstrekt, dan zet de SVB de inkomensvoorziening voort en legt
zij een maatregel op (zie onderdeel 3.3. Het opleggen van een maatregel en het geven
van een schriftelijke waarschuwing).
Blijkt uit de reactie van de belanghebbende dat er een wijziging in de omstandigheden is
opgetreden, of stelt de SVB dit op andere wijze vast, dan legt de SVB eveneens een
maatregel op (zie de onderdelen 3.2.1.1. Niet spontaan melden van relevante feiten en
omstandigheden en 3.3. Het opleggen van een maatregel en het geven van een
schriftelijke waarschuwing).
Wordt de gevraagde informatie niet binnen de hersteltermijn verstrekt, dan trekt de SVB
het recht op inkomensvoorziening in op grond van artikel 54, vierde lid WWB (zie
onderdeel 1.2.2.2. Verlaging of intrekking met terugwerkende kracht).
In dat geval onderzoekt de SVB of de aanspraak op inkomensvoorziening op een eerder
moment is geëindigd dan het moment met ingang waarvan het recht is opgeschort. Blijkt
van een wijziging in de omstandigheden waardoor de belanghebbende al eerder geen of
een lagere aanspraak had op de inkomensvoorziening, dan trekt de SVB de
inkomensvoorziening met ingang van een eerdere datum geheel of gedeeltelijk in.
Voldoet de belanghebbende alsnog aan het verzoek van de SVB nadat het
opschortingsbesluit in rechte vaststaat, maar voordat het intrekkingsbesluit rechtens
onaantastbaar is geworden, dan beoordeelt de SVB bij de heroverweging in bezwaar
uitsluitend of de belanghebbende verwijtbaar heeft verzuimd om de gevraagde informatie
binnen de gestelde termijn te verstrekken (CRvB 27 juni 2000). De SVB past bij de
beoordeling hiervan het beleid inzake de mate van verwijtbaarheid bij het opleggen van
een maatregel (onderdeel 3.4.2. Mate van verwijtbaarheid) overeenkomstig toe. De SVB
leidt uit de jurisprudentie af dat de verwijtbaarheid in ieder geval ontbreekt indien het
gaat om gegevens die niet (meer) van belang zijn voor de inkomensvoorziening of
waarover belanghebbende niet binnen de hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen
beschikken (CRvB 29 mei 2007 en CRvB 5 december 2007). Indien geen sprake is van
verwijtbaarheid bij het verzuim dan herroept de SVB het intrekkingsbesluit en trekt zij
het opschortingsbesluit in. Indien het verzuim verwijtbaar is, slaat de SVB geen acht op
na de gestelde termijn ontvangen gegevens (CRvB 16 januari 2007). De SVB merkt in
dat geval de door de belanghebbende alsnog verstrekte gegevens of geleverde
bewijsstukken aan als een verzoek om opnieuw voor een inkomensvoorziening in
aanmerking te komen. Ten aanzien van de ingangsdatum van het recht op
inkomensvoorziening hanteert de SVB vervolgens het beleid beschreven in het onderdeel
1.2.1.1. Verhoging wegens wijziging van de omstandigheden, Tijdig en verschoonbaar te
laat voldoen aan de mededelingsverplichting.
Als een belanghebbende de gevraagde gegevens niet verstrekt dan is de SVB op grond
van artikel 54, eerste lid WWB bevoegd om de inkomensvoorziening voor een termijn van
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 46 van 127
ten hoogste acht weken op te schorten. Indien de SVB niet binnen deze termijn tot
intrekking van de inkomensvoorziening overgaat, dan herleeft het recht op
inkomensvoorziening in beginsel van rechtswege. Het kan echter voorkomen dat de SVB
nog steeds niet beschikt over de gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van
de inkomensvoorziening. In dat geval acht de SVB zich bevoegd om het recht op
inkomensvoorziening in te trekken op grond van artikel 54, derde lid WWB (zie onderdeel
1.2.2.2. Verlaging of intrekking met terugwerkende kracht).
Toont de belanghebbende in bezwaar aan dat hij, al dan niet onafgebroken, aanspraak
op inkomensvoorziening heeft behouden, dan herroept de SVB het intrekkingsbesluit.
Blijkt uit de door de belanghebbende verstrekte gegevens of geleverde bewijsstukken dat
aanspraak bestaat op een lagere inkomensvoorziening dan legt de SVB een maatregel op
(zie onderdeel 3.3. Het opleggen van een maatregel en het geven van een schriftelijke
waarschuwing). De SVB verricht de achterstallige betaling in dat geval onder toepassing
van de maatregel.
Als na het rechtens onaantastbaar worden van een intrekkingsbesluit blijkt dat de
belanghebbende, al dan niet onafgebroken, aanspraak op een inkomensvoorziening heeft
behouden, dan past de SVB het beleid inzake het terugkomen van een rechtens
onaantastbaar besluit in het voordeel van een belanghebbende overeenkomstig toe
(onderdeel 1.2.1.2. Terugkomen van een rechtens ontastbaar besluit ten voordele van de
belanghebbende).
Jurisprudentie
CRvB 27 juni 2000, LJN AJ9675
CRvB 16 januari 2007, AZ7575
CRvB 29 mei 2007, LJN BA6853
CRvB 5 december 2007, LJN BB9561
3.2.1.2. Niet spontaan melden van relevante feiten en omstandigheden
artikel 17, eerste lid WWB
Van schending van de mededelingsverplichting is onder andere sprake als de
belanghebbende feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk kan zijn
dat die van invloed kunnen zijn op de inkomensvoorziening, niet onverwijld spontaan aan
de SVB meldt. Onder onverwijld in de zin van artikel 17 WWB verstaat de SVB: binnen
vier weken nadat het van belang zijnde feit heeft plaatsgevonden of de relevante
wijziging van omstandigheden is ingetreden.
Als blijkt dat de belanghebbende een omstandigheid of een feit niet tijdig heeft gemeld,
legt de SVB een maatregel op (zie onderdeel 3.3. Het opleggen van een maatregel en het
geven van een schriftelijke waarschuwing). Daarnaast wordt de inkomensvoorziening zo
nodig herzien of ingetrokken en worden onverschuldigd betaalde bedragen
teruggevorderd (zie onderdelen 1.2.1.1. Verhoging wegens wijziging van de
omstandigheden, 1.2.2.1. Verlaging of intrekking ex nunc wegens wijziging van de
omstandigheden, 1.2.2.2. Verlaging of intrekking met terugwerkende kracht wegens
wijziging van de omstandigheden en 4.1. Bestuursrechtelijke terugvordering).
3.3. Het opleggen van een maatregel en het geven van een schriftelijke
waarschuwing
artikel 17, tweede lid, artikel 47c, tweede lid WWB
Op grond van artikel 47c, tweede lid WWB is de SVB verplicht een maatregel op te
leggen indien de belanghebbende de op hem rustende verplichtingen niet of onvoldoende
nakomt, waaronder begrepen het zich jegens de SVB zeer ernstig misdragen, dan wel
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 47 van 127
indien de belanghebbende tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor
de voorziening in het bestaan.
Niet in alle gevallen leidt het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen tot het
opleggen van een maatregel. Dit doet zich voor in de volgende situaties.
Als geen sprake is van ten onrechte verstrekte inkomensvoorziening, hanteert de SVB
het beleid dat zij geen maatregel oplegt maar een schriftelijke waarschuwing geeft. De
SVB legt in deze situatie wel een maatregel op als zij het recht op inkomensvoorziening
met toepassing van artikel 54, eerste lid WWB heeft opgeschort of het niet of niet
behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te
rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke
waarschuwing is gegeven.
Artikel 47c, tweede lid WWB bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd indien elke
vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Daarnaast past de SVB het beleid toe dat geen
maatregel wordt opgelegd als tussen het tijdstip van de gedraging en het tijdstip waarop
de SVB zou besluiten tot het opleggen van de maatregel meer dan een jaar is verstreken.
De termijn bedraagt vijf jaar als de gedraging een schending van de
mededelingsverplichting inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte een
inkomensvoorziening is verleend.
De SVB legt voorts geen maatregel op als de belanghebbende de
medewerkingsverplichting of de identificatieverplichting niet nakomt.
3.3.1. Afstemming van de maatregel
artikel 47c WWB
Een maatregel wordt afgestemd op de ernst en de verwijtbaarheid van de gedraging en
de omstandigheden van de belanghebbende en zijn gezin. Deze afstemming kan ertoe
leiden dat de maatregel wordt verhoogd of verlaagd.
3.3.1.1. Ernst van de gedraging
De SVB meet de ernst van de gedraging af aan de hoogte van het benadelingsbedrag of
het uitkeringsbedrag, indien het benadelingsbedrag niet kan worden vastgesteld. Het
benadelingsbedrag is het door de SVB ten onrechte uitbetaalde netto bedrag aan
inkomensvoorziening. Het uitkeringsbedrag is het aan belanghebbende en zijn gezin
toekomende netto bedrag aan inkomensvoorziening over de maand waarin de
maatregelwaardige gedraging zich heeft voorgedaan
De maatregel wordt uitgedrukt in een percentage van het benadelingsbedrag of het
uitkeringsbedrag.
Indien aan de belanghebbende een maatregel is opgelegd en binnen twee jaar na de
bekendmaking daarvan opnieuw een soortgelijke verplichting niet of niet behoorlijk wordt
nagekomen verhoogt de SVB het percentage van de op te leggen maatregel met vijftig
procent, nadat rekening is gehouden met de mate van verwijtbaarheid. Deze verhoging
wordt niet toegepast als de belanghebbende in de twee jaren voorafgaand aan het
opleggen van de maatregel een soortgelijke verplichting niet of niet behoorlijk is
nagekomen en de SVB een schriftelijke waarschuwing in plaats van een maatregel heeft
opgelegd.
Ten aanzien van de verplichting tot arbeidsinschakeling geldt dat een gedraging ernstiger
wordt geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 48 van 127
of behouden van betaalde arbeid. De SVB onderscheidt in dit verband vier categorieën
waarbij de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium is.
Eerste categorie:
• het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf of het
niet tijdig laten verlengen van de registratie;
• het niet ondertekenen of het niet aan burgemeester en wethouders verstrekken van de
bijlage bij het besluit tot toekenning of voortzetting van de inkomensvoorziening.
Tweede categorie:
• het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te
aanvaarden;
• het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden
tot arbeidsinschakeling.
Derde categorie:
• gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;
• het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden
voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid onderdeel
b en artikel 10, eerste lid WWB, waaronder begrepen sociale activering.
Vierde categorie:
• het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;
• het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.
3.3.1.2. Verwijtbaarheid
De SVB ziet af van het opleggen van een maatregel indien elke vorm van verwijtbaarheid
ontbreekt. Hiervan is sprake als het niet nakomen van een verplichting niet aan de
belanghebbende kan worden verweten, omdat hij op het moment dat hij aan zijn
verplichting moest voldoen, verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden
die niet tot het normale levenspatroon behoren en die het de belanghebbende feitelijk
onmogelijk maakten om aan zijn verplichtingen te voldoen. Hiervan is eveneens sprake
indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende verwacht kan worden dat hij bekend
was met zijn verplichting.
Als een belanghebbende zich jegens de SVB zeer ernstig heeft misdragen, wordt voor het
bepalen van de verwijtbaarheid van de misdraging gekeken naar de omstandigheden
waaronder de misdraging heeft plaatsgevonden. Hierbij onderscheidt de SVB
instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als
iemand het toepassen van geweld kennelijk bewust gebruikt om een bepaald doel te
bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door een
gemoedstoestand ten gevolge van bijvoorbeeld onmacht of ontevredenheid wordt
aangeduid met frustratiegeweld. De SVB acht de mate van verwijtbaarheid bij
instrumenteel geweld groter dan bij frustratiegeweld.
3.3.1.3. Omstandigheden waarin belanghebbende verkeert
De SVB ziet af van het opleggen van een maatregel in geval van dringende redenen. Van
dringende redenen is sprake als de gevolgen van de maatregel voor belanghebbende of
zijn gezin zeer ernstig zijn. Uit de jurisprudentie volgt dat het enkele feit dat een
belanghebbende financieel zwaar wordt getroffen geen dringende reden vormt, omdat dit
voor elke gerechtigde geldt (CRvB 1 april 2003).
De SVB houdt bij het opleggen van een maatregel rekening met de medische en sociale
omstandigheden van de belanghebbende en zijn gezin. Matiging van de maatregel kan
bijvoorbeeld aan de orde zijn bij:
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 49 van 127
• bijzondere financiële omstandigheden van de belanghebbende, zoals hoge woonlasten
of andere vaste lasten of uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiële
tegemoetkoming mogelijk is;
• bijzondere sociale omstandigheden;
• een opeenstapeling van maatregelen: de zwaarte van het geheel van maatregelen is
niet evenredig aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.
Jurisprudentie
CRvB 1 april 2003, LJN AK0118
3.3.2. Hoogte en duur van de maatregel
artikel 47c WWB
Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode
van meer dan drie maanden is opgelegd, wordt uiterlijk drie maanden nadat deze ten
uitvoer is gelegd heroverwogen (artikel 47c, vierde lid WWB). De SVB leidt uit de
jurisprudentie af dat een maatregel zolang deze voortduurt, ook na deze wettelijk
voorgeschreven heroverweging, periodiek moet worden heroverwogen (CRvB 7 april
2009). De SVB hanteert hierbij naar analogie van artikel 47c, vierde lid WWB een termijn
van drie maanden.
De SVB neemt aan dat de herbeoordeling zich beperkt tot de vraag of het redelijk is dat
de maatregel wordt gecontinueerd. Daarbij worden de omstandigheden waarin
belanghebbende verkeert in aanmerking genomen en de vraag of hij nu wel aan zijn
verplichtingen voldoet.
De SVB geeft aan haar wettelijke taak tot verlaging van de inkomensvoorziening op
grond van artikel 47c, tweede lid WWB de volgende invulling.
Bij het niet nakomen van de verplichting tot arbeidsinschakeling legt de SVB een
maatregel op van:
• vijf procent van het uitkeringsbedrag gedurende een maand bij gedragingen van de
eerste categorie;
• tien procent van het uitkeringsbedrag gedurende een maand bij gedragingen van de
tweede categorie;
• twintig procent van het uitkeringsbedrag gedurende een maand bij gedragingen van de
derde categorie;
• honderd procent van het uitkeringsbedrag gedurende een maand bij gedragingen van
de vierde categorie.
• Bij het niet tijdig verstrekken van inlichtingen legt de SVB een maatregel op van vijf
procent van het uitkeringsbedrag gedurende een maand.
Bij het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, waardoor de
inkomensvoorziening ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, legt de SVB een
maatregel op van tien procent van het benadelingsbedrag. Als het benadelingsbedrag
hoger is dan € 10.000,- doet de SVB aangifte bij het Openbaar Ministerie en legt zij geen
maatregel op. Indien het Openbaar Ministerie besluit om de aangifte te seponeren, zal de
SVB alsnog een maatregel opleggen.
Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover een medewerker van
de SVB legt de SVB een maatregel op van ten minste twintig procent van het
benadelingsbedrag of – indien het benadelingsbedrag niet kan worden vastgesteld – het
uitkeringsbedrag gedurende een maand.
Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de
voorziening in het bestaan heeft betoond, legt de SVB een maatregel op die per maand
tien procent van de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt. De SVB berekent de duur van
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 50 van 127
de maatregel door het bedrag dat onverantwoord is ingeteerd te delen door anderhalf
maal de toepasselijke bijstandsnorm, met een minimum van een maand en een
maximum van twaalf maanden. Indien het bedrag van de inkomensvoorziening minder
bedraagt dan tien procent van de toepasselijke bijstandsnorm waardoor de maandelijks
te effectueren maatregel evenredig minder bedraagt, verlengt de SVB de duur van de
maatregel naar evenredigheid. In dat geval beperkt de SVB de duur van de maatregel tot
ten hoogste 24 maanden. Bij de berekening van de duur van de maatregel rondt de SVB
naar beneden af op hele maanden. Wanneer deze afronding ertoe leidt dat geen
maatregel zou worden opgelegd, legt de SVB gedurende één maand een maatregel op.
Komt de belanghebbende een of meerdere aan hem opgelegde aanvullende
verplichtingen niet of niet voldoende na, dan legt de SVB een maatregel op van vijf
procent van het benadelingsbedrag, of – indien het benadelingsbedrag niet kan worden
vastgesteld – het uitkeringsbedrag gedurende een maand.
Het kan voorkomen dat meerdere gedragingen leiden tot het schenden van één
verplichting. In die situatie hanteert de SVB het beleid dat zij voor het bepalen van de
hoogte en duur van de maatregel uitgaat van de gedraging waarvoor de zwaarste
maatregel kan worden opgelegd. Het kan tevens voorkomen dat door één gedraging
meerdere verplichtingen worden geschonden. Is hiervan sprake dan slaat de SVB alleen
acht op de verplichting waarvoor de zwaarste maatregel kan worden opgelegd.
De maatregel bedraagt ten minste € 25,-, met uitzondering van een maatregel wegens
het zich jegens de SVB zeer ernstig misdragen. Deze laatste bedraagt ten minste € 50,-.
Indien de maandelijkse inkomensvoorziening minder bedraagt dan de op te leggen
maatregel, wordt de duur van de maatregel zodanig verlengd dat de volledige maatregel
wordt geëffectueerd.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 51 van 127
Gedragsregels huisbezoek en bezichtigen woning
De beleidsregels zijn op 30 april 2014 vastgesteld door de Raad van Bestuur van de
Sociale Verzekeringsbank en op 12 mei bekend gemaakt in de Staatscourant (Stcrt.
2014, 13017)
De beleidsregels worden minimaal eenmaal per jaar herzien.
! www.svbbeleidsregels.nl voor de meest recente versie.
Artikel 12, lid 1 Grondwet en artikel 1, lid 1, 3 en 4 Algemene wet op het binnentreden7
Gedragsregels voor huisbezoek
Het komt voor dat de medewerkers van de SVB op verzoek klanten thuis bezoeken om
hen behulpzaam te zijn bij het realiseren van hun rechten. In andere gevallen dient een
huisbezoek ertoe om personen vragen te stellen over feiten en omstandigheden die
aanleiding kunnen geven tot het oordeel dat sprake is van een gezamenlijke huishouding.
De hierna volgende gedragsregels hebben betrekking op dit tweede type huisbezoeken.
Het huisbezoek wordt aangekondigd door middel van een aan de belanghebbende
gerichte brief waarin de datum en het tijdstip van het huisbezoek worden genoemd. De
brief vermeldt de aanleiding van het huisbezoek en bevat algemene uitleg over wat een
huisbezoek inhoudt. Als deze wijze van aankondiging naar het oordeel van de SVB zou
afdoen aan de effectiviteit van het in te stellen onderzoek wordt daarvan afgezien. Dit
doet zich voor in de volgende situaties:
• Bij onderzoek dat wordt verricht om frauderisico’s in kaart te brengen en te
monitoren, of onderzoek dat wordt verricht in verband met een generiek verhoogd
frauderisico; de te onderzoeken groep wordt in dat geval geïnformeerd door
middel van een algemene aankondiging.
• Bij een duidelijk vermoeden van fraude in een individueel geval; in dat geval laat
de SVB de aankondiging van het huisbezoek achterwege.
De SVB-medewerker die het huisbezoek verricht, legitimeert zich, deelt de reden en het
doel van zijn bezoek mee en vraagt de betrokkene toestemming om de woning te
!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!
7
Artikel 12 lid 1 Grondwet
Het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is alleen geoorloofd in de gevallen bij of
krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen.
Artikel 1 lid 1, 3 en 4 van de Algemene wet op het binnentreden
1.Degene die bij of krachtens de wet belast is met de opsporing van strafbare feiten of enig ander onderzoek, met
de uitvoering van een wettelijk voorschrift of met het toezicht op de naleving daarvan, dan wel een bevoegdheid
tot vrijheidsbeneming uitoefent, en uit dien hoofde in een woning binnentreedt, is verplicht zich voorafgaand te
legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. Indien twee of meer personen voor
hetzelfde doel in een woning binnentreden, rusten deze verplichtingen slechts op degene die bij het binnentreden
de leiding heeft.
3. Een persoon in dienst van een bestuursorgaan die zich ingevolge het eerste lid legitimeert, toont een
legitimatiebewijs dat is uitgegeven door of in opdracht van dat bestuursorgaan. Het legitimatiebewijs bevat een
foto van de houder en vermeldt diens naam en hoedanigheid. Indien de veiligheid van de houder van het
legitimatiebewijs vordert dat zijn identiteit verborgen blijft, kan in plaats van zijn naam zijn nummer worden
vermeld.
4. De persoon, bedoeld in het eerste lid, die met toestemming van de bewoner wenst binnen te treden, vraagt
voorafgaand aan het binnentreden diens toestemming. De toestemming moet blijken aan degene die wenst
binnen te treden.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 52 van 127
betreden. Als voor de SVB voorafgaan aan het huisbezoek geen aanleiding bestaat
redelijkerwijs te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van de door betrokkene voor
het vaststellen van het recht op uitkering verstrekte gegevens, wordt daarbij meegedeeld
dat het niet verlenen van toestemming geen gevolgen zal hebben voor het recht op
uitkering. Als voorafgaand aan het huisbezoek wel aanleiding bestaat redelijkerwijs te
twijfelen aan de juistheid of volledigheid van de door betrokkene voor het vaststellen van
het recht op uitkering verstrekte gegevens, wijst de SVB betrokkene erop dat het
weigeren van de toestemming gevolgen kan hebben voor het recht op uitkering. De SVB
baseert deze handelwijze op de uitspraken van de CRvB van 11 april 2007 en 24
november 2009.
De woning wordt slechts met schriftelijke toestemming van de bewoner betreden. Het
huisbezoek vindt plaats in een door de belanghebbende aangewezen ruimte.
Gedragsregels voor het bezichtigen van een woning
Naast het afleggen van een huisbezoek met het doel vragen te stellen die verband
houden met de leefsituatie, kan het voorkomen dat een medewerker van de SVB de
betrokkene verzoekt toestemming te geven voor het bezichtigen van andere delen van
de woning dan de ruimte die voor het huisbezoek is aangewezen. Een verzoek om
toestemming tot bezichtiging wordt gedaan indien de SVB-medewerker tijdens een
huisbezoek constateert dat het uiterlijk van de woning niet overeenstemt met de door de
belanghebbende geschetste leefsituatie. Dit doet zich in ieder geval voor in de volgende
situaties:
•
•
De woning wordt ogenschijnlijk niet bewoond, terwijl de belanghebbende heeft
aangegeven dat hij daar zijn hoofdverblijf heeft;
Het vermoeden bestaat dat de belanghebbende op zijn adres een gezamenlijke
huishouding voert, terwijl hij heeft aangegeven dat hij daar alleen woont.
De SVB gaat uitsluitend over tot bezichtiging van de woning nadat de belanghebbende
hiervoor schriftelijk toestemming heeft verleend. Bezichtigingen in Nederland worden
verricht door sociaal rechercheurs of controleurs van de afdeling Fraudeonderzoek &
Opsporing van de SVB. Buiten Nederland worden bezichtigingen verricht door leden van
het Controleteam Buitenland van de SVB, of door aan de Nederlandse ambassade
verbonden attachés voor Sociale Zaken en hun medewerkers.
Jurisprudentie
CRvB 24 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK4060
CRVB 24 november 2009, <<USZ>> 2009/380, CRVB:2009:BK4063
CRvB 24 november 2009, RSV 2010/18 ECLI:NL:CRVB:2009:BK4064
CRvB 24 november 2009, RSV 2010/19 ECLI:NL:CRVB:2009:BK4057
CRvB 24 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK4059
CRvB 11 april 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA2447
CRvB 11 april 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA2436
CRvB 22 augustus 1995, RSV 1996/86
CRvB 20 oktober 1998, RSV 1999/15
CRvB 3 september 2002, RSV 2003/9 ECLI:NL:CRVB:2002:AF3007
CRvB 7 maart 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT1644
CRvB 11 april 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA2410
!
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 53 van 127
Uittreksel Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
jonggehandicapten (Wajong)
!
Afdeling 2. Algemene plichten jonggehandicapten
Artikel 2:7. Informatieplicht en medewerking aan controle
1. De jonggehandicapte alsmede de instelling waaraan op grond van artikel 2:55 de
inkomensvoorziening wordt uitbetaald, doen op verzoek of onverwijld uit eigen beweging
mededeling van alle feiten of omstandigheden, waarvan het hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn
dat die van invloed kan zijn op het recht op arbeidsondersteuning, de hoogte van de
inkomensvoorziening of de betaling van de inkomensvoorziening, waaronder mede is begrepen
informatie in het kader van re-integratie, aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als
authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te
wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin
van toepassing is.
2. De jonggehandicapte is verplicht:
a. te voldoen aan elke oproep van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of van een
of meer door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aangewezen personen om
aanwezig te zijn op een door of vanwege het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te
bepalen plaats voor beantwoording van vragen als bedoeld in onderdeel b, het meewerken aan
een onderzoek als bedoeld in onderdeel c of het naleven van controlevoorschriften, bedoeld in
onderdeel d;
b. vragen te beantwoorden die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of door
een of meer door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aangewezen personen in
verband met het recht op arbeidsondersteuning op grond van deze wet worden gesteld;
c. mee te werken door zich te laten onderzoeken door het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen of door een of meer daartoe door het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen aangewezen personen;
d. tot naleving van door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vastgestelde
controlevoorschriften die noodzakelijk zijn voor een juiste uitvoering van deze wet;
e. op verzoek onverwijld inzage te geven aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
in een op hem betrekking hebben document als bedoel in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en
met 3°, van de Wet op de identificatieplicht.
3. De verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op:
a. de ingezetene die een aanvraag voor het recht op arbeidsondersteuning heeft ingediend;
b. de persoon die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt en ten aanzien van wie of ten
behoeve van wie een re-integratie-instrument als bedoeld in artikel 2:20, 2:22 of 2:23 is
toegekend of waarvan toekenning wordt overwogen.
4. De verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing ten
aanzien van:
a. het re-integratiebedrijf dat in opdracht van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
werkzaamheden verricht; of
b. personen die met toestemming van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen zijn
aangewezen door een re-integratiebedrijf als bedoeld in onderdeel b, voor zover dit
noodzakelijk is voor de uitvoering van de bij wet of overeenkomst aan deze personen en
rechtspersonen opgedragen taken.
5. De jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning op grond van dit hoofdstuk en die bij
deelname aan een re-integratietraject zijn re-integratieverplichtingen niet naleeft, deelt de reden
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 54 van 127
daarvan onmiddellijk mede aan het re-integratiebedrijf.
6. De ingezetene die een aanvraag voor arbeidsondersteuning heeft ingediend of de
jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning op grond van dit hoofdstuk zijn verplicht
te voldoen aan het voorschift, gegeven door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of
de door hem daartoe aangewezen deskundige, om zich ter observatie te doen opnemen of te
verblijven in een aangewezen inrichting mits observatie of verblijf in een aangewezen inrichting
noodzakelijk is voor de vaststelling van de omvang van de arbeidsbeperking of bijdraagt aan
genezing of aan behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid.
7. De werkgever ten behoeve van wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de
aanspraak op een geldelijke beloning voor de verrichte arbeid, op grond van artikel 2:20 heeft
verminderd of die daarvoor een verzoek heeft gedaan, is verplicht aan het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen
van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van
invloed kunnen zijn op de toekenning of de duur en hoogte van de vermindering.
Artikel 2:8. Plichten ter beperking van het ontstaan en bestaan van recht op
arbeidsondersteuning op grond van dit hoofdstuk
1. De ingezetene die een aanvraag voor het recht op arbeidsondersteuning heeft ingediend en de
jonggehandicapte beperken het bestaan van arbeidsongeschiktheid of verminderde
arbeidsgeschiktheid, voor zover dit redelijkerwijs van hen verwacht mag worden.
2. De ingezetene die recht op arbeidsondersteuning heeft aangevraagd is verplicht:
a. mee te werken aan het opstellen van het participatieplan; en
b. een naar algemeen medische maatstaven adequate behandeling te ondergaan voor zijn ziekte
of gebrek die bijdraagt aan genezing of aan behoud, herstel of bevordering van de
mogelijkheid tot het verrichten van arbeid.
Artikel 2:35. Controlevoorschriften
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan controlevoorschriften vaststellen. Deze
voorschriften gaan niet verder dan strikt noodzakelijk is voor een juiste uitvoering van dit
hoofdstuk.2:36
Artikel 2:49. Betaling
1. De inkomensvoorziening wordt betaald door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De
betaling geschiedt in tijdvakken van een maand.
2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen schort de betaling van de inkomensvoorziening
op of schorst de betaling, indien het op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het
gegronde vermoeden heeft dat:
a. aanspraak op inkomensvoorziening niet of niet meer bestaat;
b. aanspraak op een lagere inkomensvoorziening bestaat;
c. de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger een verplichting als bedoeld in de
artikelen 2:7, 2:8, 2:31 of 2:32 niet of niet behoorlijk is nagekomen;
d. een instelling als bedoeld in artikel 2:55 een verplichting als bedoeld in artikel 2:7, niet of niet
behoorlijk is nagekomen.
3. Indien de inkomensvoorziening, bedoeld in het eerste lid, in het buitenland wordt uitbetaald,
geschiedt de betaling in afwijking van artikel 4:89, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht
op het tijdstip waarop de rekening van de daartoe door de schuldeiser aangewezen bank wordt
gecrediteerd.
4. Indien de jonggehandicapte, aan wie een inkomensvoorziening is toegekend, een ander machtigt
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 55 van 127
om de inkomensvoorziening in ontvangst te nemen, onderscheidenlijk een verleende machtiging
intrekt, wordt daaraan gevolg gegeven met ingang van een betalingstijdvak, aanvangende na de
dag waarop de machtiging door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is ontvangen,
onderscheidenlijk waarop van haar intrekking mededeling wordt gedaan, doch niet later dan de
eerste dag van de tweede maand na de dag van indiening onderscheidenlijk de mededeling.
Afdeling 9. Sancties
Artikel 2:67. Maatregelen Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen weigert een inkomensvoorziening op grond van
dit hoofdstuk geheel of gedeeltelijk, blijvend of tijdelijk indien:
a. de jonggehandicapte verplichtingen als bedoeld in de artikelen 2:7, tweede tot en met zesde
lid, 2:8, 2:31 en 2:32 niet of niet behoorlijk is nagekomen;
b. de jonggehandicapte de verplichting, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, niet binnen de door het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen daarvoor vastgestelde termijn is nagekomen.
2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een maatregel
als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake
van het niet tijdig nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, indien het niet
tijdig nakomen van de verplichting niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag
verlenen van een inkomensvoorziening, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting
plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de
belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.
3. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen besluiten van het opleggen van een maatregel af te zien.
Artikel 2:68. Afstemming maatregel
1. Een maatregel als bedoeld in artikel 2:67 wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de
mate waarin de jonggehandicapte de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een
maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
2. Het opleggen van een maatregel blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een bestuurlijke
boete als bedoeld in artikel 2:69 wordt opgelegd.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot
het eerste lid, waarbij in ieder geval kan worden geregeld in welke gevallen het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een maatregel.
Artikel 2:69. Bestuurlijke boete bij niet-naleving inlichtingenverplichting
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste
het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de jonggehandicapte of
zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid. De
bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde lid zou worden opgelegd
indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag.
2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet
of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, ten onrechte of tot
een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening is ontvangen.
3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de jonggehandicapte of zijn wettelijke
vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, niet heeft geleid tot een
benadelingsbedrag, of indien een werkgever als bedoeld in artikel 2:7, zevende lid, de verplichting,
bedoeld in artikel 2:7, zevende lid, niet of niet behoorlijk nakomt, legt het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede
categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 56 van 127
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een
bestuurlijke boete als bedoeld in het derde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke
waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de jonggehandicapte of zijn
wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, tenzij het niet of
niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te
rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jonggehandicapte of zijn wettelijke
vertegenwoordiger een zodanige waarschuwing is gegeven.
5. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op wegens het niet
of niet behoorlijk nakomen door de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de
verplichting, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog
bedrag aan inkomensvoorziening is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het
benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan
van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens
een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.
6. Onder eenzelfde gedraging als bedoeld in het vijfde lid wordt verstaan het niet of niet behoorlijk
nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, of artikel 12 van de Toeslagenwet,
als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening of toeslag is
verleend.
7. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien jaar indien wegens
de eerdere overtreding, bedoeld in het vijfde lid, de jonggehandicapte of zijn wettelijke
vertegenwoordiger is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
8. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan:
a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid;
b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen
aanwezig zijn.
9. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de
tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.
10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels worden gesteld over de hoogte van de
bestuurlijke boete.
11. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van
tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.
12. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger
beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de
jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger wijzigen.
13. De artikelen 3:43 tot en met 3:44a zijn van overeenkomstige toepassing op een bestuurlijke boete
die op grond van dit artikel is opgelegd.
!
!
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 57 van 127
Uittreksel Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(WIA)
Artikel 27. Informatieplicht en medewerking aan controle
1. De verzekerde die een aanvraag voor een uitkering heeft ingediend of een recht heeft op een
uitkering op grond van deze wet en de instelling waaraan op grond van artikel 71 een uitkering op
grond van deze wet wordt uitbetaald, verstrekt op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig
mogelijk alle informatie, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan
zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of de betaling van de uitkering, waaronder
mede is begrepen informatie in het kader van reïntegratie, aan het UWV. Deze verplichting geldt
niet indien die feiten en omstandigheden door het UWV kunnen worden vastgesteld op grond van
bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij
ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor
welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
2. De verzekerde die een aanvraag voor een uitkering heeft ingediend of een recht heeft op een
uitkering op grond van deze wet is verplicht:
a. te voldoen aan elke oproep van het UWV of van een of meer door het UWV aangewezen
personen om aanwezig te zijn op een door of vanwege het UWV te bepalen plaats voor
beantwoording van vragen als bedoeld in onderdeel b het meewerken aan onderzoek als
bedoeld in onderdeel c of het naleven van de controlevoorschriften, bedoeld in onderdeel d;
b. vragen te beantwoorden die door het UWV of door een of meer door het UWV aangewezen
personen in verband met het recht op uitkering op grond van deze wet worden gesteld;
c. mee te werken door zich te laten onderzoeken door het UWV of door een of meer daartoe door
het UWV aangewezen personen;
d. tot naleving van door het UWV vastgestelde controlevoorschriften die noodzakelijk zijn voor
een juiste uitvoering van deze wet;
e. op verzoek onverwijld inzage te geven aan het UWV in een op hem betrekking hebbend
document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 3°, van de Wet op de
identificatieplicht.
3. De verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing ten
aanzien van:
a. het reïntegratiebedrijf dat in opdracht van het UWV of de eigenrisicodrager werkzaamheden
verricht; of
b. personen die met toestemming van het UWV of de eigenrisicodrager zijn aangewezen door
een reïntegratiebedrijf als bedoeld in onderdeel b, voorzover dit noodzakelijk is voor de
uitvoering van de bij wet of overeenkomst aan deze personen en rechtspersonen opgedragen
taken.
4. De verzekerde die recht heeft op een uitkering op grond van deze wet en die bij deelname aan een
reïntegratietraject zijn reïntegratieverplichtingen niet naleeft, deelt de reden daarvan onmiddellijk
mede aan het reïntegratiebedrijf.
5. De verzekerde die een aanvraag voor een uitkering heeft ingediend of een recht heeft op een
uitkering op grond van deze wet is verplicht te voldoen aan het voorschrift, gegeven door het UWV
of de door hem daartoe aangewezen deskundige, om zich ter observatie te doen opnemen of te
verblijven in een aangewezen inrichting.
6. De eigenrisicodrager treedt voor de toepassing van het eerste en tweede lid, voorzover het betreft
de naleving door zijn werknemer of gewezen werknemer van plichten die reïntegratie betreffen, in
de plaats van het UWV.
7. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de persoon die tijdens de wachttijd, met
uitzondering van de eerste dag van die wachttijd, geen verzekerde is op grond van deze wet.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 58 van 127
8. De werkgever die een aanvraag heeft ingediend voor of recht heeft op een subsidie als bedoeld in
artikel 36 en de persoon, niet zijnde verzekerde, bedoeld in het eerste lid, die een aanvraag heeft
ingediend voor of recht heeft op een voorziening als bedoeld in artikel 35, verstrekken op verzoek
van het UWV of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie, waarvan het hem
redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kan zijn op de verstrekking of toekenning of op
de duur of de hoogte van het reïntegratie-instrument, aan het UWV.
Artikel 38. Controlevoorschriften
Het UWV kan controlevoorschriften vaststellen. Deze voorschriften gaan niet verder dan strikt
noodzakelijk is voor een juiste uitvoering van deze wet.
Hoofdstuk 10. Handhaving
Artikel 88. Maatregelen UWV
1. Het UWV weigert een uitkering op grond van deze wet geheel of gedeeltelijk, blijvend of tijdelijk
indien:
a. de verzekerde verplichtingen, bedoeld in artikel 27, tweede tot en met vijfde lid, 28, 29, of 30
niet of niet behoorlijk is nagekomen;
b. de verzekerde de verplichting, bedoeld in artikel 27, eerste lid, niet binnen de door het UWV
daarvoor vastgestelde termijn is nagekomen;
c. de verzekerde zich niet houdt aan de verplichting, bedoeld in artikel 64, derde lid, of artikel 65;
d. de verzekerde tijdens het tijdvak, bedoeld in artikel 25, negende lid, zonder deugdelijke grond
heeft nagelaten verweer te voeren tegen of heeft ingestemd met een beëindiging van de
dienstbetrekking.
2. Onverminderd het eerste lid kan het UWV de uitkering blijvend geheel weigeren, indien de
verzekerde door het niet nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 28, eerste lid, het
ontstaan van de arbeidsongeschiktheid opzettelijk heeft veroorzaakt.
3. Het eerste lid is niet van toepassing indien de eigenrisicodrager, op grond van artikel 89, de
bevoegdheid heeft de WGA-uitkering te weigeren.
4. Het UWV kan afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid en volstaan
met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van de
verplichting, bedoeld in artikel 27, eerste lid, indien het niet tijdig nakomen van de verplichting niet
heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, of ter zake van
het zich niet houden aan de voorschriften, bedoeld in artikel 64, derde lid, of in artikel 65, tenzij het
niet tijdig nakomen van de verplichting of het zich niet houden aan de voorschriften plaatsvindt
binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de
belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.
5. Het UWV kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen
aanwezig zijn.
Artikel 90. Afstemming maatregel
1. Een maatregel als bedoeld in artikel 88 of 89 wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de
mate waarin de verzekerde de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een
maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
2. Het opleggen van een maatregel blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een bestuurlijke
boete als bedoeld in artikel 91 wordt opgelegd.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot
het eerste lid, waarbij in ieder geval kan worden geregeld in welke gevallen het UWV kan afzien
van het opleggen van een maatregel.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 59 van 127
Artikel 91. Boete bij niet-nakoming inlichtingenverplichting
1. Het UWV legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of
niet behoorlijk nakomen door de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de
verplichting, bedoeld in artikel 27, eerste lid. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op
grond van het derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een
benadelingsbedrag.
2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet
of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 27, eerste lid, ten onrechte of tot
een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen.
3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger
van de verplichting, bedoeld in artikel 27, eerste lid, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, of
indien een werkgever of een persoon als bedoeld in artikel 27, achtste lid, de verplichtingen op
grond van artikel 27, achtste lid, niet of niet behoorlijk nakomt, legt het UWV een bestuurlijke boete
op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het
Wetboek van Strafrecht.
4. Het UWV kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het derde lid en
volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk
nakomen door de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in
artikel 27, eerste lid, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt
binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan hem een
zodanige waarschuwing is gegeven.
5. Het UWV legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de
verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 27, eerste
lid, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen, van ten
hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf jaar
voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of
strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde
gedraging, die onherroepelijk is geworden.
6. Onder eenzelfde gedraging als bedoeld in het vijfde lid, wordt verstaan het niet of niet behoorlijk
nakomen van de verplichting, bedoeld in de artikelen 27, eerste lid, van deze wet, 25 van de
Werkloosheidswet, 12 van de Toeslagenwet, 12, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening
oudere werklozen, 80 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, of 31, eerste lid, of 49
van de Ziektewet, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering,
ziekengeld of toeslag is verleend.
7. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien jaar indien wegens
de eerdere overtreding, bedoeld in het vijfde lid, de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger
is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
8. Het UWV kan:
a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid;
b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen
aanwezig zijn.
9. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan het UWV de
inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.
10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de
bestuurlijke boete.
11. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van
tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 60 van 127
12.
In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of
hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de
verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger wijzigen.
!
Artikel 96. Invordering bestuurlijke boete
1. Het UWV verrekent de bestuurlijke boete met een uitkering op grond van deze wet, de
Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de
Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
militairen, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Wet arbeid en zorg of een toeslag
op grond van de Toeslagenwet, die de persoon aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd
ontvangt.
2. Onverminderd het eerste lid kan het UWV de bestuurlijke boete verrekenen met een vordering die
degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd op hem heeft.
3. De Sociale verzekeringsbank onderscheidenlijk de gemeente betaalt het bedrag van de
bestuurlijke boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is, op zijn verzoek aan het UWV
indien de persoon aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd een uitkering ontvangt op grond van
de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet, de Wet werk en bijstand, de Wet
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
4. De in artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de raad voor de
kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan het UWV. Indien het UWV
gebruik maakt van deze bevoegdheid, geschiedt de bekendmaking van het dwangbevel, in
afwijking van artikel 4:123, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door middel van
toezending per post aan de persoon aan wie de boete is opgelegd.
5. Zolang de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger zijn verplichting, bedoeld in artikel 91,
negende lid, niet of niet behoorlijk nakomt:
a. is het UWV in afwijking van artikel 4.93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht
bevoegd tot verrekening van de bestuurlijke boete voor zover beslag op de vordering van de
schuldeiser nietig zou zijn;
b. geldt de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering, in afwijking van artikel 4:116 van de Algemene wet bestuursrecht,
niet bij de invordering van een bestuurlijke boete bij dwangbevel.
Artikel 97. Verrekening bestuurlijke boete bij recidive
1. Bij de verrekening, bedoeld in artikel 96, eerste lid, wordt de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel
91, vijfde lid, door het UWV, in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet
bestuursrecht, verrekend gedurende een tijdvak van ten hoogste vijf jaar vanaf het moment van de
dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.
2. Artikel 96, eerste lid, en het eerste lid zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van
de bestuurlijke boete wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in artikel 91, zesde lid, indien en
voor zover op het moment van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de bestuurlijke boete door de
overtreder niet is betaald.
3. Het UWV kan op verzoek van de overtreder besluiten het eerste lid en tweede lid niet of niet meer
toe te passen indien, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
4. De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete op grond van artikel 96,
eerste lid, na het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, onverlet.
5. Indien als gevolg van de verrekening, bedoeld in het eerste en tweede lid, algemene bijstand op
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 61 van 127
grond van de Wet werk en bijstand wordt toegekend, wordt bij de verrekening een bij ministeriële
regeling bepaald deel van de uitkering op grond van deze wet op aanvraag vrijgelaten in verband
met zorgkosten, woonkosten en de kosten van kinderen. Het vrij te laten deel van de uitkering kan
afhankelijk worden gesteld van de leefsituatie.
6. Voor de toepassing van het vijfde lid kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden
gesteld.
7. Het vrijgelaten deel, bedoeld in het vijfde lid, is niet vatbaar voor beslag, waaronder begrepen
beslag ingevolge faillissement of toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen.
!
!
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 62 van 127
Tekst geldend op: 23-12-2014)
Controlevoorschriften arbeidsongeschiktheidswetten
2006
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
Gelet op artikel 27 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 38 van de Wet werk
en inkomen naar arbeidsvermogen, artikel 44 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen en artikel 36 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;
Besluit:
Artikel 1
In dit besluit wordt verstaan onder:
a.
b.
c.
d.
e.
f.
UWV: Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
WAO: Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
Wet WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
WAZ: Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;
Wajong: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;
uitkering: uitkering in de zin van hoofdstuk II van de WAO, de hoofdstukken 6 en 7 van de Wet
WIA, hoofdstuk 3 van de WAZ of hoofdstuk 2 van de Wajong;
g. uitkeringsgerechtigde: de persoon aan wie een uitkering ingevolge de WAO, de Wet WIA, de
WAZ of de Wajong is toegekend;
h. aanvrager: de persoon bedoeld in artikel 34, derde lid, van de WAO, artikel 64, derde lid, van
de Wet WIA en artikel 28, vierde lid, van de Wajong.
Artikel 2
De aanvrager maakt met betrekking tot zijn aanvraag van uitkering gebruik van een formulier,
beschikbaar gesteld door het UWV, waarop hij de gegevens vermeldt die voor de beoordeling van de
aanvraag door het UWV noodzakelijk zijn. Het formulier wordt door de aanvrager ondertekend.
Artikel 3
1. De vrijwillig verzekerde die in het jaar voordat hij arbeidsongeschikt is geworden, winst of
inkomsten heeft genoten als zelfstandige voegt bij de aanvraag de aangiften en de aanslagen voor
de Wet inkomstenbelasting 2001 die betrekking hebben op de drie kalenderjaren die aan het
intreden van de arbeidsongeschiktheid zijn voorafgegaan, alsmede de jaarstukken die betrekking
hebben op de drie kalenderjaren of niet met het kalenderjaar samenvallende boekjaren die aan het
intreden van de arbeidsongeschiktheid zijn voorafgegaan.
2. Desgevraagd verstrekt de verzekerde deze gegevens over andere jaren.
Artikel 4
De aanvrager zorgt ervoor – voorzover dat in zijn vermogen ligt – dat het UWV in staat is om de
juistheid en volledigheid van de gegevens die bij de aanvraag zijn verstrekt te onderzoeken.
Artikel 5
1. De aanvrager en de uitkeringsgerechtigde voldoen aan een verzoek van het UWV of een daartoe
schriftelijk door of vanwege het UWV gemachtigd persoon om ten behoeve van de uitvoering van
de WAO, de Wet WIA, de WAZ en de Wajong:
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 63 van 127
a. mondeling of schriftelijk inlichtingen te geven, in het laatste geval binnen twee weken na datum
dagtekening van het schriftelijke verzoek daartoe, tenzij het UWV een andere termijn bepaalt.
De termijn kan in verband met vakantie op verzoek worden verlengd met de duur van de
vakantie;
b. inzage te verlenen in en desgevraagd afschrift te verstrekken van boeken, bescheiden, stukken
en andere gegevensdragers, voor zover deze betekenis hebben of kunnen hebben voor het
vaststellen van het recht op, de hoogte en/of de duur van de uitkering of het bedrag dat
daarvan wordt uitbetaald, dan wel betrekking hebben op zijn reïntegratie;
c. controle door personen, die daarmee door of namens het UWV zijn belast en die zich met een
daartoe strekkende machtiging kunnen legitimeren, mogelijk te maken; daartoe dient hij op zijn
woon- of verblijfsadres bereikbaar te zijn, of er zorg voor te dragen dat de met controle belaste
personen kunnen vernemen waar hij bereikbaar is;
d. op met het UWV afgesproken dagen c.q. uren thuis te zijn en de door of namens het UWV
aangewezen personen gelegenheid te geven tot controle.
2. De aanvrager en de uitkeringsgerechtigde bewaren de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde
stukken tot het einde van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop de stukken
betrekking hebben.
3. De aanvrager en de uitkeringsgerechtigde die in Nederland wonen, zijn verplicht een
vragenformulier van het UWV volledig ingevuld en ondertekend binnen één maand na datum
dagtekening van het schriftelijke verzoek daartoe terug te sturen. De termijn kan in verband met
vakantie op verzoek worden verlengd met de duur van de vakantie.
4. De uitkeringsgerechtigde die arbeid verricht als zelfstandige, beroepsbeoefenaar of meewerkende
echtgenoot legt vóór een door het UWV vastgesteld tijdstip een kopie van de jaarstukken van het
jaar voorafgaande aan dat tijdstip over. De beroepsbeoefenaar die niet verplicht is jaarstukken op
te stellen, legt in plaats hiervan de aangifte inkomstenbelasting over.
Artikel 6
1. De aanvrager of de uitkeringsgerechtigde is verplicht onverwijld mededeling te doen van een
wijziging van zijn woon- of verblijfplaats.
2. De aanvrager of de uitkeringsgerechtigde die voornemens is met vakantie te gaan, doet zo
spoedig mogelijk voor de aanvang van die vakantie doch uiterlijk twee weken voor het vertrek aan
het UWV mededeling van de voorgenomen duur van de vakantie en van de periode waarin deze
zal plaatsvinden.
3. De aanvrager of de uitkeringsgerechtigde doet terstond mededeling aan het UWV van
overschrijding van de voorgenomen duur van de vakantie.
4. Het bepaalde in het tweede en derde lid is van overeenkomstige toepassing op de aanvrager of
uitkeringsgerechtigde die voornemens is naar het buitenland te gaan om een andere reden dan
vakantie.
Artikel 7
Het bepaalde in de voorgaande paragrafen is van overeenkomstige toepassing op de wettelijk
vertegenwoordiger van de uitkeringsgerechtigde en de aanvrager alsmede de instelling als bedoeld in
artikel 54 WAO, artikel 71 Wet WIA, artikel 57 WAZ of artikel 49 Wajong waaraan de
arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt uitbetaald.
Artikel 8
De Controlevoorschriften WAO, WAZ en Wajong 2001 worden ingetrokken.
Artikel 9
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 64 van 127
waarin het wordt geplaatst.
Artikel 10
Dit besluit wordt aangehaald als: Controlevoorschriften arbeidsongeschiktheidswetten 2006.
Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Amsterdam, 18 juli 2006
De Voorzitter Raad van bestuur UWV ,
J.M. Linthorst
!
!
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 65 van 127
(Tekst geldend op: 23-12-2014)
Controlevoorschriften buitenland
arbeidsongeschiktheidswetten 2006
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
Gelet op artikel 27 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 38 van de Wet werk
en inkomen naar arbeidsvermogen, artikel 44 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen en artikel 36 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;
Besluit:
Artikel 1
In dit besluit wordt verstaan onder:
a.
b.
c.
d.
e.
f.
UWV: Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
WAO: Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering;
Wet WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
WAZ: Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;
Wajong: Wet op de arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;
uitkering: de uitkering in de zin van hoofdstuk II van de WAO, de hoofdstukken 6 en 7 van de
Wet WIA, hoofdstuk 3 van de WAZ of hoofdstuk 2 van de Wajong;
g. uitkeringsgerechtigde: de persoon aan wie een uitkering ingevolge de WAO, de Wet WIA, de
WAZ of de Wajong is toegekend;
h. aanvrager: de persoon bedoeld in artikel 34, derde lid, van de WAO, artikel 64, derde lid, van
de Wet WIA en artikel 28, vierde lid, van de Wajong.
Artikel 2
Dit besluit is van toepassing op de aanvrager en de uitkeringsgerechtigde die in het buitenland wonen
of verblijven.
Artikel 3
1. De aanvrager of de uitkeringsgerechtigde is verplicht een vragenformulier van het UWV volledig
ingevuld en ondertekend terug te sturen binnen een door het UWV gestelde termijn. De termijn
kan in verband met vakantie op verzoek worden verlengd met de duur van de vakantie.
2. De aanvrager of de uitkeringsgerechtigde zorgt ervoor – voorzover dat in zijn vermogen ligt – dat
het UWV in staat is om de juistheid en volledigheid van de gegevens die door de aanvrager of
uitkeringsgerechtigde zijn verstrekt te onderzoeken.
3. De aanvrager en de uitkeringsgerechtigde voldoen aan een verzoek van het UWV om ten behoeve
van de uitvoering van de WAO, de Wet WIA, de WAZ en de Wajong:
a. op door het UWV vast te stellen tijdstippen een door een bevoegde autoriteit gewaarmerkt
levensbewijs over te leggen;
b. na een oproep van het UWV op een door het UWV te bepalen kantoor te verschijnen en de
gevraagde gegevens te verstrekken;
c. mee te werken aan verificatie van de gegevens door een door het UWV aangewezen orgaan.
4. Indien nodig ondertekent de aanvrager of uitkeringsgerechtigde een machtiging aan het UWV om
verificatie door het aangewezen orgaan mogelijk te maken. Op deze machtiging dient vermeld te
staan de naam van het orgaan en welke gegevens gecontroleerd mogen worden.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 66 van 127
Artikel 4
Het bepaalde in de voorgaande artikelen is van overeenkomstige toepassing op de wettelijke
vertegenwoordiger van de aanvrager en de uitkeringsgerechtigde, alsmede de instelling bedoeld in
artikel 54 WAO, artikel 71 Wet WIA, artikel 57 WAZ of artikel 49 Wajong waaraan de
arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt betaald.
Artikel 5
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant
waarin het wordt geplaatst.
Artikel 6
De Controlevoorschriften buitenland WAO, WAZ en Wajong worden ingetrokken.
Artikel 7
Dit besluit wordt aangehaald als: Controlevoorschriften buitenland arbeidsongeschiktheidswetten
2006.
Dit besluit wordt met de toelichting in de Staatscourant gepubliceerd.
Amsterdam, 18 juli 2006
De Voorzitter Raad van bestuur UWV ,
J.M. Linthorst
!
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 67 van 127
Uittreksel Toeslagenwet
Artikel 11a
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit
tot toekenning van toeslag en terzake van weigering van toeslag, herziet het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a,
eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog
bedrag verlenen van toeslag;
b. indien anderszins de toeslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a,
eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht
op toeslag bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 12
Degene die aanspraak maakt op toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger,
alsmede de instelling aan welke ingevolge artikel 22 toeslag wordt uitbetaald, zijn verplicht aan het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle
feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij
van invloed kunnen zijn op het recht op toeslag, de hoogte van de toeslag, het geldend maken van het
recht op toeslag of op het bedrag van de toeslag dat wordt betaald. Deze verplichting geldt niet indien
die feiten en omstandigheden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kunnen worden
vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen
worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling
wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 12a
1. In aanvulling op artikel 12 kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen degene die
aanspraak maakt op toeslag of zijn wettelijke vertegenwoordiger verzoeken aan te tonen dat:
a. degene die aanspraak maakt op toeslag een ongehuwde is als bedoeld in artikel 2, tweede of
derde lid, onderdeel a en onderdeel b, onder 1°, 2° of 3°;
b. de feitelijke woonsituatie van degene die aanspraak maakt op toeslag, van zijn echtgenoot of
van een kind in overeenstemming is met het verstrekte adres van hemzelf, zijn echtgenoot of
van zijn kind.
Teneinde hem daartoe in de gelegenheid te stellen kan het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen bij die verzoeken aanbieden met de toestemming van degene die
aanspraak maakt op toeslag dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger de woning van degene die
aanspraak maakt op toeslag binnen te treden.
2. Indien degene die aanspraak maakt op toeslag dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger niet
desgevraagd aantoont dat degene die aanspraak maakt op toeslag een ongehuwde is als bedoeld
in artikel 2, tweede lid, of derde lid, onderdeel a en onderdeel b, onder 1°, 2° of 3°, wordt de
toeslag toegekend respectievelijk herzien naar een hoogte gelijk aan het verschil tussen de helft
van het bedrag, bedoeld in artikel 8, eerste lid, en het inkomen per dag.
Artikel 13
Degene die aanspraak maakt op toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger,
alsmede de instelling aan welke ingevolge artikel 22 toeslag wordt uitbetaald, zijn verplicht de
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 68 van 127
voorschriften, bedoeld in artikel 30, op te volgen en anderszins aan het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor
de uitvoering van deze wet.
Artikel 14
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen weigert de toeslag tijdelijk of blijvend, geheel of
gedeeltelijk ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door degene die aanspraak maakt op
een toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van een verplichting als bedoeld
in artikel 13 of artikel 55, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen,
dan wel ter zake van het niet binnen de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
daarvoor vastgestelde termijn nakomen door genoemde personen van een verplichting als
bedoeld in artikel 12.
2. Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de
mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een
maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een maatregel
als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake
van het niet of niet tijdig nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 12, indien dit niet
heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag, tenzij het niet
tijdig nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf
de datum waarop eerder aan degene die aanspraak maakt op toeslag, zijn echtgenoot of zijn
wettelijk vertegenwoordiger een zodanige waarschuwing is gegeven.
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een maatregel
indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
5. Het opleggen van een maatregel blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een bestuurlijke
boete als bedoeld in artikel 14a wordt opgelegd.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot
het eerste en tweede lid.
Artikel 14a
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste
het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door degene die aanspraak
maakt op een toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting,
bedoeld in artikel 12. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde
lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag.
2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet
of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 12, ten onrechte of tot een te
hoog bedrag aan toeslag is ontvangen.
3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door degene die aanspraak maakt op een toeslag, zijn
echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 12, niet
heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel
23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een
bestuurlijke boete als bedoeld in het derde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke
waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel
12, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode
van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan degene die aanspraak maakt op een
toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger een zodanige waarschuwing is
gegeven.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 69 van 127
5. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op wegens het niet
of niet behoorlijk nakomen door degene die aanspraak maakt op een toeslag, zijn echtgenoot, of
zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 12, als gevolg waarvan ten
onrechte of tot een te hoog bedrag aan toeslag is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het
benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan
van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens
een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.
6. Onder eenzelfde gedraging als bedoeld in het vijfde lid wordt verstaan het niet of niet behoorlijk
nakomen van de verplichting, bedoeld in de artikelen 12 van deze wet, 25 van de
Werkloosheidswet, 70, eerste en tweede lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen, 12, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, 80 van de Wet
op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 2:7, eerste lid, of 3:74 van de Wet werk en
arbeidsondersteuning jonggehandicapten, 27, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen, 31, eerste lid, of 49 van de Ziektewet, als gevolg waarvan ten onrechte of tot
een te hoog bedrag aan uitkering, inkomensvoorziening, ziekengeld of toeslag is verleend.
7. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien jaar indien wegens
de eerdere overtreding, bedoeld in het vijfde lid, degene die aanspraak maakt op een toeslag, zijn
echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger is gestraft met een onvoorwaardelijke
gevangenisstraf.
8. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan:
a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid;
b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen
aanwezig zijn.
9. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de
tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.
10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de
bestuurlijke boete.
11. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van
tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.
12.
In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of
hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de degene
die aanspraak maakt op een toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger wijzigen.
Artikel 14g
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verrekent de bestuurlijke boete met een toeslag
op grond van deze wet, een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet
werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de
Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet werk en arbeidsondersteuning
jonggehandicapten, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, de Wet
inkomensvoorziening oudere werklozen of de Wet arbeid en zorg, die degene aan wie de
bestuurlijke boete is opgelegd ontvangt.
2. Onverminderd het eerste lid kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de bestuurlijke
boete verrekenen met een vordering die degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd op hem
heeft.
3. De Sociale verzekeringsbank onderscheidenlijk de gemeente betaalt het bedrag van de
bestuurlijke boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is, op zijn verzoek aan het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen indien degene aan wie een bestuurlijke boete is
opgelegd een uitkering ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet, de Algemene
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 70 van 127
nabestaandenwet, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
4. De in artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de raad voor de
kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen. Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen gebruik
maakt van deze bevoegdheid, geschiedt de bekendmaking van het dwangbevel, in afwijking van
artikel 4:123, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door middel van toezending per post
aan degene aan wie de boete is opgelegd.
5. Zolang degene die aanspraak maakt op een toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke
vertegenwoordiger zijn verplichting, bedoeld in artikel 14a, negende lid, niet of niet behoorlijk
nakomt:
a. is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in afwijking van artikel 4.93, vierde lid, van
de Algemene wet bestuursrecht bevoegd tot verrekening van de bestuurlijke boete voor zover
beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn;
b. geldt de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering, in afwijking van artikel 4:116 van de Algemene wet bestuursrecht,
niet bij de invordering van een bestuurlijke boete bij dwangbevel.
Artikel 14h
1. Bij de verrekening, bedoeld in artikel 14g, eerste lid, wordt de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel
14a, vijfde lid, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, in afwijking van artikel 4:93,
vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verrekend gedurende een tijdvak van ten hoogste
vijf jaar vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.
2. Artikel 14g, eerste lid, en het eerste lid zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening
van de bestuurlijke boete wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in artikel 14a, zesde lid, indien
en voor zover op het moment van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de bestuurlijke boete door
de overtreder niet is betaald.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan op verzoek van de overtreder besluiten het
eerste lid en tweede lid niet of niet meer toe te passen indien, gelet op bijzondere
omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
4. De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete op grond van artikel 14g,
eerste lid, na het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, onverlet.
5. Indien als gevolg van de verrekening, bedoeld in het eerste en tweede lid, algemene bijstand op
grond van de Wet werk en bijstand wordt toegekend, wordt bij de verrekening een bij ministeriële
regeling bepaald deel van de toeslag op grond van deze wet op aanvraag vrijgelaten in verband
met zorgkosten, woonkosten en de kosten van kinderen. Het vrij te laten deel van de toeslag kan
afhankelijk worden gesteld van de leefsituatie.
6. Voor de toepassing van het vijfde lid kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden
gesteld.
7. Het vrijgelaten deel, bedoeld in het vijfde lid, is niet vatbaar voor beslag, waaronder begrepen
beslag ingevolge faillissement of toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen.
!
!
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 71 van 127
Tekst geldend op: 23-12-2014)
Controlevoorschriften toeslagenwet
Het Landelijk instituut sociale verzekeringen;
Gelet op artikel 30 van de Toeslagenwet,
Besluit de navolgende controlevoorschriften vast te stellen:
I. Algemeen
Artikel 1
1. Degene die aanspraak maakt op een toeslag dient een schriftelijke aanvraag om een toeslag in op
het door het Landelijk instituut sociale verzekeringen daartoe aangewezen adres, door middel van
een door het Landelijk instituut sociale verzekeringen ter beschikking gesteld formulier, waarop de
voor het beoordelen van de aanvraag gewenste gegevens zijn vermeld en dat door degene die
aanspraak maakt op een toeslag volledig is ingevuld en ondertekend.
2. Indien degene die aanspraak maakt op een toeslag gehuwd is, wordt de aanvraag ook door de
echtgenoot ondertekend.
3. De aanvraag wordt gedaan binnen zes weken na het ontstaan van het recht op toeslag. Indien het
recht op loondervingsuitkering als bedoeld in de Toeslagenwet nog niet is vastgesteld, dient de
aanvraag om toeslag gedaan te worden uiterlijk zes weken na afgifte van de definitieve
toekenningsbeslissing van de loondervingsuitkering.
Artikel 2
1. Zo dikwijls als het Landelijk instituut sociale verzekeringen daarom verzoekt, doet degene die
aanspraak maakt op een toeslag, tegen een door het Landelijk instituut sociale verzekeringen aan
te geven tijdstip, op een door het Landelijk instituut sociale verzekeringen voorgeschreven wijze en
aangewezen adres, opgave van de gegevens die van belang zijn voor het beoordelen van het
recht op toeslag, de hoogte van de toeslag, het geldend maken van het recht op toeslag of op het
bedrag van de toeslag dat wordt betaald.
2. Indien degene die aanspraak maakt op een toeslag gehuwd is, geldt het bepaalde in het eerste lid
eveneens voor de echtgenoot.
Artikel 3
1. Degene die aanspraak maakt op een toeslag alsmede de eventuele echtgenoot:
a. verschijnen op een aangegeven plaats en tijd op verzoek van het Landelijk instituut sociale
verzekeringen;
b. zijn aanwezig op hun woon- of verblijfplaats op door het Landelijk instituut sociale
verzekeringen aan te wijzen uren;
c. maken controle door inspecteurs, die zich met een daartoe strekkende machtiging kunnen
legitimeren, mogelijk;
d. nemen, indien zij niet bereikbaar zijn op hun woon- of verblijfplaats, de mededelingen op de
aldaar door de inspecteur achtergelaten kaart in acht;
e. geven van een wijziging in hun woon- of verblijfplaats onverwijld kennis aan het Landelijk
instituut sociale verzekeringen;
f. verlenen inzage en verstrekken tegen kostprijs kopieën, op verzoek van het landelijk instituut
sociale verzekeringen, van boeken, bescheiden stukken en andere gegevens dragers, voor
zover deze betekenis kunnen hebben voor het recht op toeslag, de hoogte van de toeslag, het
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 72 van 127
geldend maken van het recht op toeslag of op het bedrag van de toeslag dat wordt betaald.
2. Ten behoeve van de uitvoering van de wet blijven de verplichtingen als bedoeld in het eerste lid,
onderdelen a en f, ook na het verstrekken van een toeslag van toepassing.
3. Met een inspecteur als genoemd in het eerste lid, wordt bedoeld een door of namens het Landelijk
instituut sociale verzekeringen aangewezen en schriftelijk gemachtigd persoon
Artikel 4
1. Degene die aanspraak maakt op een toeslag, legt desgevraagd aan het Landelijk instituut sociale
verzekeringen over een verklaring van en ondertekend door een eventuele (voormalig) werkgever
of werkgevers, waarin de werkgever of elk van de werkgevers de juistheid van de gegevens,
bedoeld in de artikelen 1 en 2 van dit besluit, bevestigt.
2. Het bepaalde in het eerste lid geldt ook voor de eventuele echtgenoot van degene die aanspraak
maakt op een toeslag, met betrekking tot de werkgever of werkgevers van de echtgenoot.
II. Betaling aan derden
Artikel 5
Indien de toeslag ingevolge artikel 22 Toeslagenwet niet wordt uitbetaald aan degene die aanspraak
maakt op een toeslag doch aan de raad, de instelling of de gemeente als bedoeld in artikel 22
Toeslagenwet, zijn de verplichtingen die voortvloeien uit de bepalingen van deze controlevoorschriften
van overeenkomstige toepassing op die raad, die instelling of die gemeente.
III. Slotbepalingen
Artikel 6
De controlevoorschriften van de bedrijfsverenigingen, die krachtens artikel 7 van de Invoeringswet
Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 gelden als besluiten van het Landelijk Instituut sociale
verzekeringen, worden ingetrokken.
Artikel 7
Dit besluit treedt in werking op 1 juni 1998.
Artikel 8
Dit besluit kan worden aangehaald als: Controlevoorschriften toeslagenwet.
Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Amsterdam, 22 april 1998
J.F. Buurmeijer,
voorzitter
!
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 73 van 127
Uittreksel Werkloosheidswet
!
Artikel 25
De werknemer is verplicht aan het UWV op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en
omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed
kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de
duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald. Deze
verplichting geldt niet, voor zover een recht op uitkering niet geldend kan worden gemaakt als gevolg
van een blijvend gehele weigering. Deze verplichting geldt evenmin indien die feiten en
omstandigheden door het UWV kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als
authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te
wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de derde zin van
toepassing is.
Artikel 26
1. De werknemer is verplicht:
a. [vervallen;]
b. binnen één week na het intreden van zijn werkloosheid bij het UWV een aanvraag om een
uitkering in te dienen;
c. de voorschriften op te volgen die het UWV ten behoeve van een doelmatige controle stelt;
d. zich als werkzoekende bij het UWV te laten registreren en die registratie tijdig te doen
verlengen, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 30b, derde lid, van de
Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
e. mee te werken aan de activiteiten die bevorderlijk zijn voor zijn inschakeling in de arbeid,
bedoeld in de hoofdstukken VI en XA;
f. mee te werken aan een scholing of opleiding die noodzakelijk wordt geacht voor zijn
inschakeling in de arbeid, beschikbaar te zijn voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 7,
eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand en mee te werken aan het verkrijgen van
die voorzieningen;
g. mee te werken aan een voor hem gewenst onderzoek naar zijn arbeidsgeschiktheid door een
arts, een psycholoog of een beroepskeuze-adviseur;
h. te voldoen aan de andere voorwaarden die het UWV op grond van artikel 101, tweede lid, stelt;
i. de hem op grond van hoofdstuk VI opgelegde verplichtingen na te komen; en
j. de voorschriften op te volgen die het UWV stelt in verband met het genieten van vakantie
tijdens de duur van de uitkering;
k. mee te werken aan het opstellen van de re-integratievisie, bedoeld in artikel 30a, vierde lid, van
de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, en het re-integratieplan, bedoeld in
artikel 30a, zesde lid, van die wet;
l. te voldoen aan de verplichtingen die zijn opgenomen in de re-integratievisie, bedoeld in artikel
30a, vierde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, en het reintegratieplan, bedoeld in artikel 30a, zesde lid, van die wet;
m. bij deelname aan een re-integratietraject de reden van het niet naleven van zijn reintegratieverplichtingen onmiddellijk aan het re-integratiebedrijf mee te delen.
2.
Het UWV is bevoegd regels te stellen met betrekking tot het tijdstip van registratie, bedoeld in het
eerste lid, onderdeel d.
3. Onze Minister is bevoegd regels te stellen waarbij bepaalde groepen werknemers worden
vrijgesteld van verplichtingen, hun op grond van het eerste lid, onderdelen d, f of g, opgelegd.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld op grond waarvan
aan werknemers in individuele gevallen tijdelijk ontheffing kan worden verleend van verplichtingen,
hun op grond van het eerste lid, onderdelen d, f of g, opgelegd.
5. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen e en f, en de hoofdstukken VI en XA wordt niet
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 74 van 127
als arbeid beschouwd arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3
van de Wet sociale werkvoorziening.
Artikel 26a
1. De artikelen 24, eerste lid, onderdeel b, en 26, eerste lid, onderdelen d tot en met g en k tot en met
m, zijn niet van toepassing op de werknemer die blijkens een indicatiebeschikking of
herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoort van de Wet sociale werkvoorziening.
2. De artikelen 19, eerste lid, onderdeel k, 26, eerste lid, onderdelen d tot en met g en i tot en met m,
zijn niet van toepassing, en artikel 24, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, 2° en 4°, is van toepassing
alsof het recht op uitkering is geëindigd, op de werknemer:
a. op wie artikel 35aa, eerste lid, van toepassing is; en
b. van wie de werkzaamheden als werknemer een zodanige omvang hebben dat ten opzichte van
zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek minder dan vijf arbeidsuren of minder dan
de helft van zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek zou resteren, indien artikel
20, eerste lid, onderdeel b, van toepassing zou zijn geweest.
Artikel 27
1. Het UWV weigert de uitkering blijvend over het aantal uren waarover het recht op uitkering niet zou
zijn ontstaan of zou zijn geëindigd, ter zake van het niet nakomen door de werknemer van een
verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of onderdeel b, onder 3°, tenzij het
niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten.
In dat geval weigert het UWV de uitkering niet over de volledige duur van de uitkering, doch over
ten hoogste een periode van 26 weken over de helft van het aantal uren waarover het recht op
uitkering zou zijn geëindigd of niet zou zijn ontstaan.
2. Indien de werknemer een verplichting, hem op grond van artikel 24, eerste lid, onderdeel b, onder
2°, opgelegd, niet is nagekomen, weigert het UWV de uitkering blijvend over het aantal uren
waarover het recht op uitkering zou zijn geëindigd of niet zou zijn ontstaan:
a. indien de werknemer de betreffende arbeid zou hebben aanvaard of verkregen; of
b. indien, in plaats van artikel 35aa, eerste lid, artikel 20, eerste lid, onderdeel b, van toepassing
zou zijn geweest en de werknemer de betreffende arbeid zou hebben aanvaard of verkregen.
3. Het UWV weigert de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk ter zake van het niet of niet
behoorlijk nakomen door de werknemer van een verplichting als bedoeld in de artikelen 24, eerste
lid, onderdeel b, onder 1° of 4°, of vijfde lid, of 26, artikel 55, tweede lid, van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen of artikel 28, tweede lid, van de Wet werk en inkomen
naar arbeidsvermogen, dan wel ter zake van het niet binnen de door het UWV daarvoor
vastgestelde termijn nakomen door de werknemer van een verplichting als bedoeld in artikel 25.
4. Het UWV weigert de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk indien de verzekerde,
bedoeld in de Ziektewet, die gedurende de eerste dertien weken van zijn ongeschiktheid tot het
verrichten van zijn arbeid wegens ziekte een uitkering ontvangt op grond van deze wet een
verplichting voortvloeiend uit artikel 45, eerste lid, van de Ziektewet niet is nagekomen.
5. Het opleggen van een maatregel op grond van het vierde lid blijft achterwege indien voor dezelfde
gedraging een maatregel op grond van het eerste, tweede of derde lid kan worden opgelegd.
6. Een maatregel als bedoeld in het derde of vierde lid wordt afgestemd op de ernst van de
gedraging en de mate waarin de werknemer de gedraging verweten kan worden. Van het
opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid
ontbreekt.
7. Het UWV kan afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het derde of vierde lid en
volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen
van een verplichting als bedoeld in artikel 25, indien het niet tijdig nakomen van de verplichting,
niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, of ter zake
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 75 van 127
van het zich niet houden aan een voorschrift als bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdelen b of d,
tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting, of het zich niet houden aan de voorschriften,
plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de
werknemer een zodanige waarschuwing is gegeven.
8. Het UWV kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen
aanwezig zijn.
9. Het opleggen van een maatregel blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een bestuurlijke
boete als bedoeld in artikel 27a wordt opgelegd.
10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot
het derde, vierde en zesde lid.
Artikel 27a
1. Het UWV legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of
niet behoorlijk nakomen door de werknemer van de verplichting, bedoeld in artikel 25. De
bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde lid zou worden opgelegd
indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag.
2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet
of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 25, ten onrechte of tot een te
hoog bedrag aan uitkering is ontvangen.
3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van de verplichting, bedoeld in
artikel 25, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt het UWV een bestuurlijke boete op van
ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht.
4. Het UWV kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het derde lid en
volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk
nakomen door de werknemer van de verplichting, bedoeld in artikel 25, tenzij het niet of niet
behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen
vanaf de datum waarop eerder aan de werknemer een zodanige waarschuwing is gegeven.
5. Het UWV legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de
werknemer van de verplichting, bedoeld in artikel 25, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te
hoog bedrag aan uitkering is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag
indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding
een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere
overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.
6. Onder eenzelfde gedraging als bedoeld in het vijfde lid wordt verstaan het niet of niet behoorlijk
nakomen van de verplichting, bedoeld in de artikelen 25 van deze wet, 12 van de Toeslagenwet,
12, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, 80 van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering, 27, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen, 31, eerste lid, of 49 van de Ziektewet, als gevolg waarvan ten onrechte of tot
een te hoog bedrag aan uitkering, ziekengeld of toeslag is verleend.
7. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien jaar indien wegens
de eerdere overtreding, bedoeld in het vijfde lid, de werknemer is gestraft met een
onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
8. Het UWV kan:
a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid;
b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen
aanwezig zijn.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 76 van 127
9. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan het UWV de
inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.
10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de
bestuurlijke boete.
11. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van
tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.
12.
In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of
hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de
werknemer wijzigen.!
Artikel 27g
1. Het UWV verrekent de bestuurlijke boete met een uitkering op grond van deze wet, de Ziektewet,
de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de
Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
militairen, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Wet arbeid en zorg of een toeslag
op grond van de Toeslagenwet, die de overtreder ontvangt.
2. Onverminderd het eerste lid kan het UWV de bestuurlijke boete verrekenen met een vordering die
degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd op hem heeft.
3. De Sociale verzekeringsbank onderscheidenlijk de gemeente betaalt het bedrag van de
bestuurlijke boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is, op zijn verzoek aan het UWV
indien de overtreder een uitkering ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet, de
Algemene nabestaandenwet, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en
gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en
gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
4. De in artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de raad voor de
kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan het UWV. Indien het UWV
gebruik maakt van deze bevoegdheid, geschiedt de bekendmaking van het dwangbevel, in
afwijking van artikel 4:123, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door middel van
toezending per post aan degene aan wie de boete is opgelegd.
5. Zolang de overtreder zijn verplichting, bedoeld in artikel 27a, negende lid, niet of niet behoorlijk
nakomt:
a. is het UWV in afwijking van artikel 4.93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht
bevoegd tot verrekening van de bestuurlijke boete voor zover beslag op de vordering van de
schuldeiser nietig zou zijn;
b. geldt de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering, in afwijking van artikel 4:116 van de Algemene wet bestuursrecht,
niet bij de invordering van een bestuurlijke boete bij dwangbevel.
Artikel 27h
1. Bij de verrekening, bedoeld in artikel 27g, eerste lid, wordt de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel
27a, vijfde lid, door het UWV, in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet
bestuursrecht, verrekend gedurende een tijdvak van ten hoogste vijf jaar vanaf het moment van de
dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.
2. Artikel 27g, eerste lid, en het eerste lid zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening
van de bestuurlijke boete wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in artikel 27a, zesde lid, indien
en voor zover op het moment van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de bestuurlijke boete door
de overtreder niet is betaald.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 77 van 127
3. Het UWV kan op verzoek van de overtreder besluiten het eerste en tweede lid niet of niet meer toe
te passen indien, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
4. De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete op grond van artikel 27g,
eerste lid, na het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, onverlet.
5. Indien als gevolg van de verrekening, bedoeld in het eerste en tweede lid, algemene bijstand op
grond van de Wet werk en bijstand wordt toegekend, wordt bij de verrekening een bij ministeriële
regeling bepaald deel van de uitkering op grond van deze wet op aanvraag vrijgelaten in verband
met zorgkosten, woonkosten en de kosten van kinderen. Het vrij te laten deel van de uitkering kan
afhankelijk worden gesteld van de leefsituatie.
6. Voor de toepassing van het vijfde lid kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden
gesteld.
7. Het vrijgelaten deel, bedoeld in het vijfde lid, is niet vatbaar voor beslag, waaronder begrepen
beslag ingevolge faillissement of toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen.
Artikel 27i
Indien het UWV de werknemer de uitkering op grond van deze wet tijdelijk of blijvend, geheel of
gedeeltelijk heeft geweigerd dan wel hem een bestuurlijke boete heeft opgelegd, stelt het UWV het
reïntegratiebedrijf dat ten behoeve van die verzekerde werkzaamheden gericht op vergroting van de
mogelijkheden tot het verrichten van arbeid of op inschakeling in arbeid verricht, van dat besluit in
kennis voorzover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de werkzaamheden door het
reïntegratiebedrijf.
Artikel 28
Indien het UWV een maatregel als bedoeld in artikel 27 heeft opgelegd, zet het in geval van herleving
van het recht op uitkering als bedoeld in artikel 21 een weigering van de uitkering voort.
!
!
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 78 van 127
Uittreksel Ziektewet
Artikel 29g
1. De verzekerde die ziekengeld ontvangt is verplicht in voldoende mate te trachten mogelijkheden
tot het verrichten van passende arbeid te behouden of te verkrijgen.
2. Ter naleving van de plicht, bedoeld in het eerste lid, is de verzekerde die ziekengeld ontvangt in
elk geval verplicht:
a. zich geneeskundig te laten behandelen of aanwijzingen van een arts op te volgen indien het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het re-integratiebedrijf in opdracht van het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, daartoe opdracht geeft en zijn genezing niet te
belemmeren;
b. mee te werken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op zijn inschakeling in de arbeid, die
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wenselijk acht voor verkrijging van
mogelijkheden tot verrichten van passende arbeid;
c. mee te werken aan aanpassing van de arbeidsplaats en aan persoonsgebonden voorzieningen
die het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verstrekt voor verkrijging van
mogelijkheden tot het verrichten van passende arbeid en zo nodig trachten die aanpassing en
die voorzieningen te verkrijgen;
d. mee te werken aan het opstellen van het plan van aanpak, bedoeld in artikel 26, eerste lid, van
de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, en het re-integratieplan, bedoeld in artikel
30a, zesde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
e. te voldoen aan verplichtingen die zijn opgenomen in het plan van aanpak en het reintegratieplan, bedoeld in onderdeel d.
Artikel 30
1. De zieke werknemer is verplicht:
a. passende arbeid te verrichten indien hij daartoe in de gelegenheid wordt gesteld;
b. in voldoende mate te trachten passende arbeid te verkrijgen; en
c. geen eisen te stellen in verband met door hem te verrichten arbeid die het aanvaarden of
verkrijgen van passende arbeid belemmeren.
2. Weigert de werknemer die aanspraak maakt op ziekengeld zonder deugdelijke grond de arbeid,
bedoeld in het eerste lid, te verrichten, dan wordt het loon dat hij zou hebben ontvangen indien hij
deze arbeid wel verricht had, beschouwd als inkomen als bedoeld in artikel 31, eerste lid.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de in het eerste lid bedoelde werknemer
verplichten zich als werkzoekende te laten registreren en die registratie tijdig te doen verlengen,
indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 30b van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de door hem daartoe aangewezen
deskundige kunnen degene aan wie ziekengeld is toegekend voorschriften geven in het belang
van een behandeling of van genezing dan wel voorzover dit voortvloeit uit de taak, bedoeld in
artikel 30 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, tot behoud, herstel en
bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid.
5. Als passende arbeid als bedoeld in het eerste lid wordt beschouwd alle arbeid die voor de
krachten en bekwaamheden van de werknemer is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van
lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd. Niet als passende
arbeid wordt beschouwd arbeid op grond van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in hoofdstuk 2
van de Wet sociale werkvoorziening.
6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het begrip
passende arbeid, bedoeld in het eerste en vijfde lid.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 79 van 127
Artikel 30a
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit
tot toekenning van ziekengeld en terzake van weigering van ziekengeld, herziet het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijk besluit of trekt hij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 30, 31, 38,
45 of 49 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ziekengeld;
b. indien anderszins het ziekengeld ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 31, 45 of 49
ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op ziekengeld bestaat.
2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan geheel of gedeeltelijk van herziening of
intrekking afzien indien daarvoor dringende redenen zijn.
Artikel 30b
1. De intrekking of verlaging van een uitkering, die voortvloeit uit het door de werkgever ingesteld
bezwaar of beroep, vindt niet eerder plaats dan de dag volgend op die waarop de beslissing op
bezwaar is bekendgemaakt of de uitspraak is gedaan. De eerste zin is van overeenkomstige
toepassing in geval van intrekking van het bezwaar of beroep omdat het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen geheel of gedeeltelijk is tegemoet gekomen aan het bezwaar of beroep
van de werkgever.
2. Het eerste lid geldt niet, indien de uitkering door eigen schuld of toedoen van de werknemer ten
onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
Artikel 31
1. De verzekerde die aanspraak maakt op ziekengeld en tevens inkomen geniet, is verplicht hiervan
vóór de uitkering van ziekengeld op door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in zijn
reglement te bepalen wijze mededeling te doen.
2. Op het ziekengeld wordt in mindering gebracht:
p/100 x A x B/C waarbij:
p.
A.
B.
C.
staat voor het percentage van het dagloon dat de verzekerde als ziekengeld ontvangt;
staat voor het inkomen;
staat voor het dagloon waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is berekend;
staat voor het dagloon waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering zou zijn berekend indien
dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale
verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen als bedoeld in dit
artikel wordt verstaan. Daarbij kan tevens worden bepaald dat nader te bepalen inkomen dat
gedeeltelijk, niet, of niet langer wordt genoten als gevolg van gewijzigde omstandigheden of enig
handelen of nalaten van betrokkene in aanmerking wordt genomen alsof het wel volledig wordt
genoten.
Artikel 45
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen weigert het ziekengeld geheel of gedeeltelijk,
tijdelijk of blijvend:
a. indien de verzekerde niet binnen redelijke termijn geneeskundige hulp inroept en niet zich
gedurende het gehele verloop van de ziekte onder behandeling blijft stellen of indien hij de
voorschriften van de behandelende arts niet opvolgt;
b. indien de verzekerde gedurende de ongeschiktheid tot werken zich schuldig maakt aan
gedragingen, waardoor zijn genezing wordt belemmerd of nalaat voldoende mee te werken om
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 80 van 127
aanpassing aan zijn ziekte of gebrek te verkrijgen;
c. indien de verzekerde zonder deugdelijke grond nalaat gevolg te geven aan een verzoek,
ingevolge deze wet gedaan door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen om te
verschijnen of indien het geneeskundig onderzoek door een door het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen aangewezen deskundige door toedoen van de verzekerde niet kan
plaatshebben;
d. indien de verzekerde het voorschrift, gegeven in artikel 38a, eerste lid, of in artikel 38ab, eerste
lid, niet opgevolgd heeft;
e. indien de verzekerde zich niet houdt aan de in artikel 39, tweede lid, bedoelde
controlevoorschriften;
f. indien met betrekking tot de ongeschiktheid tot werken bij de uitvoering van de Wet werk en
inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet
arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen onderscheidelijk de Wet werk en
arbeidsondersteuning jonggehandicapten toepassing wordt gegeven aan artikel 88 van de Wet
werk en inkomen naar arbeidsvermogen in verband met het niet naleven van de artikelen 27,
tweede lid, onderdelen a tot en met c, of vijfde lid, 28, eerste lid, 29 of 30, eerste of tweede lid,
van laatstgenoemde wet, artikel 25 of 28, onderdeel a of b, van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 45 of 46, onderdeel a of b, van de Wet
arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, artikel 3:37 of 3:38, eerste lid, onderdeel a of
b, van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten onderscheidelijk artikel 2:67
van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten in verband met het niet naleven
van de artikelen 2:7, tweede lid, onderdelen a tot en met c, en zesde lid, 2:8, eerste lid, 2:31 of
2:32, tweede lid, van laatstgenoemde wet;
g. indien de verzekerde zijn ongeschiktheid tot werken opzettelijk heeft veroorzaakt;
h. indien de verzekerde de verplichting bedoeld in artikel 55, tweede lid, van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of niet behoorlijk is nagekomen;
i. indien de verzekerde de verplichting bedoeld in artikel 31, eerste lid, of 49 niet binnen de door
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen daarvoor vastgestelde termijn is
nagekomen;
j. indien de verzekerde door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het
sectorfonds of het Uitvoeringsfonds voor de overheid benadeelt of zou kunnen benadelen.
Onder benadeling in de zin van dit onderdeel is niet begrepen het niet nakomen van de
verplichtingen, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid, en 49;
k. indien de verzekerde een hem op grond van de artikelen 29g of 30 opgelegde verplichting niet
nakomt, tenzij artikel 30, tweede lid, van toepassing is;
l. indien de verzekerde zonder redelijke gronden niet meewerkt aan een scholing of opleiding die
wenselijk wordt geacht voor zijn inschakeling in de arbeid;
m. indien de verzekerde zonder deugdelijke grond weigert of heeft geweigerd mee te werken aan
door zijn werkgever of door een door die werkgever aangewezen deskundige gegeven
redelijke voorschriften of getroffen maatregelen die erop gericht zijn om de verzekerde in staat
te stellen passende arbeid te verrichten, dan wel indien bij de behandeling van de aangifte of
de beoordeling, bedoeld in artikel 38, tweede lid, blijkt dat de verzekerde zonder deugdelijke
grond onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht;
n. indien de verzekerde zich niet houdt aan het voorschrift, bedoeld in artikel 38, tweede lid,
derde zin;
o. indien de belanghebbende zonder redelijke gronden niet meewerkt aan het opstellen van het
plan van aanpak, bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen, of het re-integratieplan, bedoeld in artikel 30a, derde lid, van de Wet
structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
p. indien de belanghebbende de verplichtingen die zijn opgenomen in het plan van aanpak,
bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, of in het
re-integratieplan, bedoeld in artikel 30a, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie
werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen;
q. indien de verzekerde die recht heeft op arbeidsondersteuning op grond van de Wet werk en
arbeidsondersteuning jonggehandicapten op grond van artikel 2:39, vierde lid, van die wet
geen inkomensvoorziening ontvangt.
2. Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de
mate waarin de verzekerde de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een
maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 81 van 127
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een maatregel
als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake
van het niet tijdig nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 31, eerste lid, 38, tweede lid,
derde zin, of 49, indien het niet tijdig nakomen van de verplichting niet heeft geleid tot het ten
onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, tenzij het niet tijdig nakomen van de
verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop
eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een maatregel
indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
5. Het opleggen van een maatregel blijft achterwege, indien voor dezelfde gedraging:
a. een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 45a wordt opgelegd;
b. een maatregel op grond van artikel 27, vierde lid, van de Werkloosheidswet wordt opgelegd, of
c. een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 27a van de Werkloosheidswet wordt opgelegd.
6. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste
en het tweede lid.
7. Onder benadeling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel j, wordt mede verstaan de situatie dat de
verzekerde zonder deugdelijke grond heeft nagelaten verweer te voeren tegen of heeft ingestemd
met een beëindiging van de dienstbetrekking in de periode, bedoeld in artikel 29, eerste lid.
8. Indien aan de persoon, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdeel d, aanhef en onder 1°, in de
eerste dertien weken van zijn ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte een
maatregel op grond van artikel 27, vierde lid, van de Werkloosheidswet is opgelegd, wordt de
beschikking waarbij die maatregel is opgelegd vanaf de eerste dag van de veertiende week van
zijn ongeschiktheid of zoveel eerder als de uitkering op grond van de Werkloosheidswet eindigt op
grond van het bepaalde in artikel 20, eerste lid, onderdelen a, b, d of e, van de Werkloosheidswet,
geacht gebaseerd te zijn op het eerste lid.
Artikel 45a
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste
het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde van de
verplichting, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid, of 49. De bestuurlijke boete is niet lager dan de
boete die op grond van het derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een
benadelingsbedrag.
2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet
of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid of 49, ten
onrechte of tot een te hoog bedrag aan ziekengeld is ontvangen.
3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde van de verplichting, bedoeld in de
artikelen 31, eerste lid of 49, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een bestuurlijke boete op van ten hoogste het
bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een
bestuurlijke boete als bedoeld in het derde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke
waarschuwing ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde van de
verplichting, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid of 49, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen
van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum
waarop eerder aan de verzekerde een zodanige waarschuwing is gegeven.
5. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op wegens het niet
of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde van de verplichting, bedoeld in de artikelen 31,
eerste lid, of 49, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan ziekengeld is
ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 82 van 127
vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke
boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit
eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.
6. Onder eenzelfde gedraging als bedoeld in het vijfde lid wordt verstaan het niet of niet behoorlijk
nakomen van de verplichting, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid, of 49 van deze wet, 12 van de
Toeslagenwet, 25 van de Werkloosheidswet, 12, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening
oudere werklozen, 80 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, of 27, eerste lid, van
de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te
hoog bedrag aan uitkering, ziekengeld of toeslag is verleend.
7. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien jaar indien wegens
de eerdere overtreding, bedoeld in het vijfde lid, de verzekerde is gestraft met een
onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
8. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan:
a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid;
b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen
aanwezig zijn.
9. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de
tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.
10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de
bestuurlijke boete.
11. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van
tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.
12. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger
beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de verzekerde
wijzigen.
13. Er wordt geen bestuurlijke boete opgelegd indien voor dezelfde gedraging een bestuurlijke boete
als bedoeld in artikel 27a van de Werkloosheidswet wordt opgelegd.
Artikel 45g
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verrekent de bestuurlijke boete met een
uitkering op grond van deze wet, de Werkloosheidswet, de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet
arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet werk en arbeidsondersteuning
jonggehandicapten, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, de Wet
inkomensvoorziening oudere werklozen, de Wet arbeid en zorg of een toeslag op grond van de
Toeslagenwet, die degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd ontvangt.
2. Onverminderd het eerste lid kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de bestuurlijke
boete verrekenen met een vordering die degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd op hem
heeft.
3. De Sociale verzekeringsbank onderscheidenlijk de gemeente betaalt het bedrag van de
bestuurlijke boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is, op zijn verzoek aan het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen indien degene aan wie een bestuurlijke boete is
opgelegd een uitkering ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet, de Algemene
nabestaandenwet, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 83 van 127
4. De in artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de raad voor de
kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen. Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen gebruik
maakt van deze bevoegdheid, geschiedt de bekendmaking van het dwangbevel, in afwijking van
artikel 4:123, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door middel van toezending per post
aan de persoon aan wie de boete is opgelegd.
5. Zolang de verzekerde zijn verplichting, bedoeld in artikel 45a, negende lid, niet of niet behoorlijk
nakomt:
a. is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in afwijking van artikel 4.93, vierde lid, van
de Algemene wet bestuursrecht bevoegd tot verrekening van de bestuurlijke boete voor zover
beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn;
b. geldt de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering, in afwijking van artikel 4:116 van de Algemene wet bestuursrecht,
niet bij de invordering van een bestuurlijke boete bij dwangbevel.
Artikel 45h
1. Bij de verrekening, bedoeld in artikel 45g, eerste lid, wordt de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel
45a, vijfde lid, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, in afwijking van artikel 4:93,
vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verrekend gedurende een tijdvak van ten hoogste
vijf jaar vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.
2. Artikel 45g, eerste lid, en het eerste lid zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening
van de bestuurlijke boete wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in artikel 45a, zesde lid, indien
en voor zover op het moment van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de bestuurlijke boete door
de overtreder niet is betaald.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan op verzoek van de overtreder besluiten het
eerste lid en tweede lid niet of niet meer toe te passen indien, gelet op bijzondere
omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
4. De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete op grond van artikel 45g,
eerste lid, na het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, onverlet.
5. Indien als gevolg van de verrekening, bedoeld in het eerste en tweede lid, algemene bijstand op
grond van de Wet werk en bijstand wordt toegekend, wordt bij de verrekening een bij ministeriële
regeling bepaald deel van de uitkering op grond van deze wet op aanvraag vrijgelaten in verband
met zorgkosten, woonkosten en de kosten van kinderen. Het vrij te laten deel van de uitkering kan
afhankelijk worden gesteld van de leefsituatie.
6. Voor de toepassing van het vijfde lid kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden
gesteld.
7. Het vrijgelaten deel, bedoeld in het vijfde lid, is niet vatbaar voor beslag, waaronder begrepen
beslag ingevolge faillissement of toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen.
Artikel 45i
Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de verzekerde de uitkering van ziekengeld
op grond van deze wet tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk heeft geweigerd dan wel hem een
bestuurlijke boete heeft opgelegd, stelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het
reïntegratiebedrijf dat ten behoeve van die verzekerde werkzaamheden gericht op vergroting van de
mogelijkheden tot het verrichten van arbeid of op inschakeling in de arbeid verricht, van die
beschikking in kennis voorzover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de werkzaamheden door
het reïntegratiebedrijf.
!
!
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 84 van 127
Tekst geldend op: 23-12-2014)
Controlevoorschriften Ziektewet 2010
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
Gelet op artikel 39, tweede lid, van de Ziektewet;
Besluit:
Artikel 1. Begripsbepalingen
In dit besluit wordt verstaan onder:
a.
verzekerde: degene die op grond van de Ziektewet verzekerd is en ten aanzien van wie het
UWV een aangifte of melding heeft ontvangen dat hij ongeschikt is tot het verrichten van zijn
arbeid als gevolg van ziekte als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet;
b. verzekeringsarts: een arts, werkzaam voor het UWV, die ingeschreven staat in het
specialistenregister van de Sociaal-Geneeskundigen Registratie Commissie, of in opleiding
daarvoor is;
c. telefonische controle: een telefoongesprek tussen de verzekerde en een daartoe aangewezen
medewerker van het UWV, gevoerd nadat het UWV de ziekmelding of aangifte van ziekte heeft
ontvangen.
Artikel 2. Adreswijziging doorgeven
1. De verzekerde meldt elke wijziging in zijn woon- of verblijfsadres onverwijld aan het UWV.
2. Wijzigt de verzekerde zijn woon- of verblijfsadres in Nederland naar een adres buiten Nederland,
dan meldt hij deze wijziging uiterlijk twee weken tevoren aan het UWV, tenzij dit niet in redelijkheid
van hem kan worden gevergd. In het laatste geval doet hij deze melding zo spoedig mogelijk.
Artikel 3. Telefonische controle
1. De verzekerde beantwoordt de vragen die hem bij de telefonische controle worden gesteld.
2. Indien aan de verzekerde de aanwijzing wordt gegeven om gedurende een bepaalde periode
telefonisch bereikbaar te zijn, of op bepaalde tijdstippen telefonisch contact met het UWV op te
nemen, geeft hij daaraan gevolg.
Artikel 4. Medische verklaring
De verzekerde die buiten Nederland verblijft, verstrekt op verzoek van het UWV verklaringen van
behandelend artsen omtrent de aard van de ziekte, de behandeling, de prognose en de beperkingen
voor het verrichten van arbeid.
Artikel 5. Verschijnen op het spreekuur
1. De verzekerde die in Nederland verblijft, geeft gevolg aan een oproep om te verschijnen op het
spreekuur van de verzekeringsarts of een andere medewerker van het UWV.
2. De verzekerde die buiten Nederland verblijft, geeft gevolg aan een oproep om te verschijnen op
het spreekuur van een door het UWV aangewezen arts in het land waar hij verblijft.
3. Indien de verzekerde verhinderd is om te voldoen aan een oproep als bedoeld in het eerste of het
tweede lid, deelt hij dit onverwijld mee aan het UWV, onder opgave van de oorzaak van de
verhindering.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 85 van 127
Artikel 6. Controle op het woon- of verblijfsadres
1. De verzekerde die in Nederland verblijft, maakt het mogelijk dat controle aan huis plaatsvindt door
de verzekeringsarts of een andere medewerker van het UWV, die zich met een daartoe
strekkende machtiging als zodanig kan legitimeren. Hij houdt zich daartoe op zijn woon- of
verblijfsadres bereikbaar tot de eerste telefonische controle heeft plaatsgehad, de eerste oproep
voor het spreekuur is ontvangen, dan wel het eerste bezoek aan huis van de verzekeringsarts of
een andere medewerker heeft plaatsgehad. Is de verzekerde verhinderd te voldoen aan de eerste
oproep voor het spreekuur, dan houdt hij zich op zijn woon- of verblijfsadres bereikbaar totdat een
volgende oproep is ontvangen waaraan hij wel kan voldoen.
2. De verplichting bedoeld in het eerste lid geldt niet na 18.00 uur.
3. UWV kan de verzekerde verplichten om na de eerste telefonische controle, de ontvangst van de
eerste oproep voor het spreekuur of het eerste bezoek aan huis, zich gedurende ten hoogste twee
weken bereikbaar te houden op zijn woon- of verblijfsadres tot 's morgens 10.00 uur en 's middags
van 12.00 uur tot 14.30 uur.
4. De verplichting om zich op het woon- of verblijfsadres bereikbaar te houden geldt niet voor zover
de verzekerde een bezoek brengt aan een behandelend arts, de verzekeringsarts of een andere
medewerker van het UWV, dan wel zijn arbeid hervat, passende arbeid verricht of verplichtingen
nakomt uit een plan van aanpak of een re-integratieplan, of op grond van de Werkloosheidswet.
Artikel 7. Niet hervatten ondanks hersteldverklaring
De verzekerde die op de dag met ingang waarvan de verzekeringsarts hem geschikt heeft geacht zijn
arbeid te verrichten, meent niet tot hervatting in staat te zijn, deelt dit onverwijld telefonisch mee aan
het UWV. Hij volgt de aanwijzingen op die hem in verband met de verzuimcontrole worden gegeven.
Artikel 8. Overdracht aan buitenlands orgaan
Indien het UWV taken betreffende de verzuimcontrole en -begeleiding van de buiten Nederland
verblijvende verzekerde geheel of gedeeltelijk, al dan niet tijdelijk, heeft overgedragen aan het
bevoegde socialeverzekeringsorgaan van het land waar de verzekerde verblijft, en de verzekerde
hiervan in kennis heeft gesteld, is de verzekerde verplicht de voorschriften en aanwijzingen van dit
socialeverzekeringsorgaan met betrekking tot deze controle en begeleiding op te volgen.
Artikel 9. Intrekking
Het besluit Controlevoorschriften Ziektewet 2004 wordt ingetrokken.
Artikel 10. Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het
wordt geplaatst.
Artikel 11. Citeertitel
Dit besluit wordt aangehaald als: Controlevoorschriften Ziektewet 2010.
Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Amsterdam, 15 juni 2010
Voorzitter Raad van bestuur UWV,
J.M. Linthorst.
!
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 86 van 127
(Tekst geldend op: 23-12-2014)
Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en
herziening uitkeringen 2006
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
Gelet op de artikelen 22a en 30 van de Werkloosheidswet, 30a, 41 en 47a van de Ziektewet, 30, 36,
36a, 50 en 50a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 39, 49, 56, 67, 69 en 76 van de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, 11, 12, 18, 55 en 55a van de Wet
arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, 10, 11, 16 en 47 van de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, 11a, 15, 15a en 15b van de Toeslagenwet en
3:14, 3:16, 3:25 en 3:27 van de Wet arbeid en zorg;
Besluit:
Artikel 1. Definities
1. Dit besluit verstaat onder:
a. UWV: Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
b. schorsing: het tijdelijk stopzetten van de uitbetaling van een lopende uitkering;
c. opschorting: het tijdelijk niet uitbetalen van een uitkering die is toegekend maar waarvan nog
geen uitbetaling heeft plaatsgevonden;
d. intrekking: het besluit een uitkering te beëindigen met ingang van een daarbij aangegeven dag;
e. herziening: het besluit een uitkering te verlagen met ingang van een daarbij aangegeven dag;
f. WW: Werkloosheidswet;
g. ZW: Ziektewet;
h. WAO: Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
i. Wet WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
j. Waz: Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;
k. Wet Wajong: Wet werk en arbeidondersteuning jonggehandicapten;
l. WAZO: Wet arbeid en zorg;
m. TW: Toeslagenwet;
n. Wet IOW: Wet inkomensvoorziening oudere werklozen.
2. In dit besluit wordt onder uitkering tevens verstaan: ziekengeld ingevolge de ZW,
inkomensondersteuning ingevolge de Wet Wajong en toeslag ingevolge de TW.
3. In dit besluit wordt onder verzekerde tevens verstaan: de werknemer ingevolge de WW, de
jonggehandicapte ingevolge de Wet Wajong, de persoon die recht heeft op toeslag ingevolge de
TW, de aanvrager en de uitkeringsgerechtigde ingevolge de Wet IOW en de werknemer, de
gelijkgestelde en de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst in de zin van de WAZO.
Artikel 2. Schorsing of opschorting
1. In de gevallen waarin op grond van een wettelijke bepaling sprake is van een schorsing of
opschorting van de uitkering wordt deze geëffectueerd met ingang van de eerstvolgende betaling.
2. De verzekerde wordt, indien de uitbetaling is geschorst of opgeschort wegens het niet of niet
behoorlijk nakomen van een verplichting, een termijn gesteld waarbinnen hij alsnog de
noodzakelijke inlichtingen kan verstrekken of medewerking kan geven. De vorige zin is niet van
toepassing indien de niet of niet behoorlijke nakoming onherstelbaar is.
3. De schorsing of opschorting wordt opgeheven als het recht op uitkering naar behoren is
vastgesteld of aan de verplichting is voldaan. Indien aan de verplichting niet is voldaan maar is
vastgesteld dat de verzekerde niettemin recht heeft op uitkering, wordt de schorsing of opschorting
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 87 van 127
eveneens opgeheven. Er wordt dan een boete, een maatregel of een waarschuwing opgelegd,
tenzij er bij de verzekerde sprake is van het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid of er een
dringende reden aanwezig is om van die oplegging af te zien.
Artikel 3. Intrekking of herziening met terugwerkende kracht
1. Indien door toedoen van de verzekerde ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is
verstrekt, vindt intrekking of herziening van de uitkering plaats met terugwerkende kracht tot en
met de dag vanaf welke de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt.
2. Indien als gevolg van of mede als gevolg van het niet nakomen door de verzekerde van een
inlichtingenverplichting of een medewerkingsverplichting ten onrechte of tot een te hoog bedrag
uitkering is verstrekt, wordt de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en
met de dag waarop de uitkering zou zijn ingetrokken of herzien als de verzekerde wel volledig aan
zijn verplichting zou hebben voldaan. Is deze dag niet te bepalen, dan vindt de intrekking of
herziening plaats met ingang van de dag vanaf welke het recht op uitkering niet kan worden
vastgesteld.
3. Indien het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of
tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, wordt de uitkering ingetrokken of herzien met
terugwerkende kracht tot en met de dag waarop het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of
duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt.
4. Bij samenloop van een of meer situaties als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, wordt de
uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de vroegste dag.
Artikel 4. Intrekking of herziening met ingang van de dag van de mededeling
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 3 wordt, indien het de verzekerde niet redelijkerwijs duidelijk
was of kon zijn dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, de uitkering
ingetrokken of herzien met ingang van de dag waarop UWV hem voor het eerst kenbaar heeft
gemaakt dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, doch niet later dan
de dag met ingang waarvan de uitkering werd geschorst.
2. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid wordt, indien aan de verzekerde over een periode
waarover ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt terwijl dat hem niet
redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn, een andere uitkering wordt toegekend, de eerstgenoemde
uitkering ingetrokken of herzien met ingang van de dag waarop de andere uitkering ingaat. De ten
onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering wordt met de andere uitkering verrekend.
Voorzover een hoger bedrag is uitgekeerd dan het bedrag van de andere uitkering wordt het
meerdere niet teruggevorderd.
Artikel 5. Intrekking of herziening met een uitlooptermijn
1. Bij toepassing van artikel 30 van de WAO, artikel 43, onderdeel c, in samenhang met artikel 46,
tweede lid, van de Wet WIA, artikel 11 van de Waz of artikel 3: 11 van de Wet Wajong op een
ogenblik waarop reeds uitkering is toegekend, wordt in beginsel een uitlooptermijn in acht
genomen van twee maanden. Indien de verzekerde in het buitenland verblijft en bij intrekking of
herziening van de uitkering wegens afname van de arbeidsongeschiktheid een uitlooptermijn van
zes maanden zou zijn gehanteerd, bedraagt de uitlooptermijn bedoeld in de eerste zin zes
maanden.
2. Indien in een geval als bedoeld in het eerste lid de toekenning van de uitkering heeft
plaatsgevonden als gevolg van het feit dat de verzekerde zijn inlichtingenverplichting of
medewerkingsverplichting niet is nagekomen, wordt de uitkering ingetrokken of herzien met ingang
van de dag vanaf welke zij is toegekend.
Artikel 6. Terugkomen van intrekkings- of herzieningsbeschikking
Indien de verzekerde alsnog aan zijn verplichtingen voldoet en om toekenning (hervatting) van
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 88 van 127
uitkering vraagt wordt dit opgevat als een verzoek om terug te komen van de intrekkings- of
herzieningsbeschikking. De uitkering wordt niet eerder hervat dan met ingang van de dag waarop de
verzekerde alsnog aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Als de verzekerde echter alsnog aan zijn
verplichtingen voldoet voordat de termijn van bezwaar tegen de intrekking of herziening is verlopen, of
voordat op het bezwaar is beslist, wordt de betaling met terugwerkende kracht tot en met de datum
met ingang waarvan zijn uitkering is ingetrokken of herzien hervat, voorzover alsnog het recht kan
worden vastgesteld en aan alle overige voorwaarden voor betaling is voldaan.
Artikel 7. Intrekking regeling
De Regeling schorsing, opschorting, herziening en intrekking uitkeringen van het Landelijk instituut
sociale verzekeringen van 18 april 2000 wordt ingetrokken.
Artikel 8. Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant
waarin het wordt geplaatst.
Artikel 9. Citeertitel
Dit besluit wordt aangehaald als: Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening
uitkeringen 2006.
Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Amsterdam, 17 oktober 2006
De voorzitter Raad van bestuur UWV ,
J.M. Linthorst
!
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 89 van 127
(Tekst geldend op: 23-12-2014)
Besluit van 23 augustus 2007, houdende regels omtrent
de hoogte en duur van de op te leggen administratieve
maatregelen op grond van de socialezekerheidswetten
(Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 2 juli 2007, nr.
SV/R&S/07/21943;
Gelet op de artikelen 27, tiende lid, van de Werkloosheidswet, 45, zesde lid, van de Ziektewet, 29,
vijfde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 90, derde lid, van de Wet werk en
inkomen naar arbeidsvermogen, 47, vijfde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen, 39, vijfde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, 14,
zesde lid, van de Toeslagenwet, 17b, zesde lid, van de Algemene Ouderdomswet, 38, zesde lid, van
de Algemene nabestaandenwet, en 17, zesde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet;
De Raad van State gehoord (advies van 25 juli 2007, nummer W12.07.0188/III);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17
augustus 2007, Directie Sociale Verzekeringen, nr. SV/R&S/07/26337;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1. Algemene begrippen
In dit besluit wordt verstaan onder:
a. maatregel: een besluit waarmee een uitkering op grond van een in onderdelen b tot en met m
genoemde wet, onderscheidenlijk een remigratievoorziening op grond van de in onderdeel n
genoemde wet, gedeeltelijk of geheel wordt onthouden wegens het niet naleven van een
wettelijke verplichting;
b. WW: Werkloosheidswet;
c. ZW: Ziektewet;
d. WAO: Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
e. Wet WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
f. WAZ: Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;
g. Wet Wajong: Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten;
h. Wazo: Wet arbeid en zorg;
i. TW: Toeslagenwet;
j. AOW: Algemene Ouderdomswet;
k. Anw: Algemene nabestaandenwet;
l. AKW: Algemene Kinderbijslagwet;
m. IOW: Wet inkomensvoorziening oudere werklozen;
n. RW: Remigratiewet;
o. Wet SUWI: Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
p. UWV: Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet
SUWI;
q. SVB: Sociale verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet SUWI.
Artikel 2. Hoogte en duur van een maatregel
1. De hoogte en duur van een, op grond van de in artikel 1, onderdelen b tot en met n, genoemde
wetten, op te leggen maatregel wordt, met dien verstande dat de hoogte van de maatregel ten
minste € 25 bedraagt, vastgesteld op:
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 90 van 127
a. 5 procent van het uitkeringsbedrag, met een mogelijkheid van afwijking tot ten minste 2 procent
of ten hoogste 20 procent van het uitkeringsbedrag, gedurende ten minste een maand bij
verplichtingen uit de eerste categorie, bedoeld in artikel 3;
b. 10 procent van het uitkeringsbedrag, met een mogelijkheid van afwijking tot ten minste 5
procent of ten hoogste 30 procent van het uitkeringsbedrag, gedurende ten minste twee
maanden bij verplichtingen uit de tweede categorie, bedoeld in artikel 4;
c. 25 procent van het uitkeringsbedrag, met een mogelijkheid van afwijking tot ten minste 15
procent of ten hoogste 100 procent van het uitkeringsbedrag, gedurende ten minste vier
maanden bij verplichtingen uit de derde categorie, bedoeld in de artikelen 5 en 6; of
d. een blijvend gehele weigering van de uitkering bij verplichtingen uit de vierde categorie,
bedoeld in artikel 7, tenzij het niet nakomen van de verplichting de belanghebbende niet in
overwegende mate kan worden verweten, in welk geval onderdeel c van toepassing is.
2. Onder uitkering als bedoeld in het eerste lid wordt tevens verstaan de inkomensondersteuning,
bedoeld in artikel 2:39, eerste lid, van de Wet Wajong de toeslag, bedoeld in artikel 11, tweede lid,
van de TW, het ouderdomspensioen en de toeslag, bedoeld in de artikelen 7 en 8 van de AOW, de
kinderbijslag, bedoeld in artikel 7 van de AKW, en de remigratievoorzieningen, bedoeld in de RW.
3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt het bedrag aan kinderbijslag in aanmerking genomen
waarop op grond van artikel 12 van de AKW recht bestaat ten behoeve van het kind of de kinderen
ten aanzien van wie de overtreding is begaan en wordt de periode van een maand vervangen door
een periode van een kwartaal.
4. Indien een verplichting op grond van artikel 30, eerste lid, onderdeel a, of derde lid van de Wet
WIA of artikel 2:32, tweede lid, van de Wet Wajong niet is nagekomen legt het UWV, voor de
toepassing van het eerste lid, onderdelen c en d, de maatregel op over dat deel van het
uitkeringsbedrag dat niet zou zijn uitbetaald indien die verplichting wel zou zijn nagekomen.
5. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel d, wordt bij overtreding van de verplichting,
bedoeld in artikel 24, vijfde lid, van de WW, onder «blijvend gehele» verstaan:
a. de gehele uitkering voor de duur dat de verzekerde de aanspraak op loon zou hebben kunnen
doen gelden, dan wel de dienstbetrekking zou hebben kunnen voortduren; of
b. dat deel van de uitkering dat niet tot uitbetaling zou komen, indien de benadelingshandeling
niet had plaatsgevonden.
6. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel d, wordt bij overtreding van de verplichting,
bedoeld in artikel 45, eerste lid, onderdeel j, van de ZW, onder «blijvend» verstaan: voor de duur
dat de verzekerde aanspraak op loon zou kunnen doen gelden.
7. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel d, wordt bij overtreding van de verplichting,
bedoeld in artikel 88, eerste lid, onderdeel d, van de Wet WIA, onder «blijvend» verstaan: voor de
duur van het verlengde tijdvak, bedoeld in artikel 25, negende lid, van die wet.
8. Indien het niet nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 30, derde lid, van de Wet WIA, de
werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten weigert het UWV de uitkering over
een periode van ten hoogste 26 weken gedeeltelijk door de uitkering te halveren.
9. Indien het niet nakomen van de verplichtingen, bedoeld in artikel 2:32, tweede lid, van de Wet
Wajong, de jonggehandicapte niet in overwegende mate kan worden verweten, weigert het UWV
de uitkering over een periode van ten hoogste 26 weken gedeeltelijk door het bedrag aan uitkering
te halveren.
Artikel 3. Eerste categorie
De verplichtingen op grond van de in artikel 1, onderdelen b tot en met o, genoemde wetten, worden
ingedeeld in de eerste categorie voor zover zij betrekking hebben op:
a. het tijdig aanvragen van de uitkering, bedoeld in de artikelen 26, eerste lid, onderdeel b, van de
WW, 34, derde lid, en 34a, vierde lid, van de WAO, 64, derde lid, van de Wet WIA, 35, vierde
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 91 van 127
b.
c.
d.
e.
f.
g.
h.
lid, van de WAZ, 28, vierde lid, van de WAJONG en artikel 3:22, eerste lid, van de Wet arbeid
en zorg;
het tijdig doen van aangifte van werkloosheid en het tijdig melden van ziekte, bedoeld in de
artikelen 38a, eerste lid, en 38ab, eerste lid, van de ZW;
het naleven van vastgestelde controlevoorschriften die noodzakelijk zijn voor een juiste
uitvoering van deze wetten, bedoeld in de artikelen 26, eerste lid, onderdeel c, van de WW, 12,
tweede lid, onderdeel d, juncto artikel 17, eerste lid, onderdeel a, van de IOW, 45, eerste lid,
onderdeel e, van de ZW, 28, onderdeel d, van de WAO, 27, tweede lid, onderdeel d, van de
Wet WIA, 46, onderdeel d, van de WAZ, 2:7, tweede lid, onderdeel d, en vierde lid, en 3:38,
eerste lid, onderdeel d, van de Wet Wajong, 13 van de TW, 15, tweede lid, van de AOW, 36,
tweede lid, van de Anw, 16, tweede lid, van de AKW en 8g, tweede lid, van de RW, behoudens
voor zover de controlevoorschriften betrekking hebben op de in artikel 4, onderdeel a of c,
genoemde verplichtingen;
het binnen de vastgestelde termijn gevolg geven aan een verzoek om alle feiten en
omstandigheden mede te delen waarvan redelijkerwijs duidelijk is dat zij van invloed kunnen
zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de
duur van de uitkering, of het bedrag dat wordt betaald, bedoeld in de artikelen 25 van de WW,
12, eerste lid, van de IOW, 31, eerste lid, en 49 van de ZW, 27, eerste lid, van de Wet WIA, 80
van de WAO, 70 van de WAZ, 2:7, eerste en vierde lid, en 3:74 van de Wet Wajong, 12 van de
TW, 49 van de AOW, 35 van de Anw en 15 van de AKW. Onder uitkering wordt tevens
verstaan toeslag als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de TW, ouderdomspensioen en
toeslag als bedoeld in de artikelen 7 en 8 van de AOW, alsmede kinderbijslag als bedoeld in
artikel 7 van de AKW en onder feiten en omstandigheden wordt onder meer verstaan
informatie in het kader van re-integratie;
het onverwijld op verzoek inzage verstrekken in een document als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de Identificatieplicht, bedoeld in artikel 55, tweede lid, van de Wet SUWI;
het voldoen aan de andere voorwaarden die het UWV op grond van artikel 101, tweede lid, van
de WW en artikel 17, eerste lid, onderdeel c, van de IOW stelt, bedoeld in artikel 26, eerste lid,
onderdeel h, van de WW en artikel 12, tweede lid, onderdeel d, juncto artikel 17, eerste lid,
onderdeel c, van de IOW;
het opvolgen van voorschriften van het UWV in verband met het genieten van vakantie tijdens
de duur van de uitkering op grond van de WW, bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdeel j,
van de WW en op grond van de IOW, bedoeld in artikel 12, tweede lid, onderdeel d, juncto
artikel 17, eerste lid, onderdeel b, van de IOW;
het gevolg geven aan een verzoek om alle feiten en omstandigheden mede te delen of dit
onverwijld uit eigen beweging te doen waarvan redelijkerwijs duidelijk is dat zij van invloed
kunnen zijn op het recht op remigratievoorzieningen, het geldend maken van het recht op
remigratievoorzieningen, de hoogte van de remigratievoorzieningen, of het bedrag dat wordt
betaald, bedoeld in de artikelen 2a, 2b, 4, 5, 6, 6a en 11 van de RW.
Artikel 4. Tweede categorie
De verplichtingen op grond van de in artikel 1, onderdelen b tot en met h, j, k, l en m, genoemde
wetten, worden ingedeeld in de tweede categorie voor zover zij betrekking hebben op:
a. het meewerken aan een onderzoek, al dan niet van geneeskundige aard, bedoeld in de
artikelen 26, eerste lid, onderdeel g, van de WW, 45, eerste lid, onderdeel c, van de ZW, 25,
eerste lid, onderdeel b, van de WAO, 27, tweede lid, onderdeel c, van de Wet WIA, 45, eerste
lid, onderdeel b, van de WAZ, 2:7, tweede lid, onderdeel c, en vierde lid, en 3:37, eerste lid,
onderdeel b, van de Wet Wajong, 15 van de AOW, 37 van de Anw, 16 van de AKW en 12,
tweede lid, onderdeel c, van de IOW;
b. het voldoen aan een voorschrift, gegeven door het UWV of de door hem daartoe aangewezen
deskundige, om zich ter observatie te doen opnemen of te verblijven in een aangewezen
inrichting, bedoeld in de artikelen 25, eerste lid, onderdeel c, van de WAO, 27, vijfde lid, van de
Wet WIA, 45, eerste lid, onderdeel c, van de WAZ, en 2:7, zesde lid, en 3:37, eerste lid,
onderdeel c, van de Wet Wajong;
c. het voldoen aan elke oproep om aanwezig te zijn of het beantwoorden van vragen die door het
UWV in verband met het recht op uitkering worden gesteld, bedoeld in de artikelen 45, eerste
lid, onderdeel c, van de ZW, 25 van de WAO, 27, tweede lid, onderdelen a en b, van de Wet
WIA, 45 van de WAZ, artikel 2:7, tweede lid, onderdelen a en b, vierde lid, en 3:37 van de Wet
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 92 van 127
Wajong, 15 van de AOW, 16 van de AKW en 12, tweede lid, onderdelen a en b, van de IOW;
d. het, bij deelname aan een re-integratietraject, onmiddellijk mededelen van de reden van het
niet naleven van re-integratieverplichtingen aan het re-integratiebedrijf, bedoeld in de artikelen
26, eerste lid, onderdeel m, van de WW, 28, onderdeel k, van de WAO, 27, vierde lid, van de
Wet WIA, 46, onderdeel j, van de WAZ, 2:7, vijfde lid, en 3:38, eerste lid, onderdeel j, van de
Wet Wajong en 12, vierde lid, van de IOW;
e. registratie als werkzoekende en het tijdig verlengen van die registratie, bedoeld in de artikelen
26, eerste lid, onderdeel d, van de WW, 30, derde lid, van de ZW, 28, onderdeel a, van de
WAO, 30, tweede lid, van de Wet WIA, 46, onderdeel a, van de WAZ, 2:32, eerste lid, en 3:38,
eerste lid, onderdeel a, van de Wet Wajong en 15, onderdeel a, van de IOW; of
f. het vergezeld laten gaan van de aanvraag van de uitkering van een re-integratieverslag,
bedoeld in artikel 34a, eerste lid, eerste zin, van de WAO en artikel 65, eerste zin, van de Wet
WIA dan wel het voldoen aan het verzoek tot verstrekken van het re-integratieverslag aan het
UWV, bedoeld in artikel 38, tweede lid, derde volzin van de ZW.
Artikel 5. Derde categorie algemeen
De verplichtingen, op grond van de in artikel 1, onderdelen b tot en met d, f, g en m, genoemde
wetten, worden ingedeeld in de derde categorie voor zover zij betrekking hebben op:
a. het meewerken aan scholing, opleiding of activiteiten, bedoeld in de hoofdstukken VI en XA
van de WW, gericht op inschakeling in de arbeid, alsmede het beschikbaar zijn voor de
voorzieningen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand en het
meewerken aan het verkrijgen van die voorzieningen, bedoeld in de artikelen 26, eerste lid,
onderdelen e en f, van de WW, 45, eerste lid, onderdeel l, van de ZW, 28, onderdeel g, van de
WAO, 46, onderdeel g, van de WAZ, 3:38, eerste lid, onderdeel g, van de Wet Wajong en 14,
tweede lid, onderdeel b, van de IOW;
b. het meewerken aan het opstellen van het plan van aanpak, de re-integratievisie, het reintegratieplan of het participatieplan, bedoeld in de artikelen 26, eerste lid, onderdeel k, van de
WW, 45, eerste lid, onderdeel o, van de ZW, 28, onderdeel i, van de WAO, 29, tweede lid,
onderdeel d, van de Wet WIA, 46, onderdeel h, van de WAZ, 2:8, tweede lid, onderdeel a,
2:31, tweede lid, onderdeel b, en 3:38, eerste lid, onderdeel h, van de Wet Wajong en 14,
tweede lid, onderdeel d, van de IOW zoals dat luidde op 30 juni 2012;
c. het nakomen van de plichten die zijn opgenomen in het plan van aanpak, de re-integratievisie
of het re-integratieplan, bedoeld in de artikelen 26, eerste lid, onderdeel l, van de WW, 45,
eerste lid, onderdeel p, van de ZW, 28, onderdeel j, van de WAO, 29, tweede lid, onderdeel e,
van de Wet WIA, 46, onderdeel i, van de WAZ, 2:31, tweede lid, onderdeel c, en 3:38, eerste
lid, onderdeel i, van de Wet Wajong en 14, tweede lid, onderdeel e, van de IOW zoals dat
luidde op 30 juni 2012;
d. het binnen redelijke termijn geneeskundige hulp inroepen en het zich gedurende het gehele
verloop van ziekte of arbeidsongeschiktheid onder behandeling blijven stellen of de
voorschriften van de behandelend arts op volgen, bedoeld in de artikelen 45, eerste lid,
onderdeel a, van de ZW, 28, onderdeel b, van de WAO, 46, onderdeel b, van de WAZ, 2:8,
tweede lid, onderdeel b, 2:31, tweede lid, onderdeel a, en 3:38, eerste lid, onderdeel b, van de
Wet Wajong en 14, tweede lid, onderdeel a, van de IOW;
e. het zich niet schuldig maken aan gedragingen waardoor de genezing wordt belemmerd of het
meewerken om aanpassing aan zijn ziekte of gebrek te verkrijgen, bedoeld in de artikelen 45,
eerste lid, onderdeel b, van de ZW, artikel 28, onderdeel c, van de WAO, 46, onderdeel c, van
de WAZ en 2:31, tweede lid, onderdeel a, en 3:38, eerste lid, onderdeel c, van de Wet Wajong;
of
f. het opvolgen van door het UWV of de door hem daartoe aangewezen deskundige gegeven
voorschriften in het belang van de behandeling of genezing of tot behoud, herstel of
bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid, bedoeld in de artikelen 28,
onderdeel a, van de WAO, 46, onderdeel a, van de WAZ en 2:31, tweede lid, onderdeel a, en
3:38, eerste lid, onderdeel a, van de Wet Wajong.
Artikel 6. Derde categorie aanvullend
1. Onverminderd artikel 5 worden de verplichtingen op grond van de WW en de IOW ingedeeld in de
derde categorie voor zover zij betrekking hebben op:
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 93 van 127
a. het voorkomen werkloos te zijn of te blijven door in onvoldoende mate te trachten passende of
algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of door in verband met de te verrichten arbeid
eisen te stellen die het aanvaarden of verkrijgen van passende of algemeen geaccepteerde
arbeid belemmeren, bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel b, ten eerste en ten vierde, van
de WW en artikel 15, onderdelen b en d, van de IOW; of
b. het nakomen van op grond van hoofdstuk VI van de WW opgelegde verplichtingen, bedoeld in
artikel 26, eerste lid, onderdeel i, van die wet.
2. Onverminderd artikel 5 worden de verplichtingen op grond van de ZW ingedeeld in de derde
categorie voor zover zij betrekking hebben op:
a. het meewerken aan door zijn werkgever of door een door die werkgever aangewezen
deskundige gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen, die erop gericht zijn de
verzekerde in staat te stellen passende arbeid te verrichten, bedoeld in artikel 45, eerste lid,
onderdeel m, van die wet;
b. het verrichten van voldoende re-integratie-inspanningen in de periode voorafgaand aan de
aangifte door de werkgever van de ongeschiktheid tot werken van de verzekerde, bedoeld in
artikel 45, eerste lid, onderdeel m, van die wet; of
c. het trachten te verkrijgen van passende arbeid door de zieke werknemer, bedoeld in artikel 30,
eerste lid, van die wet.
3. Onverminderd artikel 5 wordt ingedeeld in de derde categorie de verplichting op grond van artikel
28, onderdeel h, van de WAO, die betrekking heeft op:
a. het meewerken aan door zijn werkgever of door een door die werkgever aangewezen
deskundige gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen, die erop gericht zijn de
belanghebbende in staat te stellen passende arbeid te verrichten; of
b. het verrichten van voldoende re-integratie-inspanningen in de periode voorafgaand aan de
aanvraag voor toekenning van WAO-uitkering.
4. De verplichtingen op grond van de Wet WIA, de IOW en de ZW worden ingedeeld in de derde
categorie voor zover zij betrekking hebben op:
a. het voorkomen van het ontstaan en bestaan van een recht op uitkering, bedoeld in artikel 28
van de Wet WIA;
b. het vergroten van de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid, bedoeld in artikel 29 van de
Wet WIA, artikel 14, tweede lid, onderdeel c, van de IOW en artikel 29g van de ZW; of
c. inschakeling in de arbeid, bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de Wet WIA en artikel 30, eerste
lid, onderdelen b en c, van de ZW.
5. Onverminderd artikel 5 wordt ingedeeld in de derde categorie de verplichting om het bestaan van
arbeidsongeschiktheid of verminderde arbeidsgeschiktheid te beperken, bedoeld in artikel 2:8,
eerste lid, van de Wet Wajong.
Artikel 7. Vierde categorie
De verplichtingen op grond van de in artikel 1, onderdelen b tot en met h, genoemde wetten, worden
ingedeeld in de vierde categorie voor zover zij betrekking hebben op:
a. het zich zodanig gedragen dat de belanghebbende door zijn doen en laten het Algemeen
Werkloosheidsfonds, het wachtgeldfonds, het Uitvoeringsfonds voor de overheid of het
Toeslagenfonds niet benadeelt of zou kunnen benadelen, bedoeld in de artikelen 24, vijfde lid,
van de WW, 45, eerste lid, onderdeel j, van de ZW en 13, eerste lid, van de IOW;
b. het nalaten de arbeidsongeschiktheid opzettelijk te veroorzaken, bedoeld in de artikelen 45,
eerste lid, onderdeel g, van de ZW, 28, onderdeel e, van de WAO, 28, eerste lid, juncto 88,
tweede lid, van de Wet WIA, 46, onderdeel e, van de WAZ, 3:38, eerste lid, onderdeel e, van
de Wet Wajong;
c. het zich onthouden van verwijtbaar gedrag dat aangemerkt kan worden als een dringende
reden in de zin van artikel 678 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of het op zijn verzoek
laten beëindigen van de dienstbetrekking zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 94 van 127
bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet kon worden gevergd, door
een verzekerde die recht heeft op de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering en die
arbeid in dienstbetrekking verricht, bedoeld in artikel 30, derde lid, van de Wet WIA , of door
een jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning en arbeid in dienstbetrekking
verricht, bedoeld in artikel 2:32, tweede lid, van de Wet Wajong; of
d. het, tijdens het tijdvak, bedoeld in artikel 25, negende lid, van de Wet WIA, zonder deugdelijke
grond nalaten verweer te voeren tegen of instemmen met een beëindiging van de
dienstbetrekking, bedoeld in artikel 88, eerste lid, onderdeel d, van de Wet WIA.
Artikel 8. Recidive
Indien aan de belanghebbende een maatregel is opgelegd en binnen twee jaar na de bekendmaking
daarvan opnieuw dezelfde verplichting niet of niet behoorlijk wordt nagekomen worden het percentage
van de op te leggen maatregel alsmede het minimumbedrag, genoemd in artikel 2, eerste lid, met
50% verhoogd.
Artikel 9. Samenloop
Indien sprake is van het niet of niet behoorlijk nakomen van meer dan één verplichting, bedoeld in de
artikelen 3 tot en met 8, en het niet nakomen van deze verplichtingen voortkomt uit één oorzaak wordt
slechts één maatregel opgelegd, bij verschil die uit de hoogste categorie.
Artikel 10. Overgangsrecht
Het Maatregelenbesluit UWV, het Maatregelbesluit AOW, het Maatregelbesluit Anw en het
Maatregelbesluit AKW, zoals die luidden op de dag voorafgaande aan de dag van inwerkingtreding
van dit besluit, blijven van toepassing op de niet, niet behoorlijke of niet tijdige nakoming van de
desbetreffende verplichtingen, die voorafgaat aan 1 mei 2008.
Artikel 10a. Grondslag
Dit besluit is mede gebaseerd op artikel 6aa, zesde lid, van de Remigratiewet.
Artikel 11. Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 mei 2008.
Artikel 12. Citeertitel
Dit besluit wordt aangehaald als: Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal
worden geplaatst.
's-Gravenhage, 23 augustus 2007
Beatrix
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ,
A. Aboutaleb
Uitgegeven de dertigste augustus 2007
De Minister van Justitie ,
E. M. H. Hirsch Ballin
!
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 95 van 127
Tekst geldend op: 23-12-2014)
Beleidsregel boete werknemer 2013
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
Gelet op artikel 27a van de Werkloosheidswet, artikel 21 van de Wet inkomensvoorziening oudere
werklozen, artikel 45a van de Ziektewet, artikel 29a van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 48 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen, de artikelen 2:69 en 3:40 Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, artikel
91 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de artikelen 3:16 en 3:27 van de Wet arbeid
en zorg, artikel 14a van de Toeslagenwet, titel 5.4 Algemene wet bestuursrecht en het Boetebesluit
socialezekerheidswetten;
Besluit:
Artikel 1. Definities
In dit besluit wordt verstaan onder:
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
Awb: Algemene wet bestuursrecht;
TW: Toeslagenwet;
UWV: Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet
structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
WAO: Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
WAZ: Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;
Wazo: Wet arbeid en zorg;
Wet IOW: Wet inkomensvoorziening oudere werklozen;
Wet Wajong: Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten;
Wet WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
WW: Werkloosheidswet;
ZW: Ziektewet;
afstemming: de verplichting om in elk individueel geval het boetebedrag vast te stellen in
overeenstemming met de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid, bedoeld in
artikel 5:46, tweede en derde lid Awb;
boete: de bestuurlijke boete, genoemd in artikel 27a, eerste lid van de WW, artikel 21, eerste
lid van de Wet IOW, artikel 45a, eerste lid, van de ZW, artikel 3:16 eerste lid, onderdeel o en
artikel 3:27, eerste lid, onderdeel m van de Wazo, artikel 29a, eerste lid, van de WAO, artikel
48, eerste lid, van de WAZ, artikel 2:69, eerste lid en artikel 3:40, eerste lid, van de Wet
Wajong, artikel 91, eerste lid, van de Wet WIA en artikel 14a, eerste lid, van de TW;
informatieplicht: de verplichting, genoemd in artikel 25 van de WW, artikel 12, eerste lid van de
Wet IOW, de artikelen 31, eerste lid, en 49 van de ZW, artikel 3:27, eerste lid, onderdeel f van
de Wazo, artikel 80 van de WAO, artikel 70 van de WAZ, artikelen 2:7, eerste lid, en 3:74 van
de Wet Wajong, artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA en artikel 12 van de TW;
waarschuwing: de waarschuwing, genoemd in artikel 27a, vierde lid, van de WW, artikel 21,
vierde lid van de Wet IOW, artikel 45a, vierde lid, van de ZW, artikel 29a, vierde lid, van de
WAO, artikel 48, vierde lid, van de WAZ, artikelen 2:69, vierde lid en 3:40, vierde lid, van de
Wet Wajong, artikel 91, vierde lid, van de Wet WIA en artikel 14a, vierde lid, van de TW.
Artikel 2. Waarschuwing of boete
Indien de informatieplicht opzettelijk is overtreden wordt niet volstaan met het geven van een
waarschuwing.
Artikel 3. Basisboetebedrag
1. Het basisboetebedrag is gelijk aan 100% van het benadelingsbedrag of, indien er sprake is van
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 96 van 127
recidive, gelijk aan 150% van het benadelingsbedrag.
2. Indien de informatieplicht gelijktijdig met betrekking tot twee of meer van de in de aanhef van deze
beleidsregel genoemde wetten is overtreden, worden de benadelingsbedragen samengeteld. Het
basisboetebedrag bedraagt bij de eerste overtreding 100% van dit bedrag of bij recidive 150% van
dit bedrag.
3. Indien de in het tweede lid omschreven samenloop aan de orde is, maar op grond van één van de
in de aanhef van deze beleidsregel genoemde wetten geen sprake is van recidive, dan is het
basisboetebedrag 100% van het samengetelde benadelingsbedrag.
4. De minimumboete is vastgelegd in artikel 2, derde lid van het Boetebesluit
socialezekerheidswetten. Indien het op grond van het eerste lid tot en met het derde lid van dit
artikel berekende basisboetebedrag lager is dan de wettelijk vastgestelde minimumboete, dan
wordt voor de verdere berekening van de boete uitgegaan van deze minimumboete.
Artikel 4. Verminderde verwijtbaarheid
Bij de afstemming van de boete, als bedoeld in artikel 5:46, tweede en derde lid Awb, hanteert het
UWV dit besluit. Bij de afstemming wordt de boete aangepast aan de ernst van de overtreding en de
mate van verwijtbaarheid. Hierbij worden de criteria zoals genoemd in artikel 2a van het Boetebesluit
socialezekerheidswetten in acht genomen. Daarnaast wordt ook nagegaan of sprake is van een
samenloop van omstandigheden die elk op zich niet, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd
wel leiden tot verminderde verwijtbaarheid.
Artikel 5. Percentages
1. De hoogte van de boete na afstemming wordt berekend door het basisboetebedrag te
vermenigvuldigen met een percentage. Uitgangspunt zijn boetes van 25%, 50%, 75% of 100% van
het basisboetebedrag.
2. Indien verwijtbaarheid geheel ontbreekt, wordt geen boete opgelegd.
Artikel 6. Alsnog melden door belanghebbende
Indien er op grond van artikel 2a, tweede lid, onder c, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten
sprake is van verminderde verwijtbaarheid, en er geen andere omstandigheden zijn die van invloed
kunnen zijn op de mate van verwijtbaarheid, wordt de boete vastgesteld aan de hand van de hoogte
van het benadelingsbedrag en de duur van de overtreding.
1. Indien het benadelingsbedrag lager dan € 2.000 is, het een eerste overtreding betreft en de
overtreding gemeld wordt voordat deze meer dan zes weken heeft voortgeduurd, wordt de
minimumboete, vastgesteld in artikel 2, derde lid, van het Boetebesluit
socialezekerheidswetten, opgelegd.
2. Indien het benadelingsbedrag lager dan € 5.000 is en de overtreding gemeld wordt voordat
deze meer dan een jaar heeft voortgeduurd, wordt een boete van 25% van het
basisboetebedrag opgelegd.
3. Indien het benadelingsbedrag lager dan € 5.000 is maar de overtreding gemeld wordt nadat
deze meer dan een jaar heeft voortgeduurd, wordt een boete van 50% van het
basisboetebedrag opgelegd.
4. Indien het benadelingsbedrag gelijk aan of hoger dan € 5.000 is en de overtreding gemeld
wordt voordat deze meer dan een jaar heeft voortgeduurd, wordt een boete van 50% van het
basisboetebedrag opgelegd.
5. Indien het benadelingsbedrag gelijk aan of hoger dan € 5.000 is en de overtreding gemeld
wordt nadat deze meer dan een jaar heeft voortgeduurd, wordt een boete van 75% van het
basisboetebedrag opgelegd.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 97 van 127
Artikel 7. CAO loonsverhogingen
Verwijtbaarheid wordt geacht te ontbreken indien structurele loonsverhogingen die een rechtstreeks
gevolg zijn van een collectieve afspraak in het bedrijf of de bedrijfstak niet uit eigen beweging worden
doorgegeven. Het niet doorgeven van individuele loonsverhogingen op basis van een CAO op grond
van functioneren of dienstjaren valt niet onder deze uitzondering.
Artikel 8. Inwerkingtreding
Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na dagtekening van de Staatscourant
waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2013.
Artikel 9. Citeertitel
Dit besluit wordt aangehaald als: Beleidsregel boete werknemer 2013.
Dit besluit wordt met de toelichting in de Staatscourant geplaatst.
Amsterdam, 24 september 2013
Voorzitter Raad van Bestuur UWV,
B.J. Bruins
!
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 98 van 127
Uittreksel Wet werk en bijstand
Artikel 17. Inlichtingenplicht
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling
van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van
invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet
indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij
wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij
ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor
welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
2. De belanghebbende verleent het college desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is
voor de uitvoering van deze wet, waaronder in ieder geval wordt verstaan het verlenen van
medewerking aan een oproep om op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen in verband met zijn
arbeidsinschakeling.
3. Het college stelt bij de uitvoering van deze wet de identiteit van de belanghebbende vast aan de
hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1º tot en met 3º, van de Wet op
de identificatieplicht.
4. Een ieder is verplicht aan het college desgevraagd een document als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de identificatieplicht terstond ter inzage te verstrekken, voorzover dit redelijkerwijs nodig is
voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 18. Afstemming
1. Het college stemt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden,
mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
2. Het college verlaagt de bijstand overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid,
onderdeel b, ter zake van het niet of onvoldoende nakomen door de belanghebbende van de
verplichtingen voortvloeiende uit deze wet, met uitzondering van artikel 17, eerste lid, waaronder
begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, dan wel indien de belanghebbende
naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de
voorziening in het bestaan. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van
verwijtbaarheid ontbreekt.
3. Het college heroverweegt een besluit als bedoeld in het tweede lid binnen een door hem te
bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.
4. Bij de toepassing van het eerste lid wordt onder belanghebbende mede verstaan het gezin.
Artikel 18a. Bestuurlijke boete
1. Het college legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet
of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17,
eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op
grond van het derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een
benadelingsbedrag.
2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het bedrag dat als gevolg van het niet of niet
behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen,
bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en
inkomen, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen.
3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van een verplichting als
bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid,
van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet heeft geleid tot een
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 99 van 127
benadelingsbedrag, legt het college een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de
tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
4. Het college kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het derde lid en
volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk
nakomen door de belanghebbende van een verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de
verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de
verplichtingen plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop
eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.
5. Het college legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de
belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld
in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen,
als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen, van ten
hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf jaar
voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of
strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde
gedraging, die onherroepelijk is geworden.
6. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien jaar indien wegens
de eerdere overtreding, bedoeld in het vijfde lid, de belanghebbende is gestraft met een
onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
7. Het college kan:
a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid;
b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen
aanwezig zijn.
8. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan het college de
inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.
9. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de
bestuurlijke boete.
10. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van
tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.
11. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger
beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de
belanghebbende wijzigen.
Artikel 47a. Taak Sociale verzekeringsbank
1. De Sociale verzekeringsbank heeft tot taak het verlenen van algemene bijstand in de vorm van
een aanvullende inkomensvoorziening ouderen aan:
a. alleenstaanden en alleenstaande ouders die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt;
b. gehuwden, van wie beide echtgenoten de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt dan wel
van wie één echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt;
hier te lande die in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de
middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
2. Indien dit bij of krachtens algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 36a, is bepaald
heeft de Sociale verzekeringsbank mede tot taak het verstrekken van de
koopkrachttegemoetkoming.
3. De artikelen 1 tot en met 6, de hoofdstukken 2 en 3, de paragrafen 5.1 en 5.2, hoofdstuk 6 en de
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 100 van 127
artikelen 79, 80 en 81 zijn van toepassing op de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid,
door de Sociale verzekeringsbank, tenzij in deze paragraaf anders is bepaald.
Artikel 47b. Invulling toepassing artikelen voor Sociale verzekeringsbank
1. Voor de toepassing van artikel 47a, eerste lid, wordt in de artikelen 9, met uitzondering van het
eerste lid, onderdelen b en c, 16, eerste lid, 17, 31, tweede lid, onderdeel m, 33, vierde lid, 40,
tweede tot en met zesde lid, 41, vierde, vijfde, achtste en tiende lid, 43, eerste, derde, vierde en
vijfde lid, 44, eerste en derde lid, 48, derde, vierde en vijfde lid, 52, eerste lid, 53a, eerste tot en
met zevende lid, 54, 55, 57, 58, eerste, tweede, vierde, vijfde, zevende en achtste lid, 60, eerste
tot en met zesde lid, 60c, 62b, vierde lid, 62e, 62f, 62g, 62h, derde lid, 63, 66, 78s, derde en vierde
lid, 78t, tweede lid, 78x, eerste lid, onderdeel b, 81, eerste en tweede lid, voor «het college»
telkens gelezen: de Sociale verzekeringsbank.
2. Het eerste lid is van toepassing indien bij of krachtens algemene maatregel van bestuur als
bedoeld in artikel 36a de Sociale verzekeringsbank is belast of mede is belast met het verstrekken
van de koopkrachttegemoetkoming.
Artikel 47c. Toepassing afstemming door Sociale verzekeringsbank
1. De Sociale verzekeringsbank stemt de algemene bijstand als aanvullende inkomensvoorziening
ouderen en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en
middelen van de belanghebbende.
2. De Sociale verzekeringsbank verlaagt de algemene bijstand ter zake van het niet of onvoldoende
nakomen van de uit deze wet, met uitzondering van artikel 17, eerste lid voortvloeiende
verplichtingen, waaronder begrepen het zich jegens de Sociale verzekeringsbank zeer ernstig
misdragen dan wel indien de belanghebbende naar het oordeel van de Sociale verzekeringsbank
tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan. Van
een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
3. Indien het college een gegrond vermoeden heeft dat een belanghebbende niet voldoet aan de
verplichting tot arbeidsinschakeling dan wel niet of onvoldoende gebruik maakt van reintegratievoorzieningen of inburgeringsvoorzieningen, stelt het de Sociale verzekeringsbank
daarvan in kennis.
4. De Sociale verzekeringsbank heroverweegt een besluit als bedoeld in het eerste lid binnen een
door haar te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.
5. Bij de toepassing van het eerste en derde lid wordt onder belanghebbende mede verstaan het
gezin.
6. Indien de Sociale verzekeringsbank naar aanleiding van een melding als bedoeld in het derde lid
toepassing heeft gegeven aan dit artikel stelt de Sociale verzekeringsbank het college daarvan
terstond in kennis.
Artikel 47e. Gegevensverstrekkingen aan en door de Sociale verzekeringsbank
De artikelen 64 en 67 zijn van overeenkomstige toepassing voor het kosteloos verstrekken van
opgaven en inlichtingen aan de Sociale verzekeringsbank die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van
de taak van de Sociale verzekeringsbank op grond van dit hoofdstuk en voor het verstrekken van
gegevens door de Sociale verzekeringsbank uit de administratie voor de uitvoering van deze taak.
Artikel 47g. Bestuurlijke boete
1. De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete van ten hoogste het benadelingsbedrag
wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld
in artikel 17, eerste lid. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde
lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 101 van 127
2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het bedrag dat als gevolg van het niet of niet
behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, ten onrechte of tot een te
hoog bedrag aan bijstand is ontvangen.
3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van een verplichting als
bedoeld in artikel 17, eerste lid, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt de Sociale
verzekeringsbank een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie,
bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
4. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld
in het derde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of
niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van een verplichting als bedoeld in artikel 17,
eerste lid, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een
periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een
zodanige waarschuwing is gegeven.
5. De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk
nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, als gevolg
waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen, van ten hoogste 150
procent van het benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag
van constatering van de overtreding een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging,
is geconstateerd en de bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie wegens de eerdere overtreding
onherroepelijk is geworden.
6. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien jaar indien wegens
de eerdere overtreding, bedoeld in het vijfde lid, de belanghebbende is gestraft met een
onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
7. De Sociale verzekeringsbank kan:
a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid;
b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen
aanwezig zijn.
8. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan de Sociale
verzekeringsbank de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke
boete van belang zijn.
9. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de
bestuurlijke boete.
10. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van
tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.
11. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger
beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de
belanghebbende wijzigen.
Artikel 53a. Verstrekking en onderzoek gegevens
1. Onverminderd 30c, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk
en inkomen, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan
wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke
bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van
gegevens plaatsvindt. De gegevens en bewijsstukken worden door het college niet verkregen van
de belanghebbende voor zover ze zijn verkregen door het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen dan wel voor zover zij verkregen kunnen worden uit de
polisadministratie, bedoeld in artikel 33 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en
inkomen, de verzekerdenadministratie, bedoeld in artikel 35 van die wet, alsmede uit de
basisregistratie personen, tenzij hierdoor een goede vervulling van de taak van het college op
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 102 van 127
grond van dit artikel wordt belet of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur kunnen andere administraties worden aangewezen waarvoor de
tweede zin van toepassing is, worden regels gesteld over de gegevens die het betreft en kunnen
administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin tijdelijk niet van toepassing is. Indien
het authentieke gegevens uit andere basisregistraties betreft, is dit lid van overeenkomstige
toepassing.
2. In aanvulling op het eerste lid kan het college de belanghebbende verzoeken aan te tonen dat:
a. hij een belanghebbende is als bedoeld in artikel 20, eerste lid, aanhef en onderdeel a, of artikel
20, tweede lid, aanhef en onderdeel a, of artikel 21, aanhef en onderdeel a of b, of artikel 22,
aanhef en onderdeel a of b;
b. de feitelijke woonsituatie van hemzelf, van zijn echtgenoot of van een kind in overeenstemming
is met het door hem verstrekte adres van hemzelf, zijn echtgenoot of van een kind;
c. hij de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet geheel of gedeeltelijk kan delen met
een ander.
Teneinde hem daartoe in de gelegenheid te stellen kan het college bij die verzoeken de
belanghebbende aanbieden met diens toestemming zijn woning binnen te treden.
3. Indien de belanghebbende niet desgevraagd aantoont dat hij een belanghebbende is als bedoeld
in artikel 20, eerste lid, aanhef en onderdeel a, of artikel 20, tweede lid, aanhef en onderdeel a, of
artikel 21, aanhef en onderdeel a of b, of artikel 22, aanhef en onderdeel a of b:
a. kent het college, onverminderd de toepassing van artikel 27, de uitkering toe respectievelijk
herziet het de uitkering naar de helft van de norm, bedoeld in artikel 20, eerste lid, onderdeel b,
onderscheidenlijk artikel 20, tweede lid, onderdeel b, onderscheidenlijk artikel 21, onderdeel c,
onderscheidenlijk artikel 22, onderdeel c;
b. wordt de belanghebbende voor de toepassing van de artikelen 9, vierde lid, en 9a niet als
alleenstaande ouder aangemerkt;
c. zijn de artikelen 25 en 30, tweede lid, in die gevallen niet van toepassing.
4. Indien de belanghebbende niet desgevraagd de woonsituatie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel
b, aantoont op de wijze bedoeld in de laatste zin van dat lid, schort het college de betaling van de
bijstand op, niet dan nadat het college aan belanghebbende gelegenheid heeft gegeven op andere
wijze aan te tonen dat het feitelijke woonadres overeenkomt met het verstrekte adres, indien
daartoe niet eerder aan belanghebbende gelegenheid is geboden.
5. Het college doet schriftelijke mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en stelt hem
daarbij in de gelegenheid om aan te tonen dat het feitelijke woonadres overeenstemt met het
verstrekte adres. Artikel 40, vierde lid, aanhef en onderdeel c, en zesde lid, tweede zin, zijn van
overeenkomstige toepassing.
6. Indien de belanghebbende niet desgevraagd zijn situatie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel
c, aantoont, zijn de artikelen artikel 25 en 30, tweede lid, niet van toepassing en wordt de norm
overeenkomstig artikel 26 verlaagd.
7. Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte
gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de
voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten
tot herziening of intrekking van de bijstand.
8. De voordracht voor een krachtens het eerste lid, derde zin, vast te stellen algemene maatregel van
bestuur wordt niet eerder gedaan dan twee weken nadat het ontwerp aan beide kamers der
Staten-Generaal is overgelegd.
Artikel 54. Onjuiste gegevens en onvoldoende medewerking
1. Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de
gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt,
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 103 van 127
dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het
college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim
betrekking heeft.
2. Het college doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen
een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning
van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17,
eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en
inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit
tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of
intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
4. Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de
daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot
toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is
opgeschort.
Artikel 58. Terugvordering
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug
voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet
of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de
verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
2. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand
terugvorderen, voorzover de bijstand:
a. anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
b. in de vorm van geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet
of niet behoorlijk worden nagekomen;
c. voortvloeit uit gestelde borgtocht;
d. ingevolge artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht
op bijstand bestaat;
e. anderszins onverschuldigd is betaald voorzover de belanghebbende dit redelijkerwijs had
kunnen begrijpen, of
f. anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:
1°. de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is
verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 beschikt of
kan beschikken;
2°. bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende
vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.
3. Indien een gemeente ingevolge artikel 42, derde lid, gehouden is kosten van bijstand over een
bepaalde periode aan een andere gemeente te vergoeden, geschiedt de terugvordering over die
periode, voorzover zij nog niet heeft plaatsgehad, door het college van eerstgenoemde gemeente.
4. Het college is bevoegd tot verrekening van in de voorafgaande drie maanden ontvangen middelen
met de algemene bijstand.
5. Bij gebreke van tijdige betaling kan de vordering worden verhoogd met de op de terugvordering
betrekking hebbende kosten. Loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de
gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige
is, kunnen worden teruggevorderd, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 104 van 127
worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen.
6. Terugvordering als bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, vindt niet plaats, indien de betreffende
kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot
terugvordering.
7. In afwijking van het eerste lid kan het college besluiten van terugvordering of van verdere
terugvordering als bedoeld in het eerste lid af te zien, indien de persoon van wie de kosten van
bijstand worden teruggevorderd:
a. gedurende tien jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;
b. gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het
achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke
rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;
c. gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig
moment zal gaan verrichten; of
d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer aflost.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk
van terugvordering af te zien.
Artikel 59. Terugvordering gezinsleden
1. Onverminderd artikel 58 kunnen kosten van bijstand, indien de bijstand aan een gezin wordt
verleend, van alle gezinsleden worden teruggevorderd.
2. Indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend maar zulks
achterwege is gebleven, omdat de belanghebbende de verplichtingen, bedoeld in artikel 17, of
artikelen 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen,
niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd
van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4, bij de verlening van bijstand
rekening had moeten worden gehouden.
3. De in het eerste en tweede lid bedoelde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de
terugbetaling van kosten van bijstand die worden teruggevorderd.
Artikel 60. Besluit tot terugvordering en betaling bestuurlijke boete
1. De persoon van wie kosten van bijstand worden teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan het
college de inlichtingen te verstrekken die voor terugvordering op grond van deze paragraaf van
belang zijn.
2. Het college kan de kosten van de bijstand, bedoeld in de artikelen 58 en 59 invorderen bij
dwangbevel.
3. Indien de persoon van wie kosten van bijstand als bedoeld in de artikelen 58, met uitzondering van
het eerste lid, en 59 worden teruggevorderd algemene bijstand of een uitkering op grond van de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
ontvangt, is het college bevoegd tot verrekening van die kosten met die algemene bijstand of
uitkering.
4. Indien de persoon van wie kosten van bijstand als bedoeld in de artikelen 58, eerste lid, worden
teruggevorderd dan wel verplicht is tot betaling van een bestuurlijke boete algemene bijstand of
een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen ontvangt, verrekent het college die kosten en
bestuurlijke boete met die algemene bijstand of uitkering.
5. De in artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de raad voor de
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 105 van 127
kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan het college. Indien het
college gebruik maakt van deze bevoegdheid, geschiedt de bekendmaking van het dwangbevel, in
afwijking van artikel 4:123, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door middel van
toezending per post aan degene van wie kosten van bijstand worden teruggevorderd.
6. Zolang de belanghebbende de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid en de artikelen 18a, achtste
lid, en 47g, achtste lid, niet of niet behoorlijk nakomt:
a. is het college, in afwijking van artikel 4.93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht,
bevoegd tot verrekening voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn;
b. geldt de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering, in afwijking van artikel 4:116 van de Algemene wet bestuursrecht,
niet bij invordering van kosten van bijstand en de bestuurlijke boete bij dwangbevel.
7. Terugvordering van kosten van bijstand als bedoeld in de artikelen 58 en 59 is bevoorrecht en
volgt onmiddellijk na de vorderingen in artikel 288 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek
omschreven.
Artikel 60a. Verrekening
1. Indien degene van wie de kosten van bijstand worden teruggevorderd dan wel die verplicht is tot
betaling van een bestuurlijke boete algemene bijstand of een uitkering op grond van de Wet
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werklozen werknemers of de Wet
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen ontvangt
van het college van een andere gemeente dan het college dat de kosten van bijstand terugvordert
of de bestuurlijke boete heeft opgelegd, betaalt het college van die andere gemeente, zonder dat
daarvoor een machtiging nodig is van de belanghebbende, het bedrag van de terugvordering of de
bestuurlijke boete uit de algemene bijstand of de uitkering op verzoek aan het college dat de
kosten van bijstand terugvordert of de bestuurlijke boete heeft opgelegd.
2. Indien degene van wie de kosten van bijstand worden teruggevorderd dan wel die verplicht is tot
betaling van een bestuurlijke boete een uitkering ontvangt op grond van de Werkloosheidswet, de
Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Ziektewet, de Wet
arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, de Wet arbeid en zorg of de Toeslagenwet of
inkomensondersteuning ontvangt op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning
jonggehandicapten betaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, zonder dat daarvoor
een machtiging nodig is van belanghebbende, het bedrag van de terugvordering of de bestuurlijke
boete uit de uitkering of de inkomensondersteuning op verzoek aan het college dat de kosten van
bijstand terugvordert of de bestuurlijke boete heeft opgelegd.
3. Indien degene van wie de kosten van bijstand worden teruggevorderd dan wel die verplicht is tot
betaling van een bestuurlijke boete een uitkering ontvangt op grond van de Algemene
Ouderdomswet of de Algemene nabestaandenwet betaalt de Sociale verzekeringsbank, zonder
dat daarvoor een machtiging nodig is van belanghebbende, het bedrag van de terugvordering of
de bestuurlijke boete uit de uitkering op verzoek aan het college dat de kosten van bijstand
terugvordert of de bestuurlijke boete heeft opgelegd.
4. Onverminderd artikel 60, derde lid, en het eerste, tweede en derde lid kan het college een
vordering die een belanghebbende op hem heeft, verrekenen met een vordering als bedoeld in
artikel 58 en 59.
5. Indien de kosten van bijstand worden teruggevorderd door de Sociale verzekeringsbank is het
eerste tot en met het vierde lid van overeenkomstige toepassing.
Artikel 60b. Verrekening bestuurlijke boete bij recidive
1. Bij de verrekening, bedoeld in artikel 60, vierde lid, kan de bestuurlijke boete, bedoeld in de
artikelen 18a, vijfde lid, en 47g, vijfde lid, door het college onderscheidenlijk de Sociale
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 106 van 127
verzekeringsbank, in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht,
verrekend worden gedurende een tijdvak van ten hoogste drie maanden vanaf het moment van de
dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing bij de betaling, bedoeld in artikel 60a, eerste lid,
van de bestuurlijke boete, bedoeld in de artikelen 18a, vijfde lid, en 47g, vijfde lid, met dien
verstande dat het college van die andere gemeente, bedoeld in artikel 60a, eerste lid,
onderscheidenlijk de Sociale verzekeringsbank de bevoegdheid heeft op verzoek van de
belanghebbende bij de verrekening de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met
475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, toe te passen.
3. Artikel 60, vierde lid, en het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de
verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in de artikelen 18a, eerste lid, en 47g, eerste lid,
indien en voor zover op het moment van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de bestuurlijke
boete door de overtreder niet is betaald.
4. De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete op grond van de artikelen 60,
vierde lid, en 60a, eerste lid, na het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, onverlet.
Artikel 60c. Geen schuldregeling bij overtreding informatieverplichtingen
Door het college wordt geen medewerking verleend aan een schuldregeling indien een vordering is
ontstaan door het niet of niet behoorlijke nakomen door de belanghebbende van de verplichting,
bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van
de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, en hiervoor een bestuurlijke boete is
opgelegd, dan wel met betrekking tot het niet of niet behoorlijk nakomen van die verplichtingen
aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 63. Inlichtingenverplichting werkgever
1. Een ieder is verplicht desgevraagd en bevoegd uit eigen beweging aan het college kosteloos
opgaven en inlichtingen te verstrekken omtrent feiten en omstandigheden die noodzakelijk zijn
voor de uitvoering van deze wet door het college ten opzichte van een persoon te wiens behoeve
bijstand is gevraagd of wordt verleend en die in zijn dienst dan wel voor hem arbeid verricht, heeft
verricht of zou kunnen gaan verrichten. De verplichting strekt zich mede uit tot de inkomsten van
een persoon van wie kosten van bijstand ingevolge paragraaf 4 worden of kunnen worden
teruggevorderd of op wie kosten van bijstand ingevolge paragraaf 5 worden of kunnen worden
verhaald.
2. De opgaven en inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk, of in een andere vorm die
redelijkerwijs kan worden verlangd, binnen een door het college schriftelijk te stellen termijn
verstrekt.
Artikel 64. Inlichtingenverplichting instanties
1. De hieronder vermelde instanties zijn verplicht desgevraagd aan het college of, indien het college
aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen mandaat heeft verleend tot het nemen van
besluiten inzake de verlening van bijstand, aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
kosteloos opgaven en inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze
wet door het college:
a.
b.
c.
d.
het college van andere gemeenten;
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank;
de Belastingdienst;
het Zorginstituut Nederland, genoemd in artikel 58, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet, de
Nederlandse Zorgautoriteit, bedoeld in de Wet marktordening gezondheidszorg en de
zorgverzekeraars in de zin van de artikelen 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet of van
de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;
e. de bedrijfstakpensioenfondsen, ondernemingspensioenfondsen, risicofondsen, stichtingen tot
uitvoering van een regeling inzake vervroegd uittreden en andere organen belast met het doen
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 107 van 127
f.
g.
h.
i.
j.
k.
l.
m.
n.
o.
p.
q.
van uitkeringen of verstrekkingen die bij of krachtens artikel 8 van de Wet inkomensvoorziening
oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers als inkomen worden
aangemerkt;
de Kamer van Koophandel, met dien verstande dat dit, in afwijking van de aanhef van dit lid,
geschiedt tegen betaling van de daarvoor op grond van de Handelsregisterwet 2007
vastgestelde vergoeding;
de korpschef en de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee in de zin van de
Vreemdelingenwet 2000;
de Belastingdienst/Toeslagen betreffende de toekenning van tegemoetkomingen met
toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en Onze Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betreffende de toepassing van de Wet bevordering
eigenwoningbezit;
Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dan wel, voor zover het betreft het
onderwijs of onderzoek op het gebied van de landbouw en de natuurlijke omgeving, Onze
Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie betreffende de toepassing van de
Wet studiefinanciering 2000, de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie betreffende de omvang van de
productiebeperkende maatregelen voor het bedrijf van de ondernemer in de agrarische sector;
Onze Minister van Veiligheid en Justitie voor zover het betreft de persoon die rechtens zijn
vrijheid is ontnomen of de persoon die zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een
vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel;
de instanties en personen die woonruimte verhuren;
de instanties die in het kader van de openbare nutsvoorziening energie en water leveren;
derden die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf de arbeidsinschakeling van
personen bevorderen;
de geneesheer-directeur, bedoeld in de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische
ziekenhuizen;
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betreffende de toepassing van
de Wet inburgering;
Onze Minister en de colleges van burgemeester en wethouders voor zover het gegevens
betreft die verwerkt worden in de registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk, bedoeld in
de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.
2. De geneesheer-directeur, bedoeld in het eerste lid, onderdeel o, verstrekt slechts gegevens en
inlichtingen indien:
a. deze noodzakelijk zijn voor de uitvoering van artikel 13, derde lid, laatste zin; en
b. deze betrekking hebben op:
1°. de opneming;
2°. het ontslag;
3°. het verleende verlof; of
4°. het ingetrokken verlof.
3. Het vragen door het college en het verstrekken door de in het eerste lid bedoelde instanties van de
in het eerste lid bedoelde gegevens en inlichtingen kan geschieden door tussenkomst van het
Inlichtingenbureau.
4. Griffiers van colleges, geheel of ten dele met rechtspraak belast, zijn verplicht desgevraagd aan
het college of, indien het college aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen mandaat
heeft verleend tot het nemen van besluiten inzake de verlening van bijstand, aan het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, kosteloos alle gegevens en uittreksels of
afschriften van uitspraken, registers en andere stukken te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de
uitvoering van deze wet.
5. De in het eerste en het vierde lid bedoelde verplichtingen strekken zich mede uit tot degene:
a. van wie kosten van bijstand worden of kunnen worden teruggevorderd ingevolge paragraaf 4 of
op wie deze worden of kunnen worden verhaald ingevolge paragraaf 5;
b. die hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning, of ten aanzien van wie dat redelijkerwijs kan
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 108 van 127
worden vermoed, als degene:
1°. te wiens behoeve bijstand is gevraagd of wordt verleend;
2°. van wie kosten van bijstand worden of kunnen worden teruggevorderd ingevolge paragraaf
4 of op wie deze worden of kunnen worden verhaald ingevolge paragraaf 5.
6. De in het eerste lid en het vierde lid bedoelde gegevens en inlichtingen worden desgevraagd
schriftelijk, of in een andere vorm die redelijkerwijs kan worden verlangd, en zo spoedig mogelijk,
doch in elk geval binnen vier weken na ontvangst van het verzoek hiertoe, verstrekt.
7. De in het eerste lid, onderdeel a tot en met k, genoemde instanties treffen desgevraagd met het
college en met het Inlichtingenbureau een regeling met betrekking tot de mededeling van
wijzigingen in de eerder aan hen gevraagde gegevens en inlichtingen.
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent het derde
lid en de inhoud en vormgeving van de in het zevende lid bedoelde regelingen.
9. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen een of meer van de in het eerste lid bedoelde
instanties worden aangewezen die ten behoeve van aan het college te verstrekken gegevens en
inlichtingen, de door het Inlichtingenbureau aan deze instanties verstrekte gegevens van aldaar op
dat moment nog onbekende personen opslaan. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing.
Bij toepassing van de eerste volzin wordt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
bepaald op welke wijze en gedurende welke termijn deze gegevens worden opgeslagen.
10. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere instanties en personen dan genoemd in het
eerste en het vierde lid worden aangewezen voor wie de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid
tot en met achtste lid, eveneens gelden, voorzover het betreft de verstrekking van nader bij
algemene maatregel van bestuur aan te wijzen inlichtingen en gegevens.
11. Bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tiende lid, kan tevens worden bepaald dat
de daar bedoelde verplichting alleen geldt jegens ambtenaren met opsporingsbevoegdheid.
12. Onze Minister van Veiligheid en Justitie verstrekt ten aanzien van de persoon die rechtens zijn
vrijheid is ontnomen of de persoon die zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf
of vrijheidsbenemende maatregel, onverwijld en kosteloos de gegevens en alle overige opgaven
en inlichtingen, waarover deze beschikt en die noodzakelijk zijn voor het recht op bijstand, aan het
college, of, indien het college aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen mandaat
heeft verleend tot het nemen van besluiten inzake de verlening van bijstand, aan het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, door tussenkomst van het Inlichtingenbureau,
waarbij hij gebruik kan maken van het burgerservicenummer.
13. Onze Minister van Buitenlandse Zaken verstrekt ten aanzien van de Nederlander die in het
buitenland rechtens zijn vrijheid is ontnomen, onverwijld en kosteloos, gegevens, en inlichtingen
waarover hij beschikt en die noodzakelijk zijn voor het recht op bijstand, aan het college, of, indien
het college aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen mandaat heeft verleend tot het
nemen van besluiten inzake de verlening van bijstand, aan het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen, door tussenkomst van het Inlichtingenbureau, waarbij hij gebruik kan
maken van het burgerservicenummer. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over
de uitvoering van dit lid.
14. De Belastingdienst verstrekt aan het college, of indien het college aan het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen mandaat heeft verleend tot het nemen van besluiten inzake de
verlening van bijstand, aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, zonder dat daaraan
een verzoek ten grondslag ligt gegevens als bedoeld in het eerste lid over samenloop van een
uitkering met inkomen uit of in verband met arbeid of bedrijf of over vermogen, die bij de uitvoering
van een belastingwet of bij de invordering van enige rijksbelasting bekend zijn geworden voor
zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 66. Vermoeden misdrijf
Het college is verplicht, indien het bij de uitvoering van deze wet het gegronde vermoeden krijgt van
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 109 van 127
een misdrijf dat is gepleegd ten nadele van een Nederlands of buitenlands uitvoeringsorgaan van de
sociale verzekeringswetten of van een Nederlands of buitenlands overheidsorgaan, voorzover dit is
belast met het verrichten van uitkeringen, het doen van verstrekkingen dan wel het heffen van
bijdragen, het betrokken orgaan hiervan in kennis te stellen.
Artikel 67. Inlichtingenverplichting gemeenten
1. Het college is bevoegd uit eigen beweging en verplicht desgevraagd, onverminderd artikel 107 van
de Vreemdelingenwet 2000, uit de administratie terzake van de uitvoering van deze wet aan de
hieronder vermelde instanties kosteloos de gegevens te verstrekken:
a. het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank voor de
uitvoering van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen of de wettelijke
regelingen, bedoeld in de artikelen 30, eerste lid, onderdeel a, en 34, eerste lid, onderdeel a,
van die wet;
b. de Belastingdienst voor de heffing of invordering van enige rijksbelasting, de premies voor de
sociale verzekeringen, bedoeld in artikel 2, onderdelen a en c, van de Wet financiering sociale
verzekeringen, of inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 41 van de
Zorgverzekeringswet en de Belastingdienst/Toeslagen voor de uitvoering van
inkomensafhankelijke regelingen als bedoeld in de Algemene wet inkomensafhankelijke
regelingen;
c. het college van andere gemeenten voor de uitvoering van deze wet, de Wet
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
d. het Zorginstituut Nederland, genoemd in artikel 58, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet, de
Nederlandse Zorgautoriteit, bedoeld in de Wet marktordening gezondheidszorg en de
zorgverzekeraars in de zin van de artikelen 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet of van
de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, voor de uitvoering van de Zorgverzekeringswet of
de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;
e. derden die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf de arbeidsinschakeling van
personen bevorderen;
f. buitenlandse organen voor de vervulling van een taak van zwaarwegend algemeen belang;
g. bestuursorganen van Aruba, Curaçao, en Sint Maarten voor de vervulling van een taak van
zwaarwegend algemeen belang;
h. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor de uitvoering van de Wet
inburgering;
i. Onze Minister van Veiligheid en Justitie in verband met de tenuitvoerlegging van
vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen.
2. Het verstrekken door het college aan de in het eerste lid bedoelde instanties van de in het eerste
lid bedoelde gegevens kan geschieden door tussenkomst van het Inlichtingenbureau.
3. De in het eerste lid bedoelde gegevensverstrekking vindt niet plaats indien de persoonlijke
levenssfeer van de betrokkenen daardoor onevenredig wordt geschaad.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de
gevallen waarin en de wijze waarop in ieder geval gegevens dienen te worden verstrekt.
5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere instanties dan genoemd in het eerste lid
worden aangewezen ten behoeve waarvan de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, eveneens
gelden.
Artikel 68. Burgerservicenummer
1. Bij de verstrekking van gegevens door het college, het Inlichtingenbureau en de in de artikelen 64
en 67 bedoelde instanties wordt, indien daartoe bevoegd, gebruik gemaakt van het
burgerservicenummer.
2. Derden die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf de arbeidsinschakeling van
personen bevorderen, gebruiken het burgerservicenummer slechts voor zover dat noodzakelijk is
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 110 van 127
voor het verrichten van werkzaamheden die in het kader van de voorzieningen, bedoeld in artikel
7, eerste lid, onderdeel a, en zevende lid, worden uitgevoerd.
Artikel 76a. Toezicht door gemeenten
Met het toezicht op de naleving van deze wet zijn belast de bij besluit van het college aangewezen
ambtenaren.
!
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 111 van 127
Modelverordening gemeenten verrekening bestuurlijke
boete bij recidive
De raad van de gemeente < naam gemeente >;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van < datum >, nr. …;
gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel i, van de Wet werk en bijstand;
< gezien het advies van de commissie …; >
besluit vast te stellen de Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive < naam gemeente >;
overwegende dat het noodzakelijk is de uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening als bedoeld in
artikel 60b van de Wet werk en bijstand bij verordening te regelen;
besluit vast te stellen de volgende verordening
Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive
Artikel 1. Definitiebepaling
In deze verordening wordt onder een recidiveboete, een bestuurlijke boete verstaan als bedoeld in artikel 18a,
vijfde lid, van de Wet werk en bijstand.
Artikel 2. De uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening
Het college verrekent het openstaande boetebedrag met de algemene bijstand gedurende de eerste drie
maanden na dagtekening van het besluit tot oplegging van een recidiveboete zonder dat het bepaalde in artikel
4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in acht wordt genomen.
Artikel 3. Verzoek tot doorbetaling huur/hypotheekrente
1. Belanghebbende kan verzoeken om, in afwijking van het bepaalde in artikel 2, de huur dan wel
hypotheekrente na aftrek van huurtoeslag respectievelijk hypotheekrenteaftrek, gedurende de in artikel 2
genoemde periode direct vanuit de bijstand te voldoen. Indien dit verzoek wordt toegekend wordt de
verrekening daarop aangepast.
2. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval afgewezen indien belanghebbende(n)
redelijkerwijs over voldoende gelden kan beschikken om de genoemde drie maanden in zijn
levensonderhoud te voorzien dan wel redelijkerwijs deze gelden op korte termijn kan verwerven.
Artikel 4. Verrekenen met inachtneming van artikel 4:93, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht
In afwijking van artikel 2 verrekent het college het openstaande boetebedrag met inachtneming van artikel 4:93,
vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht voorzover:
a. toepassing van artikel 2 en 3 onaanvaardbare consequenties heeft voor de eventuele minderjarige
belanghebbende(n); dan wel
b. de gezondheidstoestand van (een van de) belanghebbende(n) naar het oordeel van het college
ernstig wordt bedreigd doordat mogelijkheden ontbreken om de noodzakelijke medicatie of
behandeling te financieren.
Artikel 5. Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op [datum].
Artikel 6. Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2013 [naam
gemeente].
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 112 van 127
Aldus besloten in de openbare raadsvergadering
Van
De raad voornoemd.
De griffier,
De voorzitter,
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 113 van 127
Algemene Toelichting
Per 1 januari 2013 treedt de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetgeving in werking. Met de
wet krijgt het college de plicht om een boete op te leggen indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht.
De eerdere bevoegdheid om een maatregel in deze situatie op te leggen verdwijnt. De hoogte van de boete is
daarbij in beginsel gelijk aan het bedrag dat belanghebbende te veel aan bijstand heeft ontvangen.
Is sprake van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht (recidive) dan wordt deze boete in beginsel
verhoogd tot 150% van het te veel ontvangen bedrag. Naast deze verhoging krijgt het college daarbij ook de
bevoegdheid om in de eerste drie maanden na oplegging van de boete de bijstand volledig te verrekenen met de
openstaande boetevordering.
In eerste instantie had de wetgever voorzien in een plicht tot volledige verrekening van de boetevordering. Bij
amendement is deze verplichting echter omgezet in een bevoegdheid, zodat de gemeente de mogelijkheid heeft
om daar waar volledige verrekening onwenselijke effecten heeft (denk b.v. aan hogere maatschappelijke kosten
vanwege uithuisplaatsing) de verrekening aan te passen, dan wel bij de verrekening de beslagvrije voet volledig
te respecteren. De Wet werk en bijstand verplicht de gemeenteraad in dit kader bij verordening nadere regels te
stellen met betrekking tot het gebruik van deze bevoegdheid. Twee voorbeelden zijn hier in dit kader nader
uitgewerkt.
Ten eerste een seperate verordening die voldoet aan deze opdracht tot regelgeving. Hiervoor spreekt dat een en
ander niet volledig past binnen een van de overige verordeningen. De Handhavingsverordening (ex. artikel 8a
Wet werk en bijstand) ziet eigenlijk niet op aspecten die direct samenhangen met de uitvoering van de Wet werk
en bijstand, terwijl opname in de Maatregelverordening (ex. artikel 8, eerste lid, onder b, Wet werk en bijstand)
wellicht te weinig verduidelijkt dat het hier niet gaat om het opleggen van een maatregel, maar om het verrekenen
van een boetevordering.
Bovenstaande overwegingen laten onverlet dat naast deze verordening wel aanpassingen zullen moeten worden
aangebracht in respectievelijk de Maatregelverordening Wet Werk en Bijstand en de Maatregelverordening IOAW
en IOAZ. Voor deze aanpassingen zou dan gebruik kunnen worden gemaakt van het voorbeeld wijzigingsbesluit,
8
met uitzondering van de artikelen I, onder E en F.
Daarnaast is ook een voorbeeld wijzigingsbesluit opgenomen dat voorziet in aanpassing van de
Maatregelverordening(en), dusdanig dat ook aan de nu in artikel 8, eerste lid, onder i, van de Wet werk en
bijstand opgenomen regelgevingsopdracht is voldaan. Dit voorbeeld komt voornamelijk voort uit de wens om alle
praktische informatie inzake hoogte van de bijstand zoveel mogelijk te bundelen en te voorkomen dat een en
ander zijn regeling gaat vinden in een palet aan verordeningen.
Opgemerkt zij nog dat de verordening enkel de verrekening regelt van bijstandsafhankelijken die te maken krijgen
met een door het college zelf opgelegde recidiveboete. Is de recidiveboete opgelegd op het moment dat
belanghebbende elders bijstand ontvangt, dan kan het boete opleggende college het bijstandsverstrekkende
college verzoeken om conform de regels van het boete opleggende college tot verrekening over te gaan. Mocht
belanghebbende tussentijds het bijstandsverstrekkende college verzoeken de beslagvrije voet alsnog te
respecteren, dan is dit college bij de verrekening daaraan gehouden.
!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!
8
Daarbij zij nog opgemerkt dat indien gebruik wordt gemaakt van het bepaalde in artikel I, onder D, in het tweede lid moet
worden verwezen naar artikel 3 in de Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 114 van 127
Artikelgewijze toelichting separate verordening
Artikel 1
Behoeft geen nadere toelichting
Artikel 2
Artikel 4:93, vierde lid, van Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat verrekening niet mogelijk is voorzover beslag
op de vordering nietig zou zijn. Concreet houdt dit in dat bij verrekening in beginsel rekening moet worden
gehouden met de beslagvrije voet zoals deze zijn regeling vindt in artikel 475c tot en met 475e van het Wetboek
van Burgerlijke Rechtsvordering. Zoals reeds aangegeven geeft de Wet werk en bijstand het college de
bevoegdheid om deze bepaling in de eerste drie maanden na oplegging van de boete buiten toepassing te laten.
Het college mag dus de openstaande boetevordering (zowel de recidiveboete als een wellicht nog openstaand
bedrag in verband met de eerdere boete) in deze eerste drie maanden volledig met een eventueel bijstandsrecht
verrekenen.
In eerste instantie was deze verrekening – gelijk nog steeds in de IOAW en IOAZ – als een verplichting
opgenomen in de wet. De Kamer achtte echter - juist bij bijstandsverlening – het risico reëel dat zich situaties
zouden kunnen voordoen waarbij de uiteindelijke totale maatschappelijke kosten beduidend hoger lagen dan het
met deze invorderingsmethodiek bereikte resultaat. Reden voor de Kamer om de gemeente in dit kader meer
handelingsvrijheid te geven, om juist in deze individuele situaties af te kunnen wijken van het principe. Vandaar
dat bij de verrekening met de bijstand niet gesproken wordt over een plicht, maar over een bij verordening nader
in te kaderen bevoegdheid.
In deze voorbeeld verordening is er voor gekozen om in lijn met deze bedoeling uit te gaan van het principe van
volledige verrekening, om vervolgens in artikel 3 en 4 de mogelijkheden te benoemen om van dit principe af te
wijken.
Benadrukt wordt dat de wet gemeenten de vrijheid geeft anders met de bevoegdheid om te gaan. Zo kan de
Gemeenteraad er ook voor kiezen om standaard in de eerste drie maanden niet de volledige bijstand te
verrekenen, maar een bepaald percentage daarvan of zelfs om enkel te verrekenen met in achtname van de
beslagvrije voet. Gedacht zou kunnen worden aan een bepaling in de volgende trend:
Het college verrekent het openstaande boetebedrag gedurende de eerste drie maanden na het moment
van dagtekening van het besluit tot oplegging van een recidiveboete door inhouding van een bedrag ter
hoogte van … % van de gehuwdennorm als bedoeld in artikel 21, onder c, van de Wet werk en bijstand.
Het spreekt voor zich dat het hier gaat om een maximum bedrag. Mocht belanghebbende’s recht op bijstand
beperkter zijn dan bedraagt de inhouding natuurlijk dit beperktere recht. Een bepaling zoals hier opgenomen in
artikel 3 is in dit geval waarschijnlijk niet nodig.
Artikel 3
Zoals in de toelichting op artikel 2 aangegeven zijn in artikel 3 en 4 de mogelijkheden om van het in artikel 2
benoemde principe af te wijken nader uitgewerkt. Artikel 3 voorziet daarbij in de mogelijkheid voor
belanghebbende om het college te verzoeken om in ieder geval de huur (en bij een eigendomswoning de
hypotheekrente onder aftrek van de in dit kader ontvangen belastingteruggave en eventueel ontvangen
bijzondere bijstand) via de bijstand te laten doorbetalen. Gedachte hierachter is dat met name moet worden
gevreesd dat belanghebbende wanneer hij drie maanden van bijstand verstoken blijft het risico loopt dat hij
vanwege de ontstane achterstand in de woonlasten uit huis wordt geplaatst met allerlei eventuele extra kosten
voor de maatschappij. Om dit te voorkomen voorziet deze bepaling in de mogelijkheid dat het college het te
verrekenen bedrag kan aanpassen, zodat alsnog vanuit de bijstand de woonlasten kunnen worden doorbetaald.
Wel is gekozen voor een directe doorbetaling aan de verhuurder/hypotheekverstrekker om te voorkomen dat de
bijstand voor andere zaken wordt ingezet, waardoor alsnog het risico van uithuisplaatsing reëel blijft.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 115 van 127
In het tweede lid van artikel 3 is daarnaast bepaald dat een verzoek tot doorbetaling zonder meer wordt
geweigerd indien belanghebbende in redelijkheid over voldoende gelden kan beschikken om de genoemde drie
maanden in zijn levensonderhoud te voorzien dan wel in redelijkheid deze gelden op korte termijn kan verwerven.
Gesproken wordt over gelden, niet over middelen. Van het in de Wet werk en bijstand gedefinieerde middelen
begrip zijn immers een aantal posten uitgesloten. Denk dan bijvoorbeeld aan bedragen die belanghebbende heeft
ontvangen in het kader van een immateriële schadevergoeding of bedragen waarover belanghebbende wel
beschikt, maar die bij saldering met de openstaande schulden geen aan te spreken vermogen opleveren. Dit zijn
echter wel gelden die belanghebbende in deze situatie kan aanspreken voor zijn levensonderhoud, voor zover hij
er in ieder geval in redelijkheid over kan (gaan) beschikken.
Iemand kan onder andere redelijkerwijs over gelden gaan beschikken, indien het redelijk is dat hij ofwel binnen
afzienbare tijd vermogensbestanddelen te gelde weet te maken ofwel op korte termijn werk weet te aanvaarden.
Belanghebbende kan natuurlijk altijd al zijn bezittingen verkopen en op die wijze over gelden gaan beschikken,
maar het is niet redelijk dat het college in deze van belanghebbende verlangt dat hij bezittingen verkoopt die naar
hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn (denk aan z’n meubels of bed). En natuurlijk kunnen inkomsten
worden verworven door werk te aanvaarden, maar indien belanghebbende’s afstand tot de arbeidsmarkt heel
groot is, is het niet reëel om te verwachten dat hem dit op zeer korte termijn zal lukken. In dit soort situaties kan
dus niet met een beroep op het tweede lid een verzoek tot doorbetaling zonder meer worden afgewezen.
Dat gesproken wordt over een verzoek houdt in dat belanghebbende zelf in actie moet komen zo hij de
verrekening wil laten aanpassen. Dat houdt tevens in dat zo’n verzoek ook lopende de drie maanden van
verrekening kan worden gedaan, mocht bijvoorbeeld plots blijken dat uithuiszetting dreigt of dat verwachte
inkomsten uitblijven.
Artikel 4
In artikel 4 zijn een tweetal situaties benoemd waarin het college ondanks de in de wet opgenomen bevoegdheid
toch de beslagvrije voet bij verrekening in acht neemt. De genoemde omstandigheden betreffen situaties die ook
tijdens de parlementaire behandeling expliciet zijn benoemd.
Artikel 5 en 6
Behoeven geen nadere bespreking.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 116 van 127
Model
Modelbesluit tot wijziging van de
Maatregelverordeningen in verband met de invoering van
de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZWwetgeving
De raad van de gemeente < naam gemeente >;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van < naam > d.d. < datum >;;
gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel i, van de Wet werk en bijstand;
overwegende, dat het noodzakelijk is de Maatregelverordeningen in het kader van de Wet werk en
bijstand en de IOAW en IOAZ in overeenstemming te brengen met de Wet aanscherping handhaving- en
sanctiebeleid SZW-wetgeving;
Besluit vast te stellen het volgende wijzigingsbesluit;
Besluit tot wijziging van de maatregelverordeningen in verband met de verrekening van de bestuurlijke
boete bij recidive
Artikel I Wijziging maatregelverordening Wet werk en bijstand
De maatregelverordening Wet werk en bijstand wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, eerste lid wordt na de definitie van het begrip maatregel een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
recidiveboete: bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, van de wet;
B
Hoofdstuk 3 inzake maatregelen in verband met de schending van de inlichtingenplicht komt te vervallen.
C
Het opschrift van Hoofdstuk 4 komt te luiden: Hoofdstuk 4 maatregel in verband met andere gedragingen dan
schending van de inlichtingen- dan wel arbeidsverplichtingen.
D
Na artikel 12 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 12a. Maatregel bij verlies van een passende en toereikende voorliggende voorziening door
toepassing van bestuurlijke boete
1.
In afwijking van het bepaalde in artikel 12 wordt, indien belanghebbende(n) geen beroep meer kan
doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening, omdat deze volledig wordt
verrekend met een bestuurlijke boete in het kader van het bij herhaling schenden van de
inlichtingenplicht een maatregel opgelegd van 100% gedurende de eerste drie maanden gerekend
vanaf de start van de verrekening
2.
Artikel 17 is met betrekking tot de maatregel, bedoeld in het eerste lid, van overeenkomstige
toepassing.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 117 van 127
E
Onder vernummering van hoofdstuk 5 tot hoofdstuk 6 wordt na hoofdstuk 4 een nieuw hoofdstuk ingevoegd,
luidende: Hoofdstuk 5 verrekening bestuurlijke boete bij recidive.
F
In het nieuwe hoofdstuk 5 wordt onder vernummering van de artikelen 16 en 17 tot 19 en 20 een drietal artikelen
opgenomen, luidende:
Artikel 16. De uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening
Het college verrekent het openstaande boetebedrag gedurende de eerste drie maanden na het moment
van dagtekening van het besluit tot oplegging van een recidiveboete zonder dat het bepaalde in artikel
4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in acht wordt genomen.
Artikel 17. Verzoek tot doorbetaling huur/hypotheekrente
1. Belanghebbende kan verzoeken om, in afwijking van het bepaalde in artikel 16, de huur dan wel
hypotheekrente na aftrek van huurtoeslag respectievelijk hypotheekrenteaftrek, gedurende de in
artikel 16 genoemde periode direct vanuit de bijstand te voldoen. Indien dit verzoek wordt toegekend
wordt de verrekening daarop aangepast.
2. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval afgewezen indien belanghebbende(n)
in redelijkheid over voldoende gelden kan beschikken om de genoemde drie maanden in hun
levensonderhoud te voorzien dan wel in redelijkheid deze gelden op korte termijn kan verwerven.
Artikel 18. Verrekenen met inachtneming van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet
bestuursrecht
In afwijking van artikel 16 verrekent het college het openstaande boetebedrag met inachtneming van
artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht indien:
a.
toepassing van artikel 16 en 17 onaanvaardbare consequenties heeft voor de eventuele
minderjarige belanghebbende(n); dan wel
b.
de gezondheidstoestand van (een van de) belanghebbende(n) naar het oordeel van het college
ernstig wordt bedreigd doordat mogelijkheden ontbreken om de noodzakelijke medicatie of
behandeling te financieren.
Artikel II Wijziging maatregelverordening IOAW en IOAZ
De maatregelverordening IOAW en IOAZ wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 komt de definitie van benadelingsbedrag te vervallen.
B
In artikel 2, eerste lid wordt in de eerste volzin “een verplichting als bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ” vervangen
door: een verplichting als bedoeld in artikel 13, tweede en vierde lid IOAW/IOAZ.
Het tweede lid van artikel 2 komt te vervallen alsmede de nummering voor het eerste en nu enige lid
C
Hoofdstuk 4 inzake het niet nakomen van de inlichtingenplicht komt te vervallen.
Artikel III. Inwerkingtreding en geldingsduur
Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2013.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 118 van 127
Aldus besloten in de openbare raadsvergadering
Van
De raad voornoemd.
De griffier,
De voorzitter,
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 119 van 127
Algemene Toelichting zie p. 7
Artikelsgewijze toelichting wijzigingsbesluit
Het wijzigingsbesluit voorziet in de wijziging van de maatregelverordening Wet Werk en Bijstand (Wet werk en
bijstand) en de maatregelverordening IOAW en IOAZ. In de maatregelverordening Wet werk en bijstand zijn naast
de bepalingen die voorzien in de regeling van de bevoegdheid tot verrekening van de recidiveboete ook
wijzigingen opgenomen die enerzijds verband houden met het wegvallen van de maatregel bij schending van de
inlichtingenplicht en anderzijds verband houden met het wegvallen van rechten op passende en toereikende
voorliggende voorzieningen (denk b.v. aan de WW) zodra aldaar een bestuurlijke boete wordt opgelegd vanwege
het herhaaldelijk schenden van de inlichtingenplicht. De wijzigingen in de maatregelverordening IOAW en IOAZ
houden enkel en alleen verband met het wegvallen van de mogelijkheid om een maatregel op te leggen bij
schending van de inlichtingenplicht.
Bij benoeming van de wijzigingen is uitgegaan van de tekst van de huidige modelverordeningen.
Artikel I, onder A
Behoeft geen nadere toelichting.
Artikel I, onder B
Het hoofdstuk inzake maatregelen in verband met de schending van de inlichtingenplicht en de daarin
opgenomen bepalingen komt te vervallen. Zo in de toekomst schending van de inlichtingenplicht wordt
geconstateerd, levert dit een beboetbare gedraging op. De in de verordening opgenomen bepalingen rond de
maatregel vanwege schending inlichtingenplicht kunnen daarom komen te vervallen.
Artikel I, onder C
Hoofdstuk 4 van de modelverordening draagt op dit moment de titel: Maatregel in verband met overige
gedragingen. Nu het hoofdstuk inzake schending inlichtingenplicht is komen te vervallen, dekt de titel de lading
niet meer helemaal, vandaar deze wijziging.
Artikel I, onder D
Zoals reeds in de inleiding aangegeven wordt door de huidige wet ook het sanctieregime in de overige sociale
zekerheidswetten aangescherpt. In wezen wordt een vergelijkbaar boeteregime ingevoerd (boete ter hoogte van
de te veel ontvangen uitkering en bij recidive 150% daarvan) zij het dat de uitvoeringsorganisaties (UWV, SVB en
Gemeente (voor wat betreft de IOAW en IOAZ)) het uitstaande boetebedrag voor een termijn van vijf jaren in
beginsel dienen te verrekenen zonder rekening te houden met de beslagvrije voet. Dit houdt in dat
belanghebbenden zodra de verrekening wordt geeffectueerd in beginsel geen beschikking hebben over hun
uitkering en indien andere middelen ontbreken, zullen zij dan een beroep moeten doen op de bijstand.
In beginsel wordt het feit dat het recht op een passende en toereikende voorliggende voorzien teloor is gegaan,
aangemerkt als tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Een en ander levert daarom maatregelwaardig
gedrag op, op basis waarvan de bijstand kan worden verlaagd. De huidige model maatregelverordening mist
echter een bepaling die volledig is toegesneden op deze situatie. Het hier voorgestelde artikel wil in die leemte
voorzien. Het artikel is daarbij zo geredigeerd dat belanghebbende in beginsel in een feitelijk met de
recidiverende bijstandsgerechtigde vergelijkbare situatie terecht komt. Hetgeen inhoudt dat ook aan hem in
beginsel drie maanden vanaf datum effectuering verrekening geen bijstand toekomt. Het staat hem daarbij wel vrij
om - gelijk de recidiverende bijstandsgerechtigde - een verzoek te doen tot doorbetaling van de vaste lasten
(tweede lid). Specifiek is de effectuering van de verrekening en niet de datum van oplegging van de boete
gekozen als startpunt van de drie maandentermijn. Een en ander houdt verband met het feit dat de
verrekeningstermijn in deze vijf jaren bedraagt. Ook wanneer de boete wordt opgelegd op een tijdstip dat hij niet
afhankelijk is van enige uitkering is de kans dat hij vanwege de verrekening op een bepaald moment rechten niet
te gelde kan maken reëel.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 120 van 127
Opgemerkt zij nog dat de bepaling in welke situaties worden benoemd op basis waarvan de verrekening enkel
met in acht name van de beslagvrije voet wordt toegepast, niet van overeenkomstige toepassing is verklaard. Dit
houdt verband met het feit dat het hier niet om verrekenen maar om het verlagen van de bijstand gaat. Bij
verlaging van de bijstand is artikel 18, eerste lid, van de Wet werk en bijstand van toepassing. Dat houdt in dat de
verlaging zal moeten worden afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van
belanghebbende. In dat kader kan ook rekening worden gehouden met situaties die om een beperktere verlaging
vragen.
Artikel I, onder E
Het artikel voorziet in de invoeging van een apart hoofdstuk inzake de verrekeningsbevoegdheid. In strijd met de
regelgevingsleer is er voor gekozen om het hoofdstuk en de erbij behorende artikelen zo in te voegen dat
vernummering van de overige artikelen noodzakelijk is. In de regelgevingsleer wordt meestal gekozen voor het
invoegen van artikelen in de bestaande nummering. Hiervan is afgeweken om de verrekeningsbevoegdheid zo
duidelijk mogelijk los te koppelen van de mogelijkheid om bij schending over te gaan tot het opleggen van een
maatregel.
Artikel I, onder F
Voor de toelichting met betrekking tot de hier opgenomen artikelen wordt verwezen naar de artikelgewijze
toelichting van de separate verordening en dan met name de toelichting bij artikel 2, 3 en 4.
Artikel II, onder A
De wet aanscherping introduceert een eigen definitie van het begrip benadelingsbedrag. De huidige definitie in de
verordening kan daarmee komen te vervallen.
Artikel II, onder B
Bij schending van de inlichtingenplicht voorziet de Wet aanscherping voor de IOAW en IOAZ in een verplichting
tot het opleggen van een bestuurlijke boete. Een en ander houdt in dat de maatregelverordening na
inwerkingtreding van de wet aanscherping niet meer ziet op sancties vanwege schending van de
inlichtingenplicht. In artikel 13, eerste lid, van zowel de IOAW, als de IOAZ is de inlichtingenplicht opgenomen. Bij
verwijzing naar de verplichtingen opgenomen in artikel 13 van de IOAW en de IOAZ dient het eerste lid daarom te
worden uitgesloten.
Artikel II, onder C
Het hoofdstuk inzake maatregelen inzake het niet nakomen van de inlichtingenplicht en de daarin opgenomen
bepalingen komt te vervallen. Zo schending van de inlichtingenplicht wordt geconstateerd, levert dit een
beboetbare gedraging op. De in de verordening opgenomen bepalingen rond de maatregel vanwege schending
inlichtingenplicht kunnen daarom komen te vervallen.
Artikel III
Behoeft geen nadere bespreking.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 121 van 127
Modelbesluit tot wijziging van de
Maatregelverordeningen in verband met de invoering van
de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZWwetgeving (2)
De raad van de gemeente < naam gemeente >;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van < naam > d.d. < datum >;;
gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel i, van de Wet werk en bijstand;
overwegende, dat het noodzakelijk is de Maatregelverordeningen in het kader van de Wet werk en
bijstand en de IOAW en IOAZ in overeenstemming te brengen met de Wet aanscherping handhaving- en
sanctiebeleid SZW-wetgeving;
Besluit vast te stellen het volgende wijzigingsbesluit;
Besluit tot wijziging van de maatregelverordeningen in verband met de verrekening van de bestuurlijke
boete bij recidive
Artikel I Wijziging maatregelverordening Wet werk en bijstand
De maatregelverordening Wet werk en bijstand wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, eerste lid wordt na de definitie van het begrip maatregel een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
recidiveboete: bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, van de wet;
beslagvrije voet: beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering;
B
Hoofdstuk 3 inzake maatregelen in verband met de schending van de inlichtingenplicht komt te vervallen.
C
Het opschrift van Hoofdstuk 4 komt te luiden: Hoofdstuk 4 maatregel in verband met andere gedragingen dan
schending van de inlichtingen- dan wel arbeidsverplichtingen.
D
Na artikel 12 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 12a. Maatregel bij verlies van een passende en toereikende voorliggende voorziening door
toepassing van bestuurlijke boete
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 12 wordt, indien belanghebbende(n) geen beroep meer kan
doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening, omdat deze volledig wordt
verrekend met een bestuurlijke boete in het kader van het bij herhaling schenden van de
inlichtingenplicht een maatregel opgelegd van 100% gedurende de eerste drie maanden gerekend
vanaf de start van de verrekening.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, wordt de maatregel in de tweede en derde maand
gerekend vanaf de start van de verrekening gematigd tot 20% indien belanghebbende(n)
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 122 van 127
redelijkerwijs niet kan beschikken over gelden ter hoogte van ten minste driemaal de toepasselijke
bijstandsnorm.
E
Onder vernummering van hoofdstuk 5 tot hoofdstuk 6 wordt na hoofdstuk 4 een nieuw hoofdstuk ingevoegd,
luidende: Hoofdstuk 5 verrekening bestuurlijke boete bij recidive.
F
In het nieuwe hoofdstuk 5 wordt onder vernummering van de artikelen 16 en 17 tot 20 en 21 een viertal artikelen
opgenomen, luidende:
Artikel 16. Verrekenen met beslagvrije voet bij voldoende gelden
1. Indien belanghebbende(n) redelijkerwijs over gelden kan beschikken ter hoogte van ten minste
driemaal de toepasselijke bijstandsnorm, verrekent het college de recidiveboete met de algemene
bijstand zonder inachtneming van de beslagvrije voet.
2. De verrekening, bedoeld in het eerste lid, geschiedt gedurende een tijdvak van drie maanden
vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.
Artikel 17. Verrekenen bij geen of onvoldoende gelden
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 123 van 127
1.
2.
3.
Indien belanghebbende(n) redelijkerwijs niet kan beschikken over gelden ter hoogte van ten
minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm, verrekent het college de recidiveboete
gedurende één maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet. De verrekening geschiedt
vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.
Aansluitend op verrekening als bedoeld in het eerste lid, verrekent het college de recidiveboete in
de daarop volgende twee maanden op een dusdanige wijze dat belanghebbende blijft beschikken
over een inkomen ter hoogte van 80% van de toepasselijke bijstandsnorm.
Tot het inkomen, bedoeld in het tweede lid, worden ook middelen gerekend als bedoeld in artikel
31, tweede lid, onderdelen n en r, van de wet.
Artikel 18. Verrekenen met inachtneming beslagvrije voet
In afwijking van de artikelen 16 en 17 kan het college de recidiveboete met inachtneming van de
beslagvrije voet verrekenen indien:
a. aannemelijk is dat verrekening op de wijze, bedoeld in de artikelen 16 of 17, zou leiden tot
huisuitzetting van belanghebbende(n); of
b. anderszins sprake is van dringende redenen.
Artikel 19. Eerder opgelegde bestuurlijke boetes
De artikelen 16, 17 en 18 zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke
boete, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, van de wet, indien en voor zover deze boete nog niet is
betaald op het moment van verrekening van de recidiveboete.
Artikel II Wijziging maatregelverordening IOAW en IOAZ
De maatregelverordening IOAW en IOAZ wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 komt de definitie van benadelingsbedrag te vervallen.
B
In artikel 2, eerste lid wordt in de eerste volzin “een verplichting als bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ” vervangen
door: een verplichting als bedoeld in artikel 13, tweede en vierde lid IOAW/IOAZ.
Het tweede lid van artikel 2 komt te vervallen alsmede de nummering voor het eerste en nu enige lid
C
Hoofdstuk 4 inzake het niet nakomen van de inlichtingenplicht komt te vervallen.
Artikel III. Inwerkingtreding en geldingsduur
Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2013.
Aldus besloten in de openbare raadsvergadering
Van
De raad voornoemd.
De griffier,
De voorzitter,
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 124 van 127
Algemene Toelichting zie p. 7
Artikelsgewijze toelichting wijzigingsbesluit zie p. 10 met uitzondering van de
toelichting op artikel I, onder D en artikel I, onder F
Artikel I, onder D
Zoals reeds in de inleiding aangegeven wordt door de huidige wet ook het sanctieregime in de overige sociale
zekerheidswetten aangescherpt. In wezen wordt een vergelijkbaar boeteregime ingevoerd (boete ter hoogte van
de te veel ontvangen uitkering en bij recidive 150% daarvan) zij het dat de uitvoeringsorganisaties (UWV, SVB en
Gemeente (voor wat betreft de IOAW en IOAZ)) het uitstaande boetebedrag voor een termijn van vijf jaren in
beginsel dienen te verrekenen zonder rekening te houden met de beslagvrije voet. Dit houdt in dat
belanghebbenden zodra de verrekening wordt geëffectueerd in beginsel geen beschikking hebben over hun
uitkering en indien andere middelen ontbreken, zullen zij dan een beroep moeten doen op de bijstand.
In beginsel wordt het feit dat het recht op een passende en toereikende voorliggende voorzien teloor is gegaan,
aangemerkt als tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Een en ander levert daarom maatregelwaardig
gedrag op, op basis waarvan de bijstand kan worden verlaagd. De huidige model maatregelverordening mist
echter een bepaling die volledig is toegesneden op deze situatie. Het hier voorgestelde artikel wil in die leemte
voorzien. Het artikel is daarbij zo geredigeerd dat belanghebbende in beginsel in een feitelijk met de
recidiverende bijstandsgerechtigde vergelijkbare situatie terecht komt.
Specifiek is de effectuering van de verrekening en niet de datum van oplegging van de boete gekozen als
startpunt van de drie maandentermijn. Een en ander houdt verband met het feit dat de verrekeningstermijn in
deze vijf jaren bedraagt. Ook wanneer de boete wordt opgelegd op een tijdstip dat hij niet afhankelijk is van enige
uitkering is de kans dat hij vanwege de verrekening op een bepaald moment rechten niet te gelde kan maken
reëel.
Opgemerkt zij nog dat de bepaling in welke situaties worden benoemd op basis waarvan de verrekening enkel
met in achtname van de beslagvrije voet wordt toegepast, niet van overeenkomstige toepassing is verklaard. Dit
houdt verband met het feit dat het hier niet om verrekenen maar om het verlagen van de bijstand gaat. Bij
verlaging van de bijstand is artikel 18, eerste lid, van de Wet werk en bijstand van toepassing. Dat houdt in dat de
verlaging zal moeten worden afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van
belanghebbende. In dat kader kan ook rekening worden gehouden met situaties die om een beperktere verlaging
vragen.
……..
Artikel I, onder F (het betreft hier voor het merendeel een kopie van de bij de modelverordening gevoegd
artikelgewijze toelichting)
Artikel 16. Verrekenen met beslagvrije voet bij voldoende gelden
Uitgangspunt is dat volledige verrekening met de beslagvrije voet plaats vindt voor de maximale termijn van drie
maanden als een belanghebbende over voldoende gelden beschikt om dit op te kunnen vangen. Dat
uitgangspunt is vastgelegd in artikel 2 van deze verordening. Specifiek is gekozen voor de term gelden in plaats
van bezittingen, nu bezittingen in beginsel alle goederen van belanghebbende omvatten. Ook dus bijvoorbeeld
het bankstel en het bed. Het zal ook door de opstellers van de modelverordening niet beoogd zijn, dat
belanghebbende zijn standaard meubilair dient te verkopen om in zijn levensonderhoud te voorzien, ook als deze
een gezamenlijke waarde vertegenwoordigen hoger dan driemaal de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
Vandaar dat gekozen is voor de term gelden. Gedachte hierachter is dat de verrekening 3 maanden 100% kan
bedragen voor zover belanghebbende gewoon over gelden kan beschikken of van hem in redelijkheid kan
worden verlangd dat hij iets te gelde maakt. Van voldoende gelden is sprake als de waarde van de bezittingen
waarover belanghebbende beschikt (of redelijkerwijs kan beschikken), ten minste driemaal de toepasselijke
bijstandsnorm bedraagt. Immers, bij aanwending of tegeldemaking van deze bezittingen, zou een periode van
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 125 van 127
drie maanden overbrugd moeten kunnen worden.
Ten opzichte van de modelverordening is verder de aanduiding Burgemeester en Wethouders vervangen door
college, nu in de overige modelverordeningen het college van Burgemeester en Wethouders steeds met de term
het college wordt aangeduid.
Artikel 17. Verrekenen bij geen of onvoldoende gelden
Heeft een belanghebbende onvoldoende gelden om een periode van drie maanden volledige verrekening met de
beslagvrije voet te kunnen overbruggen, dan verrekent het college slechts één maand zonder inachtneming van
de beslagvrije voet. Voor de overige twee maanden vindt weliswaar verrekening met de beslagvrije voet plaats,
maar niet volledig. Belanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 80% van de toepasselijke
bijstandsnorm.
Voor het percentage van 80% is aansluiting gezocht bij de invorderingsmogelijkheden die de Belastingdienst
heeft bij notoire wanbetalers. Onder omstandigheden kan deze de beslagvrije voet (90% van de toepasselijke
bijstandsnorm) verlagen met 10% op grond van artikel 19, eerste lid, van de Invorderingswet 1990.
Met de gekozen opzet wordt enerzijds uiting gegeven aan het principe dat fraude niet mag lonen. Het gaat hier
immers om belanghebbenden die herhaaldelijk hun inlichtingenplicht hebben geschonden. Daar mag een
duidelijk signaal tegenover staan. Anderzijds wordt rekening gehouden met de zorgplicht van gemeenten. Het
volledig buiten werking stellen van de beslagvrije voet gedurende drie maanden kan kwalijke maatschappelijke
consequenties hebben. Dat moet voorkomen worden, nu de regeling daarmee zijn doel voorbij zou schieten.
Een belanghebbende kan inkomsten uit arbeid hebben die op grond van artikel 31, tweede lid, onderdelen n of r,
van de WWB worden vrijgelaten voor de algemene bijstand. Bij verrekening van een recidiveboete tot 80% van
de bijstandsnorm, tellen deze inkomsten echter gewoon mee. Het college laat deze inkomsten dus niet buiten
beschouwing bij de beoordeling van de vraag of een belanghebbende nog over voldoende inkomen beschikt. Dat
is geregeld in lid 3.
Artikel 18. Verrekenen met inachtneming beslagvrije voet
Hoewel het hier gaat om een herhaaldelijke schending van de inlichtingenplicht, zijn situaties denkbaar waarin
volledige verrekening met de beslagvrije voet niet aanvaardbaar wordt geacht. Die situaties komen aan de orde in
artikel 4. Het gaat daarbij altijd om individuele omstandigheden waaraan het college zal moeten toetsen.
In onderdeel a is geregeld dat het college kan besluiten in afwijking van de artikelen 2 en 3 toch de beslagvrije
voet te respecteren wanneer volledige verrekening waarschijnlijk leidt tot huisuitzetting van belanghebbende en
diens gezin. Voorkomen moet worden dat een belanghebbende door de volledige verrekening op straat komt te
staan, nu dit de problematiek alleen maar verergerd, met alle maatschappelijke kosten van dien.
Een dreigende huisuitzetting wordt in deze verordening gezien als een dringende reden om van verrekening met
de beslagvrije voet af te zien. Dat volgt uit het woord 'anderszins' in onderdeel b. Ook bij aanwezigheid van
andere dringende redenen dan een dreigende huisuitzetting, kan het college rekening houden met de
bescherming van de beslagvrije voet. Van dringende redenen is niet snel sprake. Het gaat slechts om incidentele
gevallen, waarbij de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende en diens gezinsleden verkeren op
geen enkele andere wijze te verhelpen zijn. Het enkele feit dat het belanghebbende door de verrekening aan
middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is op zich geen voldoende voorwaarde om te kunnen spreken
van dringende redenen.
Artikel 19. Eerder opgelegde bestuurlijke boetes
In artikel 60b, derde lid, van de WWB is bepaald dat de bevoegdheid om te verrekenen met de beslagvrije voet
ook van toepassing is op eerder opgelegde bestuurlijke boetes voor zover op het moment van verrekening van de
recidiveboete, die eerdere boetes nog niet zijn betaald. Mocht het college die eerdere, nog openstaande boetes
gaan verrekenen, dan regelt artikel 5 dat de bepalingen in deze verordening van overeenkomstige toepassing
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 126 van 127
zijn.
Digitale reader voor de cursus Handhaving Sociale Zekerheidsfraude BijzonderStrafrecht.nl Academie 2015
pagina 127 van 127