Energiebesparing: voor wie loont dat?

Energiebesparing: voor wie
loont dat?
Onderzoek naar de betaalbaarheid van energie en energiebesparing
voor huishoudens
Samenvatting
In ramingen van het potentieel aan energiebesparing in
de Nederlandse woningvoorraad wordt vaak weinig
aandacht besteed aan de bewoners. Uit dit en ander
onderzoek blijkt echter dat het energiegebruik in
woningen niet alleen afhankelijk is van de staat van de
woning, maar evenzeer van de leefgewoonten en
voorkeuren van de bewoners. Zo gebruiken huishoudens
die in oudere woningen wonen veel minder energie dan
verwacht op basis van de energieprestatie van de woning,
terwijl het energiegebruik in nieuwere woningen vaak
hoger is dan verwacht.
Dit inzicht in het daadwerkelijke energiegebruik van
huishoudens is gebruikt in de doorrekening van
investeringsopties voor energiebesparing en hernieuwbare energieopwekking in de bestaande woningvoorraad
die het PBL eerder heeft gepubliceerd (Van den Wijngaart
et al. 2014a,b). Deze kennis is relevant voor afspraken die
in het Nationaal Energieakkoord (SER 2013) zijn gemaakt,
zoals de ontwikkeling van een woonlastenbenadering
waarin de huur in samenhang met energielasten wordt
bekeken. Maar ook voor de zoektocht naar prikkels in de
koopsector die energiebesparing én de betaalbaarheid
van wonen en energie bevorderen.
In deze studie is het huishoudelijk energiegebruik (gas en
elektriciteit) en de betaalbaarheid daarvan onderzocht
van een aantal voor het woon- en energiebesparingsbeleid relevante groepen huishoudens. Vervolgens is
beredeneerd welke aanknopingspunten en
aandachtspunten dit met zich brengt voor beleid en
onderzoek:
• Huishoudens met een hoog inkomen geven gemiddeld
meer uit aan energie dan huishoudens met een laag
inkomen. De betaalbaarheid van energie is echter
vooral een probleem voor de 2,6 miljoen huishoudens
met een laag inkomen: zij geven gemiddeld bijna
9 procent van het huishoudbudget uit aan gas en
elektriciteit, terwijl dat aandeel voor de 1,4 miljoen
huishoudens met een hoog inkomen gemiddeld 3 à 4
procent is.
• Beleid gericht op het betaalbaar houden van
energie en beleid gericht op het beperken van het
energiegebruik (ter vermindering van de CO2-uitstoot)
liggen hierdoor niet volledig in elkaars verlengde. Het
grootste besparingspotentieel is namelijk te vinden
bij huishoudens voor wie energie maar een beperkt
beslag legt op het huishoudelijk budget, terwijl het
gemiddelde besparingspotentieel meestal klein is bij
huishoudens voor wie de betaalbaarheid van energie
wél een probleem kan vormen. De kosteneffectiviteit
van investeringen in energiebesparing kan tussen deze
groepen verschillen, waarbij huishoudens die minder
energie gebruiken in het algemeen in het nadeel zijn.
• Op basis van de gebruikte data in deze studie – de
woningmarktmodule van het WoonOnderzoek
Nederland (WoON 2012) – is het niet mogelijk
om aan te geven hoe groot de groep is voor wie
betaalbaarheids- en energiebesparingsdoelen op
één lijn liggen, of hoe groot de groep is voor wie het
risico op lastenverhoging groot is. De uitsplitsing in
verschillende bevolkingsgroepen biedt wel een eerste
verkenning.
PBL 2014 – Manon van Middelkoop – publicatienummer 1221 |
1
• Bij huurders die zuinig met energie omgaan is de kans
groot dat energiebesparende maatregelen door de
verhuurder tot hogere woonlasten leiden. Als het
energiezuinige gedrag is ingegeven door financiële
redenen (‘zuinig stoken om de energienota te kunnen
betalen’), komt de betaalbaarheid van wonen voor
deze groep extra onder druk te staan.
• Ook huurders zonder recht op huurtoeslag lopen
meer risico dat de woonlasten na energiebesparende
maatregelen stijgen, omdat de huurverhoging na
de verbetering van de energieprestatie niet wordt
gecompenseerd door een hogere toeslag.
• Ouderen zijn door hun leeftijd en leefpatroon extra
kwetsbaar voor een slechte energieprestatie van
de woning. Bij een ongewijzigd investerings- en
verhuisgedrag van ouderen leidt vergrijzing dan
ook tot een hoger huishoudelijk energiegebruik. De
betaalbaarheid van energie kan voor toekomstige
ouderen wel verbeteren als het welvaartsniveau hoger
ligt dan dat van de huidige generatie ouderen.
• Deze studie laat zien dat 65-plussers die in een
nieuwbouwwoning wonen ten opzichte van ouderen
die in woningen uit eerdere bouwperiodes wonen
tot bijna de helft minder aardgas gebruiken (doordat
de energieprestatie van de woning beter is en het
woonoppervlak kleiner). Dit resulteert voor deze
groep ouderen in een aanzienlijk lagere energienota en
-quote dan die van ouderen die in grotere woningen uit
oudere bouwperiodes wonen. Een verhuizing op latere
leeftijd naar een kleinere nieuwbouwwoning zou dus
in energetisch opzicht een ‘dubbele vooruitgang’ zijn.
De verhuismobiliteit onder ouderen is echter laag, en
veel ouderen verhuizen pas als de gezondheid daartoe
aanleiding geeft. Het huidige zorgbeleid (langer
thuis wonen) en het verhoogde eigenwoningbezit
onder ouderen versterken dit. Het woon-zorgbeleid
staat daarmee op gespannen voet met het
energiebesparingsbeleid.
• Het tijdstip van met pensioen gaan is een slim moment
om de huidige woning energetisch te verbeteren:
investeringen renderen immers beter bij een stijgende
aanwezigheid en warmtebehoefte binnenshuis en
de levensverwachting is op dat moment nog zo’n
vijftien, twintig jaar. In de praktijk gebeurt dit echter
zeer weinig. Aanknopingspunten voor beleid liggen
in het voorrekenen van de kosteneffectiviteit, het
benadrukken van het extra comfort en koppeling van
investeringen in energiebesparende maatregelen
aan woningaanpassing voor (toekomstige) fysieke
beperkingen.
• Uiteindelijk leidt vergrijzing tot meer natuurlijke
momenten voor energiebesparende maatregelen.
Vanaf ongeveer 2020 zal de babyboomgeneratie
langzaam maar zeker de woningmarkt verlaten door
overlijden of verhuizing naar een zorginstelling. Door
deze uitstroom komen er relatief veel woningen
vrij voor renovatie (en in sommige gevallen sloop).
Een technisch goed ontwikkeld en kosteneffectief
aanbod van energiebesparende maatregelen (inclusief
ontzorging en financiering) is op dat moment extra
belangrijk om deze kansen te benutten. Vooral voor
2
| PBL 2014 – Manon van Middelkoop – publicatienummer 1221
de koopsector, omdat ouderen steeds vaker een
koopwoning zullen achterlaten.
• Wanneer het energiebesparingsbeleid slaagt in het
aanjagen van investeringen in de energieprestatie van
woningen, zullen energiekosten steeds vaker worden
‘uitgeruild’ tegen een hogere huur of hypotheek. Dit
heeft bij ongewijzigd beleid gevolgen voor bestaande
woningmarktregelingen, zoals een hogere aftrek
van hypotheekrente en een verhoogde aanspraak
op huurtoeslag (naast lagere inkomsten voor
energiebelasting en btw).
• Bij ongewijzigd beleid kunnen ook criteria voor
huisvestingsvergunningen en woningtoewijzing
(staatssteunregeling, liberalisatiegrens) anders gaan
uitwerken. Het kwantificeren van dergelijke effecten
is een belangrijke stap in het ontwikkelen van een
woonlastenbenadering waarin volkshuisvestelijke
doelen (betaalbaarheid en toegankelijkheid van zowel
huur- als koopwoningen) en het bevorderen van
energiebesparing in evenwicht zijn.