Einde - Hollands Maandblad

HOL L A NDS
Maa ndblad
inhoud no. 2 – 2014
vijf-en-vijftigste jaargang • nummer 795
februari 2014
Opgericht in 1959 door K.L. Poll.
www.hollandsmaandblad.nl
Redactioneel – Deze maand
Eva Gerlach – Gedicht
Margriet de Koning Gans – Herinnering, verbeelding, literatuur
Wim Brands – Gedichten
F. Starik – Nummer 170
Maarten Doorman – Gedichten
B.S. Veldkamp – Maakte Karel van het Reve taalfouten?
Leo Vroman – Gedichten
Roman Helinski – Blauw voor iedereen
Fleur Bourgonje – Gedichten
Cathelijn Schilder – Be ready
Jan de Bas – Gedichten
Robbert Welagen – Ik was het
Delphine Lecompte – Gedichten
Tekeningen Trille Bedarrides
Auteurs in dit nummer
Colofon
Deze maand
Indien men mij deze maand op de man af zou vragen, of onze tijd er
een is van ondergang dan wel bloei, van cataclysme dan wel creativiteit,
van catastrofe dan wel scheppingskracht, zou ik niet onmiddellijk een
antwoord weten. Misschien ben ik nog niet oud genoeg, of niet jong en
hip genoeg, maar deze maand alleen al had een dusdanig vervaarlijk
aantal leerrijke momenten, dat het mij duizelde om met zekerheid aan
te wijzen welke het waard was te onthouden.
Was het de ondergang van de boekhandelsketen Polare die onze aandacht verdiende? Wellicht, maar dit was een aangekondigde dood in
een land dat zich kan beroemen op verreweg de sterkste daling van de
boekenverkoop in Euro­pa, uitgezonderd het crisisland Spanje, en op
de meest negatieve houding van jongeren jegens boeken van alle landen die zijn aangesloten bij de Verenigde Naties, op Oezbekistan en de
Centraal Afrikaanse Republiek na. Veertig jaar onderwijsvernieuwing
is niet zonder resultaat geweest, kan men nu vaststellen.
Was het soms de zetelvastheid van een minister die liever voor de
televisie babbelt dan zich verdiept in wetgeving, laat staan rekenschap
geeft aan het parlement? Misschien, maar dit was geen onvoorziene
leuterpraat, want wij leven in een tijd waarin menige excellentie meer
belangstelling heeft voor media­zaken dan voor kennis van zaken (en
zich omringd met dito medewerkers – of zouden al die politici zelf hun
Twitter-berichten verzinnen?).
Was het dan de richtlijn van de Vrije Universiteit te Amsterdam, waar
men de bijdragen van de wetenschappers aan ‘het publieke debat’ nu
valoriseert volgens de regels van de public relations-kunde: men meet het
oppervlak van een tekst of de lengte van een televisieoptreden waarin het
woord ‘VU’ voorkomt en rekent uit hoeveel een advertentie van die om-
vang zou kosten. Zo ontstaat een ranglijst van ‘succesvolle’ VU-weten­
schappers. Bepaald grappig, maar wetenschap als advertentiewaarde is
nauwelijks verbazend in een tijd dat het aantal opleidingen in het hoger
onderwijs dat zelfs officieel ‘onder de maat is’ bijna verdubbelde.
Was het dan de onthulling dat van alle 16.000 talk-show-gesprekken
die de afgelopen vijftien jaar op de Nederlandse televisie zijn gevoerd,
de helft door slechts 544 mensen werd gevoerd, van wie Jan Mulder verreweg het vaakst aan het woord was met meer dan duizend optredens,
gevolgd door collega-babillards Marc-Marie Huybregts en Claudia de
Breij. Zeker geen onnutte informatie, maar iets zegt mij dat deze nietszeggende Sprachherrschaftsklasse de tand des tijds geenszins zal overleven.
Begrijp mij goed: ik loochen de bloei van onze moderne cultuur allerminst, maar kan alleen niet kiezen wat mij het meest doet glimlachen.
Dat ligt minder aan de moderne cultuur dan aan de woordenzwendel
waarmee zij is omgeven. Indien er één aspect is dat onze tijd kenmerkt,
dan is het dat wij de kernbegrippen van de Verlichting – individualiteit, authenticiteit, scepsis, vrijheid, creativiteit – hebben verkocht aan
de commercie. Zij staan niet langer voor intellectuele zelfstandigheid,
maar voor sportschoenen of mobiele telefoons, en zo voor conformisme
en goedgelovig­heid. En precies dat doet nogal denken aan die tekening
van Goya getiteld ‘The slaap van de rede baart louter monsters’. – bb
Herinnering, verbeelding,
literatuur
Over het meesterlijke ongelijk van Bernlef
door Margriet de Koning Gans
Een van de talrijke ongemakken van de literaire kritiek van deze tijd is
dat het begrip ‘fictie’ zo vaak wordt verward met het begrip ‘literatuur’.
Fictie is: een verzonnen verhaal – maar lang niet elk verhaal is meteen
ook literatuur. Fictie is: verbeelding – maar lang niet elke verbeelding is
het waard in romanvorm te worden gegoten.
Literatuur is: de versmelting van de kunst van de verbeelding met de
kunst van het vertellen. Literatuur is, anders gezegd: dat wat er gebeurt
als een verhaal wordt verteld vanuit de principes van de werkelijkheid,
van de waarheid, van de herinnering en van de gewone wereld, maar
dankzij de verbeelding in taal iets anders oproept: een andere werkelijkheid, een andere waarheid, een andere herinnering, een andere wereld.
De complexe verstrengeling van herinnering en verbeelding werd niet
lang geleden mooi verwoord door de Zwitserse schrijver Urs Widmer
(1938), hier onbekend maar in eigen land beroemd en gelauwerd. In 2013
verscheen het eerste deel van zijn autobiografie onder de titel Reise an
den Rand des Universums. Het boek beslaat de eerste dertig jaar van zijn
leven en Widmer stuit op een herinnering die hij tijdens het schrijven
telkens weer probeert te verdringen. Hij moet hooguit drie jaar geweest
zijn en de herinnering is zo scherp als een scène uit een film: ‘Keine Erinnerung wirklich, ein Bild, ein Gefühl, eine Szene, erfunden vielleicht,
eine Konstruktion. Wie ein Zehn-Sekunden-Film, den ein unbekannter
Operateur zuweilen, ohne mich zu fragen, in mir abspielt. Sicher ist, dass
ich diese Szene seit immer in mir trage und dass sie mich heute noch auf-
schreckt, wenn sie auftaucht.’ Hij ligt in zijn wieg of bedje en plotseling
buigt zijn moeder zich over hem met een brandend kussen, waarmee ze
hem probeert te verstikken. Natuurlijk is dat nooit gebeurd, en ook is
er nooit brand geweest. Hij concludeert: ‘Es brannte in meinem Hirn.’
Widmers oerangst voor brand en verstikking zit in zijn brein – en zijn
brein maakt daar een beeld bij, dat op zijn beurt een herinnering wordt.
In zijn postuum verschenen roman Onbewaakt ogenblik (2012) onderzoekt ook Bernlef de verknoping van herinnering, feiten en verbeelding in de literatuur. In deze roman, die begint met de mededeling dat
de uitgever hem gevraagd heeft zijn memoires te schrijven, maakt hij er
al meteen een potje van. De ik-figuur is niet Bernlef, maar Henk Mateman. Deze fictieve hoofdpersoon lijkt uiteraard wel erg op Bernlef, die
voor de burgerlijke stand Hendrik Jan Marsman heet. Het verhaal blijkt
dan ook over te lopen van autobiografische elementen wanneer men
deze roman legt naast Bernlefs boekje met ‘Haarlemse herinneringen’
dat in 1998 uitkwam onder dezelfde titel Onbewaakt Ogenblik.
lees meer in het nieuwe nummer
Nummer 170
door F. Starik
maandag. ‘Het is vlak bij u,’ zegt meneer Van Bokhoven. ‘Op de De
Wittenkade, het betreft een lijkvinding. Meneer heeft ongeveer drie
dagen in zijn woning gelegen. Hij is gevonden op 10 december, door de
politie, om 10.35 uur ’s morgens.’
Dat meneer Van Bokhoven belt, is geen toeval. Het jaar spoedt zich
naar een einde toe. Maandag 30 december 2013, nog een dag te gaan en
het zit er op. En natuurlijk belt meneer Van Bokhoven dan. Het is een
kleine traditie geworden dat er op het eind van het jaar nog een eenzame uitvaart wordt aangemeld. Een laatste, of een eerste. De doden
moeten op, lijkt het. Het gebeurde wel eens dat er op oudejaarsdag zelf
twee eenzame uitvaarten moesten plaatsvinden, gelukkig op dezelfde
begraafplaats, helaas met drie uur ruimte ertussen.
Stephen Ray Coles werd geboren op 16 mei 1952, in Ely, in Engeland.
Hij woonde sinds 1993 op de De Wittenkade, drie hoog, aan de voorzijde, in een halve woning aan de voorkant van het gebouw. ‘Het is een
akelig stukje,’ weet Van Bokhoven. Hij heeft er eerder een sterfgeval
gehad, daar gaan dikwijls mensen dood.
Nu ik dit noteer, herinner ik me dat ik daar een paar weken geleden
langsliep en de kade afgesloten vond, met zo’n rood wit lint, in de verte
een politieauto, een ladderwagen van de brandweer en een ambulance,
allemaal met zwaailichten aan. Maar ik zag geen rook, brand was er dus
niet, en liep door.
Stephen was ongehuwd, had geen kinderen, althans volgens het Bevolkingsregister en de Gemeentelijke Basis Administratie, je weet het niet
hoe de instanties tegenwoordig heten, elk jaar kiezen ze een nieuw logo en
een andere naam. Dus vraag me niet hoe Van Bokhoven er achter kwam
dat er toch een dochter in Canada woonachtig scheen te zijn. Moeizame
onderhandelingen met het Canadese consulaat volgden, zonder enig resultaat. Medewerkers namen vakantie, collega’s bleven onbereikbaar, de
dochter kwam niet dichterbij, de tijd begon te dringen.
De middag die de ochtend volgde waarop meneer Van Bokhoven de
woning in persoon bezocht, belt hij me opnieuw. In het huis van de
overledene heeft hij een brief gevonden, een heel lieve brief, van de tot
nu onvindbare dochter. Ze schrijft dat ze hoogzwanger is, ze is zwanger
en blij, ze heeft haar mobiele nummer erbij vermeld, en ze vraagt ook
om het nummer van haar vader, dat ze kennelijk niet bezit. Die heeft
zijn eigen nummer, bij wijze van antwoord, op de achterzijde van de
brief geschreven.
‘Dat nummer heb ik gebeld,’ vertelt Van Bokhoven. ‘Dan krijg je een
voicemail bericht, dat de overledene nu niet kan opnemen, maar dat hij
je later terugbelt.’
Ik vraag hem om het nummer van Stephen Ray. Ik heb niet vaak een
dode opgebeld. Wat als hij opneemt? Een opgewekte vrouwenstem deelt
mee dat de ontvanger van deze oproep zijn telefoon nu even niet kan
opnemen, maar dat hij u zo spoedig mogelijk zal terugbellen. Het is de
stem van de provider, de stem die je hoort als je niet de moeite neemt je
telefoon te personaliseren. Als de stem is uitgesproken, noemt Stephen
ter begroeting zijn naam, op zijn Amerikaans uitgesproken als Stievun,
‘Stephen Coles’ – daarna wordt het stil.
Ook ik zeg niks.
lees meer in het nieuwe nummer
Maakte Karel van het Reve
taalfouten?
door B.S. Veldkamp
Afgelopen december veroorzaakte het jaarlijkse Groot Dictee der Nederlandse Taal enige opschudding in ons land. NRC Handelsblad repte
enigszins misprijzend van ‘het moeilijkste dictee ooit’, en op Twitter viel
zelfs de term ‘dicteemoord’. Er was beduidend minder ophef in Vlaanderen, waar de winnaar vandaan kwam. De schrijver van de dicteetekst
was Kees van Kooten, bekend als taalvirtuoos. Zijn opdracht aan de
deelnemers was niet alleen correct te spellen, maar ook taalfouten te
herkennen.
Misschien goochelde en jongleerde Van Kooten te veel, want een
aanzienlijk deel van de beroering ging over de eclatante taalfout die hij
zelf in de eerste zin leek te maken. Die zin luidde: ‘Na koffie gedronken
te hebben, begon het Groot Dictee.’ Omdat Van Kooten in zijn dictee
uitdrukkelijk wilde wijzen op het slordige taalgebruik van journalisten,
liet de Volkskrant (medeorganisator van het Dictee) deze kans niet voorbijgaan en sneerde: ‘Maar hoe is het in hemelsnaam mogelijk dat hij al
in de eerste zin zélf zo’n grote fout maakt?’
Pas na uitleg door de juryvoorzitter drong het door dat Van Kooten
opzettelijk met deze o zo gangbare lapsus begon. De wakker-schud-fout
is een stijlfiguur die al geregeld werd toegepast door Karel van het Reve
(1921-1999). Van het Reve kon niet tegen denkfouten en nog minder
tegen taalfouten. Zelf geldt hij nog steeds als een van de beste schrijvers
van het Nederlands. Hij is niet per se een acrobaat als Van Kooten. Zijn
stijl is kraakhelder en altijd duidelijk. Zelf prees hij Tolstoj, wiens zinnen door een twaalfjarige begrepen zouden kunnen worden. Zeker is
dat Reve’s teksten een dwingende souplesse, elegantie en overtuigings-
kracht hebben. Zijn radiocolumns hebben niet of nauwelijks een ander
ritme nodig dan zijn overige stukken. Daarnaast was hij vrijwel altijd
boeiend, althans onderhoudend. Wat wil je nog meer?
Karels uitweidingen over de taalkundige en stilistische uitglijders
van anderen zijn terecht nog steeds befaamd. Maar zij doen ook de
vraag rijzen: schreef Van het Reve zelf dan foutloos?
Laat ons ter beantwoording van die vraag te rade gaan bij deel 4 van het
Verzameld werk van Karel. Deel 4 uit 2010 is het middelste van de zeven
delen die verschenen bij Uitgeverij G.A. van Oorschot te Amsterdam.
Het bestrijkt de periode 1973-1980 en Karel is dan in topvorm. (Vraag:
in welke jaren is hij niet in topvorm?)
Het stuk op pagina 377, ‘De Consumentenbond’, opent met een in
het oog springende taalfout. De lezer schrikt op. Maar reeds in de tweede alinea behandelt Karel deze fout. Hij heeft ’m, die fout, dus opzettelijk gemaakt. Het is dezelfde wakker-schud-fout als in de openingszin
van het Groot Dictee door Van Kooten ook bewust werd aangebracht.
De zin van Karel luidt: ‘Kamperend in de Pyreneeën (…) bereikte mij
(…) het bericht dat (…).’
lees meer in het nieuwe nummer
Einde
Leo Vroman
Hij lijkt vast minder erg –
die lief bijeengebrachte
hoop spaanders van mijn gedachten –
op mij dan op een berg.
Waar zal die laaiende gestalte
van mij dan uit bestaan
en waar kwam die al te late
eerste vonk vandaan?
10 februari 2014
lees meer in het nieuwe nummer
Be ready
door Cathelijn Schilder
Het wordt elke dag ongemakkelijker. Ze heeft al een keer gedroomd
over seks met hem, ’s nachts, bij de remise. Daar begint de meeste ellende altijd mee, met zo’n droom. Dat komt ook omdat ze van de vijfenveertig minuten reistijd de eerste twintig meestal alleen zit in de bus.
Buiten hangt de mist nog over de weilanden, binnen kijkt de chauffeur
vaak in zijn achteruitkijkspiegel. Er rijdt geen verkeer achter hem. Hij
kijkt naar haar. Altijd. Ook vandaag. Nog even doorbijten en dan staat
ze naast een schap met achtendertig soorten melkproducten en de rest
van het zuivelassortiment.
‘Gearriveerd, mevrouw,’ roept hij als ze bij de halte komt waar ze
overstapt op de bus richting Noord. Hij voelt zijn blik in haar rug als
ze uitstapt.
De eerste weken hoefde ze niet met de bus. Toen haalde Mirella haar
op, en dat scheelde bijna een uur per dag. Maar toen mailde Mirella dat
het te onhandig was. En dat was niets te vroeg. Mirella ratelde de hele
tijd maar door. Over targets, over medewerkerstevredenheidsonderzoeken, over benzineprijzen en over collega’s die Emmie zou moeten kennen maar van wie ze de naam elke keer vergat. Als ze aankwamen bij de
supermarkt had ze het gevoel dat ze al een halve dag achter de rug had.
Nu heeft ze het begin van de ochtend weer voor zichzelf.
Ze is de eerste promotiemedewerker van Femia die alles op locatie
bereidt. En dat is niet niks. Ze hoeft dan ook niets zelf mee te nemen.
Alles staat klaar. Mirella is van de promotie en productie, en zij regelt
alles. Het is voor het eerst dat het bedrijf zoiets doet. Direct contact
maken met de klant, zeg maar. Een nieuw retail-concept, innovatie. Ze
moesten wel. Crisis, merkenoorlog, alles. Emmie is degene die profiteert. Iemand moet profiteren van de crisis en Emmie doet het. Ze krijgt
kansen. Ze grijpt ze. Ze heeft oud-klasgenoten die nu thuis op de bank
zitten. De meeste zitten zelfs bij hun ouders op de bank. Zij woont op
zichzelf. Ze verdient precies genoeg. De nieuwe rijkdom.
Dat is wat ze tegen zichzelf zegt als ze om half zeven ’s ochtends bij de
bushalte aan de rand van het dorp staat en een koe haar van achter het
prikkeldraad verbaasd aankijkt. In de winter hoorde ze alleen gesnuif
en rook ze de koe, maar zag ze het beest niet.
Ze heeft het wel eens aan Mirella gevraagd: ‘Waarom hebben jullie
mij hiervoor gevraagd?’
‘Je doet het heel goed,’ zei Mirella toen, terwijl ze iets intikte op haar
mobiel. ‘Heb je nog aan de frambozen gedacht?’
Mirella zorgt voor alles. Dat iedereen in de supermarkt weet dat zij
komt die dag. En dat de lokale pers op de hoogte is dat er iets bijzonders
gebeurt in de supermarkt in samenwerking met Femia, het topmerk
voor koken, bakken en braden. Ze zorgt ook voor alle spullen en voor
de promotiekleren van Emmie. Op elke mouw en broekspijp staat de
naam van het bedrijf natuurlijk, want anders moet je zelf het uniform
betalen, maar er zit geen petje of hoedje bij goddank en het is zwart met
donkerblauw, dus ze ziet er iets meer uit als een kok in plaats van als zo’n
meisje dat gratis yoghurtjes uitdeelt.
lees meer in het nieuwe nummer
Ik was het
door Robbert Welagen
Verdomd, daar liep ik. Op perron 4 van station Amstel. Ik was het,
geen twijfel mogelijk. Ik zag mezelf lopen. Ik zat in de trein op weg
naar Amsterdam Centraal en we stonden stil, pal naast de roltrappen.
Het was zes uur ’s avonds. Ik keek door het raam naar buiten en tussen
de mensen op het perron – bellend, etend, in de weer met hun OV-pas,
uitgeblust voor zich uit starend – zag ik mezelf. Ik stapte de roltrap op.
Althans, ik zag mezelf eerst netjes aansluiten bij de mensenmassa en
daarna langzaam naar beneden glijden.
Ik keek anders uit mijn ogen en droeg kleding die ik nooit zou dragen, maar toch was ik het, vast en zeker: hetzelfde gezicht, ongeveer één
meter negentig lang, begin dertig, licht gebogen. Onder een bijpassende
jas droeg ik een pak met stropdas. Ik had mijn haar iets korter geknipt
dan ikzelf het meestal heb. Met een ongewoon gezonde teint in het
gezicht leek het alsof ik onlangs op wintersportvakantie was geweest. In
mijn hand droeg ik een leren aktetas. Ikzelf zou nooit een leren aktetas
dragen, net zomin als ik naar de wintersport zou gaan.
Dit was bizar. Ik wilde beslist weten wie ik was en waar ik naartoe
ging. Ik moest mezelf volgen. Ik stapte snel uit de trein, net nadat de
conducteur op zijn fluitje had geblazen; de deuren knarsten pal achter
me dicht. Eigenlijk was ik op weg naar de vakschool aan de Herengracht
waar ik elke vrijdagavond van zeven tot tien uur een cursus gaf. Dat
was een van de losse baantjes die ik nodig had omdat mijn romans niet
erg goed verkochten. Negen cursisten zouden in het lokaal op me zitten te wachten en naar de lege leraarstoel kijken. We zouden vanavond
het perspectief behandelen. ‘Er bestaan grofweg vier perspectieven: de
alwetende verteller, de personale verteller…’ Als ik mezelf snel inhaalde,
kon ik nog net op tijd zijn.
Het was niet druk meer op de roltrap. Ik liep met de neerwaartse
beweging mee naar beneden, wat me een wankel gevoel gaf, alsof ik
harder ging dan mijn lichaam begreep en elk moment mijn evenwicht
kon verliezen. Beneden keek ik eerst naar rechts en toen naar links: daar
stond ik, rustig in de rij om uit te checken met mijn OV-kaart. Ik had
mezelf al snel ingehaald, maar bedacht toen dat ik enige afstand moest
houden, zodat ik niet oog in oog met mezelf zou komen te staan. Alsof
er dan kortsluiting in onze breinen zou ontstaan.
Ik liep achter mezelf aan. Het was hallucinerend: ik zag mezelf op
een vertrouwde en bekende manier bewegen, alsof ik in een spiegel
keek, en tegelijkertijd was die andere ik volledig nieuw en onbekend
voor me. We liepen in de richting van de trams. Buiten was het donker,
een paar lantaarns schenen licht op de wachtende mensen. Hij voegde
zich tussen hen, voor het tramhokje, en ik ging even verderop iets naar
achteren staan.
Ik probeerde mijn leven in te vullen. Ik leek advocaat of arts of beoefende een ander traditioneel beroep. Na een vijfdaagse werkweek had
ik nu een vrij weekend. En in tegenstelling tot mezelf had ik werkelijk
weekend. Bovendien had ik een vrouw en kinderen. Ja, ik stelde me
voor dat die andere ik een gezin had en een regelmatig, behaaglijk leven
leidde. Zo’n leven wilde ik ook.
lees meer in het nieuwe nummer
Auteurs in dit nummer
jan de bas (1964) – Historicus en dichter. Recentste bundel: Hollandse
luchten (2008). Voorjaar 2014 verschijnt zijn nieuwe bundel Mooiweer­
bericht.
trille bedarrides (1949) – Opgegroeid in Parijs; woont sinds 1972 in
Amsterdam. Illustratrice, alsmede lerares Frans aan het Maison Descartes en Franse taalcoach bij koren en operagezelschappen. Publiceerde en
exposeerde in Nederland, België, Denemarken en Frankrijk. Zie: www.
trillebedarrides.com.
fleur bourgonje (1946) – Schrijver en dichter. Woonde lange tijd in
Frankrijk en Zuid-Amerika; was writer-in-residence in Hobarth (Tasmanië) en Wenen. Recente publicaties zijn de roman Verdwijnpunt
(2009) en de dichtbundel De lichtstraat (2011). In 2014 verschijnt een
nieuwe roman.
wim brands (1959) – Als journalist werkzaam bij de vpro. Publiceerde zijn poëzie o.m. in De schoenen van de buurman (1999), Ruimtevaart
(2005) en Neem me mee, zei de hond (2010).
maarten doorman (1957) – Filosoof, dichter, essayist. Zijn meest recente boeken zijn de poëziebundel Je kunt bellen (2013) en het essay
Rousseau en ik; Over de erfzonde van de authenticiteit (2012).
eva gerlach (1948) – Ontving de Lucy B. & C.W. van der Hoogt-prijs
(1981), de A. Roland Holst­penning (1988), de Jan Cam­pert­prijs (1995) en
de P.C. Hooftprijs (2000). In 2011 verscheen Kluwen.
roman helinski (1983) – Publiceerde eerder verhalen in o.m. Bunker
Hill, Hard Gras en Hollands Maandblad. Zijn debuutroman Bloemkool
uit Tsjernobyl verscheen onlangs bij uitgeverij Prometheus.
margriet de koning gans (1942) – Studeerde Nederlands en Algemene Literatuurwetenschap te Leiden. Was onder meer werkzaam als
redactrice. Ontving de Hollands Maandblad Schrijversbeurs 2006 (es­
sayistiek) voor haar eerdere publicaties in Hollands Maandblad.
delphine lecompte (1978) – Woont in Brugge. Met haar bundel De
dieren in mij (2009) won ze de Cees Buddingh’-prijs 2010 en de Prijs voor
Letterkunde van de Provincie West-Vlaanderen 2011. In 2012 verscheen
Blinde gedichten en onlangs de bundel Schachten en amuletten (2013).
cathelijn schilder (1980) – Schrijfster & schrijfdocent. Winnares
Hollands Maandblad Schrijversbeurs 2002-2003 (Proza). Na haar debuutroman De eenling (2005) verscheen in 2012 de roman Eerst een huis.
f. starik (1958) – Dichter, kunstenaar, schrijver. Publiceerde diverse
dichtbundels als Songloed (2007) en Victoria, of het Ministerie van Lief­
de, Zorg en Dood (2009), De gastspeler (2010) en Door (2013), alsook twee
romans. Onlangs verscheen zijn Moeder doen; een lied van liefde, zorg
en ouderdom.
b.s. veldkamp (1958) – Leerde Russisch bij de Koninklijke Landmacht.
Zijn verslag daarvan, getiteld d33x0: Vaandrig in Harderwijk (1996), is
opgenomen in de collectie van het Nederlands Instituut voor Militaire
Historie. Over Karel van het Reve publiceerde hij eerder in Intermediair
(augustus 1991).
leo vroman (1915) – Schrijver, dichter, tekenaar, hematoloog. Ontving
de P.C. Hooftprijs (1964) en de VSB Poëzieprijs (1996). Recent verschenen Nee, nog niet dood (2008), Zodra (2010) en Daar (2011).
robbert welagen (1981) – Debuteerde in 2006 met de novelle Lipari
(Selexyz Debuutprijs 2007). Nadien volgden Philippes middagen (2008),
Verre vrienden (2009) en Porta Romana (2011). In 2013 verscheen Het
verdwijnen van Robbert, onlangs gekozen in de longlist van de Libris
Literatuurprijs 2014.
HOL L A NDS
Maa ndblad
Redactie: Bastiaan Bommeljé
Redactieraad: Gerard van Emmerik, Beatrijs Ritsema, Wim Brands en Janneke
­Louman
Vormgeving: Steven Boland
Copyright: Auteursrecht voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schrifte­lijke toestemming van de uitgever.
Deze uitgave werd mede mogelijk gemaakt door subsidie van het
Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds, thans Nederlands Letterenfonds.
Redactiesecretariaat: Hollands Maandblad • Johannes Vermeerstraat 63 • 1071 dn
Amsterdam • Tel. 020-5706100 • [email protected] (niet voor kopij)
Bij ongevraagde bijdragen postzegels voor antwoord bijsluiten
Uitgevers: Nieuw Amsterdam Uitgevers in samenwerking met Stichting Hollands
Maandblad, Johannes Vermeerstraat 63 • 1071 dn Amsterdam
Abonnementen: 12 nummers per kalenderjaar, prijs per jaargang € 70,00 • voor stu-
denten en docenten € 52,50 Abonnementen die niet één maand voor afloop van de
abonnementsperiode zijn opgezegd, worden automatisch verlengd
Opgave: S.P. Abonneeservice • Postbus 105 • 2400 ac Alphen aan den Rijn.
Telefoon tijdens werkdagen van 9.00-17.00 uur: 0172-476085.
Een acceptgiro voor betaling volgt
Losse nummers: € 6,95 • dubbelnummers € 8,95 • Verkrijgbaar bij de boekhandel of
door bestelling bij Nieuw Amsterdam Uitgevers