HOL L A NDS Maa ndblad inhoud no. 2 – 2014 vijf-en-vijftigste jaargang • nummer 795 februari 2014 Opgericht in 1959 door K.L. Poll. www.hollandsmaandblad.nl Redactioneel – Deze maand Eva Gerlach – Gedicht Margriet de Koning Gans – Herinnering, verbeelding, literatuur Wim Brands – Gedichten F. Starik – Nummer 170 Maarten Doorman – Gedichten B.S. Veldkamp – Maakte Karel van het Reve taalfouten? Leo Vroman – Gedichten Roman Helinski – Blauw voor iedereen Fleur Bourgonje – Gedichten Cathelijn Schilder – Be ready Jan de Bas – Gedichten Robbert Welagen – Ik was het Delphine Lecompte – Gedichten Tekeningen Trille Bedarrides Auteurs in dit nummer Colofon Deze maand Indien men mij deze maand op de man af zou vragen, of onze tijd er een is van ondergang dan wel bloei, van cataclysme dan wel creativiteit, van catastrofe dan wel scheppingskracht, zou ik niet onmiddellijk een antwoord weten. Misschien ben ik nog niet oud genoeg, of niet jong en hip genoeg, maar deze maand alleen al had een dusdanig vervaarlijk aantal leerrijke momenten, dat het mij duizelde om met zekerheid aan te wijzen welke het waard was te onthouden. Was het de ondergang van de boekhandelsketen Polare die onze aandacht verdiende? Wellicht, maar dit was een aangekondigde dood in een land dat zich kan beroemen op verreweg de sterkste daling van de boekenverkoop in Europa, uitgezonderd het crisisland Spanje, en op de meest negatieve houding van jongeren jegens boeken van alle landen die zijn aangesloten bij de Verenigde Naties, op Oezbekistan en de Centraal Afrikaanse Republiek na. Veertig jaar onderwijsvernieuwing is niet zonder resultaat geweest, kan men nu vaststellen. Was het soms de zetelvastheid van een minister die liever voor de televisie babbelt dan zich verdiept in wetgeving, laat staan rekenschap geeft aan het parlement? Misschien, maar dit was geen onvoorziene leuterpraat, want wij leven in een tijd waarin menige excellentie meer belangstelling heeft voor mediazaken dan voor kennis van zaken (en zich omringd met dito medewerkers – of zouden al die politici zelf hun Twitter-berichten verzinnen?). Was het dan de richtlijn van de Vrije Universiteit te Amsterdam, waar men de bijdragen van de wetenschappers aan ‘het publieke debat’ nu valoriseert volgens de regels van de public relations-kunde: men meet het oppervlak van een tekst of de lengte van een televisieoptreden waarin het woord ‘VU’ voorkomt en rekent uit hoeveel een advertentie van die om- vang zou kosten. Zo ontstaat een ranglijst van ‘succesvolle’ VU-weten schappers. Bepaald grappig, maar wetenschap als advertentiewaarde is nauwelijks verbazend in een tijd dat het aantal opleidingen in het hoger onderwijs dat zelfs officieel ‘onder de maat is’ bijna verdubbelde. Was het dan de onthulling dat van alle 16.000 talk-show-gesprekken die de afgelopen vijftien jaar op de Nederlandse televisie zijn gevoerd, de helft door slechts 544 mensen werd gevoerd, van wie Jan Mulder verreweg het vaakst aan het woord was met meer dan duizend optredens, gevolgd door collega-babillards Marc-Marie Huybregts en Claudia de Breij. Zeker geen onnutte informatie, maar iets zegt mij dat deze nietszeggende Sprachherrschaftsklasse de tand des tijds geenszins zal overleven. Begrijp mij goed: ik loochen de bloei van onze moderne cultuur allerminst, maar kan alleen niet kiezen wat mij het meest doet glimlachen. Dat ligt minder aan de moderne cultuur dan aan de woordenzwendel waarmee zij is omgeven. Indien er één aspect is dat onze tijd kenmerkt, dan is het dat wij de kernbegrippen van de Verlichting – individualiteit, authenticiteit, scepsis, vrijheid, creativiteit – hebben verkocht aan de commercie. Zij staan niet langer voor intellectuele zelfstandigheid, maar voor sportschoenen of mobiele telefoons, en zo voor conformisme en goedgelovigheid. En precies dat doet nogal denken aan die tekening van Goya getiteld ‘The slaap van de rede baart louter monsters’. – bb Herinnering, verbeelding, literatuur Over het meesterlijke ongelijk van Bernlef door Margriet de Koning Gans Een van de talrijke ongemakken van de literaire kritiek van deze tijd is dat het begrip ‘fictie’ zo vaak wordt verward met het begrip ‘literatuur’. Fictie is: een verzonnen verhaal – maar lang niet elk verhaal is meteen ook literatuur. Fictie is: verbeelding – maar lang niet elke verbeelding is het waard in romanvorm te worden gegoten. Literatuur is: de versmelting van de kunst van de verbeelding met de kunst van het vertellen. Literatuur is, anders gezegd: dat wat er gebeurt als een verhaal wordt verteld vanuit de principes van de werkelijkheid, van de waarheid, van de herinnering en van de gewone wereld, maar dankzij de verbeelding in taal iets anders oproept: een andere werkelijkheid, een andere waarheid, een andere herinnering, een andere wereld. De complexe verstrengeling van herinnering en verbeelding werd niet lang geleden mooi verwoord door de Zwitserse schrijver Urs Widmer (1938), hier onbekend maar in eigen land beroemd en gelauwerd. In 2013 verscheen het eerste deel van zijn autobiografie onder de titel Reise an den Rand des Universums. Het boek beslaat de eerste dertig jaar van zijn leven en Widmer stuit op een herinnering die hij tijdens het schrijven telkens weer probeert te verdringen. Hij moet hooguit drie jaar geweest zijn en de herinnering is zo scherp als een scène uit een film: ‘Keine Erinnerung wirklich, ein Bild, ein Gefühl, eine Szene, erfunden vielleicht, eine Konstruktion. Wie ein Zehn-Sekunden-Film, den ein unbekannter Operateur zuweilen, ohne mich zu fragen, in mir abspielt. Sicher ist, dass ich diese Szene seit immer in mir trage und dass sie mich heute noch auf- schreckt, wenn sie auftaucht.’ Hij ligt in zijn wieg of bedje en plotseling buigt zijn moeder zich over hem met een brandend kussen, waarmee ze hem probeert te verstikken. Natuurlijk is dat nooit gebeurd, en ook is er nooit brand geweest. Hij concludeert: ‘Es brannte in meinem Hirn.’ Widmers oerangst voor brand en verstikking zit in zijn brein – en zijn brein maakt daar een beeld bij, dat op zijn beurt een herinnering wordt. In zijn postuum verschenen roman Onbewaakt ogenblik (2012) onderzoekt ook Bernlef de verknoping van herinnering, feiten en verbeelding in de literatuur. In deze roman, die begint met de mededeling dat de uitgever hem gevraagd heeft zijn memoires te schrijven, maakt hij er al meteen een potje van. De ik-figuur is niet Bernlef, maar Henk Mateman. Deze fictieve hoofdpersoon lijkt uiteraard wel erg op Bernlef, die voor de burgerlijke stand Hendrik Jan Marsman heet. Het verhaal blijkt dan ook over te lopen van autobiografische elementen wanneer men deze roman legt naast Bernlefs boekje met ‘Haarlemse herinneringen’ dat in 1998 uitkwam onder dezelfde titel Onbewaakt Ogenblik. lees meer in het nieuwe nummer Nummer 170 door F. Starik maandag. ‘Het is vlak bij u,’ zegt meneer Van Bokhoven. ‘Op de De Wittenkade, het betreft een lijkvinding. Meneer heeft ongeveer drie dagen in zijn woning gelegen. Hij is gevonden op 10 december, door de politie, om 10.35 uur ’s morgens.’ Dat meneer Van Bokhoven belt, is geen toeval. Het jaar spoedt zich naar een einde toe. Maandag 30 december 2013, nog een dag te gaan en het zit er op. En natuurlijk belt meneer Van Bokhoven dan. Het is een kleine traditie geworden dat er op het eind van het jaar nog een eenzame uitvaart wordt aangemeld. Een laatste, of een eerste. De doden moeten op, lijkt het. Het gebeurde wel eens dat er op oudejaarsdag zelf twee eenzame uitvaarten moesten plaatsvinden, gelukkig op dezelfde begraafplaats, helaas met drie uur ruimte ertussen. Stephen Ray Coles werd geboren op 16 mei 1952, in Ely, in Engeland. Hij woonde sinds 1993 op de De Wittenkade, drie hoog, aan de voorzijde, in een halve woning aan de voorkant van het gebouw. ‘Het is een akelig stukje,’ weet Van Bokhoven. Hij heeft er eerder een sterfgeval gehad, daar gaan dikwijls mensen dood. Nu ik dit noteer, herinner ik me dat ik daar een paar weken geleden langsliep en de kade afgesloten vond, met zo’n rood wit lint, in de verte een politieauto, een ladderwagen van de brandweer en een ambulance, allemaal met zwaailichten aan. Maar ik zag geen rook, brand was er dus niet, en liep door. Stephen was ongehuwd, had geen kinderen, althans volgens het Bevolkingsregister en de Gemeentelijke Basis Administratie, je weet het niet hoe de instanties tegenwoordig heten, elk jaar kiezen ze een nieuw logo en een andere naam. Dus vraag me niet hoe Van Bokhoven er achter kwam dat er toch een dochter in Canada woonachtig scheen te zijn. Moeizame onderhandelingen met het Canadese consulaat volgden, zonder enig resultaat. Medewerkers namen vakantie, collega’s bleven onbereikbaar, de dochter kwam niet dichterbij, de tijd begon te dringen. De middag die de ochtend volgde waarop meneer Van Bokhoven de woning in persoon bezocht, belt hij me opnieuw. In het huis van de overledene heeft hij een brief gevonden, een heel lieve brief, van de tot nu onvindbare dochter. Ze schrijft dat ze hoogzwanger is, ze is zwanger en blij, ze heeft haar mobiele nummer erbij vermeld, en ze vraagt ook om het nummer van haar vader, dat ze kennelijk niet bezit. Die heeft zijn eigen nummer, bij wijze van antwoord, op de achterzijde van de brief geschreven. ‘Dat nummer heb ik gebeld,’ vertelt Van Bokhoven. ‘Dan krijg je een voicemail bericht, dat de overledene nu niet kan opnemen, maar dat hij je later terugbelt.’ Ik vraag hem om het nummer van Stephen Ray. Ik heb niet vaak een dode opgebeld. Wat als hij opneemt? Een opgewekte vrouwenstem deelt mee dat de ontvanger van deze oproep zijn telefoon nu even niet kan opnemen, maar dat hij u zo spoedig mogelijk zal terugbellen. Het is de stem van de provider, de stem die je hoort als je niet de moeite neemt je telefoon te personaliseren. Als de stem is uitgesproken, noemt Stephen ter begroeting zijn naam, op zijn Amerikaans uitgesproken als Stievun, ‘Stephen Coles’ – daarna wordt het stil. Ook ik zeg niks. lees meer in het nieuwe nummer Maakte Karel van het Reve taalfouten? door B.S. Veldkamp Afgelopen december veroorzaakte het jaarlijkse Groot Dictee der Nederlandse Taal enige opschudding in ons land. NRC Handelsblad repte enigszins misprijzend van ‘het moeilijkste dictee ooit’, en op Twitter viel zelfs de term ‘dicteemoord’. Er was beduidend minder ophef in Vlaanderen, waar de winnaar vandaan kwam. De schrijver van de dicteetekst was Kees van Kooten, bekend als taalvirtuoos. Zijn opdracht aan de deelnemers was niet alleen correct te spellen, maar ook taalfouten te herkennen. Misschien goochelde en jongleerde Van Kooten te veel, want een aanzienlijk deel van de beroering ging over de eclatante taalfout die hij zelf in de eerste zin leek te maken. Die zin luidde: ‘Na koffie gedronken te hebben, begon het Groot Dictee.’ Omdat Van Kooten in zijn dictee uitdrukkelijk wilde wijzen op het slordige taalgebruik van journalisten, liet de Volkskrant (medeorganisator van het Dictee) deze kans niet voorbijgaan en sneerde: ‘Maar hoe is het in hemelsnaam mogelijk dat hij al in de eerste zin zélf zo’n grote fout maakt?’ Pas na uitleg door de juryvoorzitter drong het door dat Van Kooten opzettelijk met deze o zo gangbare lapsus begon. De wakker-schud-fout is een stijlfiguur die al geregeld werd toegepast door Karel van het Reve (1921-1999). Van het Reve kon niet tegen denkfouten en nog minder tegen taalfouten. Zelf geldt hij nog steeds als een van de beste schrijvers van het Nederlands. Hij is niet per se een acrobaat als Van Kooten. Zijn stijl is kraakhelder en altijd duidelijk. Zelf prees hij Tolstoj, wiens zinnen door een twaalfjarige begrepen zouden kunnen worden. Zeker is dat Reve’s teksten een dwingende souplesse, elegantie en overtuigings- kracht hebben. Zijn radiocolumns hebben niet of nauwelijks een ander ritme nodig dan zijn overige stukken. Daarnaast was hij vrijwel altijd boeiend, althans onderhoudend. Wat wil je nog meer? Karels uitweidingen over de taalkundige en stilistische uitglijders van anderen zijn terecht nog steeds befaamd. Maar zij doen ook de vraag rijzen: schreef Van het Reve zelf dan foutloos? Laat ons ter beantwoording van die vraag te rade gaan bij deel 4 van het Verzameld werk van Karel. Deel 4 uit 2010 is het middelste van de zeven delen die verschenen bij Uitgeverij G.A. van Oorschot te Amsterdam. Het bestrijkt de periode 1973-1980 en Karel is dan in topvorm. (Vraag: in welke jaren is hij niet in topvorm?) Het stuk op pagina 377, ‘De Consumentenbond’, opent met een in het oog springende taalfout. De lezer schrikt op. Maar reeds in de tweede alinea behandelt Karel deze fout. Hij heeft ’m, die fout, dus opzettelijk gemaakt. Het is dezelfde wakker-schud-fout als in de openingszin van het Groot Dictee door Van Kooten ook bewust werd aangebracht. De zin van Karel luidt: ‘Kamperend in de Pyreneeën (…) bereikte mij (…) het bericht dat (…).’ lees meer in het nieuwe nummer Einde Leo Vroman Hij lijkt vast minder erg – die lief bijeengebrachte hoop spaanders van mijn gedachten – op mij dan op een berg. Waar zal die laaiende gestalte van mij dan uit bestaan en waar kwam die al te late eerste vonk vandaan? 10 februari 2014 lees meer in het nieuwe nummer Be ready door Cathelijn Schilder Het wordt elke dag ongemakkelijker. Ze heeft al een keer gedroomd over seks met hem, ’s nachts, bij de remise. Daar begint de meeste ellende altijd mee, met zo’n droom. Dat komt ook omdat ze van de vijfenveertig minuten reistijd de eerste twintig meestal alleen zit in de bus. Buiten hangt de mist nog over de weilanden, binnen kijkt de chauffeur vaak in zijn achteruitkijkspiegel. Er rijdt geen verkeer achter hem. Hij kijkt naar haar. Altijd. Ook vandaag. Nog even doorbijten en dan staat ze naast een schap met achtendertig soorten melkproducten en de rest van het zuivelassortiment. ‘Gearriveerd, mevrouw,’ roept hij als ze bij de halte komt waar ze overstapt op de bus richting Noord. Hij voelt zijn blik in haar rug als ze uitstapt. De eerste weken hoefde ze niet met de bus. Toen haalde Mirella haar op, en dat scheelde bijna een uur per dag. Maar toen mailde Mirella dat het te onhandig was. En dat was niets te vroeg. Mirella ratelde de hele tijd maar door. Over targets, over medewerkerstevredenheidsonderzoeken, over benzineprijzen en over collega’s die Emmie zou moeten kennen maar van wie ze de naam elke keer vergat. Als ze aankwamen bij de supermarkt had ze het gevoel dat ze al een halve dag achter de rug had. Nu heeft ze het begin van de ochtend weer voor zichzelf. Ze is de eerste promotiemedewerker van Femia die alles op locatie bereidt. En dat is niet niks. Ze hoeft dan ook niets zelf mee te nemen. Alles staat klaar. Mirella is van de promotie en productie, en zij regelt alles. Het is voor het eerst dat het bedrijf zoiets doet. Direct contact maken met de klant, zeg maar. Een nieuw retail-concept, innovatie. Ze moesten wel. Crisis, merkenoorlog, alles. Emmie is degene die profiteert. Iemand moet profiteren van de crisis en Emmie doet het. Ze krijgt kansen. Ze grijpt ze. Ze heeft oud-klasgenoten die nu thuis op de bank zitten. De meeste zitten zelfs bij hun ouders op de bank. Zij woont op zichzelf. Ze verdient precies genoeg. De nieuwe rijkdom. Dat is wat ze tegen zichzelf zegt als ze om half zeven ’s ochtends bij de bushalte aan de rand van het dorp staat en een koe haar van achter het prikkeldraad verbaasd aankijkt. In de winter hoorde ze alleen gesnuif en rook ze de koe, maar zag ze het beest niet. Ze heeft het wel eens aan Mirella gevraagd: ‘Waarom hebben jullie mij hiervoor gevraagd?’ ‘Je doet het heel goed,’ zei Mirella toen, terwijl ze iets intikte op haar mobiel. ‘Heb je nog aan de frambozen gedacht?’ Mirella zorgt voor alles. Dat iedereen in de supermarkt weet dat zij komt die dag. En dat de lokale pers op de hoogte is dat er iets bijzonders gebeurt in de supermarkt in samenwerking met Femia, het topmerk voor koken, bakken en braden. Ze zorgt ook voor alle spullen en voor de promotiekleren van Emmie. Op elke mouw en broekspijp staat de naam van het bedrijf natuurlijk, want anders moet je zelf het uniform betalen, maar er zit geen petje of hoedje bij goddank en het is zwart met donkerblauw, dus ze ziet er iets meer uit als een kok in plaats van als zo’n meisje dat gratis yoghurtjes uitdeelt. lees meer in het nieuwe nummer Ik was het door Robbert Welagen Verdomd, daar liep ik. Op perron 4 van station Amstel. Ik was het, geen twijfel mogelijk. Ik zag mezelf lopen. Ik zat in de trein op weg naar Amsterdam Centraal en we stonden stil, pal naast de roltrappen. Het was zes uur ’s avonds. Ik keek door het raam naar buiten en tussen de mensen op het perron – bellend, etend, in de weer met hun OV-pas, uitgeblust voor zich uit starend – zag ik mezelf. Ik stapte de roltrap op. Althans, ik zag mezelf eerst netjes aansluiten bij de mensenmassa en daarna langzaam naar beneden glijden. Ik keek anders uit mijn ogen en droeg kleding die ik nooit zou dragen, maar toch was ik het, vast en zeker: hetzelfde gezicht, ongeveer één meter negentig lang, begin dertig, licht gebogen. Onder een bijpassende jas droeg ik een pak met stropdas. Ik had mijn haar iets korter geknipt dan ikzelf het meestal heb. Met een ongewoon gezonde teint in het gezicht leek het alsof ik onlangs op wintersportvakantie was geweest. In mijn hand droeg ik een leren aktetas. Ikzelf zou nooit een leren aktetas dragen, net zomin als ik naar de wintersport zou gaan. Dit was bizar. Ik wilde beslist weten wie ik was en waar ik naartoe ging. Ik moest mezelf volgen. Ik stapte snel uit de trein, net nadat de conducteur op zijn fluitje had geblazen; de deuren knarsten pal achter me dicht. Eigenlijk was ik op weg naar de vakschool aan de Herengracht waar ik elke vrijdagavond van zeven tot tien uur een cursus gaf. Dat was een van de losse baantjes die ik nodig had omdat mijn romans niet erg goed verkochten. Negen cursisten zouden in het lokaal op me zitten te wachten en naar de lege leraarstoel kijken. We zouden vanavond het perspectief behandelen. ‘Er bestaan grofweg vier perspectieven: de alwetende verteller, de personale verteller…’ Als ik mezelf snel inhaalde, kon ik nog net op tijd zijn. Het was niet druk meer op de roltrap. Ik liep met de neerwaartse beweging mee naar beneden, wat me een wankel gevoel gaf, alsof ik harder ging dan mijn lichaam begreep en elk moment mijn evenwicht kon verliezen. Beneden keek ik eerst naar rechts en toen naar links: daar stond ik, rustig in de rij om uit te checken met mijn OV-kaart. Ik had mezelf al snel ingehaald, maar bedacht toen dat ik enige afstand moest houden, zodat ik niet oog in oog met mezelf zou komen te staan. Alsof er dan kortsluiting in onze breinen zou ontstaan. Ik liep achter mezelf aan. Het was hallucinerend: ik zag mezelf op een vertrouwde en bekende manier bewegen, alsof ik in een spiegel keek, en tegelijkertijd was die andere ik volledig nieuw en onbekend voor me. We liepen in de richting van de trams. Buiten was het donker, een paar lantaarns schenen licht op de wachtende mensen. Hij voegde zich tussen hen, voor het tramhokje, en ik ging even verderop iets naar achteren staan. Ik probeerde mijn leven in te vullen. Ik leek advocaat of arts of beoefende een ander traditioneel beroep. Na een vijfdaagse werkweek had ik nu een vrij weekend. En in tegenstelling tot mezelf had ik werkelijk weekend. Bovendien had ik een vrouw en kinderen. Ja, ik stelde me voor dat die andere ik een gezin had en een regelmatig, behaaglijk leven leidde. Zo’n leven wilde ik ook. lees meer in het nieuwe nummer Auteurs in dit nummer jan de bas (1964) – Historicus en dichter. Recentste bundel: Hollandse luchten (2008). Voorjaar 2014 verschijnt zijn nieuwe bundel Mooiweer bericht. trille bedarrides (1949) – Opgegroeid in Parijs; woont sinds 1972 in Amsterdam. Illustratrice, alsmede lerares Frans aan het Maison Descartes en Franse taalcoach bij koren en operagezelschappen. Publiceerde en exposeerde in Nederland, België, Denemarken en Frankrijk. Zie: www. trillebedarrides.com. fleur bourgonje (1946) – Schrijver en dichter. Woonde lange tijd in Frankrijk en Zuid-Amerika; was writer-in-residence in Hobarth (Tasmanië) en Wenen. Recente publicaties zijn de roman Verdwijnpunt (2009) en de dichtbundel De lichtstraat (2011). In 2014 verschijnt een nieuwe roman. wim brands (1959) – Als journalist werkzaam bij de vpro. Publiceerde zijn poëzie o.m. in De schoenen van de buurman (1999), Ruimtevaart (2005) en Neem me mee, zei de hond (2010). maarten doorman (1957) – Filosoof, dichter, essayist. Zijn meest recente boeken zijn de poëziebundel Je kunt bellen (2013) en het essay Rousseau en ik; Over de erfzonde van de authenticiteit (2012). eva gerlach (1948) – Ontving de Lucy B. & C.W. van der Hoogt-prijs (1981), de A. Roland Holstpenning (1988), de Jan Campertprijs (1995) en de P.C. Hooftprijs (2000). In 2011 verscheen Kluwen. roman helinski (1983) – Publiceerde eerder verhalen in o.m. Bunker Hill, Hard Gras en Hollands Maandblad. Zijn debuutroman Bloemkool uit Tsjernobyl verscheen onlangs bij uitgeverij Prometheus. margriet de koning gans (1942) – Studeerde Nederlands en Algemene Literatuurwetenschap te Leiden. Was onder meer werkzaam als redactrice. Ontving de Hollands Maandblad Schrijversbeurs 2006 (es sayistiek) voor haar eerdere publicaties in Hollands Maandblad. delphine lecompte (1978) – Woont in Brugge. Met haar bundel De dieren in mij (2009) won ze de Cees Buddingh’-prijs 2010 en de Prijs voor Letterkunde van de Provincie West-Vlaanderen 2011. In 2012 verscheen Blinde gedichten en onlangs de bundel Schachten en amuletten (2013). cathelijn schilder (1980) – Schrijfster & schrijfdocent. Winnares Hollands Maandblad Schrijversbeurs 2002-2003 (Proza). Na haar debuutroman De eenling (2005) verscheen in 2012 de roman Eerst een huis. f. starik (1958) – Dichter, kunstenaar, schrijver. Publiceerde diverse dichtbundels als Songloed (2007) en Victoria, of het Ministerie van Lief de, Zorg en Dood (2009), De gastspeler (2010) en Door (2013), alsook twee romans. Onlangs verscheen zijn Moeder doen; een lied van liefde, zorg en ouderdom. b.s. veldkamp (1958) – Leerde Russisch bij de Koninklijke Landmacht. Zijn verslag daarvan, getiteld d33x0: Vaandrig in Harderwijk (1996), is opgenomen in de collectie van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie. Over Karel van het Reve publiceerde hij eerder in Intermediair (augustus 1991). leo vroman (1915) – Schrijver, dichter, tekenaar, hematoloog. Ontving de P.C. Hooftprijs (1964) en de VSB Poëzieprijs (1996). Recent verschenen Nee, nog niet dood (2008), Zodra (2010) en Daar (2011). robbert welagen (1981) – Debuteerde in 2006 met de novelle Lipari (Selexyz Debuutprijs 2007). Nadien volgden Philippes middagen (2008), Verre vrienden (2009) en Porta Romana (2011). In 2013 verscheen Het verdwijnen van Robbert, onlangs gekozen in de longlist van de Libris Literatuurprijs 2014. HOL L A NDS Maa ndblad Redactie: Bastiaan Bommeljé Redactieraad: Gerard van Emmerik, Beatrijs Ritsema, Wim Brands en Janneke Louman Vormgeving: Steven Boland Copyright: Auteursrecht voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Deze uitgave werd mede mogelijk gemaakt door subsidie van het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds, thans Nederlands Letterenfonds. Redactiesecretariaat: Hollands Maandblad • Johannes Vermeerstraat 63 • 1071 dn Amsterdam • Tel. 020-5706100 • [email protected] (niet voor kopij) Bij ongevraagde bijdragen postzegels voor antwoord bijsluiten Uitgevers: Nieuw Amsterdam Uitgevers in samenwerking met Stichting Hollands Maandblad, Johannes Vermeerstraat 63 • 1071 dn Amsterdam Abonnementen: 12 nummers per kalenderjaar, prijs per jaargang € 70,00 • voor stu- denten en docenten € 52,50 Abonnementen die niet één maand voor afloop van de abonnementsperiode zijn opgezegd, worden automatisch verlengd Opgave: S.P. Abonneeservice • Postbus 105 • 2400 ac Alphen aan den Rijn. Telefoon tijdens werkdagen van 9.00-17.00 uur: 0172-476085. Een acceptgiro voor betaling volgt Losse nummers: € 6,95 • dubbelnummers € 8,95 • Verkrijgbaar bij de boekhandel of door bestelling bij Nieuw Amsterdam Uitgevers
© Copyright 2025 ExpyDoc