Dostojevski of Dexter? uiteengenomen?!' of 'U moet de weg vinden. Daartoe zal ik u het hoofd afsnijden' waren voor mij als 7-jarige aanvankelijk nogal een hindernis bij het doorgronden van het verhaal. illustratie Andy Rementer Maar ik sloeg me erdoorheen, want wat moest ik anders? Tv was er, afgezien van de dagelijkse Fabeltjeskrant, alleen op woensdagmiddag, in zwart-wit. Kleuren-tv was 'ordinair', vonden mijn ouders. Mijn oma sprak er schande van dat de 'arrebeiers' bij haar in de straat er allemaal wél een hadden: als ze in haar buurtje 's avonds door de vitrages heen overal het kleurige beeld zag aanfloepen, mopperde ze: 'Het lijkt wel of je die dingen tegenwoordig bij de boter cadeau krijgt.' Niet veel later kocht ze er trouwens zelf een. Quod licet Iovi non licet bovi, nietwaar? illustratie Andy Rementer Jongeren lezen nauwelijks meer en al helemaal niet voor hun lol, constateert Sylvia Witteman boekenwurm én moeder van drie. Maar is dat erg? SYLVIA WITTEMAN Mijn nichtje mocht als kind geen stripboeken lezen, behalve Kuifje, maar dan uitsluitend in het Frans, 'want daar leerde je tenminste nog wat van'. Ze hadden daar thuis ook geen tv en ze aten yoghurt zonder suiker. Voor strips gold dat je 'geest er lui van werd'. De plaatjes bij de tekst waren dodelijk voor de fantasie, heette het, met rampzalige gevolgen. Wat die gevolgen precies waren, liet men in het midden. Bij ons thuis ging het er wat minder streng aan toe. Suske en Wiskealbums werden als 'stompzinnig' beschouwd, maar we kregen ze toch; en Kuifje mocht gewoon in het Nederlands. Nou, dat was al moeilijk genoeg. Zinsneden als 'Welk een overtuiging bij de minste figurant' 'Mijn whiskey, © de Volkskrant Lezen kon, mits met mate, geen kwaad vond ze, maar het moest niet de spuigaten uitlopen: een meisje deed er verstandiger aan ook wat haak- of breiwerk ter hand te nemen. Zelf las ze wel eens een gedichtje van Toon Hermans ('Zo'n enige man!') en ook lag er een ECIachtig werkje over de lijkwade van Turijn op de koffietafel, dat ik nog eens tijdens een logeerpartij achter elkaar uit heb gelezen. 'Kind, je bederft je ogen', zei mijn oma dan. 'Ga toch lekker buitenspelen', zeurde ook mijn moeder geregeld. Soms, als ik me een lange zaterdag bij de kachel door een stapel bibliotheekboeken had heengewerkt, zette ze me daadwerkelijk op straat. Dan nam ik onder mijn jas een boek mee om in een portiek stiekem verder te lezen. Om het even welk boek, uit de kast van mijn ouders. Liefst Marten Toonder (dat gold gek genoeg toch niet helemaal als stripboek, waarschijnlijk omdat de vulgaire praatwolkjes ontbraken) Carmiggelt, of Kees van Kooten, maar toen ik dat alles eenmaal uit mijn hoofd kende, ook Turks fruit ('Ben je daar niet een beetje te zaterdag 29 november 2014 klein voor?' 'Maham! Hou op!) en desnoods ook Sartre. (Wat een stuk verdriet zeg, die man). Ik groeide op, en het tv-aanbod ook. We hadden de VPRO Gids, natuurlijk, maar wij, mijn broertje, zusje en ik keken álles, ook de programma's die we geacht werden 'stom' te vinden, ja júíst de 'stomme' programma's, want die waren het fijnst. Willem Ruis en zo. Of Te land, ter zee en in de lucht waarbij we vooral veel schik hadden van de onderdelen 'tobbedansen' en 'fiets hem erin'. En Toppop, toen mijn vader eenmaal het huis uit was, want van hem mochten we daar niet naar kijken. Mijn moeder zei het wel hoor: 'Zet die rotzooi toch uit. Háng niet zo'. Maar hangen was onze lust en ons leven, en mijn moeder had met drie van die pubers weinig meer in de melk te brokkelen, dus we keken tv tot onze ogen er vierkant van werden, want dat kreeg je er toen nog van. Op het gymnasium, waar tv-kijken ook al met dedain werd bejegend, spoorde men de leerlingen uiteraard krachtig aan tot lezen, veel lezen. Wel vertelde mijn lerares Nederlands daarbij dat men onderscheid diende te maken tussen 'literatuur' en 'lectuur'. Met dat laatste bedoelde ze 'kasteelromannetjes' waarin frêle brunettes met fonkelende ogen verliefd worden op een wreedaantrekkelijke oliemagnaat en hem uiteindelijk nog krijgen ook. Dat soort boekjes lás men niet op een gymnasium, benadrukte de juf. Waarom niet? Omdat je er 'niet bij na hoefde te denken'. Nou, dat leek me wel wat, en al spoedig las ik niets anders meer. Heerlijk vond ik die boekjes. Het kan geen toeval zijn dat ik vervolgens van datzelfde gymnasium verwijderd werd waarna het al gauw slecht met me afliep. Maar lezen ben ik altijd blijven doen, gulzig en snel, alles door Pagina 36 (1) elkaar, van pulp tot James Joyce. Toen ik eenmaal zelf kinderen kreeg, nam ik me dan ook voor dat ze mochten lezen wat ze wilden. Geen snobistisch getut, nee, Suske en Wiske zouden ze krijgen, en kasteelromannetjes en Guus Kuijer en de Donald Duck en Francine Oomen en Kees de jongen en dan gingen ze natuurlijk vanzelf over op Carmiggelt en Kees van Kooten, Reve en Hermans natuurlijk en Elsschot, ach, Elsschot... Bij mijn oudste, een meisje, verliep alles volgens plan. Al jong was ze een echte lettervreter en las ze zelfs haar kleine broertjes voor uit allerlei brave boekjes. De jongetjes lieten zich de sprookjes zoet aanleunen, maar de volgende stap, zelf eens een boek ter hand nemen, bleef uit. Ik probeerde het met Winnie the Pooh. Ik probeerde het met Thea Beckman. Met Roald Dahl. Pippi Langkous. Ik zakte steeds verder af en probeerde het met Paul van Loon, Geronimo Stilton, een kinderbiografie van Johan Cruijff, de Donald Duck. Vergeefs. Mijn jongens lezen alleen de Voetbal International en de achterkant van pakken cornflakes. Ze hebben de pest aan lezen. Sporten, dat vinden ze leuk. En hangen voor een scherm. Zelf kijk ik zelden nog tv, niet omdat ik daar te beschaafd voor ben, maar omdat al mijn vrije tijd in mijn internetverslaving gaat zitten. Van animatiesitcoms als South Park en Family Guy, waar mijn kinderen uren achter elkaar catatonisch naar liggen te kijken, heb ik daarom in mijn oneindige naïviteit lang gedacht dat dat vrolijke kinderfilmpjes waren, zoals SpongeBob, of de Teletubbies. Maar mijn kinderen zongen opeens wel heel vreemde liedjes en toonden een morbide interesse voor de meest uiteenlopende lichaamsfuncties, seksuele aberraties en ingewikkelde raciale problematiek. Ik keek toch maar eens mee en schrok me een hoedje. South Park en Family Guy bleken harde, bijtende satire, inktzwarte humor, een boemerang in het gezicht van © de Volkskrant de verziekte Amerikaanse maatschappelijke verhoudingen. Of zo. 'Zijn jullie hier niet een beetje te klein voor?', stamelde ik. 'Ga weg, mama', zei mijn 10-jarige afwezig, en zijn 13-jarige broer bracht alleen een kort hoongelach uit, een beetje schor, want hij heeft de baard in de keel. Daarna vertrok hij naar zijn kamer, niet om Franse woordjes te leren, maar om vijf afleveringen van Luther achter elkaar te kijken of GTA te spelen, een felrealistisch vormgegeven spel waarin je, als je in het virtuele leven een beetje vooruit wilt komen, op gezette tijden mensen moet martelen. ('Mama. Stel je niet aan. Je mag zelf kiezen hoe je ze martelt, en ik heb alleen even hun tanden getrokken.') En dan die series van tegenwoordig! Toen ik zelf, met de dood in het hart en nagelbijtend van de zenuwen nog niet zo heel lang geleden de eerste afleveringen van Breaking Bad had bekeken, wist ik één ding zeker: dit mocht mijn kinderen nooit onder ogen komen. Die avond bleek dat mijn zoon alle vijf de seizoenen al lang had gezien. En Dexter ook. Daar ben ik nota bene zelf na één poging afgehaakt wegens te eng (en omdat ik Michael Hall sinds het geweldige Six Feet Under niet anders meer kon zien dan als David Fisher). 'Maar jongen... kun je daar wel van slápen?', kermde ik. Opnieuw hoongelach. Slapen heeft sowieso zijn prioriteit niet, dat wil zeggen, 's nachts. 's Ochtends ligt dat anders. Nou ken ik wel mensen die ingrijpen. Ze dwingen hun kinderen boeken te lezen (of kopen ze om), met overhoring en al. Ze maken 'afspraken' over de hoeveelheid schermtijd, ze verbieden de aanschaf van schandelijke games als GTA, ze geven hun kinderen een abonnement op de Kidsweek en sleuren ze mee naar de bibliotheek. Sommigen zetten soms af en toe de wifi uit, een paardenmiddel waar je jezelf nog het meest mee straft. En meestal helpt het niets. zaterdag 29 november 2014 Ik denk dan altijd even aan Socrates die waarschuwde voor de kwalijke invloed van lezen op de jeugd; lúisteren moesten ze, naar gesproken woord, want dat lezen zou hun geheugen maar lui maken. Verzet tegen nieuwe manieren om informatie over te dragen is van alle tijden. De boekdrukkunst werd in de Renaissance door sommige wetenschappers verworpen omdat die overdaad aan geschreven woord 'verwarrend en schadelijk' zou zijn: datzelfde hoor je tegenwoordig over sociale media. In de 20ste eeuw hebben generaties kinderen geleden onder hun ouders' vrees voor achtereenvolgens radio, bioscoop, stripverhalen, televisie en games. Diezelfde kinderen groeiden op tot ouders die op hun beurt hun kinderen belemmerden in hun liefste bezigheden, met het akelige woordje 'bestwil' in de mond bestorven. Niemand wil dat zijn kinderen opgroeien tot hersendode willoze slaven van het scherm, met als enige 'vrienden' de dolende zielen op Facebook en wat virtuele helden in onlinegames. Nee, wie boeken leest, is een stuk beter af, denken ze. Maar veel lezen staat evenzeer een rijk sociaal leven in de weg. Boeken vormen een verlokkelijk substituut voor échte vriendschappen, ik weet er alles van. Minstens zo verlokkelijk als Facebook of Twitter, en daar praten mensen tenminste nog eens terug. Met al mijn boeken was ik vroeger het eenzaamste kind van school. Wat betreft het binge watching van series: waarom zou het achter elkaar kijken van een heel seizoen Orange Is The New Black 'zondiger' zijn dan het achter elkaar uitlezen van Anna Karenina? Sterker nog, van Tolstoj leven we in het teneerdrukkende besef dat hij er nooit een vervolg op zal kunnen schrijven, maar bij die series is er altijd hoop op méér. De kwaliteit van veel series is bovendien buitensporig hoog. Je hoeft Schuld en boete niet te lezen, want als het om de worsteling van goed en kwaad gaat, doet Walter White in Breaking Bad echt niet Pagina 36 (2) onder voor Raskolnikov. Bovendien, laten we eerlijk zijn, wie leest er nou Dostojevski? Goed, ik héb het gedaan, maar alleen omdat Breaking Bad nog niet bestond, ik alle andere boeken uit had en me doodverveelde. Maar op Elsschot blijf ik hopen. Tegen beter weten in. In angstaanjagende verhalen in de media als 'Maakt Google ons dom?' of 'De overmaat aan data stompt ons af' ontbreekt meestal een sluitende bewijsvoering. Het blijft bij wat gespeculeer, hetzelfde gespeculeer dat ons indertijd afkerig moest maken van de drukpers, en ons wou aanpraten dat popmuziek zedenloosheid in de hand zou werken. Er is geen doorslaggevend bewijs dat veel naar een scherm kijken leidt tot concentratieverlies of eenzaamheid. Er zijn zelfs wetenschappers die het tegendeel beweren. Wat is er dan aan de hand? Als we jong zijn, beschouwen we elk nieuwtje op technologisch gebied als een geweldige innovatie, maar later, als we tegen de 40 lopen (en onze kinderen moeten opvoeden) slaat de achterdocht toe. 'Dat kan toch allemaal niet zomaar?', denken we dan. 'Er moet toch wel haast een addertje onder het gras zitten?' Zo gaat dat bij mensen die ouder worden, waarschijnlijk ook omdat ze daadwerkelijk al menig addertje zijn tegengekomen op hun levenspad. Maar angst is een slechte raadgever. Het is maar goed dat er telkens weer een nieuwe generatie is die die nieuwe technologie wél gulzig omhelst. Anders was zelfs de uitvinding van het wiel al in de kiem gesmoord door de oudjes, uit vrees 'dat je daar maar lui van wordt'. 'Was mich nicht umbringt, macht mich stärker, schreef Nietzsche al. 'What doesn't kill me, makes me stronger', zingt Jake Bugg een paar generaties later, en mijn kinderen zingen gretig mee. De boodschap is hetzelfde, daar hoeven ze die hele Nietzsche niet voor te lezen. Gelukkig niet. Stel je voor. © de Volkskrant zaterdag 29 november 2014 Pagina 36 (3)
© Copyright 2024 ExpyDoc