14 april 2014 JOURNALIST-POLITICUS Van Abraham Kuyper tot Wouter Kurpershoek Pagina 2 E e n u i t g av e va n h e t JOSEPH ROTH De herontdekking van een reportageschrijver Pagina 7 THOMAS LEPELTAK “De dagbladpers is vertelegrafiseerd” Pagina 9 SIMON CARMIGGELT Fanclubs konden niet samen door één deur Pagina 13 De haas van Oltmans Het Persmuseum verwierf onlangs een bijzonder inktstel uit de nalatenschap van de legendarische journalist Willem Oltmans (1925-2004). DOOR JHIM LAMOREE S chrijft u nog met een ganzenveer? Of met een kroontjespen? Nelleke van der Krogt had het kunnen vragen als het inktstel in Tussen Kunst & Kitsch zou opduiken. Het marmeren exemplaar met twee inktpotten en een haas is hoogstwaarschijnlijk eigendom geweest van een van de grootvaders van Oltmans. De journalist had het object wellicht op zijn bureau staan als aandenken aan zijn familie, die voor hem veel betekende, zoals blijkt uit diens Memoires die sinds 1985 in een constante stroom zijn gepubliceerd en die hij opdroeg aan zijn ‘lieve ouders’, een volle neef en nicht van elkaar. De eerste zin van dat omvangrijkste egodocument in de Nederlandse literatuur luidt: “De overheersende herinnering aan mijn jeugd is er één van gevoelens van contactloosheid en eenzaamheid.” Een groter vat vol tegenstellingen heeft de Nederlandse journalistiek bij mijn weten niet gekend, een kleurrijker collega evenmin – Oltmans was de paradijsvogel in de jungle. Het inktstel, uit naar ik schat de belle époque, neo-Louis XVI, is pontificaal door de met aandacht vormgegeven marmeren plaat van meer dan dertig centimeter en met een uitsparing voor een pen, de classicistische, koperen inktreservoirs met vier voluten en de deksels met bladmotief. En, niet te vergeten, de rennende haas. Dat beestje vormt het meest in het oog springende decoratieve element en verwijst waarschijnlijk naar de beroemde fabel van Aesopus over de haas en de schildpad. Niet de haas, maar de schildpad haalt als eerste de finish, omdat de haas in de veronderstelling de wedstrijd toch wel te winnen onderweg een dutje doet. Hardlopers zijn doodlopers. In de context van het inktstel kun je zeggen: bezint eer gij begint. Willem Oltmans combineerde de eigenschappen van beide beesten. Dutten deed hij weliswaar niet, maar door zijn ongezouten meningen maakte de Staat der Nederlanden hem het werken jarenlang vrijwel onmogelijk, waardoor hij bijna de finish haalde als een berooid man. Zijn doorzettingsvermogen en ongebroken zelfrespect dwongen diezelfde staat na een arbitrage tot het uitbetalen van een genoegdoening die haar weerga niet kende. In 2000 werd Oltmans de journalist van acht miljoen gulden, belastingvrij. Hij heeft er nog maar vier jaar van kunnen genieten. ■ Drs. Jhim G. Lamoree is publicist, curator en kunsthistoricus 2 de PersMus De kleine stap van journalist naar wethouder Actieve politiek boeit na loopbaan bij krant en omroep In het hele land vormen de gemeenten nieuwe bestuurscolleges na de raadsverkiezingen van 19 maart. Hoeveel journalisten schuiven ditmaal door naar de andere kant, de politiek? Want het is altijd maar een kleine stap geweest, van verslaggever naar wethouder. DOOR BERT STEINMETZ T elevisiereporter Wouter Kurpershoek zat 19 maart de verkiezingen op een heel andere manier te volgen dan hij als journalist gewend was. Niks quotes vangen bij partijleiders, geen gejoel in zweterige Haagse zalen. Nee, voor hem gold maar één vraag: wat werd de uitslag in de gemeente Neerijnen? En zie, nieuweling Kurpershoek kwam met zijn partij Voor Neerijnen maar net 66 stemmen te kort om meteen de grootste te worden. Hij moest de SGP, traditiegetrouw de winnaar, voor laten gaan, maar behaalde toch maar mooi drie zetels, net zoveel als die SGP. Gemeentebelangen Neerijnen werd derde, met ook drie zetels. Toch zat een wethouderspost er voor de reporter niet in. De SGP zag de nieuwkomer in de raad niet als ‘stabiele en betrouwbare coalitiepartner’, dus er zal wel op de oude voet worden doorbestuurd met de verliezers CDA, VVD en PvdA. Wat bracht de doorgewinterde oorlogsverslaggever ertoe zich op zijn 49ste in de dorpspolitiek te storten van een gemeente met twaalfduizend inwoners in het Gelderse rivierengebied? Vorig jaar besloot hij, teleurgesteld in de publieke omroep, de journalistiek vaarwel te zeggen. Maar hij merkte al snel dat hij zich in de politiek van Neerijnen ook in een oorlogszone bewoog: partijen scheurden, raadsleden keken elkaar niet meer aan, colleges vielen, de burgemeester werd weggestuurd. Kurpershoek in Het Kontakt, wekelijks nieuwsblad voor Neerijnen en omstreken: “Ik doe dit uit pure verbazing over wat er de afgelopen tijd is gebeurd. Er is hier te makke- lijk omgegaan met de democratie. Het klinkt misschien wat pathetisch, maar ik heb tijdens mijn werk gezien hoe mensen in andere landen vechten voor hun rechten. Dat is moeilijk te rijmen met wat ik zag als ik weer thuiskwam.” Dat is toch een wat andere loopbaanwending dan die waarmee zijn collega’s Charles Schwietert en Hans Hillen ooit vriend en vijand verrasten. Zij staken als parlementsverslaggevers van het NOS-Journaal over naar het kamp der Haagse politici. Schwietert werd in 1982 voor de VVD benoemd tot staatssecretaris voor Defensie, maar trad al na drie dagen af omdat hij zijn cv had opgesierd met niet behaalde universitaire diploma’s en militaire rangen. Hillen werd in 1990 voor het CDA Kamerlid en was in Ruttes eerste kabinet minister van Defensie. Charles Schwietert Abraham Kuyper Lange rij Maar Kurpershoek was bepaald de eerste en enige niet, die de journalistiek verruilde met de lokale politiek. Er is een lange rij wethouders op te stellen die zijn voortgekomen uit ons nobele ambacht. Om nog maar te zwijgen van de raadsleden. Burgemeesters ook – zie Pieter Broertjes, ooit hoofdredacteur van de Volkskrant, nu burgemeester van mediastad Hilversum. In de vorige eeuw, tot in de jaren zestig, was zo’n switch de normaalste zaak van de wereld. Kranten en weekbladen (en later omroepen) waren net zo verzuild als de hele samenleving en nauw verknoopt met de ‘eigen’ politieke partij. Het was doodnormaal dat de politiek leider tevens hoofdredacteur was van de geestverwante krant. Het prototype was Abraham Kuyper (18371920), de grondlegger van de Anti-Revolutionaire Partij, de Vrije Universiteit én partijdagblad De Standaard. Zelfs in de jaren dat hij minister-president was, van 1901 tot 1905, bleef Kuyper tevens hoofdredacteur van ‘zijn’ krant. Minder succesvol was in dezelfde periode de priester/journalist Herman Schaepman (18441903), een van de oprichters van de RoomsKatholieke Staatspartij. Hij schreef buitenlandse artikelen voor De Tijd, maar wist die krant niet tot voertuig te maken van zijn po- de PersMus Herman Schaepman litieke idealen. Sterker nog, de hoofdredactie van De Tijd beschouwde hem als te vooruitstrevend, waarop Schaepman overstapte naar de minder conservatieve Utrechtse krant Het Centrum. Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1919) roerde zich als anarchist vooral in linkse blaadjes, waarvan het door hem opgerichte Recht voor Allen het meest succesrijk was. Hoewel hij wegens majesteitsschennis zeven maanden in de gevangenis had gezeten, werd hij in 1888 als eerste socialist in de Tweede Kamer gekozen. Ook daar bleef hij zijn eigen koers varen, wat zes jaar later leidde tot de afsplitsing van Pieter-Jelles Troelstra met zijn Sociaal-Democratische Arbeiderspartij. Ook Troelstra (1860-1930) was begonnen als journalist, maar dan met een heel andere achtergrond: hij was wat we nu zouden noemen sociaal advocaat en deed het schrijven erbij. Toen hij eenmaal als politiek leider van de SDAP in de Tweede Kamer zat, combineerde hij dat met het hoofdredacteurschap van de partijkrant Het Volk. Maar het mooiste voorbeeld uit die jaren was Pieter Lodewijk Tak (1848-1907). Hij was het prototype van de journalist pur sang, schreef voor diverse kranten, richtte zijn eigen tijdschrift op, De Kroniek, en sloot zich na zijn vijftigste aan bij de SDAP. Voor die partij kwam hij als snel in de Amsterdamse gemeenteraad en vervolgens in de Tweede Kamer. Tweehonderd Sinds de tweede helft van de negentiende eeuw zijn er ongeveer tweehonderd Kamerleden en bewindspersonen geweest die uit de journalistiek afkomstig waren, zo heeft Piet Hagen berekend in zijn historisch overzicht Journalisten in Nederland (2002), een naslagwerk waaruit ik dankbaar heb geput. In 1999 telde Hagen op de honderdvijftig Kamerleden zeven oud-journalisten. Een fenomeen bij uitstek in de naoorlogse periode was Frans Goedhart (1904-1990), fameus geworden als mede-oprichter van het illegale Parool onder de schuilnaam Pieter ‘t Hoen. Hij mocht na de bevrijding echter geen hoofdredacteur worden en brak in 1955 met zijn krant. Vanaf 1946 zat hij voor de PvdA in de Tweede Kamer, maar in 1970 brak hij ook met zijn partij en richtte hij mede DS'70 op; voor die partij wilde hij echter niet weer de Tweede Kamer in. Gerda Brautigam (1913-1982) was verslaggeefster voor Het Vrije Volk, toen zij in 1963 met voorkeurstemmen in de Tweede Kamer werd gekozen. Ze bleef Kamerlid tot 1971. Gerda Brautigam Hein Roethof (1921-1996), die van 1951 tot 1964 redacteur was bij de Nieuwe Rotterdamsche Courant, kwam in 1969 voor de PvdA in de Tweede Kamer en verliet die pas twintig jaar later. De parlementsverslaggever van Het Vrije Volk Maarten Vrolijk (1919-1994) werd in 1956 Kamerlid voor de PvdA en in 1962 wethouder in Den Haag. Na een kortstondig ministerschap in het kabinet-Cals werd hij commissaris van de koningin in Zuid-Holland. Hedy d’Ancona (1937) begon haar journalistieke loopbaan als tv-producer bij de VARA, maar verwierf haar faam vooral als mede-oprichtster en hoofdredactrice (1972-1981) van het feministische maandblad Opzij. Zij is lid geweest van de Eerste Kamer en het Europees 3 Hedy d’Ancona Parlement voor de PvdA, kortstondig staatssecretaris in het tweede kabinet-Van Agt en minister van WVC in het derde kabinet-Lubbers. Opmerkelijk is ook de loopbaan van Jan Schinkelshoek (1953). Van 1972 tot 1983 was hij parlementsverslaggever voor het Reformatorisch Dagblad en de Haagsche Courant, tot hij woordvoerder werd van de CDA-fractie in de Tweede Kamer. Van 1994 tot 2001 keerde hij terug in de journalistiek als hoofdredacteur van de Haagsche Courant. Maar van 2006 tot 2010 zat Schinkelshoek weer in de Tweede Kamer, nu als CDA-fractielid. Zwaargewichten Het aantal collega's dat overstapte naar de plaatselijk politiek als wethouder of burgemeester is aanzienlijk lastiger vast te stellen, maar het moeten er evenredig meer zijn geweest. A Jan Schinkelshoek 4 de PersMus In de naoorlogse periode zijn in elk geval enkele politieke zwaargewichten aan de journalistiek ontsproten. Joop den Uyl (1919-1987) schreef voor Het Parool en Vrij Nederland, voordat hij wethouder werd in Amsterdam. Vandaar stevende hij door naar het premierschap van een van de meest spraakmakende kabinetten van de vorige eeuw. En dan Hans van Mierlo (1931-2010), als opinieredacteur van het Algemeen Handelsblad al gezaghebbend, die menig collega meezoog toen hij D'66 ging oprichten. Zoals de chef buitenland van zijn krant, Hans Gruijters (1931-2005), die daarnaast voor de VVD gemeenteraadslid was in Amsterdam (en kroegbaas, maar dat terzijde). In 1972 werd hij Kamerlid voor D66, en in het kabinet-Den Uyl was hij minister van Volkshuisvesting. Van 1980 tot 1996 was hij burgemeester van Lelystad. Amsterdam is in zijn stadsbestuur gezegend geweest met een flink aantal journalisten. Voor de oorlog al was Eduard Polak (18801962), jongere broer van vakbondsvoorman Henri Polak en journalist bij Het Volk, wethouder van 1923 tot 1931. Zijn naamgenoot (geen directe familie) Wim Polak (1924-1999) was wellicht al omdat zijn HBS in de P.L. Takstraat stond, voorbestemd voor een loopbaan in de journalistiek en politiek. Hij werd journalist bij Het Vrije Volk en daar lid van de hoofdredactie. In 1962 kwam hij voor de PvdA in de Amsterdamse gemeenteraad, waar hij van 1965 tot 1973 wethouder Hans van Mierlo Han Lammers was. Na een staatssecretariaat in het kabinetDen Uyl werd Wim Polak burgemeester van Amsterdam, van 1977 tot 1983. En dan Han Lammers (1931-2000). Hij schreef voor het ANP, het Algemeen Dagblad, Vrij Nederland en De Groene Amsterdammer voordat hij in 1970 wethouder werd voor de PvdA. In 1976 stapte hij over naar Flevoland, eerst als landdrost, vanaf 1984 als burgemeester van Almere, en van 1986 tot 1996 als eerste commissaris van de koningin. Nog meer… Maar ook vandaag de dag vinden we nog heel wat journalisten in het lokale bestuur. We doen een greep, lang niet volledig. En wellicht zijn er bij die de verkiezingen van vorige maand niet hebben overleefd... Mirjam de Rijk, die tussen 1985 en 1999 als journalist heeft gewerkt voor onder andere de Winschoter Courant, Trouw en De Groene Amsterdammer, werd in 2010 voor GroenLinks wethouder in Utrecht. Eduard Mesritz, wethouder van Twenterand voor Gemeentebelangen, schreef voorheen als journalist in het Dagblad voor het Oosten. De voormalige radioprogrammamaker Steffe Bak was voor het CDA wethouder in Haarlemmermeer. Rob Oudkerk, PvdA-wethouder in Amsterdam van 2002 tot 2004 (en daarvoor Tweede-Kamerlid), werkt nu als verslaggever voor Radio 1. De voormalige freelance-journaliste Saskia Bolten was acht jaar gemeenteraadslid voor GroenLinks in Delft, toen zij in 2006 wethouder werd. In 2012 vertrok zij om burgemeester van Steenbergen te worden, waar zij eind vorig jaar na een motie van wantrouwen door de raad met verlof werd gestuurd. De bewoners van Steenbergen steunden haar echter massaal met een petitie, en de partijen die het voor de geschorste burgemeester opnamen, wonnen 19 maart fors. Een journalist met een vergelijkbare carrière is Aart-Jan Moerkerke. Hij was journalist bij de Capelse Kabelkrant, richtte Leefbaar Capelle op en werd van 2002 tot 2010 meteen wethouder voor zijn partij. In 2012 werd hij burgemeester van Strijen. Fouad Sidali was eerst redacteur van het NOSJournaal en verslaggever voor Hart van Nederland (SBS), maar gaf dat op om wethouder van het Amsterdamse stadsdeel Bos en Lommer te worden en vervolgens partijbestuurder van de PvdA. Daar oogstte hij vorige maand kortstondig faam door Geert Wilders met Hitler te vergelijken. Maar er zijn ook journalisten/gemeentepolitici die 19 maart niet in opperste spanning, maar met grote opluchting beleefden. Henk Kool bijvoorbeeld, acht jaar wethouder voor sociale zaken, werkgelegenheid en economie in Den Haag, waar hij vanaf 1998 al raadslid en fractievoorzitter van de PvdA was. Vorig jaar kondigde Kool aan dat hij ermee zou stoppen. Hij is nu 59, een leeftijd waarop je nog iets anders kunt doen. En hij is het ook zat het mikpunt te zijn van vooral de PVV in Den Haag en allerlei populistische blogs op internet. ‘Rode Kool’ was nog de meest voor de hand liggende betiteling. Hij zal nog wel eens met weemoed terugdenken aan de jaren van vóór zijn politieke activiteit. Kool was van 1985 tot 1991 verslaggever van NRC Handelsblad, en daarna tot 1996 adjunct-hoofdredacteur van Radio West. ■ Henk Kool de PersMus 5 Icoonfoto’s: gebruik, hergebruik en misbruik Icoonfoto’s, ze staan gegrift in ons collectief geheugen. Een aantal is nu op groot formaat te zien in het Persmuseum, waarbij vooral wordt belicht hoe ze in en buiten de media worden gebruikt, opnieuw worden gebruikt en zelfs worden misbruikt. DOOR HENK SCHAAF e afbeeldingen in de tentoonstelling ‘Icoonfoto’s en de hedendaagse beeldcultuur’ staan niet op zichzelf. Het zijn geen shots meer van een unieke gebeurtenis, maar de verbeelding van iets groters. Ze krijgen na verloop van jaren een nieuwe waarde, worden publiek bezit. De socialistische voorman P.J. Troelstra met gebalde vuist staat model voor de opkomst van de arbeidersbeweging. De actiegroep Dolle Mina (‘Baas in eigen buik’) is de geschiedenis ingegaan als symbool van de emancipatiestrijd van vrouwen. En een groepje allochtone jongens met capuchons visualiseert – totaal onterecht – het zogenaamde ‘Marokkanenprobleem’. De originelen zijn vaak vrijmoedig gereproduceerd. Obama’s portret (‘Hope’) zien we in karikatuur terug op een poster van de paus (‘Pope’). Bij de balie van het Persmuseum kan je je eigen digitale portret à la Barack trekken. Niet toevallig vinden we vlak naast de Amerikaanse president het portret van de Cubaanse strijder Che Guevara. Op beide zie je een vergelijkbare visionaire blik. Zou de blauw-rode campagneposter van Obama in de herkenbare street-art-stijl geïnspireerd zijn op de cultfoto die Korda schoot van Che? ‘Napalmmeisje’ Voor mij persoonlijk hebben twee wandvullende foto’s een diepere betekenis. Ooit bezocht ik in een dorp ten noorden van Ho Chi Minstad het restaurantje van de familie van Kim Phuc, het Vietnamese ‘napalmmeisje’ FOTO: HENK SCHAAF D Martijn Kleppe toont hoe de foto van het ‘napalmmeisje’ meestal wordt afgesneden. en fotografeerde er de asfaltstrook langs het eethuisje, met de bergen op de achtergrond. Thuisgekomen was de schok groter na het afdrukken van deze foto: dít was exact dezelfde plek, de weg waarover zij was gevlucht voor de bommenregen. Ik stond op het Plein van de Hemelse Vrede in Beijing waar de aangrijpende foto is gemaakt van de protesterende student die de oprukkende tanks trotseerde. En ik wandelde door Havana, waar ‘el guerrillero heróico’ je levensgroot vanaf de muren aanstaart. In de afgelopen decennia kregen deze foto’s een puur persoonlijk gewicht waar de kijker naast mij geen weet van had. Individuele receptie noemt Kleppe dit. Deze iconische beelden zeggen me meer dan duizend woorden. “Maar, zie je altijd wel wat je ziet?”, is de vraag die Martijn Kleppe zich als wetenschapper voortdurend stelt. Hij promoveerde op onderzoek naar het gebruik van icoonfoto’s in geschiedenismethoden voor middelbaar scholen. “Je moet je bij het zien van een kran- tenfoto kritisch afvragen: waar komt hij vandaan, hoe is er gefotografeerd? Ik ben historicus en wil daarom weten wie iets gemaakt heeft, en waarom.” Opmerkelijk is dat we in de media niet altijd de complete afdruk te zien krijgen, maar een uitsnede. Naast het Vietnamese meisje loopt nog een soldaat die net bezig is een nieuw filmrolletje in zijn camera te zetten. Guevara is aanwezig bij de begrafenis van een strijdmakker. Hij staat naast een andere man en lijkt even afgeleid. Vandaar die blik. Obama zit met een glas water achter een tafel, met George Clooney. Een schandalig bewijs van manipulatie – noem het maar misbruik – tref je aan bij de foto van de Marokkaanse jongens. Op nu.nl en andere digitale media keerde hij meermalen terug bij berichten onder de titel: ‘Amsterdam wil criminelen op jonge leeftijd aanpakken’, ‘Psychische hulp Marokkaanse probleemgezinnen’ en ‘PVV’er Brinkman in debat met 6 de PersMus moslims: jullie zijn hier te gast’. En nu de werkelijkheid: de knapen zijn op bezoek in het herinneringskamp Westerbork en luisteren in de openlucht naar de rondleider. Zij zitten weggedoken in hun jassen, omdat het regent. Deze foto heeft meer dan duizend woorden nodig, zou Kleppe zeggen. Zwemmend monster Over persoonlijke receptie gesproken: de fotograaf Jan Banning gaf bij de opening van de tentoonstelling in zijn toespraak enkele bijzondere voorbeelden van hoe fotoseries worden beoordeeld. Voor het magazine NRCM bezocht hij Malawi. Banning stuurde na publicatie het blad toe aan de bewoners van het dorp Dickson die hij had vastgelegd. In M stond ook een reportage over de World Transplant Games, een soort Olympische Spelen voor mensen met een orgaan- of weefseltransplantatie. Je zag daarop zwemmers met forse littekens over hun buik, en in het water een zwemmer, althans een witte badmuts en een arm en been die boven het water uit staken. Bij een tweede bezoek aan Dickson vroegen de mensen hem wat dit nou voorstelde. Na lang beraad hadden ze zelf geconcludeerd dat de littekens waren veroorzaakt door een monster, namelijk de figuur in het water met de glanzend witte kale kop en de rare uitsteeksels. De personen hadden dat monster in de val kunnen lokken en nu zouden ze hem afmaken… Jan Banning vertelde daarna van zijn bezoek aan het Spaanse dorp Deleitosa, 35 jaar nadat de Amerikaanse fotograaf W. Eugene Smith voor Life de bevolking in deze straatarme nederzetting in beeld had gebracht. In de fotoserie (later bijeengebracht in een dik boek) is de sfeer van angst onder Franco’s dictatuur op de gezichten af te lezen. Maar de burgers vonden het maar niks. Toen Banning foto’s van Smith toonde, spogen zij vuur: “Allemaal leugens. Die fotograaf heeft ons afgeschilderd als stomme boeren. Moet je zien, een communiefeest, en zo'n naakt kind erbij. Alsof we wílden zijn! Waarom heeft hij geen móóie dingen gefotografeerd? Het zal best als aanval op het regime bedoeld zijn geweest. Maar voor ons was het een aanval op onszelf en op onze waardigheid.” Al dan niet vrijwillig als model neergezet, kunnen geportretteerden zich soms moeilijk losmaken van hun eigen beeltenis. Zij voelen zich primair zelf te kijk staan en er is geen sprake van een potentieel icoon. Dwangarbeider Een derde voorbeeld. Banning fotografeerde ruim 10 jaar geleden voormalige dwangarbeiders aan de Birma- en de Pakabaroe-spoor- weg, voor zijn project ‘Sporen van oorlog’. Kort voor de opening van zijn tentoonstelling belde hij nog enkele betrokkenen, onder wie ene meneer Muller. Die zei hem: “Nou, meneer Banning, ik vind ’t de slechtste foto die er ooit van me gemaakt is.” Toen het dagblad Trouw daags erna op de voorpagina aandacht besteedde aan ‘Sporen van oorlog’, en daarbij een grote foto afdrukte van nota bene meneer Muller, belde Banning opnieuw. En weer trok de man fel van leer. “Nou, meneer Banning, vanochtend ging ik naar de supermarkt, en al van verre riep het personeel mij toe: ‘Meneer Muller, u staat in de krant!’ En toen moest ik door naar mijn cardioloog, die zelf een uitstekende fotograaf is. Ik zat in de volle wachtkamer, hij zag me daar zitten, en hij riep meteen: ‘Meneer Muller! Wat een prachtige foto van u in de krant!’” Zo werd de ‘slechtste’ foto een icoon. En in Deleitosa in Centraal-Spanje is inmiddels een straat naar Eugene Smith vernoemd. ■ De expositie ‘Icoonfoto’s’ is in het Persmuseum te zien t/m 31 augustus. In Persmus 11 is een interview opgenomen met Martijn Kleppe. Zijn proefschrift is te downloaden op: http://hdl.handle.net/1765/38912 Zie ook: www.martijnkleppe.nl. Indrukwekkende portretten door Jan Banning zijn te zien op de site www.janbanning.com. Obama’s campagneposter en het origineel dat Mannie Garcia van Associated Press in 2006 maakte. de PersMus 7 De herontdekking van Joseph Roth Schrijver van meeslepende reportages met gevoel voor detail De reportageschrijver Joseph Roth is, 75 jaar na zijn dood, nog altijd niet vergeten. Er is een genootschap opgericht, zijn boeken worden heruitgegeven, er wordt een plaquette onthuld. DOOR PAUL ARNOLDUSSEN D at Joseph Roth (1894-1939) ook bij ons weer regelmatig onder de aandacht komt hebben we vooral te danken aan de Gentse germaniste Els Snick die een hartstochtelijk pleitbezorger is van de schrijver/ journalist. Vorig jaar verscheen haar buitengewone leesbare dissertatie Waar het me slecht gaat is mijn vaderland over Roth in Vlaanderen en Nederland (na 1933 publiceerde hij bij de exil-uitgevers Allert de Lange en Querido in Amsterdam) en onlangs verzorgde zij Hotelmens, een bundel reportages en brieven. Vooral door toedoen van Snick is vorige maand het Joseph Roth Genootschap voor Vlaanderen en Nederland van de grond gekomen, een zusterafdeling van het Internationale Joseph Roth Gesellschaft in Wenen. Dat het dit jaar 75 jaar geleden is dat Roth stierf helpt natuurlijk ook. Een jubileumjaar, altijd goed. Geert Mak noemde Roth onlangs in een gesprek met Anton de Goede van de VPRO niet alleen een groot romancier, maar ook een meeslepend reportageschrijver. Een voorbeeld voor hem, met een enorm gevoel voor details. Hij citeerde een passage uit zijn beroemdste boek, Radetzkymars, waarin Roth een betoging van oorlogsinvaliden beschrijft. Eerst paraderen de mensen zonder benen in hun karretjes, dan een colonne van mannen zonder armen etcetera. Hij was held en loser tegelijkertijd. vond Mak. Hij was een van de beste internationale journalisten – en een van de best betaalde – in de jaren dertig, maar in 1939 eindigde hij in Parijs in diepe armoe en alcoholisme. Pacifist Roth was een Joodse balling. Geboren in Brody wat nu Oekraïne is, maar destijds een onderdeel was van de dubbelmonarchie Oostenrijk- Hongarije. Na het uiteenvallen daarvan kwam Brody in Polen te liggen. Maar Pool werd hij niet, en Oostenrijker was hij ook niet meer toen dat land door Hitler werd ingelijfd. Aanvankelijk pacifist en links, werd hij een warm voorstander van de terugkeer van de Habsburgers. Maar zijn arrangement met de maatschappelijke onderlaag leed daar niet onder. Zoals Roth – door zijn vriend Anton van A 8 de PersMus “ Huizen zijn er om in te sterven, zei hij tegen Van Duinkerken Duinkerken beschreven als ‘bezopen en boos, maar klaarwakker’ niet graag bij vrienden op bezoek ging omdat daar de drank op kan raken – woonde hij ook het liefst in hotels. “Huizen zijn er om in te sterven”, zei hij tegen Van Duinkerken. Hoofdmoot van Hotelmens is een serie die hij in 1929 voor de Frankfurter Zeitung schreef. Daarin portretteert hij verschillende personeelsleden van Hotel Beauvau in Marseille (bestaat nog steeds): de portier, de oude kelner, de kok, de patron en Madame Annette die als kamermeisje Mademoiselle Annette heette, maar een klein beetje carrière had gemaakt en nu informeel cheffin was van de andere kamermeisjes. Haar loopbaan was begonnen bij particulieren, maar “ze vond het (niet ten onrechte) aangenamer om in de loop van de ochtend twintig kamers van vreemde en steeds wisselende bewoners schoon te maken dan slechts acht of tien kamers van honkvaste mensen bij wie ze kost en inwoning moest verdienen. Ze ontving liever fooien, door gasten na vertrek als een soort belasting achtergelaten, dan kerstcadeaus die haar in december feestelijk door de vrouw des huizes werden gegeven en in april, zelfs nog met Pasen, werden aangewreven”. Reportages gebundeld Atlas/Contact houdt zijn romans, naast Radetzkymars de ook wel bekende Job en Hotel Savoy, maar ook verschillende andere, met zorgvuldigheid leverbaar. Bij de firma Lubberhuizen zijn plannen om zijn reportages thematisch te bundelen. Het is trouwens niet uitgesloten dat de reportages talloze fictionele elementen hebben. Vorige maand werd in een groepje historische factcheckers een vraag opgeworpen rond Roth. “In 1924 schreef hij in een reportage over de begrafenis van een ‘beroemde Poolse invalide’, die eerder in de Eerste Wereldoorlog had gevochten. Tijdens een reünie van zijn kameraden sprak hij over hun gemeenschappelijke problemen, eindigde met een jubel op de Poolse republiek en schoot zich een kogel door het hoofd. “Hij verliet het leven eerder dan de katheder”, voegde Roth er – onnavolgbaar – aan toe. Volgens Roth zouden “alle kranten ter wereld” over deze “demonstratieve, heroïsche zelfmoord” bericht hebben. De vragensteller had zich echter ‘gek gezocht’ in Nederlandse kranten maar niks gevonden. Een reactie: “Als het toentertijd wereldnieuws was, zou er genoeg over te vinden moeten zijn op Poolstalige sites (Polen hebben bovendien een uitgesproken zwak voor tragische helden), maar mijn zoekacties hebben helaas nog niets opgeleverd. Voorlopig opteer ik voor de duim van Roth.” Hommage Hoe dan ook, Roth is herontdekt. Het genootschap heeft verschillende bijeenkomsten in petto. In Café Scheltema, een van de Roths vaste kroegen (naast de Engelse Reet) waar destijds de drank ook niet op kon, zal Geert Mak op 27 mei, Roths sterfdag, een plaquette onthullen en wordt er, om 5 uur, het glas op hem geheven. Twee weken daarvoor zal Els Snick over Roth vertellen in het Utrechtse Literatuurhuis, voorafgaand aan de vertoning van de film uit 1988 op basis van Roths kleine roman De legende van de heilige drinker. En op 19 mei is er een niet geringe hommage in de Amsterdamse Stadsschouwburg met onder anderen Arnon Grunberg, Tom Lanoye, Tommy Wieringa, Joke van Leeuwen en Pierre Bokma. Op 1 juni nog eens te zien in Oostende. En allemaal terug te vinden op de site van het genootschap: josephrothgenootschap.org. Hotelmens, Uitgeverij Bas Lubberhuizen, € 14,50. (Voor dit stuk is ook gebruik gemaakt van een artikel over Roth van Jerker Spits op de site van de Athenaeum Boekhandel.) de PersMus 9 VSOP ‘Ik was geen roddeljournalist’ FOTO: DE PERSMUS Thomas Lepeltak en zijn primeurs in Stan Huygens Journaal Thomas Lepeltak In VSOP beschouwen Zeer Superieure Ouderen het vak. Thomas Lepeltak (74) was 45 jaar redacteur bij De Telegraaf, waarvan 30 jaar als Stan Huygens van het gelijknamige Journaal. DOOR MAURITS SCHMIDT S ocietychroniqueur, levensgenieter, receptietijger, joyeus causeur, goudgerande gabber, hedonist, ouderwetse courantier, roddeljournalist, zeer brave borst. Al deze kwalificaties legde ik Thomas Lepeltak in 2009 voor, in een interview in Het Parool. Ik sprak hem bij het verschijnen van zijn boek Zo werden wij rijk over selfmade ondernemers. En net als toen veert hij ook nu als gestoken op: “Roddeljournalist was ik niet! Ik heb – zakelijk, zonder privégegevens – onthuld dat Neelie Kroes en Bram Peper aan ’t scheiden waren. De Rotterdamse bevolking moest toch weten dat de burgemeester geen vrouw meer had.” Zijn gepatenteerde denderende bulderlach laat hij dikwijls volgen door “begrijp je wel…” Veel veranderd is de onberispelijk-sportiefEngels geklede panatella-roker (‘miskleur is 40 procent goedkoper’) niet sindsdien. Hij loopt moeizamer. Maar op eigen benen. Spraken we elkaar toen in het Hilton, schuin tegenover zijn appartement aan de Apollolaan, nu is het Scheltema aan de Nieuwezijds Voorburgwal, recht tegenover het Telegraafbastion waar hij zijn mooiste jaren doorbracht. De bedienden, onder wie dochter Joke van eigenaar Wim de Lange, schudden hem hartelijk de hand. Zoals de kastelein van Hoppe hem vol bewondering aanspreekt tijdens het onver- mijdelijke afzakkertje. Toch is het stil geworden rond Lepeltak. Destijds vreesde je dat ze je idee zouden jatten als je vertelde wat je nog wilde aanpakken. “Een boek over alcohol en religie. Vertraagd. Ik heb er een half jaar niets aan gedaan. Kom om in de research. In de oudheid heb je goden van bier en wijn. Osiris, Bacchus, Dionysos. In het Oude Testament bedekten de zoons de schaamte van hun dronken vader Noach. Jezus verandert water in wijn tijdens de bruiloft in Kana. De roomse kerk gebruikt wijn bij de eredienst, priesters werden wijnbouwer. Met prachtige wijnen als Chateau Carbonnieux, wijn zo wit dat islamieten de Fransen PersMus FOTO: ARCHIEF THOMAS LEPELTAK 10 de Stan Huygens en prins Bernhard voorlegden: als je dit soort water hebt, hoef je toch geen wijn te verbouwen.” Hoe bevalt dit leven jou? “Ik wil wel wat meer te doen hebben.” Alcohol en religie, hoe kom je erop. Pijlers onder je werk? “Nou ja, ik kwam wel eens ergens. Dan vraag je je de geschiedenis af: Saint Emilion, Trappistenkloosters, Saint Julien, Karthuizers, whiskey die Ierse monniken naar Schotland brachten. Champagne, uitgevonden door Dom Perignon. Zo kun je doorgaan. “En ja, ik ben door de jezuïeten van het Ignatius College opgevoed. Ik kom wel uit een oorspronkelijk protestantse familie uit Zeeland, van waaruit hoofdman Daniel Lepeltak tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten rond 1490 meetrok in plundertochten tussen Rotterdam en Schiedam. Opgehangen in Delft. Eerst waren we dominees, later scheepsbouwers. Er zitten hier nog vijftien Lepeltakken, de rest is naar de VS.” In 2005 schrijf je, thematisch én anekdotisch, autobiografisch je visie op ons vak in Meer zeg ik niet. Wat is er sindsdien in de dagbladjournalistiek in Nederland veranderd? “Zoals destijds werd gesproken over vertrossing van de televisie, zo introduceer ik bij deze de vertelegrafisering van de dagbladpers die zich al wel eerder, maar vooral de laatste tien jaar voltrok. Veel is van ons overgenomen. Misdaadverslaggeving van onze Wim van Geffen noemden anderen pure sensatie. Geen krant meer die geen misdaadverslaggever heeft. De Volkskrant vroeger over het koninklijk huis: minimaal. Nu pagina 1, met foto en al. De overleden H.J. Schoo, die van Elsevier naar de Volkskrant kwam, zei tegen hoofdredacteur Pieter Broertjes: ‘Als jij zo groot wilt worden als De Telegraaf, moet je werken als De Telegraaf.’ Dat bedoel ik met Vertelegrafisering.” Vertelegrafisering Je deed nog wat radio- en tv-programma’s. “Business Class van Harry Mens, WNL. Journalistenpanel BNR Nieuwsradio. Heeft allemaal een andere opzet gekregen; alles wat er vroeger was is weg. Het viel me op dat vanaf je zeventigste de e-mails en telefoons minder worden, zo niet geheel wegvallen. Héél raar. Zomaar opeens.” Waarna jij Broertjes uitnodigde hoofdredacteur van De Telegraaf te worden. “Bood hem althans aan te lobbyen. Eén directeur voelde er wel voor als een buitenstaander de bedden kwam opschudden. De rest niet, hoor.” In de laatste oplagecijfers holt De Telegraaf harder naar de afgrond dan welke krant ook. “Het gaat wel hard. Maar overdrijf niet. Als De Telegraaf één procent verliest, is dat dik tien keer zoveel als wanneer Het Parool een procent verliest. En ja, voor dagbladen is het een rottijd. Waarbij je je kunt afvragen of de papieren krant toekomst heeft. Broertjes zei destijds tegen mij: aan een dood paard valt niet te trekken. Toen dacht ik: jezus, is het zo erg? Dat realiseerde ik me amper. Toch denk ik dat papieren kranten blijven bestaan, in kleinere oplage. Er zullen er nog een paar verdwijnen. De Telegraaf heeft als voordeel dat het concern enorm rijk is.” Zie jij wel een toekomst voor elektronische en sociale media? “Moeilijk onderwerp. Ik ben volkomen digibeet. Kan geen foto versturen met m’n telefoontje. Mijn vrouw komt eraan te pas bij de computer. Ik heb m’n leven lang meer belangstelling gehad voor paarden en koetsjes dan voor de landing op de maan. Voor traditie, geschiedenis, meer dan voor computervooruitgang.” Koppelbazen Je bent een eeuw te laat geboren. “Dat denk ik ja. Ik heb trouwens een primeur voor je. Voordat ik bij De Telegraaf in dienst 11 FOTO: ARCHIEF THOMAS LEPELTAK de PersMus Een lichte buiging voor koning Hoessein van Jordanië kwam, had ik een diepgravend verhaal over koppelbazen geschreven. Dat heb ik aan Van der Pluijm van de Volkskrant verkocht. Die opende ermee. De jezuïeten hadden het wel leuk gevonden als ik daar terecht was gekomen. Om ze te pesten ging ik naar De Telegraaf. Pater Van Kilsdonk mocht ik niet. Die zei in de jaren vijftig dat een vrouw het biologisch maximale aantal kinderen moest baren. Later ontkende hij die uitspraak. Ik zei: zeg dan dat het voortschrijdend inzicht is. Maar hij bleef liegen. Is nooit meer goed gekomen.” Je bent zo’n vijftien jaar fotoredacteur geweest. “Hoofdredacteur Stokvis had al gauw in de gaten dat we tegen de tv zouden moeten gaan opboksen: ‘Prachtige kans voor ons. We gaan pagina’s maken, uitsluitend over televisie. En een swingende fotoredactie die tegemoet kwam aan de steeds visuelere lezersinstelling. Méér foto’s, grotere foto’s.’ Heb ik fotografen voor aangenomen: Jan Stappenbeld, Peter Zonneveld. Anton Veldkamp was er al.” Jij voelde je het prettigst in de wereld van de high society. “Mwahh… Ik vond het wel interessant. Er werden regelmatig Kamervragen gesteld naar aanleiding van Stan Huygens Journaal. Nu niet meer. Ook bij de high society heb ik al- tijd achter nieuws aangejaagd. We hadden een parlementair verslaggever die een maand op een interview met Onno Ruding wachtte. Ik schiet Ruding op een borrel aan en hoor dat hij met een behoorlijke belastingverlaging komt. Nou, wat wil je nog meer? Toen ik wist dat prinses Christina en Jorge Guillermo gingen scheiden, belde de RVD: niet in de krant zetten, Guillermo weet het zelf nog niet eens. Ik beloofde braaf m’n best te doen. Maar ik had alles gecheckt, dus primeur.” Wat je op borrels hoorde, mocht je gebruiken, anders dan nieuws uit Nieuwspoort. “Daar kwam ik dan ook nooit. Eén keer, omdat Basje De Gaay Fortman daar met me wilde lunchen. Hij vond dat ik daar ook eens moest komen in plaats van alleen in Des Indes. Hij nam mijn politieke verslaggeving serieus. Daarom vind ik het ook zo vervelend dat Mariëtte Wolf in Het geheim van De Telegraaf (Boom, 2009) mij onvoldoende credit geeft voor mijn primeur van het Donner-rapport over de Lockheedaffaire. Ik denk nog steeds dat Den Uyl het expres naar De Telegraaf heeft laten lekken om niet zelf de hele bui over zich heen te krijgen.” Senioren In ‘Journalisten in Nederland’ (De Arbeiderspers, 2002) noemt Piet Hagen de start van het Stan Huygens Journaal als societyrubriek in de jaren zestig innovatief. Maar jij voelt je vooral nieuwsjournalist. “Dat is het leukste van alles. Ik stond regelmatig op pagina 1. Nu zien we die gretigheid niet meer, toch? Mijn opvolger stopt er veel horeca in. Maar laat ik hem niet afvallen. Lees je het wel eens? Nee. Ik ook niet meer. Mijn circuit was een bron van nieuws. Heeft hij laten schieten. Maar laat mij erbuiten. Hier krijg ik gelazer mee. Ik ben al een keer eerder uit het seniorenconvent van de krant gegooid. Daarin komen gezichtsbepalende senioren twee keer per jaar rijkelijk besproeid dineren. Ik had ooit openlijk kritiek geuit op een Telegraafcollega. Kreeg er een hoofdredactionele brief over. Daarna ben ik weer in genade aangenomen.” Zie jij opvolgers in de societyjournalistiek? Een Jort Kelder? “Die zegt jonkvrouw tegen een jonkvrouw in plaats van freule. Ben ik duidelijk? Hij verstaat z’n vak niet. Zelfs namen waren fout. Maar ja, alle media zijn slordig tegenwoordig. Mijn broer Jan, taalkundige, zegt: als iedereen ‘hun hebben’ zegt, wordt het ‘hun hebben’. Jij was een luxe bestaan gewend. “Op basis van onkosten. Zie je niet terug in je pensioen. Dat is niet gebaseerd op het mil- 12 de PersMus jonairsleven dat ik leidde. Dus dat is voorbij. Dat mis ik wel ja. Ik heb L’Europe verruild voor Loetje. En dan nog niet iedere dag. Maar de kalfslever is er heerlijk.” Jij hebt je mooiste jaren hier aan de overkant gehad. En in Scheltema? “Ja. Scheltema, Hoppe, Koningshut. En de Heinekenbrouwerij. Daar kregen, na middernacht, journalisten een dikbuikje voor een kwartje. Privilege. Ook Volkskrantjournalisten ontmoetten we daar. En pooiers als Zwarte Joop. Voetbalden we mee. Als Telegraaf waren we één grote familie. Al was het maar omdat we schouder aan schouder met brandslangen de communistische bouwvakkers tegenhielden tijdens het Telegraafoproer in 1966. Anders waren we allemaal saté’tjes geworden daarboven.” Bestaan er BN’ers die jij gemist hebt? “Ter linker zijde, ja. Hugo Brandt Corstius bijvoorbeeld. Hij had een lelijk verhaal over de koninklijke familie in Vrij Nederland. Ik noemde dat majesteitsschennis. Kamervragen. Brandt Corstius voor ondervraging van zijn werk geplukt. Hij razend op mij: m’n adres genoemd. Ik zijn adres. Steen door de ruit in Bloemendaal. Daarna heb ik het nog opgenomen voor de criminoloog Buikhuizen, die biologische oorzaken van criminaliteit wilde onderzoeken. Mocht niet van Hugo. Waarmee hij totaal fout zat natuurlijk; nu doet iedereen het. Ook een reden om niet over te lopen van enthousiasme voor links. Ik heb overigens voor het eerst van mijn leven CDA gestemd.” Zou je, terugkijkend, je in ander werk senang hebben gevoeld? “Parlementair verslaggever had ik wel willen zijn, en interviews doen. Nee, buiten de journalistiek zou ik me geen vak voor mezelf kunnen voorstellen. Bedenk: met Ton Regtien en de latere historicus Jan Bank zat ik op m’n zestiende al in de redactie van het schoolblad De Harpoen.” ■ FOTO: ARCHIEF THOMAS LEPELTAK Iemand heeft mij gezegd dat hij moest betalen om in het Stan Huygens Journaal te komen. “Absoluut nooit. Wie, omgekeerd, geld bood om erin te komen, heb ik steeds voor twee jaar uit de rubriek verbannen.” Gebrek aan humor Ben jij, bestrijder van de linkse kerk en Den Uyl in het bijzonder, politiek al wat milder geworden? “Ik heb Den Uyl er nog op aangesproken, dat hij ook onze minister-president was, dat hij ons nieuwe gebouw aan de Basisweg wel had mogen openen. Nou, nooit dus. Liesbeth Den Uyl legde de telefoon al neer als ze ‘Lepel…’ hoorde. Ik vind het nog steeds ondenkbaar dat vice-voorzitter Wim Klinkenberg van de NVJ stalinist was. Dat zijn criminele bandieten! Maar Joop Wolf, hoofdredacteur van De Waarheid, kwam wel op mijn receptie toen ik 25 jaar journalist was. Foto in Journaal: heeft hem nog veel ellende opgeleverd. Het ergste van links was, en is, het ongelofelijke gebrek aan humor. De in 1989 overleden studentenleider Ton Regtien aan de bar tegen Hans Wiegel: ‘Ga je morgen mee met de trein naar een anti-armoededemonstratie?’ Wiegel: ‘Is er een eersteklascompartiment?’ Kwáád dat Regtien werd! Ik zal nooit op Wilders stemmen, maar op straat roepen de Marokkaantjes wel mijn vrouw ‘vuile rothoer’ na en komen ze onze auto’s leegstelen. Word je toch bloedheet van.” De krant is een meneer (met een enkele dame) Thomas Lepeltak diepte een zeldzame foto van de Telegraafredactie op uit zijn archiefdozen. In het begin van de jaren zestig poseerde een aantal vooraanstaande journalisten in pak-met-das op een zonnig terras. Achterste rij staand, vlnr: Jan Stoffels, Jan Langereis, Jacques Fahrenfort, Piet Bloem, Thomas Lepeltak, Piet van Dalen, Henk Knoop, Dick van den Hoorn, Henri Goeman Borgesius. Zittend vlnr: Gerrit Dekker, Charles Huguenoot van der Linden, Hugo de Vries, Bert Lulofs, Jan Spierdijk, mevr. Goedemans, Eric Koch, Jos Heilker, Piet Hendriks, Aukje van der Wal, André de Kromme, Anema, onbekende dame (?) Jan Heitink. de PersMus Regelmatig hebben we in De Persmus aandacht besteed aan de Carmiggelt-tentoonstelling in het Persmuseum. Bij de afsluiting ervan, op 16 maart, werd er nog een keer stevig uitgepakt: Ruud Broens, bibliograaf van Carmiggelt en bewonderaar vol passie, vertelde over de avonturen van de Carmiggeltianen. Job Schouten, redacteur van De Persmus en collectiemedewerker van het Persmuseum, ontdekte een pakkende parallel tussen een Kronkel en een verhaal van Dorothy Parker. Paul Arnoldussen, niet alleen redacteur van De Persmus maar ook van Het Parool, belichtte collega’s van Carmiggelt bij de krant die humor ook buitengewoon op prijs stelden. Maar vanaf nu gaan we, zo belooft de redactie, een Carmiggeltloos Persmus-tijdperk in. Tot nader order. De strijd der Carmiggeltianen Carmiggelt-fans aller landen, verenigt u! Helaas, daar kon geen sprake van zijn. Er ontstond een CarmiggeltKring, een vereniging van Vrienden, en er waren nog enige losse groeperingen die de Kronkelschrijver op eigen manier wilden eren. C armiggelt-bewonderaars vonden elkaar, na een oproep tot het oprichten van een fanclub in Het Parool van 28 september 1978 – de krant pakte uit vanwege de 65ste verjaardag van de columnist – in de Carmiggeltkring. Een van hen: Ruud Broens. Die had, zo bleek uit het verhaal dat hij vertelde, een wat ruimere opkomst verwacht dan de elf mensen in totaal die zich twee maanden na de oproep in Sloten (NH) meldden. Dat zou nog wel komen, meende hij, maar dat viel tegen. Jammer was ook dat Carmiggelt geen erelid van het gezelschap wilde worden. Nou ja, bij de eerste echte bijeenkomt van de Kring, met als clubblad Carmiggelt-bulletin, waren toch nog veertig belangstellenden. Je zou zeggen, eensgezind in hun bewondering voor de grote schrijver, en dat was ook wel zo, maar voor de rest was er van eenstemmigheid weinig te bespeuren. Broens: “Ze hadden allemaal hun eigen ideeën over het doel van de Carmiggelt-Kring. Dit leidde al snel tot heftige discussies, met als gevolg dat in mei 1980 achttien leden uit de kring stapten (die overigens nooit een officieel karakter heeft gekregen) en als groep Carmiggeltvrienden verder gingen met als lijfblad Speciaal voor ons – Nieuwsblad voor Carmiggeltvrienden. Zowel de Carmiggelt-Kring als de Carmiggeltvrienden organiseerden bijeenkomsten en veel Carmiggeltianen sloten zich aan bij beide organisaties. Reden vooral: : beide groepen produceerden regelmatig fraaie drukwerkjes van Carmiggelt die men niet graag wilde missen. Verwarring Liepen de tegenstellingen hoog op? Dat moet zijn meegevallen, Broens maakte er geen melding van. Wel van veel, meestal expres geschapen verwarring. “Rond 1983 verkeren mensen in de veronderstelling dat er nog meer fanclubs zijn. Zo is er sprake van de A.B.C. (Algemene Bond Carmiggeltliefhebbers), C.C.C. (Cultureel Carmiggelt Centrum) en het Carmiggelt Genootschap. Dit idee wordt versterkt door publicaties die deze ‘groeperingen’ uitbrachten en die allemaal werden verzorgd door de ‘Literaire Loodgieters.’ Dat was een klein gezelschap dat overwegend bibliofiele boekjes produceerde. Eén van hen: Pierre Roth, verwarringschepper uit hobby, zo begrepen Broens luisteraars. “Een goed bewaard geheim is dat Simon Carmiggelt driftig mee deed aan het stichten van verwarring. Pierre Roth, een goede huisvriend van Simon Carmiggelt, en ‘lid’ van beide Carmiggeltgroeperingen, bracht regelmatig verslag uit van de belevenissen tijdens de bijeenkomsten, zodat Carmiggelt altijd op de hoogte was.” In april 1983 mislukte een poging de twee clubs tot elkaar te brengen. Er kwam weliswaar een gemeenschappelijk nummer van Carmiggelt Bulletin en Speciaal voor ons, maar daar bleef het bij. Eind 1984 stopte de Carmiggelt-Kring. De Carmiggeltvrienden gingen door, maar hoofdverzorger Wim Koster van Speciaal voor ons vond het tijd voor een andere verantwoordelijke, maar die was niet zo makkelijk te vinden. A 13 14 de PersMus Broens: “Uiteindelijk was Adri Leijdekkers bereid om het blad te gaan verzorgen, hetgeen geen gelukkige oplossing bleek. Zijn manier van (niet) samenwerken was een groot struikelblok voor een groot deel van de Carmiggelt-vrienden.” Jos Bex, Ruud Broens en Wim Koster besloten in 2000 tot de oprichting van de eerste officiële Vereniging van Carmiggeltvrienden, met als verenigingsblad Speciaal voor ons, dat juridisch nog steeds eigendom was van Koster. Leijdekkers bleef nog wel een blad uitgeven (Carmiggelt!), maar van een club was geen sprake meer. Prominenten De Vereniging van Carmiggeltvrienden was een succes en organiseerde jaarlijks een grote bijeenkomst in samenwerking met de Open- bare Bibliotheek Amsterdam. In de loop der jaren waren vele prominente gasten aanwezig, onder wie Henk van Gelder, Theodor Holman, Gerd de Ley, Paul Passchier en Frans Ehlhart, Frits Abrahams, Wim van Norden, Martin Bril, Lisette Lewin en Kees Sorgdrager. Aan alle schermutselingen kwam in 2005 een einde. Het blad Carmiggelt! moest stoppen wegens het drastisch teruglopen van het aantal abonnees en de Vereniging werd opgeheven omdat geen van de inmiddels 160 leden een bestuursfunctie wilde. De huidige stand van zaken: Carmiggeltliefhebbers houden onderling contact via het Carmiggelt Nieuwtjes Bulletin, een door Broens sinds 1997 uitgegeven bulletin met nieuws en nieuwtjes over (het werk van) Simon Carmiggelt. Maar een nieuwe vereniging, hij ziet het er nog wel van komen… ■ Stond Parker model voor een Kronkel? Simon Carmiggelt bewonderde de Amerikaanse schrijfster Dorothy Parker. Een kroeg-Kronkel vertoont een opvallende gelijkenis met een van haar korte verhalen. DOOR JOB SCHOUTEN I n 1969 verschijnt in de Salamander-reeks de pocket Je was geweldig, een vertaling van ‘The portable Dorothy Parker’, een bundel korte verhalen van Dorothy Parker (1893-1967) . Het titelverhaal is de vertaling van ‘You Were Perfectly Fine.’ Dorothy Parker was een Amerikaans schrijfster, in haar tijd bekend en berucht om haar scherpe pen en korte verhalen, waarin ze de spot dreef met haar omgeving en haar relaties. Zij debuteerde met gedichten in het blad Vogue, schreef recensies in Vanity Fair, Esquire en columns in The New Yorker. Het korte verhaal ‘Je was geweldig’ gaat over een jongeman met een enorme kater. Vaag staan hem zijn gedragingen van de vorige avond bij. Voorzichtig informeert hij bij zijn vriendin, die hem adoreert, of hij zich erg heeft misdragen. Zij vertelt hem dat hij juist zo ontzettend leuk was en dat iedereen om hem heeft gelachen. Ach ja, Elinor was boos geworden toen hij de vissoep over haar rug goot en haar man wilde met hem op de vuist gaan. Maar verder was er niets gebeurd. En ja, hij had zó luid gezongen dat de maître d’hôtel bang was voor zijn vergunning, maar verder had iedereen zich kostelijk vermaakt. Ook was er iets met een oude heer wiens stropdas hem niet aanstond. Dat wilde hij hem gaan vertellen, maar om ruzie te voorkomen is hij toen naar buiten gewerkt. Maar verder was er echt niets bijzonders gebeurd. In zijn Kronkel Nadorst verschenen in de bundel Elke ochtend opstaan beschrijft Simon Carmiggelt een soortgelijke situatie. Alleen de setting is totaal verschillend. Carmiggelt plaatst ‘the day after’ in de kroeg zelf en de hoofdpersoon is “… iemand met een zware, nog niet geheelde kater, weergekeerd op de plaats van het misdrijf, dorstig, desolaat en op een bange manier nieuwsgierig naar details over gisteravond”. Na een cola te hebben gedronken zegt hij voorzichtig: “Dat was nogal raak, hè?” De kastelein reageert luchtjes met “wat bedoel je, ome Piet?”, want volgens de kastelein heeft ome Piet gisteravond gewoon een paar uurtjes gezellig aan de bar staan praten. Natuurlijk, hij heeft over de tap gelopen, maar dat zag hij meer als een grapje van ome Piet. En dat incident met die politieagent buiten het café berustte volgens hem op een misverstand. Het is duidelijk, de rol van de adorerende geliefde bij Dorothy Parker wordt hier ingevuld door de kastelein die aan klantenbinding doet, maar verder is de gelijkenis in beide verhalen opmerkelijk: het wangedrag van de alcoholische hoofdpersonen wordt in beide verhalen glad gestreken. De bundel ‘The portable Dorothy Parker’ behoorde tot de favoriete lectuur van Simon Carmiggelt. Dus is het verleidelijk om aan te nemen dat hij zich heeft laten inspireren door ‘You Were Perfectly Fine’. Of is ‘ome Piet’ een van de vele kroeglopers die in zijn Kronkels hebben gefigureerd? En is de bange nieuwsgierigheid naar wat er zich de vorige avond precies heeft afgespeeld een algemeen voorkomend verschijnsel bij het hebben van een hevige kater? Een gemoedstoestand die zowel Dorothy Parker als Simon Carmiggelt niet vreemd is geweest. ■ de PersMus 15 Niet alleen Carmiggelt was geestig Het Parool was een krant ‘met een goed humeur’. Redacteuren speelden cabaret en schreven gedichten. H et Parool was kort na de oorlog een dun krantje, maakte Paul Arnoldussen duidelijk, maar met een heleboel redacteuren. Het moet een redelijk ontspannen bestaan zijn geweest. “Er was alle reden voor een goed humeur en dat goede humeur straalde ook op de krant af. En in het cabaret. Paroolredacteuren, onder wie Annie Schmidt, Jeanne Roos en Han G. Hoekstra vormden het legendarisch geworden cabaret De Inktvis, dat een enorm succes werd. Han G. Hoekstra was verslaggever, maar vooral kunstredacteur, samen met Annie Schmidt drijvende kracht achter de Gouden Boekjes, en dichter. Niet altijd even vrolijk, de aanhef van zijn ‘Ik heb een ceder in mijn tuin geplant’ stond tientallen jaren in menig overlijdensadvertentie, maar zijn kinderversjes zijn heel genoeglijk. Hij mag, Hoekstra’s biografen Joke Linders en Janneke van der Veer wezen er al op, een wegbereider van Annie Schmidt heten. In 1955 schreef hij voor de kinderboekenweekkrant – schnabbels te over hadden die jongens – de Hubbeltjes.” Arnoldussen las het hele gedicht voor, maar het begin maakt ons al een boel wijzer: “Bij de Hubbeltjes thuis is het altijd feest want de kat is jarig, of juist geweest, Of Joep Hubbeltje heeft zo’n mooi Paasrapport Of Mies Hubbeltje heeft d’r haar weer kort.” Hij had het ook over Jeanne Roos: “Ze deed mode voor de krant. De correct-linkse vraag luidde: hoeveel Paroollezers kunnen een Jeanne Roos mantelpak van Dior kopen? Jeanne Roos’ reactie: “Hoeveel mensen kunnen naar de Olympische Spelen?” Ze had de pagina Tip van Roos met tal van adviezen. De correct linkse vraag: komt hier de commercie niet om de hoek kijken: Jeanne: “Flauwekul. Als het maar een Boeing 747 is die door de KLM voor 129 miljoen is gekocht, dan mag het in de krant. Maar als het 3,95 kost en mevrouw Jansen vindt het leuk voor haar zoontje, dan mag het ineens niet.” Een van haar adviezen ging over het vervoer van bloemen. “Gaat u ver op reis, dan doet u het beste het boeket stijf in kranten te rollen en bovenin uw koffer te leggen, door vetvrij papier gescheiden van de kledingstukken, zodat die niet vochtig worden. Beter stijf in elkaar gedrukt in de koffer, dan los heen en weer geschud in de hand”, schreef Jeanne. En de kop luidde: ‘Beter stijf in de koffer dan slap in de hand’. Dat kan niet, vond eindredacteur Bob Steinmetz. Twee uur later begreep ze waarom dat niet kon, en ze wendde ze zich tot Steinmetz: “Wat ben jij een viezerd.” Dagboekanier Henri Knap was niet bij de Inktvis betrokken, maar ook hij verdient als samensteller van Amsterdams Dagboek de aandacht. Een rubriek met veelal kleine zaken, ergernissen en fraaie daden van Amsterdammers. In de jaren zestig gold Knap, altijd in pak met butterfly, als een fatsoensakker, Maar schrijven kon hij, een zinnetje als “Ze was precies de Venus van Milo, maar dan met armen” is nog steeds erg fijn. Hij was de uitvinder van de term “Het Amsterdamse lieverdje”. Hoekstra, Schmidt en Carmiggelt dichtten, de laatste onder de naam Karel Bralleput. Er waren meer dichters bij de krant. Dick Zijltra, jarenlang onderwijsredacteur bij Het Parool, deed dat ook, onder de naam Erik van der Steen. Veel serieuze verzen, maar toch ook dit aardige dingetje, dat hij De journalist noemde: “Zijn stijl is staal of allerteerst: van beursbericht tot kinderrover. Hij weet het laatste nieuws het eerst en schreef daar gisteren reeds over.” De laatste twee regels van dit vers hangen nog altijd in de hal van het Haagse perscentrum Nieuwspoort. Evert Werkman kwam ook kort na de oorlog in dienst. Hij volgde later Knap op als stadschroniqueur. Voor de meer humoristische Werkman moeten we niet in Het Parool kij- Henri Knap ken maar in De Groene, waar hij de actualiteit volgde met versjes die hij ondertekende met Joost. Ze waren geschreven in de stijl van Vondel. hij schreef ook de jaarlijkse toegift bij de Gijsbregt, Kloris en Roosje. Crypto-communisten Een op zich opgeruimd gezelschap, meende Arnoldussen, wat niet wil zeggen dat ze allemaal zeer op elkaar gesteld waren. “Carmiggelt kon het niet vinden met Werkman. Hij nam Werkman kwalijk dat hij voor De Groene schreef, in Carmiggelts ogen een blad van een stel stelle crypto-communisten. Werkman was wat minder enthousiast over Knap, althans, hij deed hem graag na. Vast onderdeel van deze imitatie: Werkman deed één voet in een prullenbak en sleepte zich zo voort. Achtergond daarvan: Knap liep mank. Het is nogal grof zo verteld, maar ik ken mensen met gevoel voor humor die er dubbel om gelegen hebben. Jeanne Roos kon het met iedereen vinden. Ik heb wel eens een kaartje gehad van Carmiggelt, Han Knap heb ik wel eens aan de telefoon gehad, maar Jeanne Roos heb ik echt gekend en daar ben ik blij om. Zij was een voorbeeld voor me.” Maar Arnoldussen gaf toe: “Carmiggelt was toch wel de geestigste van allemaal. Iedereen heeft z’n eigen favoriete Carmiggeltcitaten. Zelf houd ik erg van het zinnetje ‘Vrouwen trouwen niet met zo’n man; ze zijn er al mee getrouwd’. Ook heel prettig: ‘De vrienden die ik vroeger zag in het café tref ik in de apotheek.’ Een heel aardige komt van een lezeres. Carmiggelt had geschreven dat zijn moeder zo geestig was. En hij kreeg een brief van een abonnee: ‘Als uw moeder zo geestig is, waarom laat u haar dan die stukjes niet schrijven?’ Maar dat we dit weten danken we natuurlijk ook aan Carmiggelt.” ■ 16 de PersMus Harde lessen van Gerard Mulder Gerard Mulder (1947) werkte voor diverse dag- en opiniebladen, waaronder NRC Handelsblad, Vrij Nederland, HP/De Tijd en Het Vrije Volk. In een serie met terugblikken trekt hij daar de harde lessen uit. Deel 13: Hoe we bij het Brabants Dagblad met bier in de hand gehakt maakten van de kopij van onze correspondenten. Kopij sneuvelt per meter T oen ik mijn ouders vertelde dat ik per 1 september 1969 was aangenomen op de redactie binnenland/buitenland van het Brabants Dagblad in ’s-Hertogenbosch, vroegen ze mij in alle ernst of het nou wel zo’n goed idee was, verhuizen naar ‘het Donkere Zuiden’. Lang had ik de uitdrukking niet gehoord, maar ik kende die nog wel. Tot in de jaren vijftig golden in de Randstad Brabant en Limburg nog als achterlijk. Pastoors en andere zwartrokken maakten er de dienst uit, en kwamen bij je aan huis om te vertellen dat de roomse kerk een nieuw kindje van je verwachtte. En het gewone volk daar liet zich alles zeggen, want het dacht alleen maar aan drank (carnaval!). Zou ik daar als Hollandse buitenbeen met harde g wel mijn draai kunnen vinden? Dat viel erg mee. Met plezier heb ik er ruim drie jaar gewoond en gewerkt. In de dagdienst (‘Brada’ was een ochtendblad) was er alle gelegenheid om reportages te maken. Het bureauwerk in de avonddienst viel me lichter dan het werk op de provincieredactie van de Zwolsche, merkte ik. Dat kwam niet alleen doordat ik intussen meer ervaring had, maar ook omdat je als binnen-/buitenlandredacteur hoofdzakelijk te maken kreeg met beroepsjournalisten in plaats van de amateurs in de regio. Persbureaus, verslaggevers van het samenwerkingsverband Brabant Pers en de buitenlandcorrespondenten van de Zuid Oost Pers leverden simpelweg professioneel werk af, dat maar aan één gebrek leed: het was altijd veel te lang. Hakken en schrappen Het devies was dan ook elke avond: hakken, hakken, hakken. De kopij, die altijd per telex werd aangeleverd, sneuvelde per strekkende meter. Of het nu de correspondent in Rome was die een Vaticaanse prelaat voor een interview had weten te strikken (“Monseigneur, vroeg ik…”) of de doorwrochte beschouwing die de sociaal-economisch redacteur uit Den Haag had opgestuurd, wij kenden geen genade. Men liet zich niet zonder protest afslachten. Het leidde tot een dagelijks conflict met de chef nacht – de ene week Hans Driedonks, de andere Ferdinand van den Eerenbeemt – als doelwit. Zij moesten telkens de geteisterde gemoederen tot bedaren brengen. Geleidelijk begon ik te begrijpen wat een onmogelijke positie de nachtchef had. Dat Hans vroeg stierf en Ferdinand na een paar jaar met de baan moest (en ook wílde, denk ik) stoppen, leek me dan ook geen toeval. Permanent lagen zij onder schot, en het vuur kwam van alle kanten, ook van binnen. Daar zetelde namelijk de hoofdredactie. Hoofdartikel ‘Brada’ had twee hoofdredacteuren, Joep Naninck en Jan Oyen. Wat oud-leraar Naninck precies deed, behalve dagelijks per vulpen een hoofdartikel kalligraferen op een stapeltje papierstroken, is mij niet duidelijk. Wij redacteuren hadden dagelijks te maken met Oyen, die parlementair redacteur van dagblad De Tijd was geweest. Oyen kon sereen, zelfs kwetsbaar ogen, als hij bijvoorbeeld op zijn kamer met zijn kunstgebit uit zijn mond in het stripweekblad Pep zat te lezen, maar hij kon ook als een furie tekeer gaan. Dat deed hij wanneer een van de machtsfactoren in het verspreidingsgebied – de bisschop van Den Bosch, de bank Van Lanschot, de leiding van Het Brabants Orkest, de directeur van het provinciaal elektriciteitsbedrijf PNEM, om er een paar te noemen – bij hem bezwaar had gemaakt tegen iets wat wij in de krant hadden gezet. En dat gebeurde nogal eens, want de lijst van organisaties met lange tenen was net zo lang als die tenen zelf. Zo herinner ik mij dat de commandant van een van de kazernes in Vught stampij had gemaakt over een bericht dat mijn collega Frans Peeters had gemaakt over dienstplichtigen die hadden geweigerd naar de eetzaal te gaan wegens kritiek op het eten. Oyen regelde met de commandant dat Frans daar zelf moest komen eten en daarover schrijven. En verdomd, het eten was toevallig die dag Voortreffelijk! Toen wetenschapsredacteur Caspar Schuring op een zaterdag in de krant waarschuwde voor de gevaren van kernenergie, ging PNEM-directeur De Roy van Zuydewijn als groot voorstander van kernenergie, verhaal halen bij Oyen. Zondagavond kreeg ‘mijn’ chef nacht, Ferdinand, van Oyen de oekaze een ingezonden brief te plaatsen als de opening van pagina 3.waarin De Roy met Schuring de kachel aanmaakte. Koffie en bier Bij Brada was er, kortom, never a dull moment. Dat werd versterkt door een gewoonte die ongetwijfeld nog uit het Donkere Zuiden stamde, het drinken van bier, veel bier, onder het werk. De logistiek werd geregeld door de mannen van ‘de berichtendienst’ die de doorgebelde kopij uittikten. Als we rond zeven uur ’s avonds onze fietsen de gang in schoven, hoorden we de flessen al gezellig rinkelen. We zetten de avond in met de koffie die de kantinejuffrouwen al voor ons hadden klaargezet, maar tussen negen en tien greep de eerste van ons naar de fles. Op een zéér rustige avond bleef de gemiddelde consumptie steken op twee halve liters per collega. Met een aardbeving in Guatemala erbij zat je al snel op drie, maar als er dan kort voor sluitingstijd een crisis in de KVP losbarstte, waren vier of vijf heel gewoon. Op vrijdagavond gingen we na het werk soms ook nog even naar het aanpalende café De Gouwe Sleutel om de week te besluiten. Een onvergetelijk gezicht was het de vaste klanten bij het uitgaan van het etablissement met hun contactsleutel in het portier van hun auto te zien staan prikken. Ik reed keurig op de fiets naar huis. Maar wel aan de linkerkant van de straat, zonder dat ik het wist. DE LES: De redactiechef, de chef nacht, of hoe die intermediair tussen redactie, hoofdredactie en belanghebbende partijen ook mag worden genoemd, is niet te benijden. de PersMus 17 Dag van de Persvrijheid Vrij zijn om je mening te geven. Kunnen zeggen en schrijven wat je wilt. Weten wat er speelt in je omgeving en in de wereld. In Nederland denken we soms dat persvrijheid en vrijheid van meningsuiting overal ter wereld net zo vanzelfsprekend is als hier. In feite leeft slechts 16% van de wereldbevolking in een land met een vrije pers. Desondanks nemen journalisten wereldwijd het op zich om mensen in de moeilijkste omstandigheden van eerlijke informatie te voorzien. Omdat mensen betrouwbaar nieuws en informatie nodig hebben, in Nederland en in de rest in de wereld. vanaf vrijdagmiddag 2 mei tot laat in de avond, als opmaat naar 3 mei. In 1993 riepen de Verenigde Naties 3 mei uit tot Dag van de Persvrijheid. Overal ter wereld staan journalisten en mensenrechtenactivisten tijdens manifestaties en bijeenkomsten stil bij dit mensenrecht. Aansluitend diezelfde avond in de Rode Hoed organiseert Free Press Unlimited vanaf 20.00 uur de Avond van de Persvrijheid Uploads from a burning street. Deze avond staat in het teken van de rol van lokale (burger)journalistiek in conflictgebieden. Met verschillende gasten wordt onderzocht of en hoe burgers, geholpen met technologische oplossingen, Ook in Nederland, waar in 2014 de Dag en de Avond van de Persvrijheid wordt gevierd Op vrijdag 2 mei 2014 organiseert het Comité Dag van de Persvrijheid Journalistiek in een wereld zonder privacy in de Rode Hoed in Amsterdam, vanaf 16.00 uur met o.a. de presentatie van de Internationale Persvrijheidbarometer Freedom House 2013 en de Nederlandse Persvrijheid Monitor 2013, door Leon Willems en Gerard Schuijt en de Persvrijheidlezing 2014 Why the NSA loves Journalists door onderzoeksjournalist John Goetz (Berlijn) gevolgd door discussie en een borrel. verschil kunnen maken bij de verslaggeving van de situatie in conflictgebieden. Met o.a. Katyrina Myasnikova (Independent Association of Broadcasters,UKR) die vertelt over het belang van lokaal nieuws in Oekraïne en aandacht voor de StoryMaker, een smartphone app waarmee (burger) journalisten en mensenrechtenverdedigers hun verhalen veiliger en beter kunnen maken en verspreiden. Mensenrechtenactivist Mohammed al-Maskati (Bahrain Youth Society for Human Rights) geeft een demonstratie van de StoryMaker app. Dave Hardy (Amnesty International) presenteert de Panic Button app voor mensenrechtenactivisten. Voor het volledige programma van Dag en Avond kijk op: http://www.persvrijheid.nl/programma.html Bezoekersinformatie Persmuseum Zeeburgerkade 10, 1019 HA Amsterdam T 020-692 88 10 F 020-468 05 05 [email protected] Wwww.persmuseum.nl Openingstijden Dinsdag – vrijdag 10.00 –17.00 uur Zondag 12.00 –17.00 uur Het museum is gesloten op zaterdag, maandag en op feestdagen. Toegangsprijzen Volwassenen 13 - 18 jaar, 65+ Groepen vanaf 10 personen Stadspas Cultuurkaart / CJP Studenten met collegekaart 0 - 12 jaar, Museumkaart ICOM, Vrienden € 4,50 € 3,25 € 2,50 € 2,75 € 2,25 gratis onderwijsprogramma’s en rondleidingen Informatie over en prijzen van onze onderwijsprogramma’s en rondleidingen vindt u op www.persmuseum.nl Bus 65: Vanaf Station Zuid (via Amstelstation) richting KNSM Eiland, halte Veelaan. U vind het Persmuseum aan de kadekant, bij het water. U kunt zich oriënteren op de vlaggen. Bus 22: (LET OP! gewijzigde route. Brug 352 is tijdelijk dicht, waardoor bus 22 een iets andere route rijdt. U kunt uitstappen bij halte Zeeburgerdijk/Molukkenstraat.) Vanaf Centraal Station richting Indische Buurt, halte Veelaan (iedere 20 minuten). Vertrekhalte Centraal Station is bij de busstation voor het Victoria Hotel. Loop naar het gebouw van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (groot grijs pakhuis). Aan de achterzijde van dit gebouw bevindt zich het Persmuseum. Tram Tram 14 naar het Javaplein (5 minuten lopen) Tram 10 naar de Van Eesterenlaan (5 minuten lopen) Tram 7 naar de Molukkenstraat (10 minuten lopen) Meer informatie: www.9292ov.nl Trein Vanaf Centraal Station: één van de hierboven genoemde bussen Vanaf Station Muiderpoort: lopend (ca. 15 minuten). U loopt de Insulindeweg op (oostelijke richting) en gaat na ongeveer 500 meter links op de Molukkenstraat. Deze loopt u af tot u het gebouw van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis bereikt (pakhuis recht voor u). Aan de achterzijde van dit gebouw bevindt zich het Persmuseum. Meer informatie: www.ns.nl/reisinfo Auto Vanaf de rondweg (A10) afslag Zeeburg (S114). De borden Zeeburg volgen. Voor de Piet Heintunnel linksaf, richting Indische Buurt. Bij de eerste stoplichten na de brug rechtsaf. Vervolgens de tweede rechts. Bij de rotonde de tweede afslag nemen (= doodlopend) om op de Zeeburgerkade te komen. Deze geheel uitrijden (ca. 400 m.), aan het einde bevindt zich het Persmuseum. Toegankelijkheid Het Persmuseum is goed toegankelijk voor rolstoelgebruikers. Het museum beschikt over een aangepast toilet en de expositieruimte bevindt zich op 0-niveau. Routebeschrijving Bus Bus 48 vanaf Station Sloterdijk via Centraal Station Amsterdam. De bus neemt een prachtige route langs het IJ. Rij mee tot halte Borneolaan en loopt dan verder de C. Van Eesterenlaan af. Direct over de brug loopt u links de (Zeeburger) kade op. Word Vriend van het persmuseum! Amsterdam Colofon DE PERSMUS is een uitgave van het Persmuseum, die mede mogelijk wordt gemaakt door de Stichting Vrienden van het Persmuseum. Redactie: Paul Arnoldussen, Sjoukje Posthuma, Henk Schaaf, Maurits Schmidt, Job Schouten, Bert Steinmetz Aan dit nummer werkten mee: Ruud Broens, Jhim Lamoree, Gerard Mulder Vormgeving: Bildermann.nl Redactieadres: Persmuseum Zeeburgerkade 10 1019 HA Amsterdam T: 020-6928810 E: [email protected] DE PERSMUS verschijnt ca. 10 maal per jaar. Deze krant wordt per e-mail kosteloos verstrekt aan Vrienden van het Persmuseum en relaties van het Persmuseum. Vrienden die prijs stellen op een papieren editie, kunnen deze aanvragen. Bij de balie van het museum zijn ook geprinte exemplaren te verkrijgen. © Persmuseum Op gesigneerde artikelen berust het auteursrecht. Overname is slechts toegestaan na toestemming van de redactie. En steun de aandacht voor persvrijheid, vrijheid van meningsuiting en het behoud van het journalistiek erfgoed. De Stichting Vrienden van het Persmuseum stelt zich ten doel de bloei en de naamsbekendheid van het Persmuseum te bevorderen en extra inkomsten te verwerven ten behoeve van collectieaankopen en activiteiten. Voor minimaal € 50,- per jaar krijgt u tevens: • een gratis publicatie/catalogus U bent al Vriend met een bijdrage van minimaal € 25,00 per jaar! U kunt ook Vriend voor het leven worden door eenmalig een bedrag van € 500,- te doneren. U geniet dan altijd van alle voordelen die een Vriend(in) van het Persmuseum heeft. Een vriend van het Persmuseum krijgt: • gratis toegang tot het Persmuseum • 10% korting op uitgaven van het Persmuseum • uitnodigingen voor openingen en andere speciale activiteiten • 10 x per jaar het digitale blad De PersMus Word of maak nu een Vriend! Vul het aanvraagformulier in op www.persmuseum.nl onder het kopje ‘Vrienden’. U kunt telefonisch (020-6928810), of per e-mail ([email protected]) het aanvraagformulier ‘Word of maak een Vriend’ opvragen. Een donatie is ook altijd welkom! Postbank 5761042 t.n.v. Stichting Vrienden van het Persmuseum o.v.v. ‘donatie’ Het Persmuseum is hét levendige en herkenbare landelijke centrum van de Nederlandse pers en de politieke prent, met een breed scala aan activiteiten. Het Persmuseum is uniek in Nederland. Al meer dan honderd jaar beijvert het Persmuseum zich om de geschiedenis, het heden en de toekomstige ontwikkelingen van de Nederlandse pers te documenteren, te bestuderen en toegankelijk te maken.
© Copyright 2024 ExpyDoc