Persmus Nr 14

14
april 2014
JOURNALIST-POLITICUS
Van Abraham Kuyper
tot Wouter Kurpershoek
Pagina 2
E e n u i t g av e va n h e t
JOSEPH ROTH
De herontdekking van
een reportageschrijver
Pagina 7
THOMAS LEPELTAK
“De dagbladpers is
vertelegrafiseerd”
Pagina 9
SIMON CARMIGGELT
Fanclubs konden niet
samen door één deur
Pagina 13
De haas van Oltmans
Het Persmuseum verwierf onlangs een bijzonder inktstel uit de nalatenschap van de legendarische journalist Willem Oltmans (1925-2004).
DOOR JHIM LAMOREE
S
chrijft u nog met een ganzenveer? Of
met een kroontjespen? Nelleke van der
Krogt had het kunnen vragen als het inktstel
in Tussen Kunst & Kitsch zou opduiken. Het
marmeren exemplaar met twee inktpotten
en een haas is hoogstwaarschijnlijk eigendom geweest van een van de grootvaders van
Oltmans. De journalist had het object wellicht
op zijn bureau staan als aandenken aan zijn
familie, die voor hem veel betekende, zoals
blijkt uit diens Memoires die sinds 1985 in een
constante stroom zijn gepubliceerd en die hij
opdroeg aan zijn ‘lieve ouders’, een volle neef
en nicht van elkaar. De eerste zin van dat omvangrijkste egodocument in de Nederlandse
literatuur luidt: “De overheersende herinnering aan mijn jeugd is er één van gevoelens van
contactloosheid en eenzaamheid.” Een groter
vat vol tegenstellingen heeft de Nederlandse
journalistiek bij mijn weten niet gekend, een
kleurrijker collega evenmin – Oltmans was de
paradijsvogel in de jungle.
Het inktstel, uit naar ik schat de belle époque,
neo-Louis XVI, is pontificaal door de met aandacht vormgegeven marmeren plaat van meer
dan dertig centimeter en met een uitsparing
voor een pen, de classicistische, koperen inktreservoirs met vier voluten en de deksels met
bladmotief. En, niet te vergeten, de rennende
haas. Dat beestje vormt het meest in het oog
springende decoratieve element en verwijst
waarschijnlijk naar de beroemde fabel van
Aesopus over de haas en de schildpad. Niet de
haas, maar de schildpad haalt als eerste de finish, omdat de haas in de veronderstelling de
wedstrijd toch wel te winnen onderweg een
dutje doet. Hardlopers zijn doodlopers. In de
context van het inktstel kun je zeggen: bezint
eer gij begint.
Willem Oltmans combineerde de eigenschappen van beide beesten. Dutten deed hij
weliswaar niet, maar door zijn ongezouten
meningen maakte de Staat der Nederlanden
hem het werken jarenlang vrijwel onmogelijk,
waardoor hij bijna de finish haalde als een berooid man. Zijn doorzettingsvermogen en ongebroken zelfrespect dwongen diezelfde staat
na een arbitrage tot het uitbetalen van een
genoegdoening die haar weerga niet kende.
In 2000 werd Oltmans de journalist van acht
miljoen gulden, belastingvrij. Hij heeft er nog
maar vier jaar van kunnen genieten. ■
Drs. Jhim G. Lamoree is publicist, curator
en kunsthistoricus
2
de PersMus
De kleine stap van
journalist naar wethouder
Actieve politiek boeit na loopbaan bij krant en omroep
In het hele land vormen de gemeenten nieuwe
bestuurscolleges na de raadsverkiezingen van 19 maart.
Hoeveel journalisten schuiven ditmaal door naar de
andere kant, de politiek? Want het is altijd maar een
kleine stap geweest, van verslaggever naar wethouder.
DOOR BERT STEINMETZ
T
elevisiereporter Wouter Kurpershoek
zat 19 maart de verkiezingen op een
heel andere manier te volgen dan hij als journalist gewend was. Niks quotes vangen bij
partijleiders, geen gejoel in zweterige Haagse
zalen. Nee, voor hem gold maar één vraag: wat
werd de uitslag in de gemeente Neerijnen?
En zie, nieuweling Kurpershoek kwam met
zijn partij Voor Neerijnen maar net 66 stemmen te kort om meteen de grootste te worden.
Hij moest de SGP, traditiegetrouw de winnaar,
voor laten gaan, maar behaalde toch maar
mooi drie zetels, net zoveel als die SGP. Gemeentebelangen Neerijnen werd derde, met
ook drie zetels.
Toch zat een wethouderspost er voor de reporter niet in. De SGP zag de nieuwkomer in
de raad niet als ‘stabiele en betrouwbare coalitiepartner’, dus er zal wel op de oude voet
worden doorbestuurd met de verliezers CDA,
VVD en PvdA.
Wat bracht de doorgewinterde oorlogsverslaggever ertoe zich op zijn 49ste in de
dorpspolitiek te storten van een gemeente
met twaalfduizend inwoners in het Gelderse
rivierengebied? Vorig jaar besloot hij, teleurgesteld in de publieke omroep, de journalistiek vaarwel te zeggen. Maar hij merkte al
snel dat hij zich in de politiek van Neerijnen
ook in een oorlogszone bewoog: partijen
scheurden, raadsleden keken elkaar niet meer
aan, colleges vielen, de burgemeester werd
weggestuurd.
Kurpershoek in Het Kontakt, wekelijks
nieuwsblad voor Neerijnen en omstreken:
“Ik doe dit uit pure verbazing over wat er de
afgelopen tijd is gebeurd. Er is hier te makke-
lijk omgegaan met de democratie. Het klinkt
misschien wat pathetisch, maar ik heb tijdens
mijn werk gezien hoe mensen in andere landen vechten voor hun rechten. Dat is moeilijk
te rijmen met wat ik zag als ik weer thuiskwam.”
Dat is toch een wat andere loopbaanwending
dan die waarmee zijn collega’s Charles Schwietert en Hans Hillen ooit vriend en vijand verrasten. Zij staken als parlementsverslaggevers
van het NOS-Journaal over naar het kamp der
Haagse politici. Schwietert werd in 1982 voor
de VVD benoemd tot staatssecretaris voor Defensie, maar trad al na drie dagen af omdat hij
zijn cv had opgesierd met niet behaalde universitaire diploma’s en militaire rangen. Hillen
werd in 1990 voor het CDA Kamerlid en was in
Ruttes eerste kabinet minister van Defensie.
Charles Schwietert
Abraham Kuyper
Lange rij
Maar Kurpershoek was bepaald de eerste en
enige niet, die de journalistiek verruilde met
de lokale politiek. Er is een lange rij wethouders op te stellen die zijn voortgekomen uit
ons nobele ambacht. Om nog maar te zwijgen
van de raadsleden. Burgemeesters ook – zie
Pieter Broertjes, ooit hoofdredacteur van de
Volkskrant, nu burgemeester van mediastad
Hilversum.
In de vorige eeuw, tot in de jaren zestig, was
zo’n switch de normaalste zaak van de wereld.
Kranten en weekbladen (en later omroepen)
waren net zo verzuild als de hele samenleving
en nauw verknoopt met de ‘eigen’ politieke
partij. Het was doodnormaal dat de politiek
leider tevens hoofdredacteur was van de
geestverwante krant.
Het prototype was Abraham Kuyper (18371920), de grondlegger van de Anti-Revolutionaire Partij, de Vrije Universiteit én partijdagblad De Standaard. Zelfs in de jaren dat
hij minister-president was, van 1901 tot 1905,
bleef Kuyper tevens hoofdredacteur van ‘zijn’
krant.
Minder succesvol was in dezelfde periode de
priester/journalist Herman Schaepman (18441903), een van de oprichters van de RoomsKatholieke Staatspartij. Hij schreef buitenlandse artikelen voor De Tijd, maar wist die
krant niet tot voertuig te maken van zijn po-
de PersMus
Herman Schaepman
litieke idealen. Sterker nog, de hoofdredactie
van De Tijd beschouwde hem als te vooruitstrevend, waarop Schaepman overstapte naar
de minder conservatieve Utrechtse krant Het
Centrum.
Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1919)
roerde zich als anarchist vooral in linkse
blaadjes, waarvan het door hem opgerichte
Recht voor Allen het meest succesrijk was.
Hoewel hij wegens majesteitsschennis zeven
maanden in de gevangenis had gezeten, werd
hij in 1888 als eerste socialist in de Tweede
Kamer gekozen. Ook daar bleef hij zijn eigen
koers varen, wat zes jaar later leidde tot de
afsplitsing van Pieter-Jelles Troelstra met zijn
Sociaal-Democratische Arbeiderspartij.
Ook Troelstra (1860-1930) was begonnen als
journalist, maar dan met een heel andere achtergrond: hij was wat we nu zouden noemen
sociaal advocaat en deed het schrijven erbij.
Toen hij eenmaal als politiek leider van de
SDAP in de Tweede Kamer zat, combineerde
hij dat met het hoofdredacteurschap van de
partijkrant Het Volk.
Maar het mooiste voorbeeld uit die jaren was
Pieter Lodewijk Tak (1848-1907). Hij was het
prototype van de journalist pur sang, schreef
voor diverse kranten, richtte zijn eigen tijdschrift op, De Kroniek, en sloot zich na zijn
vijftigste aan bij de SDAP. Voor die partij kwam
hij als snel in de Amsterdamse gemeenteraad
en vervolgens in de Tweede Kamer.
Tweehonderd
Sinds de tweede helft van de negentiende
eeuw zijn er ongeveer tweehonderd Kamerleden en bewindspersonen geweest die uit de
journalistiek afkomstig waren, zo heeft Piet
Hagen berekend in zijn historisch overzicht
Journalisten in Nederland (2002), een naslagwerk waaruit ik dankbaar heb geput. In 1999
telde Hagen op de honderdvijftig Kamerleden
zeven oud-journalisten.
Een fenomeen bij uitstek in de naoorlogse
periode was Frans Goedhart (1904-1990), fameus geworden als mede-oprichter van het
illegale Parool onder de schuilnaam Pieter ‘t
Hoen. Hij mocht na de bevrijding echter geen
hoofdredacteur worden en brak in 1955 met
zijn krant. Vanaf 1946 zat hij voor de PvdA in
de Tweede Kamer, maar in 1970 brak hij ook
met zijn partij en richtte hij mede DS'70 op;
voor die partij wilde hij echter niet weer de
Tweede Kamer in.
Gerda Brautigam (1913-1982) was verslaggeefster voor Het Vrije Volk, toen zij in 1963 met
voorkeurstemmen in de Tweede Kamer werd
gekozen. Ze bleef Kamerlid tot 1971.
Gerda Brautigam
Hein Roethof (1921-1996), die van 1951 tot
1964 redacteur was bij de Nieuwe Rotterdamsche Courant, kwam in 1969 voor de PvdA in
de Tweede Kamer en verliet die pas twintig
jaar later.
De parlementsverslaggever van Het Vrije Volk
Maarten Vrolijk (1919-1994) werd in 1956 Kamerlid voor de PvdA en in 1962 wethouder in
Den Haag. Na een kortstondig ministerschap
in het kabinet-Cals werd hij commissaris van
de koningin in Zuid-Holland.
Hedy d’Ancona (1937) begon haar journalistieke loopbaan als tv-producer bij de VARA,
maar verwierf haar faam vooral als mede-oprichtster en hoofdredactrice (1972-1981) van
het feministische maandblad Opzij. Zij is lid
geweest van de Eerste Kamer en het Europees
3
Hedy d’Ancona
Parlement voor de PvdA, kortstondig staatssecretaris in het tweede kabinet-Van Agt en minister van WVC in het derde kabinet-Lubbers.
Opmerkelijk is ook de loopbaan van Jan
Schinkelshoek (1953). Van 1972 tot 1983 was
hij parlementsverslaggever voor het Reformatorisch Dagblad en de Haagsche Courant, tot
hij woordvoerder werd van de CDA-fractie in
de Tweede Kamer. Van 1994 tot 2001 keerde
hij terug in de journalistiek als hoofdredacteur van de Haagsche Courant. Maar van 2006
tot 2010 zat Schinkelshoek weer in de Tweede
Kamer, nu als CDA-fractielid.
Zwaargewichten
Het aantal collega's dat overstapte naar de
plaatselijk politiek als wethouder of burgemeester is aanzienlijk lastiger vast te stellen, maar het moeten er evenredig meer zijn
geweest.
A
Jan Schinkelshoek
4
de PersMus
In de naoorlogse periode zijn in elk geval enkele politieke zwaargewichten aan de journalistiek ontsproten. Joop den Uyl (1919-1987)
schreef voor Het Parool en Vrij Nederland,
voordat hij wethouder werd in Amsterdam.
Vandaar stevende hij door naar het premierschap van een van de meest spraakmakende
kabinetten van de vorige eeuw.
En dan Hans van Mierlo (1931-2010), als opinieredacteur van het Algemeen Handelsblad
al gezaghebbend, die menig collega meezoog
toen hij D'66 ging oprichten. Zoals de chef
buitenland van zijn krant, Hans Gruijters
(1931-2005), die daarnaast voor de VVD gemeenteraadslid was in Amsterdam (en kroegbaas, maar dat terzijde). In 1972 werd hij Kamerlid voor D66, en in het kabinet-Den Uyl
was hij minister van Volkshuisvesting. Van
1980 tot 1996 was hij burgemeester van Lelystad.
Amsterdam is in zijn stadsbestuur gezegend
geweest met een flink aantal journalisten.
Voor de oorlog al was Eduard Polak (18801962), jongere broer van vakbondsvoorman
Henri Polak en journalist bij Het Volk, wethouder van 1923 tot 1931.
Zijn naamgenoot (geen directe familie) Wim
Polak (1924-1999) was wellicht al omdat zijn
HBS in de P.L. Takstraat stond, voorbestemd
voor een loopbaan in de journalistiek en politiek. Hij werd journalist bij Het Vrije Volk en
daar lid van de hoofdredactie. In 1962 kwam
hij voor de PvdA in de Amsterdamse gemeenteraad, waar hij van 1965 tot 1973 wethouder
Hans van Mierlo
Han Lammers
was. Na een staatssecretariaat in het kabinetDen Uyl werd Wim Polak burgemeester van
Amsterdam, van 1977 tot 1983.
En dan Han Lammers (1931-2000). Hij schreef
voor het ANP, het Algemeen Dagblad, Vrij Nederland en De Groene Amsterdammer voordat
hij in 1970 wethouder werd voor de PvdA. In
1976 stapte hij over naar Flevoland, eerst als
landdrost, vanaf 1984 als burgemeester van
Almere, en van 1986 tot 1996 als eerste commissaris van de koningin.
Nog meer…
Maar ook vandaag de dag vinden we nog heel
wat journalisten in het lokale bestuur. We
doen een greep, lang niet volledig. En wellicht zijn er bij die de verkiezingen van vorige
maand niet hebben overleefd...
Mirjam de Rijk, die tussen 1985 en 1999 als
journalist heeft gewerkt voor onder andere de
Winschoter Courant, Trouw en De Groene Amsterdammer, werd in 2010 voor GroenLinks
wethouder in Utrecht.
Eduard Mesritz, wethouder van Twenterand
voor Gemeentebelangen, schreef voorheen
als journalist in het Dagblad voor het Oosten.
De voormalige radioprogrammamaker Steffe
Bak was voor het CDA wethouder in Haarlemmermeer. Rob Oudkerk, PvdA-wethouder in
Amsterdam van 2002 tot 2004 (en daarvoor
Tweede-Kamerlid), werkt nu als verslaggever
voor Radio 1.
De voormalige freelance-journaliste Saskia
Bolten was acht jaar gemeenteraadslid voor
GroenLinks in Delft, toen zij in 2006 wethouder werd. In 2012 vertrok zij om burgemeester van Steenbergen te worden, waar zij eind
vorig jaar na een motie van wantrouwen door
de raad met verlof werd gestuurd. De bewoners van Steenbergen steunden haar echter
massaal met een petitie, en de partijen die het
voor de geschorste burgemeester opnamen,
wonnen 19 maart fors.
Een journalist met een vergelijkbare carrière
is Aart-Jan Moerkerke. Hij was journalist bij
de Capelse Kabelkrant, richtte Leefbaar Capelle op en werd van 2002 tot 2010 meteen
wethouder voor zijn partij. In 2012 werd hij
burgemeester van Strijen.
Fouad Sidali was eerst redacteur van het NOSJournaal en verslaggever voor Hart van Nederland (SBS), maar gaf dat op om wethouder
van het Amsterdamse stadsdeel Bos en Lommer te worden en vervolgens partijbestuurder
van de PvdA. Daar oogstte hij vorige maand
kortstondig faam door Geert Wilders met Hitler te vergelijken.
Maar er zijn ook journalisten/gemeentepolitici die 19 maart niet in opperste spanning,
maar met grote opluchting beleefden. Henk
Kool bijvoorbeeld, acht jaar wethouder voor
sociale zaken, werkgelegenheid en economie
in Den Haag, waar hij vanaf 1998 al raadslid en
fractievoorzitter van de PvdA was.
Vorig jaar kondigde Kool aan dat hij ermee
zou stoppen. Hij is nu 59, een leeftijd waarop
je nog iets anders kunt doen. En hij is het ook
zat het mikpunt te zijn van vooral de PVV in
Den Haag en allerlei populistische blogs op internet. ‘Rode Kool’ was nog de meest voor de
hand liggende betiteling.
Hij zal nog wel eens met weemoed terugdenken aan de jaren van vóór zijn politieke activiteit. Kool was van 1985 tot 1991 verslaggever
van NRC Handelsblad, en daarna tot 1996
adjunct-hoofdredacteur van Radio West. ■
Henk Kool
de PersMus
5
Icoonfoto’s: gebruik,
hergebruik en misbruik
Icoonfoto’s, ze staan
gegrift in ons collectief
geheugen. Een aantal is nu
op groot formaat te zien in
het Persmuseum, waarbij
vooral wordt belicht hoe
ze in en buiten de media
worden gebruikt, opnieuw
worden gebruikt en zelfs
worden misbruikt.
DOOR HENK SCHAAF
e afbeeldingen in de tentoonstelling
‘Icoonfoto’s en de hedendaagse beeldcultuur’ staan niet op zichzelf. Het zijn geen
shots meer van een unieke gebeurtenis, maar
de verbeelding van iets groters. Ze krijgen na
verloop van jaren een nieuwe waarde, worden
publiek bezit. De socialistische voorman P.J.
Troelstra met gebalde vuist staat model voor
de opkomst van de arbeidersbeweging. De
actiegroep Dolle Mina (‘Baas in eigen buik’) is
de geschiedenis ingegaan als symbool van de
emancipatiestrijd van vrouwen. En een groepje allochtone jongens met capuchons visualiseert – totaal onterecht – het zogenaamde
‘Marokkanenprobleem’.
De originelen zijn vaak vrijmoedig gereproduceerd. Obama’s portret (‘Hope’) zien we in
karikatuur terug op een poster van de paus
(‘Pope’). Bij de balie van het Persmuseum kan
je je eigen digitale portret à la Barack trekken.
Niet toevallig vinden we vlak naast de Amerikaanse president het portret van de Cubaanse
strijder Che Guevara. Op beide zie je een vergelijkbare visionaire blik. Zou de blauw-rode
campagneposter van Obama in de herkenbare
street-art-stijl geïnspireerd zijn op de cultfoto die Korda schoot van Che?
‘Napalmmeisje’
Voor mij persoonlijk hebben twee wandvullende foto’s een diepere betekenis. Ooit bezocht ik in een dorp ten noorden van Ho Chi
Minstad het restaurantje van de familie van
Kim Phuc, het Vietnamese ‘napalmmeisje’
FOTO: HENK SCHAAF
D
Martijn Kleppe toont hoe de foto van het ‘napalmmeisje’ meestal wordt afgesneden.
en fotografeerde er de asfaltstrook langs het
eethuisje, met de bergen op de achtergrond.
Thuisgekomen was de schok groter na het afdrukken van deze foto: dít was exact dezelfde
plek, de weg waarover zij was gevlucht voor de
bommenregen.
Ik stond op het Plein van de Hemelse Vrede in
Beijing waar de aangrijpende foto is gemaakt
van de protesterende student die de oprukkende tanks trotseerde. En ik wandelde door
Havana, waar ‘el guerrillero heróico’ je levensgroot vanaf de muren aanstaart. In de afgelopen decennia kregen deze foto’s een puur persoonlijk gewicht waar de kijker naast mij geen
weet van had. Individuele receptie noemt
Kleppe dit. Deze iconische beelden zeggen me
meer dan duizend woorden.
“Maar, zie je altijd wel wat je ziet?”, is de vraag
die Martijn Kleppe zich als wetenschapper
voortdurend stelt. Hij promoveerde op onderzoek naar het gebruik van icoonfoto’s
in geschiedenismethoden voor middelbaar
scholen. “Je moet je bij het zien van een kran-
tenfoto kritisch afvragen: waar komt hij vandaan, hoe is er gefotografeerd? Ik ben historicus en wil daarom weten wie iets gemaakt
heeft, en waarom.”
Opmerkelijk is dat we in de media niet altijd
de complete afdruk te zien krijgen, maar een
uitsnede. Naast het Vietnamese meisje loopt
nog een soldaat die net bezig is een nieuw
filmrolletje in zijn camera te zetten. Guevara
is aanwezig bij de begrafenis van een strijdmakker. Hij staat naast een andere man en
lijkt even afgeleid. Vandaar die blik. Obama zit
met een glas water achter een tafel, met George Clooney.
Een schandalig bewijs van manipulatie –
noem het maar misbruik – tref je aan bij de
foto van de Marokkaanse jongens. Op nu.nl en
andere digitale media keerde hij meermalen
terug bij berichten onder de titel: ‘Amsterdam
wil criminelen op jonge leeftijd aanpakken’,
‘Psychische hulp Marokkaanse probleemgezinnen’ en ‘PVV’er Brinkman in debat met
6
de PersMus
moslims: jullie zijn hier te gast’. En nu de werkelijkheid: de knapen zijn op bezoek in het
herinneringskamp Westerbork en luisteren
in de openlucht naar de rondleider. Zij zitten
weggedoken in hun jassen, omdat het regent.
Deze foto heeft meer dan duizend woorden
nodig, zou Kleppe zeggen.
Zwemmend monster
Over persoonlijke receptie gesproken: de fotograaf Jan Banning gaf bij de opening van
de tentoonstelling in zijn toespraak enkele
bijzondere voorbeelden van hoe fotoseries
worden beoordeeld. Voor het magazine NRCM bezocht hij Malawi. Banning stuurde na
publicatie het blad toe aan de bewoners van
het dorp Dickson die hij had vastgelegd. In M
stond ook een reportage over de World Transplant Games, een soort Olympische Spelen
voor mensen met een orgaan- of weefseltransplantatie. Je zag daarop zwemmers met
forse littekens over hun buik, en in het water
een zwemmer, althans een witte badmuts en
een arm en been die boven het water uit staken. Bij een tweede bezoek aan Dickson vroegen de mensen hem wat dit nou voorstelde.
Na lang beraad hadden ze zelf geconcludeerd
dat de littekens waren veroorzaakt door een
monster, namelijk de figuur in het water met
de glanzend witte kale kop en de rare uitsteeksels. De personen hadden dat monster
in de val kunnen lokken en nu zouden ze hem
afmaken…
Jan Banning vertelde daarna van zijn bezoek
aan het Spaanse dorp Deleitosa, 35 jaar nadat
de Amerikaanse fotograaf W. Eugene Smith
voor Life de bevolking in deze straatarme nederzetting in beeld had gebracht. In de fotoserie (later bijeengebracht in een dik boek) is
de sfeer van angst onder Franco’s dictatuur
op de gezichten af te lezen. Maar de burgers
vonden het maar niks. Toen Banning foto’s
van Smith toonde, spogen zij vuur: “Allemaal
leugens. Die fotograaf heeft ons afgeschilderd
als stomme boeren. Moet je zien, een communiefeest, en zo'n naakt kind erbij. Alsof
we wílden zijn! Waarom heeft hij geen móóie
dingen gefotografeerd? Het zal best als aanval
op het regime bedoeld zijn geweest. Maar voor
ons was het een aanval op onszelf en op onze
waardigheid.”
Al dan niet vrijwillig als model neergezet,
kunnen geportretteerden zich soms moeilijk
losmaken van hun eigen beeltenis. Zij voelen
zich primair zelf te kijk staan en er is geen
sprake van een potentieel icoon.
Dwangarbeider
Een derde voorbeeld. Banning fotografeerde
ruim 10 jaar geleden voormalige dwangarbeiders aan de Birma- en de Pakabaroe-spoor-
weg, voor zijn project ‘Sporen van oorlog’.
Kort voor de opening van zijn tentoonstelling
belde hij nog enkele betrokkenen, onder wie
ene meneer Muller. Die zei hem: “Nou, meneer Banning, ik vind ’t de slechtste foto die er
ooit van me gemaakt is.”
Toen het dagblad Trouw daags erna op de
voorpagina aandacht besteedde aan ‘Sporen
van oorlog’, en daarbij een grote foto afdrukte
van nota bene meneer Muller, belde Banning
opnieuw. En weer trok de man fel van leer.
“Nou, meneer Banning, vanochtend ging ik
naar de supermarkt, en al van verre riep het
personeel mij toe: ‘Meneer Muller, u staat in
de krant!’ En toen moest ik door naar mijn
cardioloog, die zelf een uitstekende fotograaf
is. Ik zat in de volle wachtkamer, hij zag me
daar zitten, en hij riep meteen: ‘Meneer Muller! Wat een prachtige foto van u in de krant!’”
Zo werd de ‘slechtste’ foto een icoon. En in
Deleitosa in Centraal-Spanje is inmiddels een
straat naar Eugene Smith vernoemd. ■
De expositie ‘Icoonfoto’s’ is in het Persmuseum
te zien t/m 31 augustus. In Persmus 11 is een
interview opgenomen met Martijn Kleppe.
Zijn proefschrift is te downloaden op:
http://hdl.handle.net/1765/38912
Zie ook: www.martijnkleppe.nl.
Indrukwekkende portretten door Jan Banning
zijn te zien op de site www.janbanning.com.
Obama’s campagneposter en het origineel dat Mannie Garcia van Associated Press in 2006 maakte.
de PersMus
7
De herontdekking
van Joseph Roth
Schrijver van meeslepende reportages met gevoel voor detail
De reportageschrijver
Joseph Roth is, 75 jaar
na zijn dood, nog altijd
niet vergeten. Er is een
genootschap opgericht,
zijn boeken worden
heruitgegeven, er wordt
een plaquette onthuld.
DOOR PAUL ARNOLDUSSEN
D
at Joseph Roth (1894-1939) ook bij ons
weer regelmatig onder de aandacht
komt hebben we vooral te danken aan de
Gentse germaniste Els Snick die een hartstochtelijk pleitbezorger is van de schrijver/
journalist. Vorig jaar verscheen haar buitengewone leesbare dissertatie Waar het me
slecht gaat is mijn vaderland over Roth in
Vlaanderen en Nederland (na 1933 publiceerde hij bij de exil-uitgevers Allert de Lange en
Querido in Amsterdam) en onlangs verzorgde
zij Hotelmens, een bundel reportages en brieven. Vooral door toedoen van Snick is vorige
maand het Joseph Roth Genootschap voor
Vlaanderen en Nederland van de grond gekomen, een zusterafdeling van het Internationale Joseph Roth Gesellschaft in Wenen. Dat het
dit jaar 75 jaar geleden is dat Roth stierf helpt
natuurlijk ook. Een jubileumjaar, altijd goed.
Geert Mak noemde Roth onlangs in een gesprek met Anton de Goede van de VPRO niet
alleen een groot romancier, maar ook een
meeslepend reportageschrijver. Een voorbeeld voor hem, met een enorm gevoel voor
details. Hij citeerde een passage uit zijn beroemdste boek, Radetzkymars, waarin Roth
een betoging van oorlogsinvaliden beschrijft.
Eerst paraderen de mensen zonder benen in
hun karretjes, dan een colonne van mannen
zonder armen etcetera. Hij was held en loser
tegelijkertijd. vond Mak. Hij was een van de
beste internationale journalisten – en een van
de best betaalde – in de jaren dertig, maar in
1939 eindigde hij in Parijs in diepe armoe en
alcoholisme.
Pacifist
Roth was een Joodse balling. Geboren in Brody
wat nu Oekraïne is, maar destijds een onderdeel was van de dubbelmonarchie Oostenrijk-
Hongarije. Na het uiteenvallen daarvan kwam
Brody in Polen te liggen. Maar Pool werd hij
niet, en Oostenrijker was hij ook niet meer
toen dat land door Hitler werd ingelijfd. Aanvankelijk pacifist en links, werd hij een warm
voorstander van de terugkeer van de Habsburgers. Maar zijn arrangement met de maatschappelijke onderlaag leed daar niet onder.
Zoals Roth – door zijn vriend Anton van
A
8
de PersMus
“
Huizen zijn er
om in te sterven,
zei hij tegen Van
Duinkerken
Duinkerken beschreven als ‘bezopen en boos,
maar klaarwakker’ niet graag bij vrienden op
bezoek ging omdat daar de drank op kan raken – woonde hij ook het liefst in hotels. “Huizen zijn er om in te sterven”, zei hij tegen Van
Duinkerken.
Hoofdmoot van Hotelmens is een serie die hij
in 1929 voor de Frankfurter Zeitung schreef.
Daarin portretteert hij verschillende personeelsleden van Hotel Beauvau in Marseille
(bestaat nog steeds): de portier, de oude kelner, de kok, de patron en Madame Annette
die als kamermeisje Mademoiselle Annette
heette, maar een klein beetje carrière had
gemaakt en nu informeel cheffin was van de
andere kamermeisjes. Haar loopbaan was begonnen bij particulieren, maar “ze vond het
(niet ten onrechte) aangenamer om in de loop
van de ochtend twintig kamers van vreemde
en steeds wisselende bewoners schoon te
maken dan slechts acht of tien kamers van
honkvaste mensen bij wie ze kost en inwoning
moest verdienen. Ze ontving liever fooien,
door gasten na vertrek als een soort belasting
achtergelaten, dan kerstcadeaus die haar in
december feestelijk door de vrouw des huizes
werden gegeven en in april, zelfs nog met Pasen, werden aangewreven”.
Reportages gebundeld
Atlas/Contact houdt zijn romans, naast
Radetzkymars de ook wel bekende Job en Hotel Savoy, maar ook verschillende andere, met
zorgvuldigheid leverbaar. Bij de firma Lubberhuizen zijn plannen om zijn reportages
thematisch te bundelen. Het is trouwens niet
uitgesloten dat de reportages talloze fictionele
elementen hebben.
Vorige maand werd in een groepje historische factcheckers een vraag opgeworpen rond
Roth. “In 1924 schreef hij in een reportage
over de begrafenis van een ‘beroemde Poolse
invalide’, die eerder in de Eerste Wereldoorlog
had gevochten. Tijdens een reünie van zijn
kameraden sprak hij over hun gemeenschappelijke problemen, eindigde met een jubel op
de Poolse republiek en schoot zich een kogel
door het hoofd. “Hij verliet het leven eerder
dan de katheder”, voegde Roth er – onnavolgbaar – aan toe.
Volgens Roth zouden “alle kranten ter wereld”
over deze “demonstratieve, heroïsche zelfmoord” bericht hebben. De vragensteller had
zich echter ‘gek gezocht’ in Nederlandse kranten maar niks gevonden.
Een reactie: “Als het toentertijd wereldnieuws
was, zou er genoeg over te vinden moeten zijn
op Poolstalige sites (Polen hebben bovendien
een uitgesproken zwak voor tragische helden), maar mijn zoekacties hebben helaas nog
niets opgeleverd. Voorlopig opteer ik voor de
duim van Roth.”
Hommage
Hoe dan ook, Roth is herontdekt. Het genootschap heeft verschillende bijeenkomsten in
petto. In Café Scheltema, een van de Roths
vaste kroegen (naast de Engelse Reet) waar
destijds de drank ook niet op kon, zal Geert
Mak op 27 mei, Roths sterfdag, een plaquette
onthullen en wordt er, om 5 uur, het glas op
hem geheven. Twee weken daarvoor zal Els
Snick over Roth vertellen in het Utrechtse Literatuurhuis, voorafgaand aan de vertoning
van de film uit 1988 op basis van Roths kleine
roman De legende van de heilige drinker.
En op 19 mei is er een niet geringe hommage
in de Amsterdamse Stadsschouwburg met
onder anderen Arnon Grunberg, Tom Lanoye,
Tommy Wieringa, Joke van Leeuwen en Pierre
Bokma. Op 1 juni nog eens te zien in Oostende.
En allemaal terug te vinden op de site van het
genootschap: josephrothgenootschap.org.
Hotelmens, Uitgeverij Bas Lubberhuizen,
€ 14,50.
(Voor dit stuk is ook gebruik gemaakt van een
artikel over Roth van Jerker Spits op de site
van de Athenaeum Boekhandel.)
de PersMus
9
VSOP
‘Ik was geen roddeljournalist’
FOTO: DE PERSMUS
Thomas Lepeltak en zijn primeurs in Stan Huygens Journaal
Thomas Lepeltak
In VSOP beschouwen Zeer Superieure Ouderen het vak. Thomas Lepeltak (74)
was 45 jaar redacteur bij De Telegraaf, waarvan 30 jaar als Stan Huygens van het
gelijknamige Journaal.
DOOR MAURITS SCHMIDT
S
ocietychroniqueur, levensgenieter, receptietijger, joyeus causeur, goudgerande gabber, hedonist, ouderwetse courantier,
roddeljournalist, zeer brave borst. Al deze
kwalificaties legde ik Thomas Lepeltak in
2009 voor, in een interview in Het Parool. Ik
sprak hem bij het verschijnen van zijn boek Zo
werden wij rijk over selfmade ondernemers.
En net als toen veert hij ook nu als gestoken
op: “Roddeljournalist was ik niet! Ik heb – zakelijk, zonder privégegevens – onthuld dat
Neelie Kroes en Bram Peper aan ’t scheiden
waren. De Rotterdamse bevolking moest toch
weten dat de burgemeester geen vrouw meer
had.” Zijn gepatenteerde denderende bulderlach laat hij dikwijls volgen door “begrijp je
wel…”
Veel veranderd is de onberispelijk-sportiefEngels geklede panatella-roker (‘miskleur is
40 procent goedkoper’) niet sindsdien. Hij
loopt moeizamer. Maar op eigen benen. Spraken we elkaar toen in het Hilton, schuin tegenover zijn appartement aan de Apollolaan,
nu is het Scheltema aan de Nieuwezijds Voorburgwal, recht tegenover het Telegraafbastion
waar hij zijn mooiste jaren doorbracht. De bedienden, onder wie dochter Joke van eigenaar
Wim de Lange, schudden hem hartelijk de
hand. Zoals de kastelein van Hoppe hem vol
bewondering aanspreekt tijdens het onver-
mijdelijke afzakkertje. Toch is het stil geworden rond Lepeltak.
Destijds vreesde je dat ze je idee zouden jatten
als je vertelde wat je nog wilde aanpakken.
“Een boek over alcohol en religie. Vertraagd.
Ik heb er een half jaar niets aan gedaan. Kom
om in de research. In de oudheid heb je goden
van bier en wijn. Osiris, Bacchus, Dionysos.
In het Oude Testament bedekten de zoons
de schaamte van hun dronken vader Noach.
Jezus verandert water in wijn tijdens de bruiloft in Kana. De roomse kerk gebruikt wijn bij
de eredienst, priesters werden wijnbouwer.
Met prachtige wijnen als Chateau Carbonnieux, wijn zo wit dat islamieten de Fransen
PersMus
FOTO: ARCHIEF THOMAS LEPELTAK
10 de
Stan Huygens en prins Bernhard
voorlegden: als je dit soort water hebt, hoef je
toch geen wijn te verbouwen.”
Hoe bevalt dit leven jou?
“Ik wil wel wat meer te doen hebben.”
Alcohol en religie, hoe kom je erop. Pijlers onder je werk?
“Nou ja, ik kwam wel eens ergens. Dan vraag
je je de geschiedenis af: Saint Emilion, Trappistenkloosters, Saint Julien, Karthuizers,
whiskey die Ierse monniken naar Schotland
brachten. Champagne, uitgevonden door
Dom Perignon. Zo kun je doorgaan.
“En ja, ik ben door de jezuïeten van het Ignatius College opgevoed. Ik kom wel uit een oorspronkelijk protestantse familie uit Zeeland,
van waaruit hoofdman Daniel Lepeltak tijdens
de Hoekse en Kabeljauwse twisten rond 1490
meetrok in plundertochten tussen Rotterdam
en Schiedam. Opgehangen in Delft. Eerst waren we dominees, later scheepsbouwers. Er
zitten hier nog vijftien Lepeltakken, de rest is
naar de VS.”
In 2005 schrijf je, thematisch én anekdotisch,
autobiografisch je visie op ons vak in Meer zeg
ik niet. Wat is er sindsdien in de dagbladjournalistiek in Nederland veranderd?
“Zoals destijds werd gesproken over vertrossing van de televisie, zo introduceer ik bij
deze de vertelegrafisering van de dagbladpers
die zich al wel eerder, maar vooral de laatste
tien jaar voltrok. Veel is van ons overgenomen. Misdaadverslaggeving van onze Wim
van Geffen noemden anderen pure sensatie.
Geen krant meer die geen misdaadverslaggever heeft. De Volkskrant vroeger over het koninklijk huis: minimaal. Nu pagina 1, met foto
en al. De overleden H.J. Schoo, die van Elsevier
naar de Volkskrant kwam, zei tegen hoofdredacteur Pieter Broertjes: ‘Als jij zo groot wilt
worden als De Telegraaf, moet je werken als
De Telegraaf.’ Dat bedoel ik met Vertelegrafisering.”
Vertelegrafisering
Je deed nog wat radio- en tv-programma’s.
“Business Class van Harry Mens, WNL. Journalistenpanel BNR Nieuwsradio. Heeft allemaal een andere opzet gekregen; alles wat er
vroeger was is weg. Het viel me op dat vanaf
je zeventigste de e-mails en telefoons minder
worden, zo niet geheel wegvallen. Héél raar.
Zomaar opeens.”
Waarna jij Broertjes uitnodigde hoofdredacteur van De Telegraaf te worden.
“Bood hem althans aan te lobbyen. Eén directeur voelde er wel voor als een buitenstaander
de bedden kwam opschudden. De rest niet,
hoor.”
In de laatste oplagecijfers holt De Telegraaf
harder naar de afgrond dan welke krant ook.
“Het gaat wel hard. Maar overdrijf niet. Als De
Telegraaf één procent verliest, is dat dik tien
keer zoveel als wanneer Het Parool een procent verliest. En ja, voor dagbladen is het een
rottijd. Waarbij je je kunt afvragen of de papieren krant toekomst heeft. Broertjes zei destijds tegen mij: aan een dood paard valt niet
te trekken. Toen dacht ik: jezus, is het zo erg?
Dat realiseerde ik me amper. Toch denk ik dat
papieren kranten blijven bestaan, in kleinere
oplage. Er zullen er nog een paar verdwijnen.
De Telegraaf heeft als voordeel dat het concern enorm rijk is.”
Zie jij wel een toekomst voor elektronische
en sociale media?
“Moeilijk onderwerp. Ik ben volkomen digibeet. Kan geen foto versturen met m’n telefoontje. Mijn vrouw komt eraan te pas bij de
computer. Ik heb m’n leven lang meer belangstelling gehad voor paarden en koetsjes dan
voor de landing op de maan. Voor traditie,
geschiedenis, meer dan voor computervooruitgang.”
Koppelbazen
Je bent een eeuw te laat geboren.
“Dat denk ik ja. Ik heb trouwens een primeur
voor je. Voordat ik bij De Telegraaf in dienst
11
FOTO: ARCHIEF THOMAS LEPELTAK
de PersMus
Een lichte buiging voor koning Hoessein van Jordanië
kwam, had ik een diepgravend verhaal over
koppelbazen geschreven. Dat heb ik aan Van
der Pluijm van de Volkskrant verkocht. Die
opende ermee. De jezuïeten hadden het wel
leuk gevonden als ik daar terecht was gekomen. Om ze te pesten ging ik naar De Telegraaf.
Pater Van Kilsdonk mocht ik niet. Die zei in
de jaren vijftig dat een vrouw het biologisch
maximale aantal kinderen moest baren. Later
ontkende hij die uitspraak. Ik zei: zeg dan dat
het voortschrijdend inzicht is. Maar hij bleef
liegen. Is nooit meer goed gekomen.”
Je bent zo’n vijftien jaar fotoredacteur geweest.
“Hoofdredacteur Stokvis had al gauw in de
gaten dat we tegen de tv zouden moeten gaan
opboksen: ‘Prachtige kans voor ons. We gaan
pagina’s maken, uitsluitend over televisie.
En een swingende fotoredactie die tegemoet
kwam aan de steeds visuelere lezersinstelling.
Méér foto’s, grotere foto’s.’ Heb ik fotografen
voor aangenomen: Jan Stappenbeld, Peter
Zonneveld. Anton Veldkamp was er al.”
Jij voelde je het prettigst in de wereld van de
high society.
“Mwahh… Ik vond het wel interessant. Er
werden regelmatig Kamervragen gesteld naar
aanleiding van Stan Huygens Journaal. Nu
niet meer. Ook bij de high society heb ik al-
tijd achter nieuws aangejaagd. We hadden een
parlementair verslaggever die een maand op
een interview met Onno Ruding wachtte. Ik
schiet Ruding op een borrel aan en hoor dat
hij met een behoorlijke belastingverlaging
komt. Nou, wat wil je nog meer? Toen ik wist
dat prinses Christina en Jorge Guillermo gingen scheiden, belde de RVD: niet in de krant
zetten, Guillermo weet het zelf nog niet eens.
Ik beloofde braaf m’n best te doen. Maar ik
had alles gecheckt, dus primeur.”
Wat je op borrels hoorde, mocht je gebruiken,
anders dan nieuws uit Nieuwspoort.
“Daar kwam ik dan ook nooit. Eén keer, omdat Basje De Gaay Fortman daar met me wilde
lunchen. Hij vond dat ik daar ook eens moest
komen in plaats van alleen in Des Indes. Hij
nam mijn politieke verslaggeving serieus.
Daarom vind ik het ook zo vervelend dat Mariëtte Wolf in Het geheim van De Telegraaf
(Boom, 2009) mij onvoldoende credit geeft
voor mijn primeur van het Donner-rapport
over de Lockheedaffaire. Ik denk nog steeds
dat Den Uyl het expres naar De Telegraaf heeft
laten lekken om niet zelf de hele bui over zich
heen te krijgen.”
Senioren
In ‘Journalisten in Nederland’ (De Arbeiderspers, 2002) noemt Piet Hagen de start van
het Stan Huygens Journaal als societyrubriek
in de jaren zestig innovatief. Maar jij voelt je
vooral nieuwsjournalist.
“Dat is het leukste van alles. Ik stond regelmatig op pagina 1. Nu zien we die gretigheid niet
meer, toch? Mijn opvolger stopt er veel horeca
in. Maar laat ik hem niet afvallen. Lees je het
wel eens? Nee. Ik ook niet meer. Mijn circuit
was een bron van nieuws. Heeft hij laten
schieten. Maar laat mij erbuiten. Hier krijg ik
gelazer mee.
Ik ben al een keer eerder uit het seniorenconvent van de krant gegooid. Daarin komen
gezichtsbepalende senioren twee keer per
jaar rijkelijk besproeid dineren. Ik had ooit
openlijk kritiek geuit op een Telegraafcollega.
Kreeg er een hoofdredactionele brief over.
Daarna ben ik weer in genade aangenomen.”
Zie jij opvolgers in de societyjournalistiek? Een
Jort Kelder?
“Die zegt jonkvrouw tegen een jonkvrouw in
plaats van freule. Ben ik duidelijk? Hij verstaat
z’n vak niet. Zelfs namen waren fout. Maar
ja, alle media zijn slordig tegenwoordig. Mijn
broer Jan, taalkundige, zegt: als iedereen ‘hun
hebben’ zegt, wordt het ‘hun hebben’.
Jij was een luxe bestaan gewend.
“Op basis van onkosten. Zie je niet terug in
je pensioen. Dat is niet gebaseerd op het mil-
12 de
PersMus
jonairsleven dat ik leidde. Dus dat is voorbij.
Dat mis ik wel ja. Ik heb L’Europe verruild voor
Loetje. En dan nog niet iedere dag. Maar de
kalfslever is er heerlijk.”
Jij hebt je mooiste jaren hier aan de overkant
gehad. En in Scheltema?
“Ja. Scheltema, Hoppe, Koningshut. En de
Heinekenbrouwerij. Daar kregen, na middernacht, journalisten een dikbuikje voor een
kwartje. Privilege. Ook Volkskrantjournalisten ontmoetten we daar. En pooiers als Zwarte
Joop. Voetbalden we mee. Als Telegraaf waren
we één grote familie. Al was het maar omdat
we schouder aan schouder met brandslangen de communistische bouwvakkers tegenhielden tijdens het Telegraafoproer in 1966.
Anders waren we allemaal saté’tjes geworden
daarboven.”
Bestaan er BN’ers die jij gemist hebt?
“Ter linker zijde, ja. Hugo Brandt Corstius
bijvoorbeeld. Hij had een lelijk verhaal over
de koninklijke familie in Vrij Nederland. Ik
noemde dat majesteitsschennis. Kamervragen. Brandt Corstius voor ondervraging van
zijn werk geplukt. Hij razend op mij: m’n adres
genoemd. Ik zijn adres. Steen door de ruit in
Bloemendaal. Daarna heb ik het nog opgenomen voor de criminoloog Buikhuizen, die
biologische oorzaken van criminaliteit wilde
onderzoeken. Mocht niet van Hugo. Waarmee
hij totaal fout zat natuurlijk; nu doet iedereen
het. Ook een reden om niet over te lopen van
enthousiasme voor links. Ik heb overigens
voor het eerst van mijn leven CDA gestemd.”
Zou je, terugkijkend, je in ander werk senang
hebben gevoeld?
“Parlementair verslaggever had ik wel willen zijn, en interviews doen. Nee, buiten de
journalistiek zou ik me geen vak voor mezelf
kunnen voorstellen. Bedenk: met Ton Regtien
en de latere historicus Jan Bank zat ik op m’n
zestiende al in de redactie van het schoolblad
De Harpoen.” ■
FOTO: ARCHIEF THOMAS LEPELTAK
Iemand heeft mij gezegd dat hij moest betalen
om in het Stan Huygens Journaal te komen.
“Absoluut nooit. Wie, omgekeerd, geld bood
om erin te komen, heb ik steeds voor twee jaar
uit de rubriek verbannen.”
Gebrek aan humor
Ben jij, bestrijder van de linkse kerk en Den Uyl
in het bijzonder, politiek al wat milder geworden?
“Ik heb Den Uyl er nog op aangesproken, dat
hij ook onze minister-president was, dat hij
ons nieuwe gebouw aan de Basisweg wel had
mogen openen. Nou, nooit dus. Liesbeth Den
Uyl legde de telefoon al neer als ze ‘Lepel…’
hoorde. Ik vind het nog steeds ondenkbaar
dat vice-voorzitter Wim Klinkenberg van de
NVJ stalinist was. Dat zijn criminele bandieten! Maar Joop Wolf, hoofdredacteur van De
Waarheid, kwam wel op mijn receptie toen ik
25 jaar journalist was. Foto in Journaal: heeft
hem nog veel ellende opgeleverd.
Het ergste van links was, en is, het ongelofelijke gebrek aan humor. De in 1989 overleden
studentenleider Ton Regtien aan de bar tegen
Hans Wiegel: ‘Ga je morgen mee met de trein
naar een anti-armoededemonstratie?’ Wiegel:
‘Is er een eersteklascompartiment?’ Kwáád
dat Regtien werd! Ik zal nooit op Wilders
stemmen, maar op straat roepen de Marokkaantjes wel mijn vrouw ‘vuile rothoer’ na en
komen ze onze auto’s leegstelen. Word je toch
bloedheet van.”
De krant is een meneer (met een enkele dame)
Thomas Lepeltak diepte een zeldzame foto van de Telegraafredactie op uit zijn archiefdozen. In het begin van de jaren zestig poseerde een aantal vooraanstaande journalisten in pak-met-das op
een zonnig terras. Achterste rij staand, vlnr: Jan Stoffels, Jan Langereis, Jacques Fahrenfort, Piet Bloem, Thomas Lepeltak, Piet van
Dalen, Henk Knoop, Dick van den Hoorn, Henri Goeman Borgesius.
Zittend vlnr: Gerrit Dekker, Charles Huguenoot van der Linden,
Hugo de Vries, Bert Lulofs, Jan Spierdijk, mevr. Goedemans, Eric
Koch, Jos Heilker, Piet Hendriks, Aukje van der Wal, André de
Kromme, Anema, onbekende dame (?) Jan Heitink.
de PersMus
Regelmatig hebben we in De Persmus aandacht besteed aan de Carmiggelt-tentoonstelling in het
Persmuseum. Bij de afsluiting ervan, op 16 maart, werd er nog een keer stevig uitgepakt: Ruud
Broens, bibliograaf van Carmiggelt en bewonderaar vol passie, vertelde over de avonturen van
de Carmiggeltianen. Job Schouten, redacteur van De Persmus en collectiemedewerker van het
Persmuseum, ontdekte een pakkende parallel tussen een Kronkel en een verhaal van Dorothy Parker.
Paul Arnoldussen, niet alleen redacteur van De Persmus maar ook van Het Parool, belichtte collega’s van
Carmiggelt bij de krant die humor ook buitengewoon op prijs stelden.
Maar vanaf nu gaan we, zo belooft de redactie, een Carmiggeltloos Persmus-tijdperk in. Tot nader order.
De strijd der Carmiggeltianen
Carmiggelt-fans aller landen, verenigt u! Helaas, daar
kon geen sprake van zijn. Er ontstond een CarmiggeltKring, een vereniging van Vrienden, en er waren nog
enige losse groeperingen die de Kronkelschrijver op
eigen manier wilden eren.
C
armiggelt-bewonderaars vonden elkaar,
na een oproep tot het oprichten van een
fanclub in Het Parool van 28 september 1978
– de krant pakte uit vanwege de 65ste verjaardag van de columnist – in de Carmiggeltkring.
Een van hen: Ruud Broens. Die had, zo bleek
uit het verhaal dat hij vertelde, een wat ruimere opkomst verwacht dan de elf mensen in
totaal die zich twee maanden na de oproep in
Sloten (NH) meldden. Dat zou nog wel komen,
meende hij, maar dat viel tegen. Jammer was
ook dat Carmiggelt geen erelid van het gezelschap wilde worden.
Nou ja, bij de eerste echte bijeenkomt van de
Kring, met als clubblad Carmiggelt-bulletin,
waren toch nog veertig belangstellenden. Je
zou zeggen, eensgezind in hun bewondering
voor de grote schrijver, en dat was ook wel zo,
maar voor de rest was er van eenstemmigheid
weinig te bespeuren.
Broens: “Ze hadden allemaal hun eigen ideeën over het doel van de Carmiggelt-Kring. Dit
leidde al snel tot heftige discussies, met als
gevolg dat in mei 1980 achttien leden uit de
kring stapten (die overigens nooit een officieel karakter heeft gekregen) en als groep Carmiggeltvrienden verder gingen met als lijfblad
Speciaal voor ons – Nieuwsblad voor Carmiggeltvrienden.
Zowel de Carmiggelt-Kring als de Carmiggeltvrienden organiseerden bijeenkomsten en
veel Carmiggeltianen sloten zich aan bij beide
organisaties. Reden vooral: : beide groepen produceerden regelmatig fraaie drukwerkjes van
Carmiggelt die men niet graag wilde missen.
Verwarring
Liepen de tegenstellingen hoog op? Dat moet
zijn meegevallen, Broens maakte er geen melding van. Wel van veel, meestal expres geschapen verwarring. “Rond 1983 verkeren mensen in de veronderstelling dat er nog meer
fanclubs zijn. Zo is er sprake van de A.B.C.
(Algemene Bond Carmiggeltliefhebbers),
C.C.C. (Cultureel Carmiggelt Centrum) en het
Carmiggelt Genootschap. Dit idee wordt versterkt door publicaties die deze ‘groeperingen’
uitbrachten en die allemaal werden verzorgd
door de ‘Literaire Loodgieters.’ Dat was een
klein gezelschap dat overwegend bibliofiele
boekjes produceerde. Eén van hen: Pierre
Roth, verwarringschepper uit hobby, zo begrepen Broens luisteraars.
“Een goed bewaard geheim is dat Simon Carmiggelt driftig mee deed aan het stichten van
verwarring. Pierre Roth, een goede huisvriend
van Simon Carmiggelt, en ‘lid’ van beide Carmiggeltgroeperingen, bracht regelmatig verslag uit van de belevenissen tijdens de bijeenkomsten, zodat Carmiggelt altijd op de hoogte
was.”
In april 1983 mislukte een poging de twee clubs
tot elkaar te brengen. Er kwam weliswaar een
gemeenschappelijk nummer van Carmiggelt
Bulletin en Speciaal voor ons, maar daar bleef
het bij.
Eind 1984 stopte de Carmiggelt-Kring. De Carmiggeltvrienden gingen door, maar hoofdverzorger Wim Koster van Speciaal voor ons vond
het tijd voor een andere verantwoordelijke,
maar die was niet zo makkelijk te vinden.
A
13
14 de
PersMus
Broens: “Uiteindelijk was Adri Leijdekkers bereid om het blad te gaan verzorgen, hetgeen
geen gelukkige oplossing bleek. Zijn manier
van (niet) samenwerken was een groot struikelblok voor een groot deel van de Carmiggelt-vrienden.”
Jos Bex, Ruud Broens en Wim Koster besloten
in 2000 tot de oprichting van de eerste officiële Vereniging van Carmiggeltvrienden, met
als verenigingsblad Speciaal voor ons, dat juridisch nog steeds eigendom was van Koster.
Leijdekkers bleef nog wel een blad uitgeven
(Carmiggelt!), maar van een club was geen
sprake meer.
Prominenten
De Vereniging van Carmiggeltvrienden was
een succes en organiseerde jaarlijks een grote
bijeenkomst in samenwerking met de Open-
bare Bibliotheek Amsterdam. In de loop der
jaren waren vele prominente gasten aanwezig,
onder wie Henk van Gelder, Theodor Holman,
Gerd de Ley, Paul Passchier en Frans Ehlhart,
Frits Abrahams, Wim van Norden, Martin Bril,
Lisette Lewin en Kees Sorgdrager.
Aan alle schermutselingen kwam in 2005 een
einde. Het blad Carmiggelt! moest stoppen
wegens het drastisch teruglopen van het aantal abonnees en de Vereniging werd opgeheven omdat geen van de inmiddels 160 leden
een bestuursfunctie wilde.
De huidige stand van zaken: Carmiggeltliefhebbers houden onderling contact via
het Carmiggelt Nieuwtjes Bulletin, een door
Broens sinds 1997 uitgegeven bulletin met
nieuws en nieuwtjes over (het werk van) Simon Carmiggelt. Maar een nieuwe vereniging,
hij ziet het er nog wel van komen… ■
Stond Parker model voor een Kronkel?
Simon Carmiggelt
bewonderde de
Amerikaanse schrijfster
Dorothy Parker. Een
kroeg-Kronkel vertoont
een opvallende gelijkenis
met een van haar korte
verhalen.
DOOR JOB SCHOUTEN
I
n 1969 verschijnt in de Salamander-reeks
de pocket Je was geweldig, een vertaling
van ‘The portable Dorothy Parker’, een bundel
korte verhalen van Dorothy Parker (1893-1967)
. Het titelverhaal is de vertaling van ‘You Were
Perfectly Fine.’
Dorothy Parker was een Amerikaans schrijfster, in haar tijd bekend en berucht om haar
scherpe pen en korte verhalen, waarin ze de
spot dreef met haar omgeving en haar relaties.
Zij debuteerde met gedichten in het blad Vogue, schreef recensies in Vanity Fair, Esquire
en columns in The New Yorker.
Het korte verhaal ‘Je was geweldig’ gaat over
een jongeman met een enorme kater. Vaag
staan hem zijn gedragingen van de vorige
avond bij. Voorzichtig informeert hij bij zijn
vriendin, die hem adoreert, of hij zich erg
heeft misdragen. Zij vertelt hem dat hij juist
zo ontzettend leuk was en dat iedereen om
hem heeft gelachen. Ach ja, Elinor was boos
geworden toen hij de vissoep over haar rug
goot en haar man wilde met hem op de vuist
gaan. Maar verder was er niets gebeurd. En ja,
hij had zó luid gezongen dat de maître d’hôtel
bang was voor zijn vergunning, maar verder
had iedereen zich kostelijk vermaakt. Ook was
er iets met een oude heer wiens stropdas hem
niet aanstond. Dat wilde hij hem gaan vertellen, maar om ruzie te voorkomen is hij toen
naar buiten gewerkt. Maar verder was er echt
niets bijzonders gebeurd.
In zijn Kronkel Nadorst verschenen in de bundel Elke ochtend opstaan beschrijft Simon
Carmiggelt een soortgelijke situatie. Alleen
de setting is totaal verschillend. Carmiggelt
plaatst ‘the day after’ in de kroeg zelf en de
hoofdpersoon is “… iemand met een zware,
nog niet geheelde kater, weergekeerd op de
plaats van het misdrijf, dorstig, desolaat en op
een bange manier nieuwsgierig naar details
over gisteravond”.
Na een cola te hebben gedronken zegt hij
voorzichtig: “Dat was nogal raak, hè?” De kastelein reageert luchtjes met “wat bedoel je,
ome Piet?”, want volgens de kastelein heeft
ome Piet gisteravond gewoon een paar uurtjes
gezellig aan de bar staan praten. Natuurlijk,
hij heeft over de tap gelopen, maar dat zag hij
meer als een grapje van ome Piet. En dat incident met die politieagent buiten het café berustte volgens hem op een misverstand.
Het is duidelijk, de rol van de adorerende geliefde bij Dorothy Parker wordt hier ingevuld
door de kastelein die aan klantenbinding
doet, maar verder is de gelijkenis in beide
verhalen opmerkelijk: het wangedrag van de
alcoholische hoofdpersonen wordt in beide
verhalen glad gestreken.
De bundel ‘The portable Dorothy Parker’ behoorde tot de favoriete lectuur van Simon
Carmiggelt. Dus is het verleidelijk om aan te
nemen dat hij zich heeft laten inspireren door
‘You Were Perfectly Fine’. Of is ‘ome Piet’ een
van de vele kroeglopers die in zijn Kronkels
hebben gefigureerd? En is de bange nieuwsgierigheid naar wat er zich de vorige avond
precies heeft afgespeeld een algemeen voorkomend verschijnsel bij het hebben van een
hevige kater? Een gemoedstoestand die zowel Dorothy Parker als Simon Carmiggelt niet
vreemd is geweest. ■
de PersMus
15
Niet alleen Carmiggelt was geestig
Het Parool was een krant
‘met een goed humeur’.
Redacteuren speelden
cabaret en schreven
gedichten.
H
et Parool was kort na de oorlog een
dun krantje, maakte Paul Arnoldussen
duidelijk, maar met een heleboel redacteuren.
Het moet een redelijk ontspannen bestaan
zijn geweest. “Er was alle reden voor een goed
humeur en dat goede humeur straalde ook op
de krant af. En in het cabaret. Paroolredacteuren, onder wie Annie Schmidt, Jeanne Roos en
Han G. Hoekstra vormden het legendarisch
geworden cabaret De Inktvis, dat een enorm
succes werd.
Han G. Hoekstra was verslaggever, maar vooral kunstredacteur, samen met Annie Schmidt
drijvende kracht achter de Gouden Boekjes,
en dichter. Niet altijd even vrolijk, de aanhef
van zijn ‘Ik heb een ceder in mijn tuin geplant’
stond tientallen jaren in menig overlijdensadvertentie, maar zijn kinderversjes zijn heel
genoeglijk. Hij mag, Hoekstra’s biografen Joke
Linders en Janneke van der Veer wezen er al
op, een wegbereider van Annie Schmidt heten. In 1955 schreef hij voor de kinderboekenweekkrant – schnabbels te over hadden die
jongens – de Hubbeltjes.”
Arnoldussen las het hele gedicht voor, maar
het begin maakt ons al een boel wijzer:
“Bij de Hubbeltjes thuis is het altijd feest
want de kat is jarig, of juist geweest,
Of Joep Hubbeltje heeft zo’n mooi Paasrapport
Of Mies Hubbeltje heeft d’r haar weer kort.”
Hij had het ook over Jeanne Roos: “Ze deed
mode voor de krant. De correct-linkse vraag
luidde: hoeveel Paroollezers kunnen een
Jeanne Roos
mantelpak van Dior kopen? Jeanne Roos’ reactie: “Hoeveel mensen kunnen naar de Olympische Spelen?”
Ze had de pagina Tip van Roos met tal van adviezen. De correct linkse vraag: komt hier de
commercie niet om de hoek kijken: Jeanne:
“Flauwekul. Als het maar een Boeing 747 is
die door de KLM voor 129 miljoen is gekocht,
dan mag het in de krant. Maar als het 3,95 kost
en mevrouw Jansen vindt het leuk voor haar
zoontje, dan mag het ineens niet.”
Een van haar adviezen ging over het vervoer
van bloemen. “Gaat u ver op reis, dan doet u
het beste het boeket stijf in kranten te rollen
en bovenin uw koffer te leggen, door vetvrij
papier gescheiden van de kledingstukken,
zodat die niet vochtig worden. Beter stijf in
elkaar gedrukt in de koffer, dan los heen en
weer geschud in de hand”, schreef Jeanne. En
de kop luidde: ‘Beter stijf in de koffer dan slap
in de hand’. Dat kan niet, vond eindredacteur
Bob Steinmetz. Twee uur later begreep ze
waarom dat niet kon, en ze wendde ze zich tot
Steinmetz: “Wat ben jij een viezerd.”
Dagboekanier
Henri Knap was niet bij de Inktvis betrokken,
maar ook hij verdient als samensteller van
Amsterdams Dagboek de aandacht. Een rubriek met veelal kleine zaken, ergernissen en
fraaie daden van Amsterdammers. In de jaren
zestig gold Knap, altijd in pak met butterfly,
als een fatsoensakker, Maar schrijven kon hij,
een zinnetje als “Ze was precies de Venus van
Milo, maar dan met armen” is nog steeds erg
fijn. Hij was de uitvinder van de term “Het
Amsterdamse lieverdje”.
Hoekstra, Schmidt en Carmiggelt dichtten,
de laatste onder de naam Karel Bralleput. Er
waren meer dichters bij de krant. Dick Zijltra,
jarenlang onderwijsredacteur bij Het Parool,
deed dat ook, onder de naam Erik van der
Steen. Veel serieuze verzen, maar toch ook dit
aardige dingetje, dat hij De journalist noemde:
“Zijn stijl is staal of allerteerst:
van beursbericht tot kinderrover.
Hij weet het laatste nieuws het eerst
en schreef daar gisteren reeds over.”
De laatste twee regels van dit vers hangen nog
altijd in de hal van het Haagse perscentrum
Nieuwspoort.
Evert Werkman kwam ook kort na de oorlog
in dienst. Hij volgde later Knap op als stadschroniqueur. Voor de meer humoristische
Werkman moeten we niet in Het Parool kij-
Henri Knap
ken maar in De Groene, waar hij de actualiteit
volgde met versjes die hij ondertekende met
Joost. Ze waren geschreven in de stijl van Vondel. hij schreef ook de jaarlijkse toegift bij de
Gijsbregt, Kloris en Roosje.
Crypto-communisten
Een op zich opgeruimd gezelschap, meende
Arnoldussen, wat niet wil zeggen dat ze allemaal zeer op elkaar gesteld waren. “Carmiggelt kon het niet vinden met Werkman. Hij
nam Werkman kwalijk dat hij voor De Groene
schreef, in Carmiggelts ogen een blad van een
stel stelle crypto-communisten. Werkman
was wat minder enthousiast over Knap, althans, hij deed hem graag na. Vast onderdeel
van deze imitatie: Werkman deed één voet
in een prullenbak en sleepte zich zo voort.
Achtergond daarvan: Knap liep mank. Het is
nogal grof zo verteld, maar ik ken mensen met
gevoel voor humor die er dubbel om gelegen
hebben. Jeanne Roos kon het met iedereen
vinden. Ik heb wel eens een kaartje gehad van
Carmiggelt, Han Knap heb ik wel eens aan de
telefoon gehad, maar Jeanne Roos heb ik echt
gekend en daar ben ik blij om. Zij was een
voorbeeld voor me.”
Maar Arnoldussen gaf toe: “Carmiggelt was
toch wel de geestigste van allemaal. Iedereen
heeft z’n eigen favoriete Carmiggeltcitaten.
Zelf houd ik erg van het zinnetje ‘Vrouwen
trouwen niet met zo’n man; ze zijn er al mee
getrouwd’. Ook heel prettig: ‘De vrienden die
ik vroeger zag in het café tref ik in de apotheek.’ Een heel aardige komt van een lezeres.
Carmiggelt had geschreven dat zijn moeder
zo geestig was. En hij kreeg een brief van een
abonnee: ‘Als uw moeder zo geestig is, waarom laat u haar dan die stukjes niet schrijven?’
Maar dat we dit weten danken we natuurlijk
ook aan Carmiggelt.” ■
16 de
PersMus
Harde lessen van Gerard Mulder
Gerard Mulder (1947) werkte voor diverse dag- en opiniebladen,
waaronder NRC Handelsblad, Vrij Nederland, HP/De Tijd en Het Vrije
Volk. In een serie met terugblikken trekt hij daar de harde lessen uit.
Deel 13: Hoe we bij het Brabants Dagblad met bier in de hand gehakt
maakten van de kopij van onze correspondenten.
Kopij sneuvelt per meter
T
oen ik mijn ouders vertelde dat ik per 1
september 1969 was aangenomen op de
redactie binnenland/buitenland van het Brabants Dagblad in ’s-Hertogenbosch, vroegen
ze mij in alle ernst of het nou wel zo’n goed
idee was, verhuizen naar ‘het Donkere Zuiden’. Lang had ik de uitdrukking niet gehoord,
maar ik kende die nog wel. Tot in de jaren vijftig golden in de Randstad Brabant en Limburg
nog als achterlijk.
Pastoors en andere zwartrokken maakten er
de dienst uit, en kwamen bij je aan huis om te
vertellen dat de roomse kerk een nieuw kindje
van je verwachtte. En het gewone volk daar
liet zich alles zeggen, want het dacht alleen
maar aan drank (carnaval!). Zou ik daar als
Hollandse buitenbeen met harde g wel mijn
draai kunnen vinden?
Dat viel erg mee. Met plezier heb ik er ruim
drie jaar gewoond en gewerkt. In de dagdienst
(‘Brada’ was een ochtendblad) was er alle gelegenheid om reportages te maken. Het bureauwerk in de avonddienst viel me lichter
dan het werk op de provincieredactie van de
Zwolsche, merkte ik. Dat kwam niet alleen
doordat ik intussen meer ervaring had, maar
ook omdat je als binnen-/buitenlandredacteur hoofdzakelijk te maken kreeg met beroepsjournalisten in plaats van de amateurs
in de regio. Persbureaus, verslaggevers van
het samenwerkingsverband Brabant Pers en
de buitenlandcorrespondenten van de Zuid
Oost Pers leverden simpelweg professioneel
werk af, dat maar aan één gebrek leed: het was
altijd veel te lang.
Hakken en schrappen
Het devies was dan ook elke avond: hakken,
hakken, hakken. De kopij, die altijd per telex
werd aangeleverd, sneuvelde per strekkende
meter. Of het nu de correspondent in Rome
was die een Vaticaanse prelaat voor een interview had weten te strikken (“Monseigneur,
vroeg ik…”) of de doorwrochte beschouwing
die de sociaal-economisch redacteur uit Den
Haag had opgestuurd, wij kenden geen genade.
Men liet zich niet zonder protest afslachten.
Het leidde tot een dagelijks conflict met de
chef nacht – de ene week Hans Driedonks, de
andere Ferdinand van den Eerenbeemt – als
doelwit. Zij moesten telkens de geteisterde gemoederen tot bedaren brengen.
Geleidelijk begon ik te begrijpen wat een onmogelijke positie de nachtchef had. Dat Hans
vroeg stierf en Ferdinand na een paar jaar met
de baan moest (en ook wílde, denk ik) stoppen, leek me dan ook geen toeval. Permanent
lagen zij onder schot, en het vuur kwam van
alle kanten, ook van binnen. Daar zetelde namelijk de hoofdredactie.
Hoofdartikel
‘Brada’ had twee hoofdredacteuren, Joep Naninck en Jan Oyen. Wat oud-leraar Naninck
precies deed, behalve dagelijks per vulpen
een hoofdartikel kalligraferen op een stapeltje papierstroken, is mij niet duidelijk. Wij
redacteuren hadden dagelijks te maken met
Oyen, die parlementair redacteur van dagblad
De Tijd was geweest. Oyen kon sereen, zelfs
kwetsbaar ogen, als hij bijvoorbeeld op zijn
kamer met zijn kunstgebit uit zijn mond in het
stripweekblad Pep zat te lezen, maar hij kon
ook als een furie tekeer gaan.
Dat deed hij wanneer een van de machtsfactoren in het verspreidingsgebied – de bisschop
van Den Bosch, de bank Van Lanschot, de
leiding van Het Brabants Orkest, de directeur van het provinciaal elektriciteitsbedrijf
PNEM, om er een paar te noemen – bij hem
bezwaar had gemaakt tegen iets wat wij in de
krant hadden gezet. En dat gebeurde nogal
eens, want de lijst van organisaties met lange
tenen was net zo lang als die tenen zelf.
Zo herinner ik mij dat de commandant van
een van de kazernes in Vught stampij had gemaakt over een bericht dat mijn collega Frans
Peeters had gemaakt over dienstplichtigen
die hadden geweigerd naar de eetzaal te gaan
wegens kritiek op het eten. Oyen regelde met
de commandant dat Frans daar zelf moest komen eten en daarover schrijven. En verdomd,
het eten was toevallig die dag Voortreffelijk!
Toen wetenschapsredacteur Caspar Schuring
op een zaterdag in de krant waarschuwde voor
de gevaren van kernenergie, ging PNEM-directeur De Roy van Zuydewijn als groot voorstander van kernenergie, verhaal halen bij
Oyen. Zondagavond kreeg ‘mijn’ chef nacht,
Ferdinand, van Oyen de oekaze een ingezonden brief te plaatsen als de opening van pagina 3.waarin De Roy met Schuring de kachel
aanmaakte.
Koffie en bier
Bij Brada was er, kortom, never a dull moment. Dat werd versterkt door een gewoonte
die ongetwijfeld nog uit het Donkere Zuiden
stamde, het drinken van bier, veel bier, onder
het werk. De logistiek werd geregeld door de
mannen van ‘de berichtendienst’ die de doorgebelde kopij uittikten. Als we rond zeven uur
’s avonds onze fietsen de gang in schoven,
hoorden we de flessen al gezellig rinkelen.
We zetten de avond in met de koffie die de
kantinejuffrouwen al voor ons hadden klaargezet, maar tussen negen en tien greep de eerste van ons naar de fles. Op een zéér rustige
avond bleef de gemiddelde consumptie steken
op twee halve liters per collega. Met een aardbeving in Guatemala erbij zat je al snel op drie,
maar als er dan kort voor sluitingstijd een crisis in de KVP losbarstte, waren vier of vijf heel
gewoon.
Op vrijdagavond gingen we na het werk soms
ook nog even naar het aanpalende café De
Gouwe Sleutel om de week te besluiten. Een
onvergetelijk gezicht was het de vaste klanten
bij het uitgaan van het etablissement met hun
contactsleutel in het portier van hun auto te
zien staan prikken. Ik reed keurig op de fiets
naar huis. Maar wel aan de linkerkant van de
straat, zonder dat ik het wist.
DE LES: De redactiechef, de chef nacht, of hoe
die intermediair tussen redactie, hoofdredactie
en belanghebbende partijen ook mag worden
genoemd, is niet te benijden.
de PersMus
17
Dag van de Persvrijheid
Vrij zijn om je mening te geven. Kunnen
zeggen en schrijven wat je wilt. Weten
wat er speelt in je omgeving en in de
wereld. In Nederland denken we soms dat
persvrijheid en vrijheid van meningsuiting
overal ter wereld net zo vanzelfsprekend
is als hier. In feite leeft slechts 16% van
de wereldbevolking in een land met een
vrije pers. Desondanks nemen journalisten
wereldwijd het op zich om mensen in de
moeilijkste omstandigheden van eerlijke
informatie te voorzien. Omdat mensen
betrouwbaar nieuws en informatie nodig
hebben, in Nederland en in de rest in de
wereld.
vanaf vrijdagmiddag 2 mei tot laat in de
avond, als opmaat naar 3 mei.
In 1993 riepen de Verenigde Naties 3
mei uit tot Dag van de Persvrijheid.
Overal ter wereld staan journalisten
en mensenrechtenactivisten tijdens
manifestaties en bijeenkomsten stil
bij dit mensenrecht.
Aansluitend diezelfde avond in de Rode
Hoed organiseert Free Press Unlimited
vanaf 20.00 uur de Avond van de
Persvrijheid Uploads from a burning
street. Deze avond staat in het teken van
de rol van lokale (burger)journalistiek in
conflictgebieden. Met verschillende gasten
wordt onderzocht of en hoe burgers,
geholpen met technologische oplossingen,
Ook in Nederland, waar in 2014 de Dag en
de Avond van de Persvrijheid wordt gevierd
Op vrijdag 2 mei 2014 organiseert het
Comité Dag van de Persvrijheid Journalistiek
in een wereld zonder privacy in de Rode
Hoed in Amsterdam, vanaf 16.00 uur met
o.a. de presentatie van de Internationale
Persvrijheidbarometer Freedom House 2013
en de Nederlandse Persvrijheid Monitor 2013,
door Leon Willems en Gerard Schuijt en de
Persvrijheidlezing 2014 Why the NSA loves
Journalists door onderzoeksjournalist John
Goetz (Berlijn) gevolgd door discussie en
een borrel.
verschil kunnen maken bij de verslaggeving
van de situatie in conflictgebieden. Met
o.a. Katyrina Myasnikova (Independent
Association of Broadcasters,UKR) die
vertelt over het belang van lokaal nieuws in
Oekraïne en aandacht voor de StoryMaker,
een smartphone app waarmee (burger)
journalisten en mensenrechtenverdedigers
hun verhalen veiliger en beter kunnen maken
en verspreiden. Mensenrechtenactivist
Mohammed al-Maskati (Bahrain Youth
Society for Human Rights) geeft een
demonstratie van de StoryMaker app.
Dave Hardy (Amnesty International)
presenteert de Panic Button app voor
mensenrechtenactivisten.
Voor het volledige programma van Dag en
Avond kijk op:
http://www.persvrijheid.nl/programma.html
Bezoekersinformatie
Persmuseum
Zeeburgerkade 10, 1019 HA Amsterdam
T 020-692 88 10
F 020-468 05 05
[email protected]
Wwww.persmuseum.nl
Openingstijden
Dinsdag – vrijdag 10.00 –17.00 uur
Zondag 12.00 –17.00 uur
Het museum is gesloten op zaterdag,
maandag en op feestdagen.
Toegangsprijzen
Volwassenen
13 - 18 jaar, 65+
Groepen vanaf 10 personen
Stadspas
Cultuurkaart / CJP
Studenten met collegekaart
0 - 12 jaar, Museumkaart
ICOM, Vrienden
€ 4,50
€ 3,25
€ 2,50
€ 2,75
€ 2,25
gratis
onderwijsprogramma’s
en rondleidingen
Informatie over en prijzen van onze
onderwijsprogramma’s en rondleidingen
vindt u op www.persmuseum.nl
Bus 65: Vanaf Station Zuid (via
Amstelstation) richting KNSM Eiland,
halte Veelaan. U vind het Persmuseum
aan de kadekant, bij het water. U kunt
zich oriënteren op de vlaggen.
Bus 22: (LET OP! gewijzigde route. Brug
352 is tijdelijk dicht, waardoor bus 22 een
iets andere route rijdt. U kunt uitstappen
bij halte Zeeburgerdijk/Molukkenstraat.)
Vanaf Centraal Station richting Indische
Buurt, halte Veelaan (iedere 20 minuten).
Vertrekhalte Centraal Station is bij de
busstation voor het Victoria Hotel. Loop
naar het gebouw van het Internationaal
Instituut voor Sociale Geschiedenis (groot
grijs pakhuis). Aan de achterzijde van dit
gebouw bevindt zich het Persmuseum.
Tram
Tram 14 naar het Javaplein
(5 minuten lopen)
Tram 10 naar de Van Eesterenlaan
(5 minuten lopen)
Tram 7 naar de Molukkenstraat
(10 minuten lopen)
Meer informatie: www.9292ov.nl
Trein
Vanaf Centraal Station: één van de
hierboven genoemde bussen
Vanaf Station Muiderpoort: lopend (ca.
15 minuten). U loopt de Insulindeweg op
(oostelijke richting) en gaat na ongeveer
500 meter links op de Molukkenstraat.
Deze loopt u af tot u het gebouw van
het Internationaal Instituut voor Sociale
Geschiedenis bereikt (pakhuis recht
voor u). Aan de achterzijde van dit
gebouw bevindt zich het Persmuseum.
Meer informatie: www.ns.nl/reisinfo
Auto
Vanaf de rondweg (A10) afslag Zeeburg
(S114). De borden Zeeburg volgen. Voor
de Piet Heintunnel linksaf, richting Indische Buurt. Bij de eerste stoplichten na
de brug rechtsaf. Vervolgens de tweede
rechts. Bij de rotonde de tweede afslag
nemen (= doodlopend) om op de Zeeburgerkade te komen. Deze geheel uitrijden
(ca. 400 m.), aan het einde bevindt zich
het Persmuseum.
Toegankelijkheid
Het Persmuseum is goed toegankelijk
voor rolstoelgebruikers. Het museum
beschikt over een aangepast toilet en de
expositieruimte bevindt zich op 0-niveau.
Routebeschrijving
Bus
Bus 48 vanaf Station Sloterdijk via
Centraal Station Amsterdam. De bus
neemt een prachtige route langs
het IJ. Rij mee tot halte Borneolaan
en loopt dan verder de C. Van
Eesterenlaan af. Direct over de brug
loopt u links de (Zeeburger) kade op.
Word Vriend
van het
persmuseum!
Amsterdam
Colofon
DE PERSMUS is een uitgave van
het Persmuseum, die mede mogelijk
wordt gemaakt door de Stichting
Vrienden van het Persmuseum.
Redactie:
Paul Arnoldussen, Sjoukje
Posthuma, Henk Schaaf,
Maurits Schmidt, Job Schouten,
Bert Steinmetz
Aan dit nummer werkten mee:
Ruud Broens, Jhim Lamoree,
Gerard Mulder
Vormgeving:
Bildermann.nl
Redactieadres:
Persmuseum
Zeeburgerkade 10
1019 HA Amsterdam
T: 020-6928810
E: [email protected]
DE PERSMUS verschijnt ca. 10 maal
per jaar. Deze krant wordt per e-mail
kosteloos verstrekt aan Vrienden
van het Persmuseum en relaties
van het Persmuseum. Vrienden die
prijs stellen op een papieren editie,
kunnen deze aanvragen. Bij de balie
van het museum zijn ook geprinte
exemplaren te verkrijgen.
© Persmuseum
Op gesigneerde artikelen berust het
auteursrecht. Overname is slechts
toegestaan na toestemming van de
redactie.
En steun de aandacht voor persvrijheid, vrijheid van meningsuiting
en het behoud van het journalistiek erfgoed.
De Stichting Vrienden van het
Persmuseum stelt zich ten doel de
bloei en de naamsbekendheid van het
Persmuseum te bevorderen en extra
inkomsten te verwerven ten behoeve
van collectieaankopen en activiteiten.
Voor minimaal € 50,- per jaar
krijgt u tevens:
• een gratis publicatie/catalogus
U bent al Vriend met een bijdrage
van minimaal € 25,00 per jaar!
U kunt ook Vriend voor het leven
worden door eenmalig een bedrag
van € 500,- te doneren. U geniet
dan altijd van alle voordelen die een
Vriend(in) van het Persmuseum heeft.
Een vriend van het Persmuseum krijgt:
• gratis toegang tot het Persmuseum
• 10% korting op uitgaven
van het Persmuseum
• uitnodigingen voor openingen en
andere speciale activiteiten
• 10 x per jaar het digitale
blad De PersMus
Word of maak nu een Vriend!
Vul het aanvraagformulier in op
www.persmuseum.nl onder
het kopje ‘Vrienden’.
U kunt telefonisch (020-6928810),
of per e-mail ([email protected])
het aanvraagformulier ‘Word of
maak een Vriend’ opvragen.
Een donatie is ook altijd welkom!
Postbank 5761042 t.n.v.
Stichting Vrienden van het
Persmuseum o.v.v. ‘donatie’
Het Persmuseum is hét levendige en
herkenbare landelijke centrum van
de Nederlandse pers en de politieke
prent, met een breed scala aan
activiteiten. Het Persmuseum is uniek
in Nederland. Al meer dan honderd
jaar beijvert het Persmuseum zich om
de geschiedenis, het heden en de
toekomstige ontwikkelingen van de
Nederlandse pers te documenteren, te
bestuderen en toegankelijk te maken.