Pincode 5de editie, GT 4 antwoorden leerboek Boek 4 Hoofdstuk 7: De overheid en ons inkomen Valt het mee of tegen? a Als Yara een appartement koopt moet ze een hypotheek afsluiten. Hiervoor betaalt ze iedere maand een bepaald bedrag. Dit zijn haar vaste lasten. Als ze werkloos raakt kan ze dat bedrag misschien niet meer betalen. b Iedereen betaalt btw. Daarnaast betaalt ‘iedereen’ die werkt ook loon- of inkomstenbelasting. c Omdat ze over haar hypotheek rente betaalt. Een deel van de betaalde hypotheekrente krijgt ze via de Belastingdienst terug van de overheid. Weet je het nog? 1 Voorbeelden: onderwijs, politie, leger, gezondheidszorg, aanleg en onderhoud van wegen. 2 A 3 Voorbeelden: WW-uitkering voor werklozen, WIA-uitkering voor arbeidsongeschikten. 4 De belangrijkste inkomsten van de overheid bestaan uit belastingen. Je kunt deze verdelen in twee groepen: directe belastingen en de indirecte belastingen. Daarnaast ontvangt de overheid ook geld in de vorm van niet-belastingontvangsten, zoals verkoop van aardgas en het opleggen van boetes. 5 D 6 Btw en accijns. 7 D 8 (€ 2,7 - € 16,3) : € 16,3 x 100% = 83,4% daling van het begrotingstekort. 9C 10 a Iris verdient als brutoloon € 320. b Daarop wordt € 31 ingehouden. c Dat is 9,7% van haar brutoloon. 11 Het geld dat op Iris’ loon wordt ingehouden, is bestemd voor belasting en premies voor de sociale zekerheid. 12 €128,52 = 119% > 1% = € 1,08 > 19% = € 20,52 13 Iris heeft belastingen en premies betaald. Deze worden op haar loon ingehouden. Ook heeft zij btw betaald. Al dit geld gaat naar de overheid. 14 De overheid geeft geld uit aan onderwijs en gezondheidszorg. Iris maakt hier ook gebruik van. 7.1 Groeit de economie? 1 Door de economische groei daalt de werkloosheid, bedrijven gaan meer verdienen en werknemers gaan meer verdienen. 2 a In 2010 groeide het bbp met 1,8% en in 2011 met 1,5%. © Noordhoff Uitgevers bv Pincode 5de editie, GT 4 antwoorden leerboek b In 2008 groeide het bbp met 2,0% t.o.v. 2007 In 2008 werd dus meer geproduceerd dan in 2007. c Door de economische crisis zullen bedrijven minder investeren, de werkloosheid zal stijgen en het nationaal inkomen zal dalen. 3 Inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting zijn directe belastingen, omdat deze belastingen rechtstreeks worden betaald aan de overheid. 4 a Door de economische groei verdienen bedrijven meer en moeten ze dus meer vennootschapsbelasting betalen. Werknemers verdienen ook meer en moeten dus meer inkomstenbelasting afdragen. b Door de economische groei hebben mensen meer geld om uit te geven, omdat ze meer verdienen. Over de gekochte producten wordt btw betaald. De btw-inkomsten stijgen. 5 Economische achteruitgang minder afzet minder productie meer werklozen meer uitgaven sociale zekerheid hogere premies lager nettoloon. 6 a Periode van economische achteruitgang. b Als het met de economie niet goed gaat, gaan bedrijven minder produceren en minder investeren, de afzet daalt. De werkloosheid stijgt, omdat werknemers worden ontslagen. Werknemers hebben minder geld te besteden, er wordt minder gekocht, dus de afzet daalt. c De btw-inkomsten en de ontvangen vennootschapsbelasting zullen hierdoor dalen. 7 Door bezuinigingen daalt het tekort op de rijksbegroting en kan de staatsschuld op termijn ook dalen. 8 a De staatsschuld was in 2010 € 382 miljard. 0,04 x € 382 miljard = 15,28 miljard. b De staatsschuld was in 2011 € 406 miljard. € 406 miljard : € 16,5 miljoen = € 24.606 per inwoner. c (€ 347 miljard - € 259 miljard) : € 259 miljard x 100 = 34%. 9 € 406 miljard + € 13 miljard - € 28 miljard = € 391 miljard 10 a € 574 miljard x 60% = € 344 miljard. De staatsschuld in 2010 was € 382 miljard. De staatsschuld bleef dus niet binnen de grenzen van de EMU-afspraken. Of: (€ 382 miljard : € 574 miljard) x 100 = 66,6% van het BBP, dus te hoog. b inkomsten € 240,8 miljard – uitgaven € 272,1 miljard = € 31,3 miljard begrotingstekort € 574 miljard x 0,03 = € 17,2 miljard. Het begrotingstekort was (€ 272,1 miljard - € 240,8 miljard = ) € 31,3 miljard en bleef dus ook niet binnen de grenzen van de EMU-afspraken. 11 a Minimaal € 15 miljard. b Je loopt als belegger weinig risico. De Nederlandse overheid staat wereldwijd bekend als betrouwbaar in het betalen van rente op leningen. c Eigen antwoord. Denk hierbij ook aan wat je op dit moment (risicovrij) op een gewone spaarrekening aan rente krijgt bij de bank. d € 15 miljard x 0,025 = € 375 miljoen rente. 7.2 Hoeveel belasting betaal je? 12 Een financieel adviseur heeft veel kennis over financiële zaken en kan Yara adviseren over inkomsten en belastingen. 13 Loonheffing – premies volksverzekeringen = loonbelasting € 76,24 - € 68,47 = € 7,77 loonbelasting 14 4 – 3 – 1 – 2 15 a 0,55% = 0,0055 x € 178.000 = € 979 eigenwoningforfait © Noordhoff Uitgevers bv Pincode 5de editie, GT 4 antwoorden leerboek b € 162.000 x 0,0475 = € 7.695 hypotheek rente c € 979 - € 7.695 = - € 6.716 daling van haar belastbaar inkomen 16 a € 216.000 x 0,0055 = € 1.188 eigenwoningforfait b Loon € 32.500 + eigenwoningforfait € 1.188 - € 4.800 rente = € 28.888 belastbaar inkomen 17 a € 33.436 - € 18.628 = € 14.808 b 41,95% c 0,4195 x € 14.808 = € 6.211 d belasting schijf 1 € 6.147 + belasting schijf 2 € 6.211 = € 12.358 18 a € 55.694 - € 33.436 = € 22.258 b 42% c 0,42 x € 22.258 = € 9.348 d belasting schijf 1 € 6.147 + belasting schijf 2 € 6.211 + belasting schijf 3 € 9.348 = € 21.706 19 a 0,33 x € 15.000 = € 4.950 b € 26.000 - € 18.628 = € 7.372 x 0,4195 = € 3.092 + € 6.147 = € 9.239 c € 47.500 - € 33.436 = € 14.064 x 0,42 = € 5.906 + € 12.358 = € 18.264 d € 80.000 - € 55.694 = € 24.306 x 0,52 = € 12.639 + € 21.706 = € 34.345 20 a € 6.000 x 0,52 = € 3.120 b € 1.652 x 0,33 = € 545 21 a (€ 14.000 : € 40.000) x 100 = 35% (€ 17.000 : € 50.000) x 100 = 34% (€ 25.000 : € 75.000) x 100 = 33% b Er is hier geen sprake van een progressief tarief. Het belastingpercentage wordt hier lager naarmate het inkomen toeneemt. 7.3 Krijg je nog iets terug? 22 Inkomsten uit werk en eigen woning. 23 a Yara hoeft een belasting te betalen in box 3. Het bedrag op haar spaarrekening is lager dan het heffingvrij vermogen. b € 26.340 + € 52.360 = € 78.700 vermogen c € 78.700 - € 21.200 = € 57.500 belastbaar vermogen 24 a € 6.400 x 0,04 = € 256 denkbeeldige opbrengst b € 256 x 0,30 = € 76 belasting (bij belastingen mag je de bedragen in je eigen voordeel op helen afronden) c € 6.400 + € 21.200 = € 27.600 totaal vermogen 25 € 6.400 x 0,012 = € 76 26 € 31.500 + € 34.640 = € 66.140 - € 42.400 = € 23.740 x 0,012 = € 284 27 Algemene heffingkorting € 1.987 + arbeidskorting € 1.574 + alleenstaande ouderkorting € 931 = € 4.492 28 a Algemene heffingkorting € 1.987 + arbeidskorting € 1.574 = € 3.561. b Belasting box 1 € 10.451 + belasting box 3 € 76 = € 10.527 – heffingskortingen € 3.561 = € 6.966 verschuldigde inkomstenbelasting. 29 a Als je een hogere arbeidskorting hebt hoef je minder belasting te betalen. Arbeidskorting is een heffingskorting en vermindert het bedrag dat je aan inkomstenbelasting moet betalen. b Om ouderen te stimuleren te (blijven) werken. © Noordhoff Uitgevers bv Pincode 5de editie, GT 4 antwoorden leerboek 30 a 8 x € 3,85 = € 30,80 x 40 = € 1.232 + € 419,37 = € 1.651,37 b De belasting die Maya moet betalen is ongeveer een derde van € 1.651,37, dus € 550. Dit is veel minder dan de heffingskortingen die voor Maya gelden (totaal € 3.561). 31 a Bij de loonheffing is geen rekening gehouden met de bijlessen die Mevrouw De Jong heeft gegeven. b Te betalen inkomstenbelasting € 4.387 – al betaalde loonheffing € 2.771 = € 1.616. c Iedereen met een inkomen betaalt daarover inkomstenbelasting. Na afloop van een jaar doe je aangifte van je inkomsten. Aan de fiscus moet je inkomstenbelasting betalen. Als er in het afgelopen jaar loonheffing op je loon is ingehouden, wordt dat verrekend met de inkomstenbelasting die je moet betalen. 32 a Yara heeft te weinig inkomen uit vermogen (spaargeld en beleggingen). b Belasting box 1 € 8.589 – heffingskortingen € 3.561 = € 5.028 verschuldigde inkomstenbelasting. c Yara krijgt belasting terug betaalde loonheffing € 5.160 – verschuldigde inkomstenbelasting € 5.028 = € 132. 7.4 Is het eerlijk verdeeld? 33 Loonheffing en inkomstenbelasting. 34 1 De gemeente levert een dienst: gebruik van parkeerplaats. 3 De gemeente levert een goed: een uittreksel gba. 35 a ja b nee c nee 36 a € 376 b € 376 : 12.000 = 3,1 cent c € 1.060 : 24.000 = 4,4 cent d De vader van Yara is minder geld kwijt aan de brandstof: lpg is goedkoper dan benzine. 37 Eigen mening. Omdat je als eigenaar van een auto gebruik maakt van de wegen, betaal je motorrijtuigenbelasting. Hier wordt dus het profijtbeginsel toegepast, ook volgens Yara. Niet iedereen maakt evenveel gebruik van de wegen. Dat kan wel als je moet betalen voor elke gereden kilometer. De vader van Yara vindt dat hier het profijtbeginsel geldt. 38 a In land A betaalt iedereen 25% en in land D betaalt iedereen 30%. b In land C. 39 a In Nederland zorgt de overheid voor herverdeling van de inkomens. b Grote welvaartsverschillen kunnen leiden tot sociale onrusten in een land. 40 a (€ 32.500 - € 24.700) : € 32.500 x 100 = 24% b (€ 23.000 - € 15.640) : € 23.000 x 100 = 32% c Een progressief belastingtarief. Hierboven is daar dus geen sprake van. 41 a (€ 500 : € 2.000) x 100 = 25% b (€ 1.400 : € 4.000) x 100 = 35% c Hier is sprake van nivellering, omdat het brutoloon van Mevr. Kavak twee keer zo hoog is als dat van Yara, maar het nettoloon minder dan twee keer zo hoog is. Mevr. Kavak betaalt procentueel meer loonheffing dan Yara. Nivellering zorg voor de verkleining van de inkomensverschillen. 42 a Yara gaat er (€ 200 : € 2.000) x 100 = 10% op achteruit. © Noordhoff Uitgevers bv Pincode 5de editie, GT 4 antwoorden leerboek b Mevrouw Kavak gaat er (€ 200 : € 4.000) x 100 = 5% op achteruit. c Het inkomen van Mevrouw Kavak is € 3.800 en dat van Yara € 1.800. Het inkomen van mevr. Kavak is dus meer dan twee keer zo hoog. d Hier is sprake van denivellering. 43 a Hier is sprake van nivellering. b Hier is sprake van geen verandering in de inkomensverhouding. c Hier is sprake van nivellering. d Hier is sprake van nivellering. Herhalingsopgaven Paragraaf 7.1 H1 a De staatsschuld neemt toe als het Rijk minder aflost dan leent. b Door het betalen van rente verandert de staatsschuld niet. H2 D H3 Lagere inkomstenbelasting consumenten gaan meer besteden bedrijven maken meer winst bedrijven betalen meer belasting staatsschuld daalt. H4 0,6 x € 615,1 miljard = € 369,1 miljard mag de staatsschuld zijn voldoet niet aan de eisen; de staatsschuld is € 424,4 miljard 0,03 x € 615,1 miljard = € 18,5 miljard mag het begrotingstekort zijn voldoet wel aan de eisen : overheidsinkomsten € 217,5 miljard – overheidsuitgaven € 233,4 miljard = € 15,9 miljard tekort H5 Over de staatsschuld moet rente betaald worden. Hoe lager de schuld hoe minder rente er betaald hoeft te worden. Paragraaf 7.2 H6 B H7 Monica kan belasting terugkrijgen. € 1.286 - € 1.173 = € 113. H8 a € 215.000 x 0,008 = € 1.720 b Janiks belastbaar inkomen stijgt als gevolg van het eigenwoningforfait. H9 a € 163.000 x 0,0525 = € 8.557,50 b Janiks belastbaar inkomen daalt als gevolg van de betaalde hypotheekrente. H10 Een progressief tarief wil zeggen dat het belastingpercentage hoger wordt naarmate het inkomen toeneemt. H11 € 41.850 – € 32.100 = € 9.750 x 0,42 = € 4.095 + € 11.740 = € 15.835 H12 € 1.260 x 0,42 = € 529 Paragraaf 7.3 H13 € 13.064 + € 26.581 = € 39.645 - € 21.200 = € 18.445 H14 a € 18.445 x 0,04 = € 737,80 x 0,3 = € 221 b € 18.445 x 0,012 = € 221 © Noordhoff Uitgevers bv Pincode 5de editie, GT 4 antwoorden leerboek H15 a € 5.921 + € 37 = € 5.958 - € 2.060 = € 3.898 b Rosanne moet € 3.898 aan de Belastingdienst betalen. Er is al € 2.714 loonheffing ingehouden. Rosanne moet dus nog € 3.898 - € 2.714 = € 1.184 bijbetalen. Paragraaf 7.4 H16 a Solidariteitsbeginsel. b Draagkrachtbeginsel. c Profijtbeginsel. H17 € 80 x 4 = € 320 H18 Kale prijs € 0,559 + accijns € 0,720 = € 1,279 x 0,19 = € 0,243 btw. € 0,720 + € 0,243 = € 0,963 gaat naar de overheid. Dit is in procenten: (€ 0,963 : € 1,522) x 100 = 63,3% H19 Het bezit van een auto zelf is niet nadelig voor het milieu. Wel als je ermee gaat rijden. Het bezit van een auto levert de overheid veel geld op: autobezitters betalen motorrijtuigenbelasting en, als er een nieuwe auto wordt aangeschaft, bpm. Als het bezit van een auto zo duur wordt dat minder mensen een auto kopen zal de overheid minder inkomsten hiervan hebben. H20 € 1.016 : 2 = € 508 motorrijtuigenbelasting. € 508 Over voor benzine. Met 1 liter benzine kan Christian 15 kilometer rijden. 1 Liter benzine kost € 1 extra. Christian kan dus maximaal 15 x 508 = 7.620 kilometer rijden. H21 a Dit zorgt voor nivellering. b Dit zorgt voor nivellering. c Dit zorg voor denivellering. H22 Als iedereen evenveel inkomen krijgt wordt niemand uitgedaagd om harder te werken voor een hoger inkomen. Hierdoor dalen de uitgaven. Er worden minder producten aangeschaft en er wordt minder gebruik gemaakt van diensten. De totale productie neemt af, de werkloosheid stijgt en het nationaal inkomen daalt. © Noordhoff Uitgevers bv
© Copyright 2024 ExpyDoc