View online - Universiteit Gent

UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
De impact van de crisis op
sociaaldemocratische partijen in Europa
Wetenschappelijke verhandeling
aantal woorden: 19.871
BEN COHEN
MASTERPROEF EU-STUDIES
PROMOTOR: PROF. DR. JAN ORBIE
COMMISSARIS: BREGT SAENEN
COMMISSARIS: DR. FERDI DE VILLE
ACADEMIEJAAR 2012 – 2013
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
Abstract
Deze wetenschappelijke verhandeling over de sociaaldemocratische ideologie start vanuit het idee
van ‘de derde weg’ zoals deze gepresenteerd werd door Anthony Giddens in 1998. Dit ideologisch en
programmatisch partijprofiel werd dominant binnen de sociaaldemocratische partijen na de crisissen
van de jaren ’70 en ’80. Wij vragen ons af of de crisis sinds 2008 ook een transformatie van de
sociaaldemocratische partijideologie teweegbrengt en hoe de aan- of afwezigheid van deze
transformatie de electorale scores van de sociaaldemocratische partijen beïnvloedt. Door een
uitgebreide literatuurstudie waarin we de theorie van Giddens en kritieken hierop combineren met
de analyse van de crisis door Fritz Scharpf, komen we tot de conclusie dat het (neoliberale)
consensusmodel – waarop de derde weg steunt – door de crisis transformeert in een conflictmodel.
Daaruit leiden we af dat de crisis een negatieve impact zou moeten hebben op de electorale scores
van sociaaldemocratische partijen in Europa indien zij vasthouden aan de derde weg. Omgekeerd zou
er een positieve impact moeten zijn indien zij een linkser programma naar voor schuiven met
alternatieven voor het Europese neoliberale besparingsbeleid. Deze hypotheses worden vervolgens
getest en bevestigd in een comparatief onderzoek naar de evolutie van de sociaaldemocratische
partijen en de daarmee gepaard gaande verkiezingsuitslagen in Nederland, Duitsland, Spanje,
Griekenland en Frankrijk. We komen uiteindelijk tot de conclusie dat de crisis wel degelijk een
polarisatie van het electoraat in de hand werkt waardoor de sociaaldemocratische partijen
genoodzaakt zijn om hun partijideologie te herzien.
Kernwoorden: comparativisme, ‘derde weg’, Europese integratie, politieke filosofie, politieke partijen,
sociaaldemocratie, sociaal constructivisme
Ben Cohen
1
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
Inhoud
Onderzoeksopzet..................................................................................................................................... 4
Inleiding ............................................................................................................................................... 4
Methodologie ...................................................................................................................................... 5
Sociaaldemocratie ................................................................................................................................... 7
Een beknopte geschiedenis ................................................................................................................. 7
De derde weg ...................................................................................................................................... 7
Crisis van de sociaaldemocratie ...................................................................................................... 8
Centrale ideeën ............................................................................................................................... 9
De derde weg in Europa ................................................................................................................ 11
Eurocrisis ....................................................................................................................................... 12
Besluit en hypotheses ....................................................................................................................... 16
Praktijkonderzoek.................................................................................................................................. 18
Nederland .......................................................................................................................................... 18
Politiek landschap.......................................................................................................................... 18
Evolutie sociaaldemocratische partij ............................................................................................ 18
Verkiezingsuitslagen ...................................................................................................................... 20
Besluit ............................................................................................................................................ 21
Duitsland ........................................................................................................................................... 22
Politiek landschap.......................................................................................................................... 22
Evolutie sociaaldemocratische partij ............................................................................................ 22
Verkiezingsuitslagen ...................................................................................................................... 23
Besluit ............................................................................................................................................ 25
Spanje ................................................................................................................................................ 26
Politiek landschap.......................................................................................................................... 26
Evolutie sociaaldemocratische partij ............................................................................................ 26
Verkiezingsuitslagen ...................................................................................................................... 28
Besluit ............................................................................................................................................ 30
Ben Cohen
2
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
Griekenland ....................................................................................................................................... 31
Politiek landschap.......................................................................................................................... 31
Evolutie sociaaldemocratische partij ............................................................................................ 31
Verkiezingsuitslagen ...................................................................................................................... 33
Besluit ............................................................................................................................................ 35
Frankrijk ............................................................................................................................................. 36
Politiek landschap.......................................................................................................................... 36
Evolutie sociaaldemocratische partij ............................................................................................ 36
Verkiezingsuitslagen ...................................................................................................................... 39
Besluit ............................................................................................................................................ 41
Conclusie ............................................................................................................................................... 42
Epiloog ................................................................................................................................................... 44
Bibliografie ............................................................................................................................................ 46
Ben Cohen
3
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
Onderzoeksopzet
Inleiding
Na de Tweede Wereldoorlog kende de sociaaldemocratische ideologie een enorm succes. In die mate
zelfs, dat er sprake was van een sociaaldemocratische consensus. Het keynesianisme was het
wondermiddel voor de vrije markt en stimuleerde een ongekende economische vooruitgang. Na de
economische crisissen van de jaren ‘70 en ’80 belandden sociaaldemocratische partijen in een
bestaanscrisis. Keynesiaanse maatregelen bleken niet meer te werken en conservatieve partijen
boekten succes met neoliberale maatregelen. De sociaaldemocratische consensus was doorbroken
en partijen gingen op zoek naar een nieuwe weg die voor een grote groep kiezers aantrekkelijk was.
Academisch onderzoek naar sociaaldemocratische partijen en ideologie in Europa werd in de jaren
‘90 en begin de jaren 2000 gedomineerd door onderzoek naar de derde weg. Dit ideologisch en
programmatisch partijprofiel werd vooral bekend dankzij het werk van Anthony Giddens (The Third
Way, 1998). Hij gaat ervan uit dat door globalisering de links-rechts breuklijn verouderd is en
arbeiders, middenklasse en bedrijven hetzelfde primaire belang hebben: omgaan met nieuwe
politieke problemen die globalisering met zich meebrengt. De meningsverschillen tussen groepen
over hoe om te gaan met deze problemen zijn niet te vatten in het conflict tussen socialisten en
kapitalisten. Partijen kunnen niet meer rekenen op een politieke klasse als electoraal blok. Hierin ligt
een potentieel voor consensus en politieke steun: een grote middenklasse. Met andere woorden: er
zijn volgens Giddens geen politieke klassen meer en er is een globale consensus over het gemengd
kapitalisme als economisch systeem. Met de economische crisissen van de jaren ‘70 en ’80 en de val
van de Sovjet-Unie zijn de alternatieven weggeveegd. Dit houdt geen waardeoordeel in over de
wenselijkheid van dit systeem, maar is een ‘objectieve’ waarneming. Sociaaldemocratische partijen
dienen volgens Giddens pragmatisch te zijn en zich te schikken naar de neoliberale consensus. Op
deze manier zouden ze een positieve visie genereren op globalisering en daarbij een rol spelen als
progressieve tegenkracht voor conservatieve partijen (Giddens, 1998).
Het spreekt voor zich dat de derde weg minstens evenveel tegenstanders als voorstanders heeft en
een stroom van academische en politieke kritiek genereerde. Toch kan niemand het electoraal
succes van derdewegpolitici zoals bijvoorbeeld Clinton of Blair ontkennen. Ook in West-Europa kende
de derde weg een groot succes. Deze thesis onderzoekt de evolutie van de derde weg in de eurozone
en tracht aan het debat rond deze evolutie van de sociaaldemocratische ideologie bij te dragen door
een recente ontwikkeling op te nemen: de financieel-economische crisis sinds 2008. We vragen ons
af wat de impact van de crisis is op de sociaaldemocratische partijen. De dagelijkse media toont ons
dat deze crisis verschillende lagen van de bevolking op een andere manier treft, waardoor het links
versus rechts conflict weer op de politieke voorgrond komt. De neoliberale consensus lijkt
doorbroken en sociaaldemocratische partijen kunnen zich weer links van het centrum plaatsen.
Ben Cohen
4
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
Methodologie
Ons onderzoek bestaat uit twee delen. In ons eerste deel (sociaaldemocratie) doen we een
uitgebreide literatuurstudie naar de derde weg. We vertrekken vanuit de belangrijkste auteur die het
voor dit concept opnam: Anthony Giddens. We onderwerpen zijn theorie aan zoveel mogelijk
verschillende kritieken en combineren deze vervolgens met de bespreking van de financieeleconomische crisis door Fritz Scharpf (2011). Hierdoor komen we aan hypotheses voor het tweede
deel (praktijkonderzoek). Om te zien of de hypotheses bevestigd worden, onderzoeken we 5 landen:
Nederland, Duitsland, Spanje, Griekenland en Frankrijk. Deze landen zijn gekozen op basis van
volgende criteria:
1. Het onderzochte land moet lid zijn van de Europese Monetaire Unie (EMU).
2. Er moet ten minste één nationaal verkiezingsmoment zijn geweest sinds het uitbreken van
de crisis (sinds 2008).
3. Er moet een combinatie zijn van landen waarin de sociaaldemocratische partij verlinkst is en
waarbij de sociaaldemocratische partij vasthoudt aan de derde weg.
4. Er moet een combinatie zijn van landen die veel en weinig onder de crisis te lijden hebben.
Dit laatste criterium is nodig omdat onze onafhankelijke variabele niet geheel onafhankelijk is. De
crisis heeft op alle landen een impact gehad, ons onderzoek kan dus toegepast worden op alle EMU
landen, maar toch is deze impact niet dezelfde op alle landen. Sommige economieën hebben zwaar
te lijden gehad als direct gevolg van de crisis, andere landen voelden de crisis in mindere mate en/of
indirect door hun bijdrage aan het Europees Financieel Stabiliteitsfonds (EFSF) of het Europees
Stabiliteits Mechanisme (ESM). Om dit criterium te duiden nemen we voor elk land op wat de impact
van de crisis was op de economie (uitgedrukt in gemiddelde jaarlijkse groei van het BBP) en of zij
steun verkregen uit het EFSF of het ESM. Daarenboven hebben we uit een eerste indruk van de
dagelijkse media reeds een kleine hypothese gemaakt of de partij al dan niet verlinkst is.
Land
Nederland
Duitsland
Spanje
Griekenland
Frankrijk
1
Verkiezingsjaren
sociaaldemocratische
SD partij
tijdens crisis
partij
verlinkst?
2010
2012
2009
2008
2011
2009
2012
2012
PvdA
SPD
PSOE
PASOK
PS
groei in %BBP
Steun uit
jaar vóór
EFSF
verkiezingen
1
ontvangen?
Nee
-3.7 (2009)
Nee
Ja
1,0 (2011)
Nee
Nee
1,1 (2008)
Nee
Nee
3.5 (2007)
Nee
Nee
-0,3 (2010)
Ja
Nee
-0.2 (2008)
Nee
Nee
-7,1 (2011)
Ja
Ja
1,7 (2011)
Nee
http://epp.eurostat.ec.europa.eu/tgm/table.do?tab=table&init=1&plugin=1&language=en&pcode=tec00115
Ben Cohen
5
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
We merken op dat er geen Oost-Europese landen opgenomen zijn, ondanks dat er wel enkele
hiervan participeren in de Euro. Dit is omdat deze landen niet dezelfde derdewegevolutie hebben
meegemaakt na de val van de Sovjet-Unie (wat niet betekent dat er geen derdewegpartijen zijn,
enkel dat we niet dezelfde hypothesen kunnen maken voor deze landen). We gebruiken nationale en
geen Europese verkiezingen omdat de politieke participatie voor deze laatste in de meeste Europese
landen heel laag is, waardoor deze verkiezingen een vertekend beeld kunnen geven2.
Voor elk land schetsen we eerst een beeld van het politiek landschap, d.w.z. welke partijen er actief
zijn. Vervolgens bespreken we de evolutie van de sociaaldemocratische partij. Hierbij proberen we
vooral een antwoord te formuleren op de vraag of de sociaaldemocratische partij al dan niet de
derde weg heeft gevolgd en of zij verlinkst is tijdens de crisis. We hebben vooral aandacht voor de
verschillende partijleiders en hun standpunten. Als laatste kijken we naar de verkiezingsuitslagen.
We opteren bij het analyseren van deze verkiezingsuitslagen voor een combinatie van kwantitatieve
en kwalitatieve technieken. Dit heeft als voordeel dat we meer rekening kunnen houden met de
contingenties die in elk land een rol spelen: waarover gaan de verkiezingen en wie dingt er mee naar
de macht? Zoals hierboven gezegd moeten we ervan bewust zijn dat er in elk land meer thema’s op
de verkiezingen kunnen wegen dan enkel de sociaaleconomische.
Aangezien dit onderzoek een relatief nieuw fenomeen bestudeert, zijn we voor de bespreking van de
evoluties in de verschillende landen grotendeels afhankelijk van journalistieke bronnen. Dit hoeft
geen nadeel te zijn aangezien de perceptie van de kiezer ook op deze bronnen steunt. Indien er
wetenschappelijke bronnen aanwezig zijn, worden deze ook gebruikt. Dit is vooral het geval voor de
bespreking van evoluties die zich vóór de crisis voltrokken.
2
http://www.europarl.europa.eu/aboutparliament/en/000cdcd9d4/Turnout-%281979-2009%29.html
Ben Cohen
6
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
Sociaaldemocratie
Een beknopte geschiedenis
De sociaaldemocratische ideologie ontstond in de tweede helft van de 19de eeuw als reactie op het
vrije liberalisme. Globalisering, vrije handel en concurrentie op de arbeidsmarkt hadden geleid tot
ongelijkheid, sociaal verval en individualisering. De vraag die de ‘vaders’ van deze ideologie zich
stelden, was of het nastreven van economische groei wel leidde tot meer geluk voor de bevolking
zoals de liberale doctrine voorschreef. Daarenboven waren zij ook niet tevreden met het marxisme,
dat wel een goed alternatief bevatte voor kapitalisme (socialisme), maar weinig te zeggen had over
het transformeren van het systeem of hoe socialistische partijen konden helpen. Twee strekkingen
stonden hier lijnrecht tegenover elkaar: het revolutionisme (Lenin) en het reformisme (Bernstein).
Terwijl het eerste furore maakte in Rusland (Russische revolutie, 1917), ontpopte het laatste zich in
verschillende West-Europese landen na de tweede wereldoorlog. Het kernidee was dat de vrije
markt het beste middel was voor economische welvaart, maar dat er een sterke staat nodig was om
het kapitalisme te ‘temmen’. Economische groei was dus een middel en geen doel op zich. Daarbij
werd er aanspraak gemaakt op gelijkheid als alternatief voor liberaal individualisme of de
marxistische klassenstrijd (Berman, 2007).
Na de tweede wereldoorlog werd deze ‘vredevolle’ ideologie snel de basis voor democratieën in
West-Europa. Het was een alternatief voor het laissez-faire liberalisme dat de oorzaak was van de
economische crisis net daarvoor. Sociaaldemocratie trok de economische en politieke rijkdom van
het proletariaat op en werd zo een synoniem voor welvaartstaat, de basis van de politieke consensus
na de tweede wereldoorlog (De Vos, 2003). De sociaaldemocratische partijen werden echter het
slachtoffer van hun eigen succes. Verschillende andere partijen namen veel van hun ideeën over,
waardoor de sociaaldemocratische partijen het moeilijk hadden zich te onderscheiden. Daarenboven
waren de ‘vaders’ ervan tijdens de oorlog gestorven of geëmigreerd, waardoor er in Europa een
ideologisch tekort was tijdens de tweede helft van de 20ste eeuw. Dit werd vooral pijnlijk duidelijk
toen nieuwe economische problemen opdoken in de jaren ‘70 en ‘80, waar de sociaaldemocraten
geen antwoord op hadden en zich moesten scharen achter neoliberale ideeën (Berman, 2007).
De derde weg
Op het einde van de 20ste eeuw zochten de sociaaldemocratische partijen naar nieuwe manieren om
een sterk economisch beleid te combineren met de moderne welvaartsstaat. De crisissen van de
jaren ‘70 en ‘80 hadden de tekortkomingen van het keynesianisme aangetoond; de maatregelen die
deze school voorlegde, bleken geen voldoende antwoord om uit de crisis te komen. Een
transformatie van de sociaaldemocratische ideologie was het gevolg. Het antwoord werd gevonden
in het derdewegsocialisme (Green-Pedersen & van Kersbergen, 2002). In de Verenigde Staten van
Amerika werd deze ideologische verschuiving een succes met de electorale overwinning van Bill
Ben Cohen
7
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
Clinton en zijn achterban, de ‘New Democrats’. Deze partijtransformatie diende als inspiratiebron
voor ‘New Labour’ onder Tony Blair in het VK (Giddens, 1998).
Crisis van de sociaaldemocratie
De crisis van de sociaaldemocratie in de tweede helft van de 20ste eeuw heeft verschillende aan
elkaar gerelateerde oorzaken (Delwit, 2005):

Dood van het economisch socialisme als alternatief voor het kapitalisme.

Falen van het Keynesianisme tijdens de crisissen van de jaren 1970 en ’80.

Verkleinen van het aandeel semi- en ongeschoolde werkkrachten op de arbeidsmarkt.

Groei van een ‘nieuwe’ middenklasse van geschoolde werknemers.

Erosie
van
de
traditionele
relaties
van
de
sociaaldemocratische
partijen
en
vakbondsorganisaties.

Opkomst van de postmaterialistische samenleving en daaraan gerelateerde ‘new politics’ en
partijen.
In essentie moesten de sociaaldemocratische partijen hun ideologisch en programmatisch profiel
aanpassen aan het veranderende electoraat (Callaghan, 2005). Het resultaat van deze transformatie
is het best gekend onder de naam ‘The Third Way’ naar het werk van Anthony Giddens, maar hij is
noch de uitvinder van deze term, noch heeft hij een monopolie op de inhoud ervan3 (Giddens, The
Third Way, 1998). Desalniettemin zullen wij de term ‘derde weg’ blijven gebruiken als verzamelterm
voor het programmatisch en ideologisch profiel van sociaaldemocratische partijen waarop de in dit
hoofdstuk besproken transformatie van toepassing is.
Voordat we verder het werk van Giddens onderzoeken, is het belangrijk te begrijpen dat de
transformatie in de praktijk een werk van lange adem is. De derde weg was reeds ingeslagen door
sociaaldemocraten als Clinton in de VSA, Kok in Nederland en Mitterand in Frankrijk en is pas
achteraf door politici en academici (met name Giddens) geformuleerd als politieke filosofie (De Vos,
2003). Zoals hierboven aangegeven is de derde weg de consolidatie van het programmatisch en
ideologisch profiel van de sociaaldemocratische partijen met hun veranderende electoraat
(Moschonas, 2005). Door het verkleinende aandeel van semi- en ongeschoolde arbeiders in de
maatschappij probeerden de partijen een ander electoraat aan te spreken, met name de groeiende
gegoede middenklasse. Deze middenklasse had geen eenzijdige positie in de breuklijn tussen kapitaal
en arbeid. Zij was niet eenzijdig ‘links’ of ‘rechts’. Enerzijds stond de middenklasse niet vijandig
tegenover georganiseerde arbeid (hoog aandeel in vakbondslidmaatschap), anderzijds reageerde zij
anders dan de laag geschoolde arbeider op de neoliberale globalisering. Ter verduidelijking:
geografische mobiliteit en mobiliteit van kapitaal leidden tot meer concurrentie tussen staten.
3
Andere termen zijn bijvoorbeeld ‘social democratic neo-liberalism’ (Ryner), ‘Der neue Mitte’ (Schröder) of
‘leftist realism’ (Bernstein).
Ben Cohen
8
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
Belastingen op kapitaal en arbeidskosten moesten bijgevolg internationaal competitief zijn, wat
herverdelende belastingssystemen onder druk zette. De middenklasse voelde zich uit angst voor
welvaartsverlies minder geneigd solidair te zijn met ongeschoolde arbeiders en een groeiend aantal
werklozen. Liberale partijen waren voor hen een aantrekkelijk alternatief (Callaghan, 2005). Om dit
electoraat
aan
te
spreken
moesten
sociaaldemocratische
partijen
zich
buiten
de
sociaaldemocratische traditie transformeren en meer neoliberale ideeën opnemen om zo te
evolueren naar een brede catch-all partij die zowel de arbeidersklasse als de middenklasse kon
aanspreken (Moschonas, 2005).
Centrale ideeën
De centrale ideeën van de ‘nieuwe’ sociaaldemocratie vinden we terug in ‘The Third Way’ van
Anthony Giddens (1998). Hij noemt de ideologie een derde weg in die zin dat het een weg is die het
klassieke links rechts debat probeert te overstijgen. Of met de woorden van Giddens:
“I shall take it a ‘third way’ refers to a framework of policy making that seeks to adapt social
democracy to a world which has changed fundamentally over the past two or three decades. It is a
third way in the sense that it is an attempt to transcend both old style social democracy and
neoliberalism” (Giddens, 1998, p. 26).
In Giddens zijn argument staan verder twee slogans centraal: ‘geen rechten zonder
verantwoordelijkheid’ en ‘geen autoriteit zonder democratie’.4
De eerste betekent dat marktdiscipline gevolgd wordt. Enkel zij die hun economische
verantwoordelijkheden opnemen kunnen rechten genieten. Giddens zet zich met deze uitspraak af
tegen het linkse ‘negatieve’ idee van de welvaartsstaat. Volgens hem gaat die visie uit van
incapabele/oude/zieke/ijdele mensen die bescherming moeten genieten via een sociaal vangnet.
Giddens pleit daarentegen voor een positieve maatschappij die uitgaat van capabele, gezonde,
autonome en opgeleide mensen die initiatief nemen. De welvaartsstaat moet omgevormd worden
tot investeringsstaat en de rol van de overheid is daarbij die van een risicomanager via maatregelen
aan aanbodzijde zoals belastingsvrijstelling voor pensioensparen en opleidingen voor de
arbeidsmarkt (Giddens, 1998). Deze kernleuze van het manifest is in essentie de acceptatie van de
vrije markt als economisch systeem.
Dat Giddens (en de politici die hem voorgingen) zo gemakkelijk de neoliberale visie op de vrije markt
overnamen komt door hun structureel deterministische visie op globalisering. Dit wil zeggen dat de
effecten van globalisering gezien worden als gevolg van de materiële realiteit van globalisering, een
onontkoombare economische logica die zich buiten de controle van ons handelen en politieke keuzes
4
No rights without responsibility, No authority without democracy
Ben Cohen
9
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
bevindt. Door deze ‘objectieve’ globalisering versmelten de belangen van arbeiders met deze van
bedrijven, namelijk: het hoofd bieden aan internationale concurrentie (De Vos, 2003).
Deze visie stoot in academische kringen op heel wat kritiek, vooral vanuit constructivistische hoek.
Hay en Rosamond (2002) schrijven de gevolgen van globalisering toe aan de gepercipieerde
globalisering. Globalisering is dus niet objectief, maar wordt benaderd als agency. Het is zelf het
gevolg van menselijk handelen en houdt politieke keuzes in. De gevolgen van globalisering zijn dus
een self-fulfilling prophecy: door aan te nemen dat globalisering automatisch leidt tot meer
concurrentie en kapitaalvlucht dragen regeringsleiders via neoliberale maatregelen zelf bij tot
globalisering (Hay & Rosamond, 2002; De Vos, 2003).
Giddens doet met zijn tweede slogan eigenlijk net hetzelfde voor democratie. Volgens Giddens is een
positieve reactie op de globalisering noodzakelijk. Deze reactie komt in de vorm van subsidiariteit en
een vergevorderde democratisering van de maatschappij. Door de verregaande sociaaleconomische
impact van de vrije markt worden alle thema’s gesocialiseerd. Er is dus geen plaats voor
technocratisch en puur wetenschappelijk beleid zoals dit in de naoorlogse sociaaldemocratische
landen gebeurde ten gevolge van het ideologisch tekort. Het bewijs van deze socialisering wordt
volgens Giddens aangetoond door de populariteit van nieuwe NGO’s ten opzichte van traditionele
verenigingen (Giddens, The Third Way, 1998). Dit is een duidelijke toenadering van de ideologie tot
de nieuwe gegoede middenklasse die meer interesse toont voor postmaterialistische politiek
(Callaghan, 2005). Deze verregaande democratisering is dus nodig omdat zelfs de markt niet
ontsnapt aan de ‘socialisering’ van de maatschappij. De markt is geen exacte wetenschap, maar een
sociale wetenschap, gedicteerd door de opinies en gevoelens van mensen. De problematiek onttrekt
zich, volgens Giddens, van het klassieke rechts-links debat en moet dus op een inclusievere manier
gevoerd worden (Giddens, 1998).
Ryner (2010) merkt op dat de eerste pijler van Giddens de tweede ondermijnt. Door mee te gaan in
het liberale marktdenken ondermijnt Giddens enkele basisrechten die noodzakelijk zijn voor de
verregaande democratisering die hij voorstelt.
“As Martha Nussbaum has suggested, the social democratic norms of decommodification and welfare
universalism constitute the modern form of provision of this leisure, which could potentially be given
deliberative- democratic content. But it is exactly this that Giddens’ principle of ‘No rights without
responsibilities’ would undermine with social relations characterised by commodification,
privatization and means testing.” (Ryner, 2010, pp. 556-557)
Volgens Ryner moet voor extensieve participatie in de democratie eerst enkele basisrechten voor
iedereen vervuld zijn opdat elke burger de tijd en de mogelijkheid zou hebben zich in het
democratisch debat te mengen. ‘Geen rechten zonder verantwoordelijkheid’ zorgt er volgens hem
voor dat enkel elites kunnen participeren. Dit probleem wordt misschien nog het duidelijkst uitgelegd
Ben Cohen
10
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
door Chantal Mouffe (1998). Zij stelt dat sociaaldemocratische partijen de strijd voor gelijkheid
voorstellen als zijnde voltooid, waardoor er geen conflicten meer zijn die onverenigbaar zijn. Het
conflictmodel – de premisse van de politiek – wordt zo een consensusmodel. Dit is een neoliberale
visie op politiek: belangenconflicten tussen elites op neutraal terrein die opgelost kunnen worden
door dialoog en daaruit volgend compromis (Mouffe, 1998; De Vos, 2003). De derde weg verliest op
deze manier in die mate de band met de fundamenten van de sociaaldemocratie dat het meer op
een revival van het liberalisme lijkt dan een revival van de sociaaldemocratie – het opzet van het
manifest van Giddens (Berman, 2007).
De derde weg in Europa
Zoals hierboven aangegeven werd deze ideologie eind de jaren ‘90 in de praktijk gebracht in het
Verenigd Koninkrijk (VK) door Tony Blair en zijn New Labour -partij.
Labourpolitici zagen dat de sociaaleconomische situatie een gevolg was van internationalisatie en
globalisering. De vrijheid van kapitaal was een externe opportuniteit waaraan de economie zich
moest aanpassen door het vrijstellen van dit kapitaal van belastingen om zo buitenlandse
investeringen aan te trekken. Hun probleem was dat ze vasthielden aan deze neoliberalistische
interpretatie van globalisering, terwijl sociaaldemocratie eigenlijk bedoeld is als alternatief voor dat
politiek programma (Meyer & Spiegel, 2010). Ook Colin Hay merkt dit op. In zijn analyses komt hij tot
de conclusie dat Labour niet zag (of niet wou zien) dat er een alternatief was voor de neoliberale
interpretatie van globalisering. Labour zag globalisering als structureel en dus eerder als
‘globalisatie’, een onbespreekbare externe economische beperking. Volgens Hay is hiervoor echter
geen empirisch bewijs. Globalisering leidt niet noodzakelijk tot afbouw van de welvaartstaat,
neoliberale hervormingen of andere derdewegpolitiek; volgens hem is het een keuze en is de
transformatie van Labour een consolidatie tot de neoliberale consensus die op dat moment nationaal
(in het VK) en regionaal (in de EU) heerste (Hay, 2002).
Dezelfde evolutie van de sociaaldemocratie gebeurde in de jaren ‘90 ook in de andere EU-lidstaten.
Dit is ook de periode waarin de EMU tot stand kwam, de derde weg hangt hier dus direct mee
samen5. Dit heeft een belangrijk gevolg. Zoals hierboven aangegeven zijn de twee centrale slogans
van Giddens – hoe aantrekkelijk ze ook klinken - eigenlijk onverenigbaar. In de praktijk werd daarom
in de EU prioriteit gegeven aan ‘geen rechten zonder verantwoordelijkheden’. Met andere woorden,
neoliberale maatregelen werden autoritair opgelegd, maar de politieke elite werd tezelfdertijd
beschermd tegen verantwoording (Ryner, 2010).
De stabiele derde weg is door zijn pragmatisch ideologisch en programmatisch profiel (lees: zwakke
ideologie buiten de sociaaldemocratische traditie), volgens Moschonas, noodzakelijkerwijs van korte
5
De derde weg kan zowel als een gevolg (door politieke convergentie tussen de lidstaten) van de verdere
Europese integratie als een oorzaak (integratie als neoliberale reactie op de globalisering) gezien worden.
Ben Cohen
11
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
duur. Op het moment dat het electoraat verandert is een nieuwe transformatie onontkoombaar
(Moschonas, 2005). In het volgende hoofdstuk zullen we zien hoe de economische crisis sinds 2008
dit juist doet.
Eurocrisis
Alvorens we bekijken of sociaaldemocratische partijen nog steeds aan dezelfde ideologie
vastklampen, moeten we stilstaan bij de eurocrisis. Wat houdt deze in? Wat zijn de oorzaken? Hoe
beïnvloedt deze de bevolking en het beleid? Om deze vragen te beantwoorden doen we een beroep
op de analyse van de crisis door Fritz Scharpf (2011). Scharpf krijgt soms de kritiek dat hij normatief,
vanuit een klassiek sociaaldemocratisch verlangen naar Europa kijkt (Olsen, Sbragia, & Scharpf,
2000). Toch lijkt juist zijn visie - die de klassieke Europese integratietheorieën overstijgt – het best
gepositioneerd om in debat te gaan met de constructivistische visie van Giddens.
De eurocrisis is een gevolg van de financieel-economische crisis gecreëerd door het barsten van de
vastgoedbubbel in de VSA. Zonder in detail te treden is het goed om enkele kernzaken van het
verhaal op te noemen. De vastgoedbubbel werd veroorzaakt door het expansief economisch beleid
onder Clinton en Bush. Door de status van de dollar als basismunt voor internationale economische
transacties werd het goedkoop voor de VSA om geld te lenen op de internationale markt. Hierdoor
werd het ook voor burgers in de VS goedkoop om geld te lenen bij banken. Dit geld werd in de eerste
plaats gebruikt om een huis te kopen en door een tweede hypotheek op het huis te nemen konden
ook andere producten op krediet gekocht worden. Ondertussen konden de banken de risico’s van
deze leningen spreiden door ze te verpakken in investeringsfondsen die aan andere banken en
bedrijven verkocht werden. Door deze ingewikkelde economische constructies werd het echter
moeilijk om de kredietwaardigheid van de initiële leners nog te zien. Een ander gevolg was dat door
de grote vraag de vastgoedprijs de hoogte inschoot. Hierdoor werd het voor velen moeilijk om hun
hypotheek af te betalen. Het groot aantal wanbetalingen werd echter niet gezien doordat deze
opgevangen werden door een grote hoeveelheid investeerders. Pas op het moment dat het te laat
was, werd dit probleem opgemerkt. De huizen die in beslag werden genomen, geraakten echter niet
meer verkocht aangezien de prijs ondertussen zo hoog was. Banken konden dus hun investeerders
niet terug betalen. De Bush-administratie had ondertussen zoveel schulden gemaakt dat de Obamaadministratie de banken niet kon redden. Dit creëerde een enorme schokbeweging aangezien alle
banken hadden ingeschreven op deze aantrekkelijk “risicoloze” financiële producten. Het gevolg was
dat niemand elkaar nog vertrouwde, wat er dan weer voor zorgde dat lenen plots heel duur werd op
een moment dat veel geld nodig was (Scharpf, 2011).
In Europa hadden veel banken ook geïnvesteerd in de Amerikaanse huizenmarkt waardoor de crisis
naar daar overwaaide. Deze crisis legde een groot probleem bloot van de EMU: een gezamenlijk
economisch beleid bleek moeilijk. Hierdoor sloeg de financiële crisis over in een crisis van de euro.
Ben Cohen
12
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
Volgens critici is deze onmacht het gevolg van de neoliberale consensus in Europa waarin de
sociaaldemocratie zich genesteld heeft. Op vlak van Integratie heeft de Europese sociaaldemocratie
prioriteit gegeven aan ‘geen rechten zonder verantwoordelijkheid’ boven ‘geen autoriteit zonder
democratie’ (Ryner, 2010). In lijn met historisch institutionalistische theorieën is de EU heel sterk
geworden in beleid dat de openheid van de markt bevordert: vrij transport van goederen, diensten
en kapitaal zijn min of meer volledig bewerkstelligd. Wat echter niet mee is gevolgd is de tegenpool
markcorrectie: belastingen, sociale maatregelen en ecologisch beleid behoren nog steeds tot het
beleidsdomein van de lidstaten. (Lesage & Vermeiren, 2011) Deze weegschaal uit balans is eigenlijk
een democratisch deficit. Om dit te begrijpen moeten we kijken hoe beide soorten beleid invloed
hebben op de twee dimensies van democratische verantwoording.
Democratische verantwoording gaat om de steun van de burger. In een democratie gaat het m.a.w.
over de mate waarin het gevoerde beleid invloed heeft op verkiezingen. In de inputdimensie van
democratische verantwoording wordt de overheid verantwoordelijk gehouden voor de
beleidskeuzes die zij maakt. In de outputdimensie worden overheden verantwoordelijk gehouden
voor het resultaat van dat beleid. Indien verkiezingen echter geen invloed blijken te hebben op de
beleidskeuzes of -uitkomsten dan is er sprake van een democratisch deficit. Het politiek regime zelf is
ondermijnd (Scharpf, 2011). Indien we nu de twee hoofdlijnen van de derde weg hierop toepassen
zien we inderdaad dat de afwezigheid van het evenwicht een structureel probleem is.
Fiscaal beleid en inkomensbeleid zijn voorbeelden van beleid dat politiek gevoelig6 ligt. Politieke
verantwoording gebeurt zowel in de input- als in de outputdimensie. Beleidsmakers worden
verantwoordelijk gehouden voor de beleidskeuzes en de uitkomsten van het beleid. Beleid is
daardoor vatbaar voor onvrede bij de bevolking, zelfs indien de uitkomst goed is voor de economie.
Keynesiaanse maatregelen steunen vooral op fiscaal beleid en zijn dus moeilijk te verdedigen indien
het slecht gaat met de economie. Monetair beleid en wisselkoersbeleid liggen weinig gevoelig. Dit wil
zeggen dat de beleidskeuzes (inputdimensie) weinig invloed hebben op de keuze van de kiezer,
ondanks dat ze grote gevolgen kunnen hebben voor de economie. De legitimatie van dit beleid rust
dus bij de outputdimensie: de sterkte van de economie, de werkloosheidsgraad, de koopkracht. Het
voordeel van het neoliberalisme is dat het macro-economisch vooral op een stabiel monetair beleid
steunt. Dit verklaart waarom bijvoorbeeld in het VK het beleid van Thatcher brandhout maakte van
Labour (Scharpf, 2011).
De derde weg steunde ook op deze analyse. Macro-economisch werd het monetair en
wisselkoersbeleid overgeheveld naar de EMU en de Europese Centrale Bank (ECB) – ver weg van de
democratische verantwoording. Het beleid van de lidstaten kon economisch focussen op
6
Politieke gevoeligheid is een vrije vertaling van political salience, een heel selectief en contingent begrip dat
die kenmerken van het beleid of van de omstandigheden uitdrukt die invloed hebben op de verkiezingen of
andere vormen van politieke participatie. (Scharpf, 2011)
Ben Cohen
13
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
ondersteunende micro-economische maatregelen zoals belastingsverlagingen, privatisering,
liberalisering, deregulatie,… Alsook ‘positieve’ elementen van de derde weg zoals ecologie. We
herinneren eraan dat deze elementen aantrekkelijk waren voor de groeiende gegoede middenklasse
(Callaghan, 2005).
Welk gevolg heeft dit nu op de crisis? Door het gecentraliseerde monetair en wisselkoersbeleid werd
de rente gelijkgesteld over de gehele EMU. Voor Duitsland (die reeds een hard monetair beleid
voerde via de Bundesbank) betekende dit dat lenen plots veel duurder werd waardoor het tussen
2001 en 2005 in een recessie kwam. Dit zorgde voor lage consumptie in Duitsland waardoor de
economie aangezwengeld moest worden door in te zetten op goedkope arbeid en export. Voor
zachte valuta zoals de Griekse, Ierse, Portugese en Spaanse (GIPS) was er plots goedkoop krediet
aanwezig, wat overconsumptie in de hand werkte (en dus import van goedkope Duitse goederen).
Doordat de ECB naar het gemiddelde van Europa keek, leek er geen probleem te zijn: de recessie in
Duitsland werd gecompenseerd door de groei in de GIPS-landen. Het probleem was echter dat deze
groei-economieën (net als Duitsland na de eenmaking) vooral kredietgefinancierd waren en dus
kwetsbaar voor de kredietcrisis van 2008 (Scharpf, 2011).
De EMU was niet geheel blind voor dit probleem en de mogelijkheid dat de Euro tot zogenaamd
beggar-thy-neighbour beleid zou leiden. Om hieraan een mouw te passen werd het stabiliteitspact in
het leven geroepen die een maximum stelde aan overheidstekorten en overheidsschulden t.o.v. het
BBP. Deze maatregel hield echter geen rekening met de groei van het BBP door goedkope private
leningen. De ECB miste daarenboven de macht om het stabiliteitspact op te dringen. De eerste
reactie op de crisis was dan ook om het stabiliteitspact hard te maken via ondersteunende
maatregelen. Dit wil zeggen: besparingsmaatregelen ter ondersteuning van het monetair beleid. Het
probleem is dat de politieke elites die verantwoordelijk zijn voor deze maatregelen – de EU-leiders
en de ECB – geen politieke verantwoording afleggen aan de bevolking. Het monetair en
wisselkoersbeleid dat onder druk staat door de slechte economie (outputdimensie) staat niet ter
discussie. De lidstaten - die wel politieke verantwoording afleggen – moeten terugvallen op die
politiek gevoelige beleidsdomeinen die zij jarenlang ontweken hadden: fiscaal en loonbeleid.
Giddens vermeldt loonbeleid niet expliciet, hij heeft het wel over competitiviteit in de
geglobaliseerde wereld en dus drukking van de loonkosten. Wel expliciet is Giddens’ visie op
belastingen. In zijn idee moet gelijkheid nagestreefd worden, maar ook het individu beschermd
worden. Hij pleit voor het liberale idee van gelijkheid van kansen. Beleid dat ‘mogelijkheden’
herverdeeldt zou zoveel mogelijk herverdelend beleid ‘na de gebeurtenissen’ moeten vervangen.
“[…] redistribution must not disappear from the agenda of social democracy. But recent discussion
among social democrats has quite rightly shifted the emphasis towards the ‘redistribution of
possibilities’. The cultivation of human potential should as far as possible replace ‘after the event’
redistribution” (Giddens, 1998, pp. 100-101).
Ben Cohen
14
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
Met andere woorden: als we de oplossing voor de crisis bij Giddens zoeken zien we – net als in de
praktijk gebeurde – dat het reddingsbeleid van de economieën aan de aanbodszijde van de economie
moet gebeuren en dus door het redden van privékapitaal (de banken), het verlagen van de lonen om
de werkkosten te verlagen en de export aan te zwengelen. Dit is economisch gezien wenselijk
aangezien zo het bankroet van de staat vermeden wordt. In de outputdimensie van de
democratische verantwoording is dit dus positief voor de regering. In de inputdimensie ligt dit anders
aangezien door het reddingsplan de sociale ongelijkheid groeit. De perceptie bij de bevolking is dat zij
moeten betalen (via lagere lonen, hogere werkloosheid en eventueel hogere belastingen) voor de
fouten van het kapitaal, terwijl deze laatste beschermd wordt of zelfs winst maakt (door groei van
export).
Als we deze redenering volgen, kan de huidige crisis volgens ons niet anders dan negatieve electorale
gevolgen hebben voor derde wegpartijen. Hun doelpubliek – zoals hierboven beschreven – bestaat
uit de grote gegoede middenklasse die vóór de crisis een alliantie met het kapitaal had
(consensusmodel). De alliantie valt echter weg op het moment dat het gevoerde beleid niet dezelfde
gevolgen heeft voor beide groepen in de samenleving (conflictmodel). Dit is het geval met de
opgelegde besparingsmaatregelen als reactie op de crisis. Aangezien een groot deel van de
middenklasse hard getroffen wordt (meer werkloosheid, bevriezing van lonen, …), liggen hun
belangen nu samen met die van de ongeschoolde en laaggeschoolde werknemers en zullen zij kiezen
voor partijen die alternatieven bieden voor het huidige systeem. In zo een gepolariseerde
samenleving is de derde weg geen optie meer. Ook Ryner maakte de analyse dat de Europese
derdewegsociaaldemocratie geen alternatief kan bieden voor het neoliberale systeem:
“In other words, modern European social democracy is so deeply imbricated with the system that is in
crisis that it is in no position to offer an alternative to it.” (Ryner, 2010, p. 555)
Toch is er geen reden om dit te zien als onomkeerbaar verschijnsel. We zagen al bij Colin Hay dat
neoliberale globalisering een keuze is, geen extern structureel verschijnsel. Er is volgens hem geen
bewijs dat kapitaal vrijstellen van belastingen de enige manier is om buitenlandse investeringen aan
te trekken en de economie aan te zwengelen. Volgens Hay is er juist bewijs in de omgekeerde
richting, namelijk dat het aantrekken van buitenlandse investeringen samenhangt met hoge
overheidsuitgaven en dus hoge belastingen op kapitaal. Hij pleit dan ook voor een positieve reactie,
namelijk de mogelijkheid voor hernieuwd sociaaldemocratisch activisme. Een links alternatief dat de
burger weer boven de markt plaatst (Hay, 2002). Ook Mouffe vindt dat het de taak is van de
sociaaldemocratische partijen om het democratisch conflict te heractiveren. Dit moeten ze doen
door te durven discussiëren over de wenselijkheid van de huidige vorm van globalisering, die door de
derde weg en neoliberale consensus als alternatiefloos wordt voorgesteld. Sociaaldemocratische
partijen zouden zich in dat debat weer duidelijk links van het centrum moeten plaatsen en vechten
voor gelijkheid (Mouffe, The radical centre: a politics without adversary, 1998). Indien we haar
Ben Cohen
15
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
argument vertalen naar de gevolgen van de crisis, betekent dit dat sociaaldemocratische partijen de
wenselijkheid van de door de EMU en ECB opgelegde besparingsmaatregelen in vraag moeten
durven stellen en eventuele alternatieven naar voor moeten schuiven.
Besluit en hypotheses
In onze bespreking van de sociaaldemocratie hebben we gezien hoe onder de neoliberale consensus
van de jaren ‘90, de sociaaldemocratische partijen evolueerden naar derdewegpartijen. Deze
ideologie stuit echter op veel kritiek vanuit de academische wereld. Auteurs als Ryner, Moschonas,
Hay,… zien de derde weg als een tijdelijk evenwicht dat niet opgewassen is tegen veranderingen in
de maatschappij. Door hun ideeën te combineren met de analyse van Scharpf concluderen we dat de
huidige crisis electoraal negatieve gevolgen zou moeten hebben voor derdewegpartijen. Net zoals de
crisissen van de jaren 1979 en 1980 aantoonden dat het keynesianisme geen afdoende oplossing was
om sterk economisch beleid te combineren met de welvaartsstaat, toont de crisis sinds 2008 aan dat
dit ook niet het geval is voor het derdewegsocialisme met neoliberale ondertoon. De vraag is of er
zich nu, net als toen, een transformatie voltrekt binnen de sociaaldemocratische partijen.
In het volgende deel van de thesis willen we nagaan hoe de politieke realiteit in de lidstaten deze
crisis van de sociaaldemocratie weerspiegelt. Hiervoor dienen we in de eerste plaats te kijken naar
de gevestigde sociaaldemocratische partijen. Uit de theorie halen we twee mogelijke reacties op de
crisis voor sociaaldemocratische partijen:
(1) de partij houdt vast aan het derdewegdenken. Ze stellen een programma voor waarin de door de
EMU en ECB opgelegde besparingsmaatregelen centraal staan, samen met neoliberale maatregelen
aan aanbodzijde van de economie. Op deze manier probeert de partij conflict tussen
gemeenschapsgroepen uit de weg te gaan en zoekt ze naar consensus met andere partijen met het
oog op regeringsvorming. In tijden van economische crisis is een ideologisch en programmatisch
profiel volgens voorgaande kritieken niet meer geconsolideerd met de belangen en voorkeuren van
een grote middenklasse, waardoor de partij een kleiner electoraat aanspreekt en stemmen zal
verliezen.
(2) De sociaaldemocratische partij in kwestie komt tot de conclusie komt dat het derdewegdenken
niet houdbaar is. De sociaaldemocratische partij meet zich opnieuw een linkse ideologie aan waarin
gelijkheid en het beschermen van de werknemer weer centraal staan. De partij verwerpt niet
noodzakelijk het bestaand kapitalistisch systeem, maar stelt het beschermen ervan niet centraal. In
de plaats daarvan stelt de partij een programma voor met herverdelende maatregelen. De partij kiest
met deze keuze voor conflict en distantieert zich van liberale partijen en het systeem aan de basis
van de crisis. Op deze manier consolideren ze met een electoraat dat zich benadeeld voelt door de
Europese neoliberale maatregelen op de crisis en zullen zij electorale winst boeken.
Ben Cohen
16
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
We komen ter samenvatting voor beide scenario’s tot een verschillende hypothese:
1. Indien de sociaaldemocratische partij vasthoudt aan de derde weg, dan resulteert dit in
electoraal verlies
2. Indien de sociaaldemocratische partij een links programma brengt, dan resulteert dit in
electorale winst
Deze focus is niet voldoende. Er zijn namelijk nog veel andere invloeden die wegen op de keuze van
de kiezer. Om te zien of de sociaal-economische breuklijn tijdens de crisis wel degelijk de
belangrijkste invloed is, moeten we kijken naar de electorale scores van de andere partijen en niet
enkel de sociaaldemocratische partijen. Uit kritiek van Olsen op Scharpf leren we dat de preferenties
van de kiezer voor de welvaartsstaat niet constant zijn (Olsen, Sbragia, & Scharpf, 2000). Dit heeft tot
gevolg dat een deel van de kiezers voor een rechtsere samenleving zal stemmen. Met andere
woorden: de perceptie van de burger kan zijn dat het huidige systeem met meer individuele
verantwoordelijkheid wel degelijk de goede weg is en dat het juist de linksere maatregelen zijn die
economisch herstel in de weg staan. Dit leidt ertoe dat er bijkomende indicaties zijn voor onze
hypotheses die verband houden met de electorale scores van andere partijen.

Om aan te tonen dat de sociaal-economische thema’s gepolitiseerd worden door de crisis
zouden we een stijging van stemmen moeten zien voor partijen die zich op deze breuklijn
links of rechts van het centrum positioneren (bijvoorbeeld rechts-liberale partijen).

In diezelfde gedachte zouden andere centrum partijen stemmen moeten verliezen
(bijvoorbeeld christendemocratische partijen).

Om aan te tonen dat er wel degelijk vraag is naar een alternatief moet het verlies van de
derde weg partij gepaard gaan met winst van linkse partijen en/of eurosceptische partijen en
vice versa.
Deze laatste indicatie houdt verband met de ideeën van Mouffe. Zij ziet de opkomst van radicale
partijen (zoals extreem rechtse partijen) als een gevolg van de afwezigheid van geïnstitutionaliseerd
conflict tussen de gematigde partijen. Dit noemt zij de agonistische vorm van conflict. Indien de
sociaaldemocraten zich schikken naar de neoliberale consensus is er geen reële keuze tussen
verschillende economische modellen mogelijk voor de kiezer. Hierdoor manifesteert conflict zich in
meer extreme vormen zoals de keuze van de kiezer voor eurosceptische partijen. Dit noemt zij de
antagonistische vorm van conflict (Mouffe, 2012). Op deze manier kan het electoraal succes van
meer extreme partijen gelden als indicatie van de afwezigheid van agonistisch conflict en bijgevolg
een discrepantie tussen het gepolariseerde electoraat en de sociaaldemocratische partijideologie.
In het praktijkonderzoek bespreken we opeenvolgend: Nederland, Duitsland, Spanje, Griekenland en
Frankrijk. Bij elk land nemen we de verkregen inzichten uit de vorige landen mee in het onderzoek.
Ben Cohen
17
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
Praktijkonderzoek
Nederland
Politiek landschap
Nederland heeft een gepolariseerd multipartijsysteem. Dit houdt in dat er een grote hoeveelheid
partijen zijn, gepositioneerd over het gehele links-rechts spectrum (Bale, 2008). Aan de linkerzijde
zijn er 4 fracties actief in de 2de Kamer7 namelijk: de sociaal liberalen Democratie 66 (D66), de
sociaaldemocraten Partij van de Arbeid (PvdA), de groenlinkse partij GroenLinks (GL) en de
Socialistische Partij (SP). Aan de rechterzijde vinden we als grootste partijen de liberale partij
Volkspartij voor Vrijheid en Democratie(VVD), de christendemocratische partij Christen Democratisch
Appèl (CDA) en de populistische partij Partij voor de Vrijheid (PVV). In 2002 en 2003 werd de
populistische rol vervuld door de Lijst Pim Fortuyn (LPF). Er zijn daarenboven ook enkele kleine
themapartijen die in de 2de Kamer zetelen. Voor ons verder onderzoek zijn we vooral geïnteresseerd
in de PvdA, het linksere SP en de liberale VVD.
Evolutie sociaaldemocratische partij
De overgang van traditioneel socialisme naar derdewegsocialisme gebeurde in Nederland rond 1989.
De verkiezingen van 1986 hadden ze gewonnen (33,3%), maar tijdens de regeringsvorming slaagden
ze er toch niet in opgenomen te worden en werden ze bijgevolg naar de oppositie verwezen. Dit
leidde ertoe dat de leidende elite van de partij de ideologische kloof met de centrumrechtse regering
probeerde te verkleinen. Ondanks dat dit tegen de borst stootte van de meer linkse fractie binnen de
partij (gekenmerkt door electoraal verlies), lukte het zo toch om na de verkiezingen van 1989 in de
regering te komen. Illustratief is dat de toenmalige partijleider Wim Kok minister van financiën werd
om aan te tonen dat ook sociaaldemocraten een bezuinigingspolitiek konden voeren. Dit werd hen
niet in dank afgenomen bij de volgende verkiezingen (1994), maar doordat de christendemocraten
nog meer verloren, kon de PvdA wel aan de macht blijven. Wim Kok werd minister-president in een
coalitie met de liberale en democratische partijen in een paarse regering. Kok, samen met de
toenmalige partijleider, Felix Rottenberg8, worden samen met hun achterban gezien als prototypes
van het derdewegsocialisme. (Green-Pedersen & van Kersbergen, 2002).
Het derdewegdenken zette zich ondanks de kritiek van binnen de partij voort in de PvdA. Eerst was
er een electoraal dipje in 2002 en uitsluiting van de regering in 2003. Daarna werd na de verkiezingen
van 2006 de partijleider, Wouter Bos, net als Wim Kok in 1989 minister van financiën. Hij kreeg
echter veel kritiek vanuit de partij zelf en kreeg bovendien de schuld voor het electoraal verlies
geleden tijdens de verkiezingen (Joustra, 2007). Later werd hem ook verweten uitverkoop te houden
7
De tweede Kamer is de kamer van Volksvertegenwoordigers waaruit de regering wordt samengesteld en de
belangrijkste wetgevende macht .
8
Rotenberg deelde de positie van partijvoorzitter met Ruud Vreeman.
Ben Cohen
18
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
van Nederlandse bedrijven, in het bijzonder de verkoop van de bank ABN AMRO (Zwirs, 2007). Dit
geval zou hem blijven achtervolgen aangezien juist deze bank (thans overgenomen door Fortis)
zwaar in de problemen kwam tijdens de kredietcrisis en uiteindelijk weer moest overgenomen
worden door de Nederlandse staat (van der Kloor, 2011). De kritiek was ook ideologisch. Er werd Bos
en in tweede instantie de PvdA verweten geen duidelijke linkse of rechtse visie te hebben (Vrijsen,
2007; de Witt, 2007). Deze kritieken kwamen vooral vanuit het oudlinkse kamp van de PvdA. In 2002
had Wouter Bos al met het idee gespeeld om de PvdA te laten opgaan in een nieuwlinkse partij (een
derdewegpartij) met onder andere Femke Halsema van Groenlinks en Mark Rutte van de liberale
VVD (Wynia, 2008).
De volgende Tweede Kamerverkiezingen vonden plaats in 2010, op het moment dat de mondiale
financiële crisis aan het omslaan was in een Europese schuldencrisis. De PvdA trad hierbij aan met
een wederom gematigde partijleider in plaats van met een sterk financieel-economisch plan. Job
Cohen was intern verkozen omdat hij als burgemeester van Amsterdam veel populariteit genoot. Hij
werd echter niet gezien als een persoon met sterke linkse ideeën of antwoorden op de crisis. Net als
Bos is Cohen gewonnen voor een grote linkse volkspartij (Chavannes, 2012). Hij werd gezien als een
persoon die – door zijn netwerk en diplomatische benadering - een goede, kleurloze ministerpresident zou kunnen zijn. Dit is begrijpelijk aangezien het kabinet Balkenende (ChristenDemocraten) was ontbonden door een impasse in de kwestie Uruzgan9 en Cohen de persoon leek die
in dat dossier voor een doorbraak zou kunnen zorgen. In crisistijd bleek dit echter een foute strategie
wat leidde tot electoraal verlies ten voordele van de VVD, die als winnaar van de verkiezingen het
daaropvolgende kabinet (Rutte I) mocht vormen. Van binnen de PvdA kwam er kritiek op het
gezapige ideeëngoed van de derdewegsociaaldemocraten. Vooral het onvermogen om realistische
alternatieven naar voor te schuiven tegenover het neoliberale beleid van het zittende kabinet kwam
hierbij naar voren (Zantingh, 2011). In 2012 zien we in een interview een duidelijke reactie van de
partijtop op de kritiek uit haar achterban. Partijleider Job Cohen liet samen met SP-leider Hans
Spekman opnemen dat de PvdA zich moest distantiëren van de erfenis van Kok en Bos en zich linkser
moest positioneren als reactie op de “crisis van het neoliberalisme”. Daarbij pleitten ze ook voor een
groot links blok (van der Bles, 2012a). Dit dubbel interview waarin de partijleiders als tandem naar
voren kwamen, werd hevig bekritiseerd vanuit de achterban van de PvdA; enerzijds uit angst als ‘SP
light’ gezien te worden, anderzijds omdat dit wel eens centrumkiezers zou kunnen afschrikken (van
der Bles, 2012b). Dit doet denken aan de reactie van de partijtop na de tegenvallende resultaten van
de statenverkiezingen in 1999. Sommigen pleitten toen ook voor een linksere koers, anderen
waarschuwden in dat geval voor verlies van centrumkiezers (Volkskrant, 1999). Dit maakt duidelijk
dat het derdewegdenken zich al lang in een crisis bevindt.
9
De kwestie gaat over het terugtrekken van Nederlandse soldaten uit de NAVO missie in Afghanistan
Ben Cohen
19
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
Het kabinet Rutte viel in april 2012 doordat er geen meerderheid gevonden werd om de begroting
van 2013 door te voeren. In de daaropvolgdende verkiezingen stonden bijgevolg de sociaaleconomische thema’s centraal.
Voor de verkiezingen van september 2012 positioneerde de PvdA zich wel duidelijk links met Diderik
Samsom als partijleider. Nadat hij het partijleiderschap had overgenomen liet hij direct weten anders
te zullen zijn dan zijn voorgangers en een linksere koers te willen varen. Onder meer door hogere
inkomens zwaarder te belasten en zich tegen de hoge bonussen te kanten waarmee hij zich recht
tegenover oud-partijleider Willem Kok plaatste. Een ander duidelijk standpunt ver van het
derdewegdenken is het terugschroeven van de marktwerking in de zorgsector (NOS, 2012; van der
Bles, 2012c). Deze standpunten staan dichter bij de SP, maar contra-intuïtief is Samsom in
tegenstelling tot zijn voorganger tegen een grote linkse coalitie (Stokmans, 2012). Dit kan een
electorale strategie zijn, maar kan evengoed wijzen op het feit dat Samsom de sociaaldemocraten
weer een eigen gezicht wilt geven die zelf linkse antwoorden op de crisis kan brengen.
Verkiezingsuitslagen
Verkiezingsjaar
Tweede Kamer PvdA
CDA
1989
31,91
35,32
1994
23,97
22,23
1998
28,98
18,37
2002
15,11
27,93
2003
27,26
28,62
2006
21,19
26,51
2010
19,63
13,61
2012
24,84
8,51
Bron: www.verkiezingsuitslagen.nl
VVD
14,54
19,96
24,69
15,44
17,91
14,67
20,49
26,58
GL
4,07
3,47
7,27
6,95
5,14
4,6
6,67
2,33
SP
0,44
1,32
3,53
5,9
6,32
16,58
9,82
9,65
D66
7,89
15,49
8,99
5,1
4,07
1,96
6,95
8,03
LPF/PVV Andere
5,83
13,56
8,17
17
6,57
5,7
4,98
5,89
8,6
15,45
7,38
10,08
9,98
We zien in Nederland tot net voor de crisis een duidelijk voorbeeld van een afkalvende derdeweg
sociaaldemocratische partij. Reeds voor de crisis groeit de onvrede met deze ideologie. Tot en met
de verkiezingen van 2006 zien we dan ook een geleidelijk electoraal verlies voor de
sociaaldemocraten (PvdA) gepaard gaand met electorale winst voor de linksere partij (SP).
Uitzondering daarbij zijn de verkiezingen van 2003, maar de winst van de centrumpartijen (PvdA,
CDA en VVD) tijdens die verkiezingen is te wijten aan een reactie van de kiezer op de plotse opkomst
van de populistische en openlijk racistische Lijst Pim Fortuyn in 2002. De verkiezingen van 2006 zijn
interessant door de opkomst van de SP die zich tegen het neoliberale Europese establishment
positioneert en daarmee scoort. In 2010 zien we een duidelijke verrechtsing van de preferenties voor
de welvaartsstaat. Als eerste reactie op de crisis stemt de burger voor behoud van de eigen welvaart.
Enerzijds door liberaal te stemmen (VVD), anderzijds door anti-immigratie en anti-Europa te
stemmen (PVV).
Ben Cohen
20
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
De verkiezingen van 2012 zijn zonder twijfel de interessantste voor dit onderzoek. De sterke winst
voor het linkse partijprogramma van de PvdA en de winst voor de liberale partij tonen aan dat de
crisis sociaal-economische thema’s op de voorgrond plaatst en dat de duidelijke breuk met de derde
weg stemmen opbrengt. In tegenstelling tot 2003 is enkel de winst van VVD te wijten aan een reactie
op de opkomst van PVV (in 2002 was de populistische partij de LPF). In de campagne positioneerde
de PvdA zich vooral tegenover het zittende kabinet Rutte en niet tegenover de PVV (in tegenstelling
tot de VVD). De PvdA-stemmer lijkt dan ook vooral zijn stem te hebben uitgebracht tegen de
neoliberale economie (Meeus, 2012; de Hond, 2012; Metro, 2012). Als laatste merken we op dat de
christendemocraten in hetzelfde bedje ziek lijken te zijn als de derde weg sociaaldemocraten. Dit
hoeft niet te verbazen aangezien ze veel standpunten van de derde weg overgenomen hebben. Dat
deze partij (zonder zich van de derde weg te distantiëren) zwaar verliest in 2012 kan als duidelijke
indicatie gelden dat de electorale winst van de PvdA aan haar linksere koers te wijten is.
Besluit
Nederland is direct een van de meest boeiende landen in het kader van dit onderzoek: de PvdA
boekte tussen 1989 en 2003 een redelijk succes met een derdeweg programmatisch en ideologisch
profiel. In 2010 trok de PvdA met een gematigde kandidaat (Job Cohen) naar de verkiezingen wat
leidde tot electoraal verlies, maar In 2012 nam de partijleider een links standpunt in tegen de
neoliberale besparingsmaatregelen van Europa, wat leidde tot electorale winst. Door deze twee
verkiezingsmomenten tijdens de crisis waarin de sociaaldemocratische partij telkens een andere
strategie hanteerde, is er een eerste bevestiging van beide hypotheses. Daarbij toont de Nederlandse
case ook aan dat de crisis slechts een van de vele invloeden op de verkiezingen is en we niet zomaar
kwantitatieve conclusies mogen trekken.
Ben Cohen
21
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
Duitsland
Politiek landschap
Duitsland heeft volgens tekstboeken een gemodereerd multipartijsysteem. Dit wil zeggen dat er veel
partijen actief zijn, maar dat deze in een kleiner ideologisch spectrum opereren dan in bijvoorbeeld
Nederland (Bale, 2008). We zien inderdaad dat vóór de financieel-economische crisis de macht
gedeeld wordt tussen twee centrumpartijen: de sociaaldemocratische Sozialdemokratische Partei
Deutschlands (SPD) en de christendemocratische Christlich Demokratische Union Deutschlands
(CDU), in Beieren gekend onder de naam Christlich-Soziale Union in Bayern (CSU). Links van het
centrum is er een groene partij, Die Grünen (GRÜ) en een socialistische partij Die Linke. Deze laatste
partij is een coalitie van de Partei des Demokratischen Sozialismus (PDS) met de in 2005 opgerichte
Arbeit & Soziale Gerechtigkeit – Die Wahlalternative (WASG). Rechts van het centrum is er de liberale
Freie Demokratische Partei (FDP).
Evolutie sociaaldemocratische partij
Duitsland was een van de eerste landen die uitgesproken het probleem van de sociaaldemocratie
inzag. In een kernprogramma van 1989 zegt deze partij dat indien ze hun electoraat willen behouden,
ze verder zullen moeten kijken dan het behoud van sociale zekerheid, ze zullen ook een bron moeten
worden van modernisering. Deze modernisering zou zich toespitsen op individualisme en
economische competitie. Dit zijn duidelijk liberale ideeën en het is dan ook niet verwonderlijk dat ze
Athony Giddens inspireerden voor zijn werk (Giddens, 1998). De grote derde weg politicus bij de SPD
was zonder twijfel Gerhard Schröder. Van 1998 tot 2005 leidde hij een roodgroene Bondsregering.
Deze coalitie met de groene partij is eigenlijk ook een gevolg van het derdewegdenken en de evolutie
naar een postmaterialistische samenleving. De sociaaldemocraten evolueerden van het zien van
ecologie als een belemmering voor welvaart naar het zien van ecologie als een bron van welvaart.
Ook in het werk van Giddens is ecologie belangrijk om te illustreren hoe de maatschappij
gepolitiseerd is en er risico’s genomen moeten worden die niet aan experts overgelaten kunnen
worden (Giddens, 1998). Onder Schröder werd de modernisering van de Duitse economie
doorgevoerd. Hij lanceerde het ‘Agenda 2010’-programma in een poging structurele en economische
hervormingen door te voeren. Een van zijn belangrijkste wapenfeiten daarbij was de ‘Hartz IV’-wet
die een reeks maatregelen bevatte om de sociale zekerheid af te bouwen. Het politiek programma
botste echter op kritiek van zowel binnen als buiten de partij. Buiten klonk het dat de hervormingen
de zoveelste mislukte poging waren om iets te doen aan de stijgende werkloosheid en staatsschuld
sinds de jaren 1970, in bijzonder sinds de hereniging van Duitsland in 1990 (Steingart, 2005). Binnen
de partij werden de hervormingen gezien als de invoering van het totale vrijemarktkapitalisme. Het
gevolg was dat de SPD duizenden leden verloor in deze regeringsperiode en ook zijn grootste
concurrent aan de linkerzijde creëerde, Oscar Lafontaine, die in 1998 nog aangesteld was als minister
van financiën, maar na minder dan een jaar aftrad omdat hij zich niet kon vinden in de visie van het
Ben Cohen
22
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
kabinet Schröder. In 2005, nadat Schröder vervroegde verkiezingen uitriep omdat zijn positie niet
meer houdbaar was onder alle kritiek, kwam Lafontaine zelf met een nieuwe partij op de proppen:
de WASG, het Verkiezingsalternatief voor Werk en Sociale Gerechtigheid (Hawley, 2005). De
verkiezingen brachten voor de Duitsers weinig oplossingen. Angela Merkel van de CDU werd
bondskanselier en Schröder zette een stap opzij voor Franz Müntefering die vicekanselier en leider
van de SPD werd. In 200910 werd hij opgevolgd door Frank-Walter Steinmeier. Zowel Müntefering als
Steinmeier waren vertrouwelingen van Schröder en zetten de politiek van deze laatste verder. De
band met Schröder zou Steinmeier blijven achtervolgen. Het was namelijk hij die het in de
verkiezingen van 2009 opnam tegen Angela Merkel.
Verkiezingsuitslagen
De Bondsdagverkiezingen tijdens het begin van de financiële crisis zijn een duidelijke indicatie van
het failliet van de derde weg. Het was Steinmeier die onder Schröder had geopperd voor de Agenda
2010 hervormingen om Duitsland van zijn snel stijgende schulden af te helpen. Tijdens deze
verkiezingen werd het duidelijk dat de hervormingen ingingen tegen het grondbeginsel van de
sociaaldemocratie, namelijk sociale rechtvaardigheid (Nelles, 2009).
Verkiezingsjaar
Bondsdag
1990
1994
1998
2002
2005
2009
SPD
33,5
36,4
40,9
38,5
34,2
23,0
CDU/CSU
43,8
41,4
35,1
38,5
35,2
33,8
FDP
11,0
6,9
6,2
7,4
9,8
14,6
GRÜ
5,1
7,3
6,7
8,6
8,1
10,7
Die Linke.
2,4
4,4
5,1
4,0
8,7
11,9
Andere
1,3
3,6
6,0
3,0
4,0
6,0
Bron: www.election.de
In de verkiezingscijfers is de afgang van de derde weg duidelijk zichtbaar. We beginnen bij de voor de
SPD sterke verkiezingen van 1998 waarin Schröder met zijn toen ‘nieuwe’ ideeën verkozen werd.
Door de Duitse schulden die bleven stijgen – en de daaropvolgende besparingsmaatregelen - zien we
ook vóór de financiële crisis reeds een achteruitgang van de SPD. Het grootste verlies is, zoals
verwacht, pas voor na het begin van de crisis. Steinmeier kon geen alternatief bieden voor het
neoliberale systeem. Dat veel Duitse kiezers dit zochten zien we in de groei van Die Linke, die toen
onder Lafontaine een uitgesproken alternatief vormde voor de lagere inkomens. De kritiek van Olsen
op Scharpf (2000) komt tot uiting in de sterke cijfers voor FDP en de zwakke cijfers voor de CDU/CSU:
tijdens de crisis stemt de bevolking meer op een uitgesproken links of rechts programma en straft
het de centrumpartijen af.
10
Tussen 2006 en 2008 was Kurt Beck partijvoorzitter, maar hij leidde nooit de SPD tijdens een
verkiezingsmoment en is dus minder interessant voor onze analyse
Ben Cohen
23
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
Voor de verkiezingen van 2013 is het op moment van schrijven Peer Steinbrück die voor de SPD de
concurrentie moet aangaan met Angela Merkel voor het ambt van bondskanselier. Steinbrück was
van 2005 tot 2009 minister van financiën. Hij is voorstander van de onder Schröder ingezette
controversiële besparingen die hij “een van de grootste politieke prestaties sinds de naoorlogse
periode” noemde. Hiermee lijkt hij helemaal geen band met de basis van de SPD te hebben. Hij
verklaarde zelfs dat hij niet begreep dat de SPD nog de stem van de werkende klasse probeerde te
winnen (Der Spiegel Staff, 2013). Met het oog op de verkiezingen probeert de partij zich juist linkser
te profileren waardoor Steinbrück veel kritiek te verwerken krijgt van binnen de SPD alsook van de
Groene partij, die als ideale coalitiegenoot gezien wordt bij de SPD (von Hammerstein, Knaup,
Repinski, Sauga, & Theile, 2013). De voorgaande theoretische kritiek alsook de resultaten van andere
landen en voorgaande verkiezingsresultaten van Duitsland in gedachte, lijkt het erop dat de SPD
weinig kans zal hebben om de kiezer te overtuigen met deze kandidaat.
De federale verkiezingen van 2013 vallen helaas te laat om te verwerken in deze thesis. Het zou
interessant zijn om te zien hoe de SDP zich na het enorme verlies van 2009 profileert. We zien toch al
enige indicaties in de deelstaatverkiezingen, met name deze van Neder-Saksen. Normaal gezien zijn
lokale verkiezingen teveel afhankelijk van lokale problemen om conclusies te kunnen trekken voor
het gehele land, laat staan Europa. Toch kunnen we voorzichtig enkele bemerkingen opnemen
aangezien in Duitsland deze verkiezingen gezien worden als indicatie voor de Bondsdagverkiezingen
die voor september 2013 gepland staan. In die mate zelfs dat bondskanselier Merkel mee campagne
voerde. SPD probeert zichzelf linkser te profileren met het vooruitzicht op de federale verkiezingen
met thema’s zoals het uitbreiden van studentenleningen, belasten van de rijken, minimumloon terug
introduceren en het plafonneren van de huishuur (Crossland, He's Back: State Vote Gives Social
Democrats New Life, 2013b).
Verkiezingsjaar
Landdag
Neder-Saksen
2003
2008
2013
SPD
33,4
30,3
32,6
CDU/CSU
48,3
42,5
36,0
FDP
8,1
8,2
9,9
GRÜ
7,6
8,0
13,7
Die Linke.
0,5
7,1
3,1
Andere
2,1
3,9
4,7
Bron: www.election.de
Voor de Landdagverkiezingen van 2008 zien we min of meer dezelfde trends als voor de
Bondsdagverkiezingen van 2009: tijdens de crisis zien we verlies voor de sociaaldemocraten en de
christendemocraten. Het verlies gaat vooral naar de linkse partij Die Linke. Voor de meest recente
verkiezingen winnen de sociaaldemocraten, de Groene Partij en de liberalen. De winst gaat ten koste
van de christendemocraten en Die Linke. Nochtans werd verwacht dat de CDU punten zou scoren
omdat Merkel goed de crisis uit Duitsland heeft weten weren - een belangrijk punt in Neder-Saksen
aangezien VW (de autofabrikant) in deze regio gevestigd is (Crossland, 2013a). Vooral het verlies van
Ben Cohen
24
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
Die Linke is interessant aangezien dit erop wijst dat de SPD (en Die Grünen) toch weer de linksere
kiezer weten te overtuigen. Interessant is ook dat de overwinning van SPD gezien wordt als ‘ondanks’
in plaats van ‘dankzij’ Peer Steinbrück. De link is dan ook snel gelegd met Schröder die ook de band
met de werkende klasse verloor. SPD-partijleider Sigmar Gabriel was er na de verkiezingen als de
kippen bij de rol van Peer Steinbrück te minimaliseren tot economisch adviseur (von Hammerstein,
Knaup, Repinski, Sauga, & Theile, 2013). De tweedeling tussen de linksere generatie
sociaaldemocraten en de derdewegsociaaldemocraten is niet nieuw. Wat wel nieuw is, is dat de
partij electoraal beloond wordt voor een linksere agenda (ondanks dat ze afgestraft wordt voor de
uitlatingen van de voorman van het derdewegdenken binnen de partij). Dit is een duidelijke indicatie
dat een links alternatief voor het neoliberalisme electoraal gewenst is. We kunnen dezelfde conclusie
trekken uit het electoraal verlies van de CDU/CSU. Angela Merkel heeft tijdens de crisis vooral het
geloof in het neoliberale systeem proberen te verdedigen met het ‘redden’ van banken en staten via
eenmalige subsidies. De christendemocraten (net als de derdewegpolitici) falen echter in het
formuleren van een geloofwaardig alternatief of sterke antwoorden op de crisis. Dit wordt
gereflecteerd in de slechte verkiezingsuitslagen voor CDU en goede uitslagen voor haar
coalitiepartner FDP.
Besluit
In Duitsland zien we heel duidelijk hoe de derde weg niet meer geconsolideerd is met het
middenklasse electoraat. Giddens verklaarde dat de electorale verliezen in regionale verkiezingen
van de SPD onder Schröder geen reactie tegen de derde weg waren, maar een gevolg van het
conservatieve politiek systeem in Duitsland, met machtige belangengroepen en deelstaten. De breuk
in het linkse kamp tussen Schröders nieuwe sociaaldemocraten en het ‘oude links’ onder Lafontaine
zou volgens hem binnen een grote centrum-linkse partij moeten verzoend worden, zoals dit in het VK
was gebeurd (Giddens, 2000). Wij contesteren deze visie: in onze analyses tijdens de economische
crisis zien we de eigenlijke reden achter het verval van de SPD onder Schröder in de cijfers voor
economische ongelijkheid. Ondanks dat Duitsland het tweede rijkste Euroland is (gebaseerd op haar
kapitaalvoorraad), zit deze rijkdom niet bij de gezinnen. Het gemiddelde inkomen is in Duitsland niet
veel groter dan in Griekenland en zelfs een stuk lager dan in Spanje of Frankrijk. Daarenboven heeft
de gemiddelde Duitser (de inkomensmediaan) het laagste inkomen in de Eurozone (De Grauwe & Ji,
2013). Dit duidt op een grote inkomensongelijkheid en de afwezigheid van de grote middenklasse die
Giddens voor ogen had. Zoals in de theorie uitgelegd is er tijdens de crisis geen alliantie meer tussen
de verschillende klassen waardoor we een electoraal verlies waarnemen voor partijen die dit wel nog
voor ogen hebben. In Duitsland zien we deze polarisering duidelijk doordat in de verkiezingen van
2009 de drie partijen die zich duidelijk links of rechts van het centrum plaatsen (GRÜ, Die Linke en
FDP) een grote inhaalbeweging maken ten opzichte van de twee centrumpartijen (SPD en CDU/CSU).
Ben Cohen
25
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
Spanje
Politiek landschap
Spanje wordt tot de gemodereerde multipartijsystemen gerekend (Bale, 2008), maar heeft eigenlijk
de facto een tweepartijsysteem met daarbuiten slechts enkele kleine partijen die interessant zijn
voor dit onderzoek. De twee grote partijen zijn de sociaaldemocratische Partido Socialista Obrero
Español (PSOE) en de liberaal-conservatieve Partido Popular (PP). Aan de linkerkant van de PSOE
vinden we de socialistische Izquierda Unida (IU) terug; aan de rechterzijde van de PP vinden we
enkele regionale (nationalistische) partijen, waarvan we de grootste hebben opgenomen:
Convergència i Unió (CiU), de centrumrechtse separatistische partij in Catalonië. Als laatste – voor dit
onderzoek - interessante partij is er de Unión Progreso y Democracia UpyD, een recent opgerichte
sociaal-liberale partij die het tweepartijsysteem in Spanje wil doorbreken.
Evolutie sociaaldemocratische partij
Vóór het dictatorschap van Franco was de PSOE een socialistische arbeiderspartij met republikeinse
en jacobijnse neigingen. Tijdens de dictatuur van Franco leefde de partijkern echter in ballingschap
waardoor de partij in Spanje evolueerde naar een anticommunistische en antidictatoriale
verzetsbeweging. Na de dood van Franco en de terugkeer van de koning (Juan Carlos) groeide de
PSOE uit tot een sociaaldemocratische partij. Het was vooral Filipé Gonzales die partijleider was van
1974 tot 1997, die hierop een grote invloed had. Onder zijn leiderschap vloeide de partij samen met
de Partido Socialista Popular (1978) en brak het officieel met het marxisme in 1979 (Colomé, 2005).
In oktober 1982 won de PSOE de verkiezingen met 48,11% van de stemmen (Dirección General de
Politica Interior, 2012).
De opeenvolgende regeerperiodes van Gonzales werden gekenmerkt door democratische transitie.
Buiten de ideologische doelen van de regering moest het beleid minstens 3 zaken realiseren: (1) het
democratisch politiek systeem herstellen, (2) Spanje integreren in de Europese Gemeenschap en (3)
een sociaal welvaartssysteem uitbouwen via democratisering, modernisering en decentralisering.
Concreet betekende dit dat de PSOE brak met de socialistische vakbond en er gekozen werd voor een
politiek systeem met relatief veel autonomie voor de deelstaten en het geleidelijk openen van de
Spaanse economie voor buitenlands kapitaal (wat leidde tot toetreding tot de EMU in 1999). Daarbij
trad Spanje ook toe tot de NAVO, bouwde de regering het onderwijs en het ziekteverzekeringsstelsel
uit en privatiseerde het veel van de grote overheidsbedrijven. Deze liberaliseringsgolf leidde begin de
jaren 1990 tot frictie binnen de partij. Enerzijds was er de vernieuwingsvleugel (waar o.a. eerste
minister Filipe Gonzales en minister van economie Carlos Solchaga toe behoorden) en anderzijds een
Guerristavleugel (naar vicepresident Alfonso Guerra) die een meer linkse en populistische koers wou
varen. De prioriteit van de modernisering boven de ideologie is een mogelijke verklaring voor het
Ben Cohen
26
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
stelselmatige verlies van stemmen voor de PSOE in de verkiezingsjaren na 1982 en het verlies van de
verkiezingen (ten voordele van de PP) in 199611 (Colomé, 2005).
Het valt op dat, ondanks dat de term toen nog niet bestond, het moderniseringsbeleid van Gonzales
opvallende gelijkenissen vertoont met de derde weg (Colomé, 2005). Dit toont aan hoe de derde weg
een consolidatie was met de neoliberale consensus in Europa (Hay, Globalisation, ‘EU-isation’ and
the space for social democratic alternatives: pessimism of the intellect: a reply to Coates, 2002). Om
toe te treden tot de EG en later de EMU, moest Spanje liberaliseren. Deze these wordt nog versterkt
doordat sommige auteurs ook het daaropvolgende beleid van José Maria Aznar (de leider van de PP
in 1996) vergelijken met de derde weg, weliswaar met een conservatieve invalshoek (Hamann, 2005).
Het jaar na het verlies van de verkiezingen van 1996 trad Gonzales af als partijleider. Hierop volgde
voor lange tijd een leiderschapscrisis, waarbij het leiderschap van de partij eerst bij Joaquín Almunia,
vervolgens bij José Borrel en daarna weer bij Almunia terechtkwam. Door het gebrek aan sterk
leiderschap werden ook de verkiezingen van 2000 verloren. Het was pas eind 2000 dat de PSOE een
nieuwe sterke leider kreeg met Luís Rodríguez Zapatero (Colomé, 2005).
Waar we bij Gonzales en zelfs Aznar nog in twijfel kunnen trekken of zij voor een derde weg stonden,
is dit bij Zapatero heel duidelijk. Tijdens de interne verkiezingen voor partijvoorzitter profileerde hij
zich als hervormer en voorstander van de Nueve Via (de Nieuwe Weg), een strekking binnen de PSOE
die opgericht was naar aanleiding van de verloren verkiezingen van 2000 en die gebaseerd was op
Der Neue Mitte van Schröder, enerzijds en de Third Way zoals te vinden bij Blair, anderzijds.
Sociaaleconomisch was dit verre van een breuk met de politiek van de PP, die op haar beurt de
ideeën van Clinton had overgenomen en dus ook de Third Way. Deze strategie van Zapatero is te
verklaren doordat Spanje het op dat moment economisch zeer goed deed. De economische groei
behoorde tot de hoogste van Europa, de werkloosheid was historisch laag en de lonen waren
opgetrokken tot het Europees gemiddelde. Het leek voor Zapatero en de PSOE dan ook een betere
optie om te verrechtsen, in de hoop stemmen van de PP te kunnen afnemen, dan een alternatief
links programma te brengen (Short, 2000; The New York Times, 2000; Winneker, 2004; Mathieson,
2004).
In het najaar van 2008 sloeg de crisis toe in Spanje. Aangezien het groeibeleid jarenlang had
gesteund op goedkope leningen, Europese subsidies en buitenlandse investeringen die allemaal plots
opdroogden, moest de regering fors besparen. Zapatero trad in mei 2011 af als partijleider omdat
zijn positie door de aanhoudende economische crisis onhoudbaar was geworden. Zijn opvolger was
toenmalig minister van binnenlandse zaken Alfredo Pérez Rubalcaba, die door Zapatero zelf
voorgedragen was en daarvoor reeds gezien werd als de woordvoerder van de PSOE. Tijdens de
11
Het uiteindelijk verlies van de PSOE wordt meestal toegeschreven aan enkele corruptieschandalen en
clandestiene operaties tegen de ETA tijdens de laatste Gonzales-legislatuur.
Ben Cohen
27
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
verkiezingscampagne stond hij voor een voortzetting van het beleid van Zapatero, weliswaar met
enkele maatregelen die als ‘links’ zouden bestempeld kunnen worden (bankentaksen, extra
belastingen voor rijken, hogere belastingen op tabak en alcohol om de gezondheidssysteem in stand
te houden), maar zonder zich links te profileren (Zuber, 2011; El País, 2010; Sánchez, 2011).
Verkiezingsuitslagen
Verkiezingsjaar
Congres
PSOE
PP
IU
CIU
1989
39,6
25,79
9,07
5,04
1993
38,78
34,76
9,55
4,94
1996
37,63
38,79
10,54
4,60
2000
34,16
44,52
5,45
4,19
2004
42,59
37,71
4,96
3,23
2008
43,87
39,94
3,77
3,03
1,19
2011
28,76
44,63
6,92
4,17
4,70
UPyD
Bron: http://www.infoelectoral.mir.es/min/home.html
Als we de verkiezingsresultaten bekijken is het eerste wat opvalt de machtswissel in 1996. Volgens
Gonzales zelf lag dit aan de machteloosheid van de PSOE om aan nieuwe uitdagingen het hoofd te
bieden en dus aan de prioterisering van de economische vernieuwing boven de ideologische
vernieuwing (Colomé, 2005). Ook is duidelijk zichtbaar hoe de PSOE er niet in slaagde om een nieuwe
sterke leider te vinden voor de verkiezingen van 2000 en daarmee een alternatief te bieden voor het
succesvolle beleid van Aznar. Wat tijdens die verkiezingen ook opvalt is het verval van de linkse partij
(IU), wat eveneens te verklaren is door de sterke economie en de verrijking van de arbeidersklassen
in deze periode.
Verder valt de sterke overwinning van de PSOE in het volgende verkiezingsjaar (2004) op. Dit is
eigenlijk niet te verklaren door het economisch beleid van Aznar, noch door het Nueve Via van
Zapatero. Wat de doorslag gaf tijdens deze verkiezingen was de oorlog in Irak. De Spaanse publieke
opinie was hevig gekant tegen de militaire steun die Aznar gaf aan de Verenigde Staten. We mogen
niet vergeten dat Spanje nog maar relatief recent tot de NAVO was toegetreden, iets wat in het
verleden Gonazales reeds stemmen gekost had. De campagne van de PSOE en de verkiezingen
gingen dan ook vooral over dit thema. De aanslag in Madrid drie dagen voor de verkiezingen
verklaart waarom het verschil zo groot was, maar het wordt algemeen aangenomen dat de PSOE ook
zonder de aanslagen de verkiezingen zou gewonnen hebben (Winneker, 2004).
De verkiezingen van 2008 zijn kwantitatief ook interessant: beide grote partijen wonnen stemmen en
de PSOE wist de meerderheid te behouden. De resultaten zijn te verklaren door een groeiende linksrechts tegenstelling als het gaat om ‘new politics’. Het beleid van Zapatero was gebaseerd op de
republikeinse theorie van Philip Petit. Kort samengevat komt deze theorie (die put uit de liberale
Ben Cohen
28
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
theorieën van Mill en Rawls) erop neer dat de burger het best weet wat goed is voor hem en dat zijn
vrijheid bijgevolg centraal staat. Vrijheid wordt negatief gedefinieerd als ‘niet gedomineerd worden’.
Deze dominantie kan uit twee bronnen komen: andere burgers (dominium) en de overheid
(imperium). De overheid moet de burgers beschermen tegen dominium door individuele vrijheden te
verzekeren. In Spanje deed Zapatero dit door seksuele discriminatie te bestrijden (o.a. adoptie
mogelijkheid voor homo’s), door gelijkheid van geslachten te vergroten (door het strafbaar maken
van huiselijk geweld, het beter beschikbaar maken van kinderopvang en gelijke arbeidsvoorwaarden
te verzekeren) en door financiële onafhankelijkheid te waarborgen (via minimumloon, uitbreiding
van sociaal zekerheidsstelsel en meer werkzekerheid voor deeltijdse en tijdelijke werknemers).
Maatregelen tegen imperium nam de Zapatero-legislatuur ook door het zelfstandig maken van de
openbare omroep, het vergroten van de verantwoording en openbaarheid van de overheid en door
meer verantwoordelijkheden en autonomie te geven aan regionale overheden (Coffee, 2009).Dit
beleid was langs de ene kant zeer populair in progressieve kieskringen, maar stuitte op zware kritiek
vanuit de kerk – nog steeds een machtig instituut in Spanje – die gelovigen opdroeg op PP-leider
Rajoy te stemmen. Het resultaat was een hevige kiesstrijd tussen de PSOE en de PP waarbij ‘new
politics’ (en wederom niet de economie) domineerden (Zuber, 2008; Meyer M. , 2008).
Als laatste behandelen we de verkiezingen van 2011. Hier zien we wederom dat de derde weg (in
combinatie met de ideeën van Petit), ondanks de voorgaande populariteit in Spanje, niet
opgewassen was tegen de economische crisis. Niet alleen verloor de sociaaldemocratische partij, wat
te verwachten was met een werkloosheid van meer dan 20% op het moment van de verkiezingen, de
PSOE viel bovendien terug tot het laagste peil ooit in democratisch Spanje (na Franco)12.
In de tabel hebben we ook de cijfers voor IU, de CiU en de UPyD opgenomen. Het hoge aantal
stemmen voor deze partijen is een indicatie dat het tijdens de verkiezingen van 2011 over meer ging
dan een afstraffing van de partij die op het moment van de crisis aan de macht was. De PP won
eigenlijk relatief weinig stemmen in vergelijking met het verlies van de PSOE. Zoals hierboven gesteld
is de PP eigenlijk ook een derdewegpartij die geen economisch alternatief heeft voor het gevoerde
besparingsbeleid (Zuber, 2011). Zoals in onze hypothese gesteld vloeide een groot deel van de
stemmen naar de linksere IU, die bijna tweemaal zo groot werd. Ook het hoog aandeel in stemmen
voor de CiU (die sedert de crisis meer aandringen op onafhankelijkheid) en voor de UPyD zijn een
aanwijzing dat de kiezer een alternatief voor het neoliberale beleid zocht.
12
Het laagste peil daarvoor was tijdens de eerste verkiezingen na Franco (1977), toen haalde de PSOE 29,32%
van de stemmen (bron:http://www.infoelectoral.mir.esv).
Ben Cohen
29
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
Besluit
Het geval Spanje is een typische bevestiging van onze hypothese. Hier hebben we een land dat onder
impuls van het liberale Europa zijn economie ziet groeien en zijn bevolking rijker ziet worden,
bijgevolg komt de sociaaldemocratische partij tot de conclusie dat ze om stemmen te halen, haar
ideologie moet consolideren met de ‘realiteit’ van de maatschappij: het liberale systeem is de enige
optie en de overheid moet zich vooral bezig houden met de nieuwe, postmaterialistische belangen
van de bevolking: de derde weg. De discussie over de grond van de economie wordt naar de
achtergrond geschoven aangezien het goed gaat en er een liberale consensus heerst tussen de
partijen. Wanneer de crisis aantoont dat het systeem onhoudbaar wordt, is er een ideologisch tekort
om een echt links alternatief voor te stellen aan de kiezer. Hierdoor verliest de partij stemmen aan
de conservatief-liberale partij, van wie verwacht wordt dat zij een streng besparingsbeleid voorstaan,
en aan een partij die wel een alternatief heeft, met name de linkse partij.
Ben Cohen
30
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
Griekenland
Politiek landschap
Griekenland is in grote mate te vergelijken met Spanje. Net als in het hierboven besproken land, is er
pas sinds de jaren 1970 sprake van een geconsolideerde democratie. Het is dan ook niet
verbazingwekkend dat we na de val van de laatste dictator, Papadopoulos, in 1973 een zelfde politiek
landschap zien ontstaan, namelijk een links-rechts configuratie die gedomineerd werd door twee
grote partijen: de liberaal-conservatieve partij en de sociaaldemocratische partij, respectievelijk de
Nieuwe Democratie (ND) en de Pan Hellenistische Beweging (PASOK). Daarbij kwam ook nog een
communistische partij (KKE), die altijd rond de 10% scoorde (Lyrintzis, 2005). Aangezien Griekenland
in theorie een gematigd multipartijsysteem heeft, zijn er nog enkele kleinere partijen en
splintergroepen gekomen en gegaan. Belangrijk is de linkse hervormingspartij Synaspismos die de
basis vormde voor de in 2004 opgerichte linkse coalitie Syriza. Aan de rechtervleugel is er sinds 2012
nog een belangrijke partij voor dit onderzoek: Anexartitoi Ellines (Onafhankelijke Grieken), een
rechtse antibesparingspartij.
Evolutie sociaaldemocratische partij
PASOK werd in 1974 opgericht door Andreas Papandreou. Hij was de zoon van Georgios Papandreou,
een prominent politiek figuur tussen de Tweede Wereldoorlog en de militaire junta. Andreas zelf was
in zowel tijdens het bewind van Metaxes als tijdens de junta in de jaren ‘60 en ’70 moeten uitwijken
naar Amerika. Hij ontwikkelde tijdens zijn ballingschap een sociaaldemocratische ideologie die
neomarxistisch en keynesiaans was in die zin dat hij enkele fundamentele ongelijkheden en
paradoxen zag in het kapitalisme. Na de val van de junta keerde hij terug naar Griekenland in de
hoop zijn ideologie politiek te kunnen implementeren (Kariotis, 1997). In het begin profileerde de
PASOK zich bijgevolg als radicaal linkse partij door enkele ideeën van de oude communistische partij
over te nemen. Deze strategie bleek succesvol en in 1981 won de PASOK de verkiezingen en zou de
partij – buiten een korte periode tussen 1990 en 1993 - tot 2004 aan de macht zijn. Tot zijn dood in
1996 bleef Andreas Papandreou partijleider (Lyrintzis, 2005).
De overeenkomsten met de PSOE in Spanje zijn overduidelijk: beide partijen kwamen in dezelfde
periode aan de macht en bijgevolg stonden beide partijen in voor de (her)opbouw van de
democratische samenleving en Europese integratie (Griekenland trad in 1981 toe tot de EG). Intern
steunden beide partijen op een dominante leider. In Spanje was dit Filipe Gonzales en in Griekenland
Andreas Papandreou. Ondanks de vele gelijkenissen loopt de partijevolutie van de PASOK niet geheel
evenwijdig met die van de PSOE. Daar waar Gonzales heel vroeg brak met het marxisme en een meer
pragmatische richting volgde, voerde Papandreou een meer radicale retoriek, gericht op confrontatie
met de ND en het ‘antidemocratische’ rechts. In de praktijk bleef de werkelijke linkse hervorming uit.
Het beleid van de PASOK werd vooral gekenmerkt door populisme en cliëntelisme, waarbij de
Ben Cohen
31
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
economische positie van haar kiespubliek versterkt werd door kolonisatie van de tot dan
voornamelijk rechtse overheidsapparaat door de partij. Deze strategie van het dienen van private
belangen van groepen met vaak tegengestelde belangen, bracht een aanzienlijke kost met zich mee
waarvoor beroep werd gedaan op grote sommen geleend geld. Daar ook de ND gebruik maakte van
deze cliëntele netwerken, leidde dit tot een groot inefficiënt overheidsapparaat , een onhoudbaar
duur sociaal economisch beleid en enorme staatsschulden (Lyrintzis, 2005). Dit is ook de basis voor
de Griekse crisis vanaf 2010.
Na de ziekte en het overlijden van Andreas Papandreou werd de partijleiding voor de verkiezingen
van 1996 overgenomen door Costas Simitis. Simitis had als minister van financiën in 1985 reeds een
stabiliseringsplan moeten invoeren om de Griekse economie te redden. Zijn beleid was dan ook een
duidelijke breuk met de socialistisch-populistische retoriek van het verleden. Bij hem ging het over
pragmatisme, modernisering en Europeanisering van het beleid, een duidelijke consolidatie met de
overheersende ideologie in Europa en dus de derde weg. Het doel van dit beleid was het voldoen aan
de Maastricht-criteria en de toetreding van Griekenland tot de EMU (Lyrintzis, 2005).
Ondanks het initiële succes van het moderniseringsbeleid (Griekenland trad in 2001 toe tot de EMU),
lukte het niet om PASOK aan de macht te houden. In 2004 werd dan ook George Papandreou (de
zoon van Andreas Papandreou) tot nieuwe partijleider verkozen. Zijn programma ging vooral over de
hervorming van de Griekse politiek:
“The key message that came out of the election for me was that we need more change in how we do
politics than in what policies we proclaim” (Opendemocracy, 2009).
Om ideeën op te doen voor deze hervorming organiseerde de jongste Papandreou de Symi Symposia
waar hij gekende economen uitnodigde, zoals Amartya Sen en Joseph Stiglitz. Hieruit haalde hij de
volgende drie ideeën:

A ‘green development’ economic strategy for sustainable growth

Open and accountable politics that build in deliberation and other direct forms of
participation

A foreign policy that involves civil society, rather than its traditional exclusion.
(Barnett & Kaldor, 2009)
Dit is de aanvaarding van het kapitalistische groeimodel, democratisering van de democratie en
aandacht voor nieuwe politieke thema’s zoals ecologie.
“The nature of capitalist growth means we need to be able to take a more holistic view as citizens of
our quality of life and work out how we can achieve sustainable development, which then brings in
all these elements of democracy, environment, and the economy” (Opendemocracy, 2009).
Ben Cohen
32
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
Deze ‘nieuwe’ vorm van sociaaldemocratie noemde Papandreou zelf de ‘vierde weg’ om een
onderscheid te maken met de derde weg die volgens hem teveel op de markt gericht was voor zijn
groeibeleid. De vierde weg zou moeten steunen op democratische instituties die internationale
solidariteit boven nationale belangen plaatsen (Gardels, 2010). Voor ons onderzoek zien we echter te
weinig verschil met de derde weg om onze hypotheses aan te passen en/of dit een links alternatief te
noemen. We verwachten nog steeds dat tijdens de crisis de kiezer de sociaaldemocratische partij zal
afstraffen en naargelang de perceptie van zijn belangen een liberale (ND) of meer traditioneel linkse
(Syriza) partij zal prefereren.
Verkiezingsuitslagen
Verkiezingsjaar
Parlement
1990
1993
1996
2000
2004
2007
2009
2012 (Mei)
2012 (Juni)
PASOK
38,61
46,88
41,49
43,79
40,55
38,10
43,92
13,18
12,28
ND
46,89
39,30
38,12
42,74
45,36
41,84
33,48
18,85
29,66
linkse
coalitie*
10,28
2,94
5,12
3,20
3,26
5,04
4,60
16,78
26,89
KKE
0,13
4,54
5,61
5,52
5,90
8,15
7,54
8,48
4,50
AE
10,60
7,51
*1990-2004: Synaspismos, 2007-2012: Syriza
Bron 1996-2012: http://www.ypes.gr/en/Elections/NationalElections/Results/
Bron 1990-1993: http://www.nsd.uib.no/european_election_database/
Als we de resultaten bekijken zien we voor 2009 vooral het gering verschil tussen de twee grote
partijen PASOK en ND. Dit gering verschil is ook op ideologisch vlak waarneembaar; de ND was sinds
de eerste democratische verkiezingen in 1974 meer en meer een centrumrechtse partij geworden,
die het ook meer van pragmatisme, cliëntelisme en populisme moest hebben dan van een duidelijke
invulling van de ‘radicaal liberale’ retoriek (Lyrintzis, 2005). De twee partijen hadden duidelijk een
grote electorale basis met slechts enkele volatiele kiezers. Nu en dan verloren ze wat stemmen aan
kleine nieuwe partijen of splintergroeperingen, maar eigenlijk waren er geen echte uitdagers om het
duopolie te verbreken. Een voorbeeld hiervan is de linkse coalitie in 1990 die na de herhaaldelijke
corruptie bij PASOK en de KKE, veel stemmen verkreeg, maar die bij de verkiezingen van 1993 weer
verloor (Lyrintzis, 2005). In de cijfers van PASOK zien we ook dat het beleid van George Papandreou
(2004, 2007) niet genoeg verschilde van deze van Simitis (1996, 2000) om extra kiezers te kunnen
overtuigen.
Ben Cohen
33
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
Het was pas op de vooravond van de crisis (2009) dat Papandreou wist te overtuigen. De reden
hiervoor is eerder te vinden in het falen van het beleid van de ND, die de regering hadden moeten
ontbinden nadat was uitgekomen dat ze in hun laatste regeerperiodes (2004-2007 en 2007-2009) de
nationale schuld uit haar voegen had laten barsten, maar dit verduisterd had in de begroting
(Thomas, 2011a). De klassieke theorie die zegt dat een zittende partij afgestraft wordt als het slecht
gaat met de economie, is hier dan ook van toepassing. Deze theorie kan ook deels verklaren waarom
de PASOK in 2012 zo zwaar verloor. Het was namelijk de regering Papandreou die in 2011 de regering
had ontbonden voor een regering van nationale eenheid om het hoofd te bieden aan de crisis en dus
diezelfde regering die – in de hoofde van de kiezer – verantwoordelijk was voor de
besparingsmaatregelen die toen getroffen werden (Thomas, 2011b).
De meest interessante verkiezingsresultaten voor dit onderzoek zijn natuurlijk die van mei en juni
2012. Deze verkiezingen gingen over de vraag welk beleid er als reactie op de crisis moest volgen, het
centrale thema van deze thesis. Wat direct opvalt is dat de crisis een einde maakte aan het de facto
tweepartijsysteem. Er waren maar liefst 7 partijen die de kiesdrempel haalden13. We bemerken
hierbij dat voldaan wordt aan onze bijkomende voorwaarde, namelijk dat de stemmen die de
sociaaldemocratische partij verliest naar een linksere partij gaan. Het is ook opvallend dat de ND in
de verkiezingen van mei 2012 zwaar verloor. Dit is bij nader inzien logisch aangezien de ND ook in de
regering van nationale eenheid zat en ook duidelijk voor het besparingbeleid was. De stemmen die
de ND verloor, gingen bijgevolg naar de rechtse antibesparingspartij AE en niet naar de PASOK.
Door deze versplinterde verkiezingsresultaten was het niet mogelijk een stabiele regering te vormen,
iets wat in tijden van crisis broodnodig was. De verkiezingen van juni 2012 moesten dan ook een
sluitend antwoord geven op de crisis. Meer bepaald gingen de verkiezingen over het vasthouden aan
de Europese bailouts en de daarmee gepaard gaande besparingsmaatregelen. De twee oude partijen,
de PASOK en de ND, waren voor de besparingsmaatregelen, de andere partijen waren tegen (BBC,
2012). De resultaten tonen een duidelijk gepolariseerde links-rechts breuklijn aan, met aan de
rechterkant de ND en links Syriza. Het is duidelijk dat een sociaaldemocratische partij geen
verkiezingen kan winnen met een neoliberaal antwoord op de crisis.
13
Dimokratiki Aristera (Democratisch Links) en Laikos Syndesmos (Gouden Dageraad) haalden allebij
tussen de 6% en 7%. De eerste is een splinterpartij van de PASOK, de tweede een ultra rechtse
(neonazistische) partij.
Ben Cohen
34
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
Besluit
De bevindingen in Griekenland zijn bijna identiek aan deze in Spanje. Wederom zien we twee
dominante partijen aan weerszijden van het politiek centrum die tot voor de crisis geleidelijk naar
elkaar opschuiven en centrumpartijen worden. Naast de gelijkenissen tussen de landen in het
politiek landschap en politieke evolutie is ook de electorale reactie op de crisis nagenoeg dezelfde,
maar aangezien Griekenland op een hogere schuldenberg zat dan Spanje en de crisis bijgevolg harder
insloeg, is deze reactie in Griekenland extremer dan in Spanje. De sociaaldemocratische partij verloor
volledig zijn (gedeelde) dominante positie en de linkse antiliberale partij Syriza werd de tweede
grootste partij. We kunnen zelfs zeggen dat het partijsysteem van Griekenland in 2012 van een
gematigd multipartijsysteem transformeerde in een gepolariseerd multipartijsysteem. Het
consensusmodel (Mouffe, The radical centre: a politics without adversary, 1998) dat tot voor de crisis
zeker van toepassing was op Griekenland, veranderde door de crisis weer in een conflictmodel.
Ben Cohen
35
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
Frankrijk
Politiek landschap
In Frankrijk zijn zowel de legislatieve als de presidentiële verkiezingen belangrijk. Dit omdat – anders
dan in bijvoorbeeld Duitsland – de president naast symbolische ook reële macht heeft. De president
kan bijvoorbeeld het parlement ontbinden en nieuwe verkiezingen uitschrijven. Naast de
rechtstreeks verkozen en onafhankelijke president is er een eerste minister en een regering die
afhankelijk zijn van het parlement. Normaal gezien primeert de president op de eerste minister,
maar doordat beide in verschillende verkiezingen verkozen worden, is het mogelijk dat de eerste
minister en de president niet tot dezelfde partij behoren of zelfs dezelfde coalitie. In dat geval is er
sprake van cohabitation. Dit leidt tot de unieke situatie waarbij bij volgende verkiezingen zowel de
partij van de regeringsleider als de partij van de president verantwoordelijk kunnen gehouden
worden door de kiezer. Het is door dit systeem met een potentieel machtige regering dat Frankrijk
duidelijk tot de gepolariseerde multipartijsystemen behoort, ondanks dat er eigenlijk slechts twee
partijen kans maken op het hoogste ambt, de sociaaldemocratische partij, Parti Socialiste (PS) en de
conservatief neoliberale Union pour un Mouvement Populair (UMP) (Bale, 2008). Cohabitation kan
leiden tot impasses. Om ervoor te zorgen dat het land niet stilvalt werd deze problematische situatie
vóór 2002 opgelost door de verantwoordelijkheden te splitsen: de president was verantwoordelijk
voor buitenlandse aangelegenheden en de eerste minister voor binnenlandse. In 2002 werd de
presidentiële termijn teruggebracht tot 5 jaar zodat beide verkiezingen zouden samenvallen wat de
kans op cohabitation drastisch zou verlagen. Sindsdien is dit inderdaad niet meer voorgevallen. In de
periode die dit onderzoek beslaat zijn er twee momenten van cohabitation. In 1993 met Mitterand
als president en Chirac als eerste minister en in 1997 met Chirac als president en Jospin als eerste
minister.
Naast de PS en de UMP was er tot en met 1981 een derde partij die meedong naar het
presidentschap, de sociaal liberale centrumpartij Union pour la Démocratie Française (UDF). Deze
partij leverde in 1974 president Valéry Giscard d'Estaing. In 2007 veranderde haar naam in
Movement Démocrate (MoDem). Naast deze drie historisch grote partijen zijn ook de extreem
rechtse, nationalistische partij Front National (FN) en de communistische partij Parti Communiste
Française (PCF) van belang. Deze laatste kwam in de verkiezingen (2012) op met de linkse
coalitiepartij Front de Gauche (FG). Als laatste nemen we ook de resultaten van de groene partij op
les Verts (Verts).
Evolutie sociaaldemocratische partij
De sociaaldemocratische partij in Frankrijk is de PS. De geschiedenis van deze partj begint bij François
Mitterand. Na de oprichting van de Vijfde Republiek (°1962), was hij de presidentskandidaat voor
links Frankrijk tijdens de eerste directe presidentsverkiezingen van 1964. De verkiezingen werden
Ben Cohen
36
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
gewonnen door Charles De Gaulle, de generaal die na de Tweede Wereldoorlog aan het hoofd stond
van de vierde republiek. Opvallend was dat Mitterand zich toen verzette tegen de uitbreiding van de
presidentiële macht in de constitutie. Hij noemde de instituties van de Vijfde Republiek
‘ondemocratisch’. De PS ontstond in 1971 na het congres van Epinay. Mitterand beloofde een breuk
met het kapitalisme en maakte een alliantie met de PCF met het doel de constitutie bij te werken en
de presidentiële termijn te verlagen naar 5 jaar (Le Monde, 2010). In Frankrijk staat deze jacobijnse
en etatistische vorm van sociaaldemocratie gekend als la première gauche14. Het radicale discours
van Mitterand leidde tot fricties binnen de partij en de opkomst van la deuxième gauche15 . Deze
groep binnen de partij, onder leiding van Michel Rocard, zocht toenadering tot de Europese
sociaaldemocratie, gesteund op decentralisatie, het maatschappelijk middenveld en zelfregulering
(Noblecourt, Une primaire socialiste sous le signe de la troisième gauche, 2011).
Nadat Mitterand in 1981 tot president verkozen werd, maakte hij zijn economische en
constitutionele beloftes niet waar. De PS voelde zich al snel goed in de gaullistische instellingen en de
voordelen van de uitgebreide macht. Hierdoor wordt Mitterand sindsdien paradoxaal genoeg gezien
als de meest gaullistische16 president na De Gaulle zelf (Le Monde, 2010). In het begin probeerde de
PS nog goed te maken op zijn jacobijnse, socialistische visie via nationalisering, maar in 1983 volgde
een bocht van 180 graden. De Franse munt was verschillende malen gedevalueerd en de regering
had moeite om de begroting in balans te houden. Uiteindelijk moest de PS toch
besparingsmaatregelen invoeren en een meer liberale politiek voeren. De genationaliseerde
bedrijven kwamen onder nieuwe leiding en werden gemoderniseerd om competitief te worden in de
vrije markt. De druk van de Europese gemeenschap en het Europees Monetair Systeem werden
aangehaald als de reden achter deze ommezwaai. Lionel Jospin, die toen partijsecretaris was,
verdedigde de liberale maatregelen door te stellen dat ze nodig waren als tussenoplossing op korte
termijn. Op lange termijn bleef de breuk met kapitalisme het doel (Bell, 2003). De reële politiek van
de PS tijdens haar eerste regeerperiode is eigenlijk identiek aan de derde weg. Mitterand wordt dan
ook in één adem vernoemd met Blair, Schröder, Gonzales en Zapatero, in die zin dat ook hij zocht
naar economische efficiëntie, sociale rechtvaardigheid in een zichzelf limiterende staat (Mifsud,
2012).
Toch bleef de partijleer achter. De groep rond Rocard, die de modernisering het meest expliciet
verdedigde (niet enkel als eliteproject), kon ondanks dat geleidelijk aan de marxistische taal uit de
partijbeginselen gehaald werd, nooit een radicale breuk met la première gauche bewerkstelligen. Dat
gebeurde pas met Jospin die in 1995 presidentskandidaat was voor de PS. Hij pleitte in tegenstelling
tot zijn ‘tussenzin’ van vroeger, voor duidelijke taal en voor een derde weg tussen Blair en Schröder.
14
Het eerste links
Het tweede links
16
Het Gaulisme is een rechtse politieke doctrine gebasseerd op Nationalisme, sterke politieke instituties en
onafhankelijkheid van internationale instituties.
15
Ben Cohen
37
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
Nadat Jospin in 1997 minister werd, privatiseerde hij de grote nationale bedrijven. De taak van de
overheid was volgens Jospin het ondersteunen van economische groei en toezicht op gelijkheid van
kansen (Bell, 2003).
Na de verkiezingen van 2002 was het duidelijk dat de PS moest vernieuwen. Door verdeeldheid
binnen het linkse kamp had Lionel Jospin niet eens de tweede ronde van de presidentsverkiezingen
gehaald. Over wat deze vernieuwing moest inhouden was er veel discussie binnen de partij. Enerzijds
waren er diegenen die pleitten voor een terugkeer naar la première gauche. De belangrijkste naam
bij deze vleugel was Jean-Luc Mélenchon, hij zou in 2008 opstappen bij de PS en de
antikapitalistische linkse partij FG oprichten in alliantie met de PCF. Anderzijds was er een grote
vleugel voor het socialiseren van la deuxième gauche. Onder hen bevond zich de toenmalige
partijsecretaris François Hollande die het socialisme van de 21ste eeuw een nieuwe homogene
identiteit wou geven dat niet enkel links was, maar ook weer duidelijk sociaal. De precieze inhoud
van wat hij de centrale as noemde was echter niet zo duidelijk. Ook andere stemmen pleitten voor
hervorming: Dominique Strauss-Kahn, Martine Aubry, Laurent Fabius, Ségolène Royal,… Al de
hervormers hadden gemeen dat ze zowel het radicale links van Mitterand (vóór 1983) als het sociaalliberalisme van Jospin en Rocard verwierpen (Desmoulieres & Fressoz, 2013; Le Monde, 2002).
De PS-presidentskandidaat voor de verkiezingen van 2007 werd Ségolène Royal. Royal kwam uit het
kamp van de hervormers, maar had geen sterk uitgesproken mening over de exacte inhoud ervan. Ze
lijkt dan ook een compromiskandidaat tussen de verschillende hervormers. Haar kandidatuur kan
geplaatst worden in het idee van de tussenoplossing zoals Jospin het uitdrukte. Eerst moest de macht
weer herwonnen worden alvorens de echte hervorming kon doorgevoerd worden. Dit toont aan dat
in de periode vóór de financieel-economische crisis, de PS moeite had om de interne conflicten te
bundelen en met een homogene ideologie naar buiten te komen. Royal was dan ook vooral een
symbool van vernieuwing tegen de oude ‘olifanten’ van de PS. (Noblecourt, 2007; Le Monde, 2006;
Le Monde, 2007; Rahir, 2006).
Voor de presidentiële verkiezingen van 2012 was er wederom een woelige strijd voor de kandidatuur
binnen de partij. Doordat Mélenchon zich reeds afgesplitst had van de PS, was op zijn minst de strijd
tussen de radicaal linkse vleugel en de hervormingsvleugel gestreden in het voordeel van deze
laatste. De uiteindelijke presidentskandidaat voor de PS werd François Hollande die al geruime tijd
partijsecretaris was. Critici wijzen vooral op zijn aanpassingvermogen. Hij zou vooral iemand zijn de
compromissen sluit en pragmatisme voor de dag legt. Toch werd hij verkozen als
presidentskandidaat omdat hij een duidelijk sociaal programma voorstelde, gebaseerd op het
aanpakken van (jongeren)werkloosheid, het sluiten van fiscale achterpoortjes, het investeren in de
publieke sector en vooral het afkeuren van het besparingsbeleid van het liberale Europa. Hollande
deed dus wat hij na de verkiezingen van 2002 reeds voorstelde, maar waar hij toen geen concrete
invulling aan kon geven: de PS een nieuwe identiteit geven die weer authentiek sociaaldemocratisch
Ben Cohen
38
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
was. Een duidelijke afkeuring van de derde weg, zonder eurosceptisch te zijn (Leick, 2011;
Noblecourt, 2011).
Verkiezingsuitslagen
Verkiezingsjaar
Legislatief
1988
1993
1997
2002
2007
2012
PS
34,76
17,60
23,53
23,78
27,67
29,19
RPR/UMP
19,18
20,39
15,69
33,37
45,52
26,24
UDF/MoDem
18,5
19,08
14,19
4,79
7,76
1,87
PCF/FG
11,32
9,18
9,94
4,91
4,62
6,91
FN
9,66
12,42
14,9
11,12
4,62
13,6
Verts
0,35
4,02
6,81
4,44
3,25
6,42
Bron: http://www.france-politique.fr/elections-legislatives.htm
Verkiezingsjaar
President
PS
RPR/UMP
UDF/MoDem
PCF/FG
FN
Verts
1988
34,11*
19,96
16,54
6,76
14,38
03,78
1995
23,30
20,84*
18,58
8,64
15,00
03,32
2002
16,18
19,88*
6,84
3,37
16,86
05,25
2007
25,87
31,18*
18,57
1,93
10,44
01,57
2012
28,63*
27,18
9,13
11,1
17,90
02,31
Bron: http://www.france-politique.fr/elections-presidentielles.htm
In Frankrijk wordt de president in twee rondes verkozen. Als er in de eerste ronde niemand een
absolute meerderheid haalt (wat nog nooit gebeurd is) is er een tweede ronde waarbij enkel de twee
kandidaten met het hoogste aantal stemmen tijdens de eerste ronde verkozen kunnen worden en
een gewone meerderheid voldoende is. In de bovenstaande tabel is in het vet aangeduid welke
partijen met hun kandidaat de tweede ronde haalden en met een * wie er deze tweede ronde won.
Voor de legislatieve verkiezingen geldt hetzelfde verkiezingssysteem waarbij afgevaardigden per
constitutie rechtstreeks verkozen worden. Dit verkiezingssysteem bevoordeelt grote partijen en
spoort partijen aan om voor de verkiezingen reeds compromissen te vinden. Voor de PS betekent dit
dat de partij ofwel met links een compromis moet proberen te vinden (PCF/FG) of met het centrum
(UDF/MoDem). Voor de RPR/UMP geldt eigenlijk hetzelfde principe, maar dan met extreem rechts
(FN) en het centrum (UDF/UMP).
In 1988 werkte het radicale discours van Mitterand nog. Ondanks dat hij reeds een bocht had
gemaakt is zijn beleid, bleek het idee van een tussenoplossing aan te slaan en kan het links tijdens de
presidentiële verkiezingen samenbrengen. De cijfers tijdens de legislatieve verkiezingen tonen aan
dat zonder de sterke persoonlijkheid van Mitterand veel kiezers de PCF boven de PS verkozen. In
1993 werd bevestigd dat het meer radicale discours van Mitterand essentieel was, maar dat de PS
zonder dit discours de kiezer niet kon overtuigen dat het een alternatief had voor het neoliberalisme.
Ben Cohen
39
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
Als we kijken waar de verloren stemmen naartoe gingen zien we dat de groene partijen samen bijna
8%17 van de stemmen haalden, daar waar ze voorheen nog geen halve percent haalden.
In 1997 zien we het succes van de derde weg en hoe het links met het centrum wist te allieren. De PS
verloor kiezers aan de linkerzijde (Vert en PCF), maar wist de verloren stemmen ruimschoots op te
halen bij de centrumpartij UDF. Dit is de grote middenklasse die Giddens naar voren schuift als het
doelpubliek voor de sociaaldemocratische partijen. Dat dit middenveld verdeeld is werd al snel
duidelijk tijdens de presidentsverkiezingen van 2002. We zien dat de communistische partij niet veel
mensen meer kon overtuigen, wat in het voordeel pleit van de derde weg, maar Noël Mamère van
Les Verts en Jean-Pierre Chevènement van le Mouvement Républicain et Citoyen (MRC18) wisten veel
kiezers uit dit middenveld weg te lokken van de PS (Le Gendre, 2002).
In 2007 zien we dat het wel lukte om links te verenigen binnen de PS. Ondanks dat er binnen de
partij veel discussie was over de precieze invulling van de hervorming, nam de partij zowel het
nieuwe première gauche als het nieuwe deuxième gauche op en schaarden ze zich uiteindelijk achter
een gezamenlijke presidentskandidaat. De reden dat dit lukte heeft ook een externe oorzaak: Nicolas
Sarkozy, die met de UMP een rechtsere koers vaarde en hiermee veel FN kiezers aantrok. Als we de
cijfers van de presidentiële verkiezingen met die van de legislatieve vergelijken, zien we dat veel
centrumkiezers de gematigde François Bayrou (MoDem) verkozen, maar dat voor het parlement wel
gekozen werd voor de UMP. De centrumkiezers konden dus niet door de PS overhaald worden.
In 2012 lukte het wel om de centrumkiezer mee te krijgen. Zoals hierboven beschreven stapte in
2008 Mélenchon uit de PS om de FG op te richten en antikapitalistisch links nieuw leven in te blazen.
Uit de verkiezingsresultaten maken we op dat de PS vooral tijdens de presidentiële verkiezingen veel
stemmen verloor aan de nieuwe linkse partij. Toch wist Hollande meer centrumkiezers te overtuigen
dan hij verloor aan de FG. De verwachting is dus dat zijn discours en verkiezingsprogramma
gematigder waren dan deze ten tijde van Ségolène Royal. Toch is dit zeker niet zo. Een groot deel van
de voorstellen die als meer economisch neutraal beschouwd kunnen worden (en dus niet
socialistisch of neoliberaal) waren dezelfde als deze in 2007. Voorbeelden hiervan zijn het aanpakken
van jeugdwerkloosheid, gelijke rechten voor koppels van hetzelfde geslacht, het aanpakken van het
onveiligheidsgevoel. Het waren juist nieuwe voorstellen die de overheid weer boven de markt
plaatsten, zoals bijvoorbeeld het plafonneren van de lonen van managers bij bedrijven met een
overheidsaandeel, het belasten van Fransen die in het buitenland wonen (bijvoorbeeld in Monaco)
en Hollandes paradepaardje: het verhogen van de belastingen op de hoogste inkomens en het
aanpakken van belastingsontwijking. Daarbij waren er ook nog voorstellen met een groen karakter
zoals het werken aan een plan voor een groter aandeel hernieuwbare energie tegen 2050 en de
17
‘Les Verts’ + ‘Divers Ecologistes’
Bron: http://www.france-politique.fr/elections-legislatives-1993.htm
18
MRC was een links republikeinse partij en kwam slechts eenmalig op in 2002. Chevènement haalde 05,33%
Bron: http://www.france-politique.fr/election-presidentielle-2002.htm
Ben Cohen
40
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
geleidelijk uitstap uit de kernenergie. Allemaal plannen die traditioneel UDF/MoDem-kiezers juist
zouden moeten afschrikken (Pouchard, 2011). Wat was er dan wel veranderd sinds 2007 zodat de PS,
ondanks het groter aandeel FG kiezers, toch ruimschoots de verkiezingen won, daar waar de partij in
2007 net tekortschoot?
Een mogelijk antwoord zou kunnen zijn dat Hollande door zijn pragmatisme en rijke ervaring op meer
steun kon rekenen dan Royal, maar dit was evengoed een nadeel aangezien velen hem ervan
beschuldigden geen vaste waarden te hebben (Leick, 2011; Mifsud, 2012). Anderen wijzen dan weer
op de zelfvernietiging van Sarkozy, maar we zien in de presidentiële verkiezingsresultaten dat de
UMP-kandidaat in vergelijking met de groei van de FN relatief weinig stemmen verloor, wat erop
wijst dat hij meer centrumkandidaten kon overtuigen.
Het verschil zit hem in de financieel-economische crisis. Door deze crisis verschoof de nadruk van de
politieke campagne van ‘nieuwe’ politieke en sociale thema’s naar de economie. De verkiezingen
polariseerden hierdoor, wat duidelijk werd in de verkiezingsresultaten voor de sociaalliberale
MoDem. In 2007 werd de verkiezingscampagne gedomineerd door het thema veiligheid. In 2012
stond de aanpak van de crisis centraal. De keuze was duidelijk tussen het voortzetten van de
neoliberale besparingspolitiek van Europa (Sarkozy) en een nieuwe sociaaldemocratische aanpak
gebaseerd op jongeren, groene energie en fiscaliteit met Hollande (Mifsud, 2012).
Besluit
Net als in Spanje en Griekenland zien we ook in Frankrijk de druk van Europese integratie om voor
een derde weg te kiezen in de jaren 1980 en ‘90. We zien een gelijkenis tussen Mitterand,
Papandreou (Andreas) en Gonzales in de zin dat zij het belang aantonen van een sterke politicus om
neoliberale maatregelen onder een links discours over te brengen aan de kiezer. We zien ook een
gelijkenis tussen Jospin, Zapatero en Papandreou (George) aangezien deze alledrie kortstondig
scoorden met de derde weg.
Wat de Franse situatie interessant maakt is dat tijdens de crisis wel een nieuwe weg gevonden werd
voor de sociaaldemocratische partij. Dit in tegenstelling tot Spanje en Griekenland. Daarenboven
toont het verschil tussen de verkiezingen van 2007 en de verkiezingen van 2012 aan dat de crisis een
centrale rol speelde bij de invulling van deze nieuwe weg. Het is hierin dat we een gelijkenis zien met
Nederland, waar de PvdA met Samson ook een sociaaldemocratische reactie op de crisis voorstelde
tegen de neoliberale besparingsconsensus van Europa in. We zeiden in het hoofdstuk over Nederland
al dat Samson tegen een grote linkse coalitie was met de SP. Door de breuk met Mélenchon deed de
Franse PS eigenlijk hetzelfde: ze kozen voor een sociaaldemocratische partij tegen het
neoliberalisme, maar voor Europa.
Ben Cohen
41
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
Conclusie
De financieel-economische crisis heeft een grote impact gehad op de evolutie van
sociaaldemocratische partijen. Op het einde van ons theoretisch onderzoek hadden we volgende
hypotheses gemaakt over hoe deze evoluties zich zouden vertalen in de nationale
verkiezingsuitslagen.
1. Indien de sociaaldemocratische partij vasthoudt aan de derde weg, dan resulteert dit in
electoraal verlies
2. Indien de sociaaldemocratische partij een links programma brengt, dan resulteert dit in
electorale winst
Tijdens de laatste verkiezingen hebben de sociaaldemocratische partijen in Duitsland, Spanje en
Griekenland grote verliezen geleden. In Nederland en Frankrijk hebben de sociaaldemocratische
partijen weer kunnen opklimmen.
Land
Nederland
Verkiezingsjaren tijdens
crisis
2010
Duitsland
2012
2009
2008
Spanje
2011
Griekenland
Frankrijk
2009
2012
2012
SD
partij
PvdA
SPD
PSOE
PASOK
PS
Nee
groei in %BBP
jaar vóór
verkiezingen19
-3.7 (2009)
Steun uit
EFSF
ontvangen?
Nee
% Stemmen
voorgaande
verkiezingen
21,19 (2006)
% Stemmen
verkiezingsjaar
19,63
Ja
1,0 (2011)
Nee
19,63 (2010)
24,84
Nee
1,1 (2008)
Nee
34.2 (2005)
23.0
Nee
3.5 (2007)
Nee
42,59 (2004)
43,87
Nee
-0,3 (2010)
Ja
43,87 (2008)
28,76
Nee
-0.2 (2008)
Nee
38,10 (2007)
43.92
Nee
-7,1 (2011)
Ja
43.92 (2009)
13.18 (mei)
Ja
1,7 (2011)
Nee
27,67 (2007)
29,19
SD partij
verlinkst?
We zien dus duidelijk dat hypothese 1 bevestigd wordt: in Duitsland, Spanje en Griekenland was de
sociaaldemocratische partij bij de laatste verkiezingen nog steeds een derdewegpartij. Een groot deel
van het electoraat in deze landen geloofde niet dat de partij een oplossing kon bieden voor de crisis.
Als we kijken naar het verschil tussen de landen in de mate dat de crisis hen trof (impact op BBP) zien
we geen duidelijke relatie tussen het aantal stemmen dat de sociaaldemocratische partij verloor en
de impact van de crisis. Waar de crisis het hardst toesloeg, verloor de sociaaldemocratische partij
meer stemmen dan in het land waar de crisis het minste impact had op het BBP. In Duitsland verloor
de SPD relatief weinig (-33%) in vergelijking met de PASOK in Griekenland (-70%). In Spanje verloor
de PSOE ongeveer dezelfde hoeveelheid stemmen als de SPD in Duitsland, nochtans was de impact
19
http://epp.eurostat.ec.europa.eu/tgm/table.do?tab=table&init=1&plugin=1&language=en&pcode=tec00115
Ben Cohen
42
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
van de crisis op het BBP veel zwaarder in Spanje dan in Duitsland. Dat deze thematiek niet zo
gemakkelijk kwantitatief te vatten is wordt ondersteund door de cijfers in Nederland, waar in 2010
de PvdA zonder duidelijk links antwoord op de crisis slechts 7% stemmen verloor, ondanks dat de
economie in 2009 met 3,7% gekrompen was. Onderzoek naar kwantitatieve verbanden tussen de
crisis en verkiezingsresultaten zijn wel interessant, maar zullen pas mogelijk zijn als er meer
verkiezingsmomenten zijn geweest en er meer landen opgenomen worden in het onderzoek.
Wel duidelijk is dat hypothese 2 eveneens bevestigd wordt. In Nederland en Frankrijk brachten de
sociaaldemocratische partijen tijdens de laatste verkiezingen wel een duidelijk links antwoord op de
crisis, tegen de neoliberale besparingslogica opgelegd door Europa in. In beide landen boekten deze
partijen dan ook een aanzienlijke electorale winst. Wederom leren we weinig uit de naakte cijfers. In
Frankrijk is vooral het feit dat er voor het eerst in 14 jaar weer een PS-president verkozen is, een
opmerkelijk verschil met de relatief goeie economische periode in de jaren ‘90 en 2000 waarin de PS
niet wist te overtuigen.
Naast de duidelijke bevestiging van onze hypothesen worden ook de achterliggende theorieën
bevestigd. Zoals verwacht uit de literatuur van Giddens blijkt dat in alle landen de derde weg een
grote invloed had op het ideologisch en programmatisch profiel van de sociaaldemocratische partijen
en dat in alle landen de partijen hier op een gegeven moment ook electoraal mee scoorden. In
Frankrijk, Spanje en Griekenland zagen we een succesvolle impliciete derdewegpartij nog voor de
jaren ‘90. Mitterand in Frankrijk, Gonzales in Spanje en Andreas Papandreou in Griekenland. In deze
landen zagen we daarna ook een expliciete derde weg consolidatie. In Frankrijk was dit met Jospin, in
Spanje met Zapatero en in Griekenland met George Papandreou. Jospin boekte in Frankrijk echter
niet hetzelfde succes als zijn Spaanse en Griekse tegenhangers. Een mogelijke verklaring hiervoor is
dat het partijsysteem in Frankrijk voor de crisis een sterker gepolariseerd multipartijsysteem was dan
het partijsysteem van Griekenland en Spanje die eigenlijk bijna tweepartijsystemen waren. Giddens
(2000) zei dit ook al:
“*…+ no other leader in the Western World has the same degree of internal command that Tony Blair
has had in the United Kingdom” (Giddens, 2000, p. 50).
Jospin kon dus niet dezelfde consensus bewerkstelligen als Blair (of Zapatero), waardoor er meer
polarisatie was binnen de middenklasse. Dit is nefast voor de derde weg die juist op consensus
steunt. De PS verloor zoals we zagen veel stemmen aan andere centrumlinkse kandidaten.
Deze polarisatie van de middenklasse werd tijdens de crisis ook duidelijk in de andere besproken
landen: in Nederland verloor de centrumpartij CDA die voordien de grootste van Nederland was
tijdens de twee verkiezingen sinds de crisis 68% van zijn kiezers, in Duitsland zagen we ook dat de
centrumpartijen tijdens de crisis minder stemmen haalden ten voordele van duidelijk linkse en
rechtse partijen, net als in Spanje en nog duidelijker in Griekenland waar het de facto
Ben Cohen
43
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
tweepartijsysteem doorbroken werd. Dit is een bevestiging van de kritiek van Moschonas (2005) die
zei dat aangezien de derde weg een consolidatie was met het electoraat, deze ideologie van korte
duur is. Op het moment dat het electoraat verandert, in dit geval doordat de brede middenklasse
door de crisis uiteenvalt, moet ook de sociaaldemocratische partij veranderen of electoraal verlies
lijden.
Als laatste herinneren we aan de kritiek van Mouffe op de derde weg. Volgens haar was het grootste
probleem met deze ideologie dat het conflictmodel erdoor ondermijnd werd in het voordeel van een
neoliberaal consensusmodel (Mouffe, The radical centre: a politics without adversary, 1998). De
opkomst van partijen die een duidelijk standpunt tegen de besparingslogica innemen (Griekenland
en Spanje) alsook de transformatie van de gevestigde sociaaldemocratische partijen (Frankrijk en
Nederland) doen vermoeden dat er een tegengestelde beweging op gang komt. Vanuit haar
standpunt zouden we dit een positief gevolg van de crisis kunnen noemen voor de democratie. De
kiezer heeft op zijn minst weer de mogelijkheid om te stemmen voor partijen die een sociaal
alternatief voorstaan tegen de neoliberale besparingsmaatregelen in.
Epiloog
Op het Europese niveau domineert op het moment van schrijven nog steeds de neoliberale
besparingsconsensus. Het is nog te vroeg om een antwoord te geven op de vraag of in de gevallen
dat de sociaaldemocratische partijen verlinkst zijn ten gevolge van de crisis, dit ook in effectief beleid
omgezet kan worden. In Frankrijk - het enige land in ons onderzoek waar deze situatie van
toepassing is - heeft François Hollande als president van de tweede grootste economie in de
Eurozone zowel op nationaal als Europees niveau weinig kunnen veranderen. Dit hoeft niet te
verbazen. We stelden in onze theorie al dat het historisch institutionalisme hier van toepassing is.
Eenmaal een bepaalde weg ingeslagen is, is het moeilijk de genomen maatregelen terug te draaien.
Tijdens de periode waarin de derde weg tot stand kwam, wordt de politiek volgens Zizek
gedomineerd door de hegemonie van het liberaal-democratisch kapitalisme. “The Appearance of a
political choice where there’s none” (Zizek, 2000). De keuze voor een neoliberaal antwoord op de
crisis werd eigenlijk voor de crisis gemaakt door tijdens de Europese integratie en de invoering van
de euro te kiezen voor ‘geen rechten zonder verantwoordelijkheid’ boven ‘geen autoriteit zonder
democratie’.
Deze thesis pleit dan ook voor een radicale keuze. Giddens beweerde in 2000 dat er nog steeds een
derde weg is voor Europa, maar – zoals deze thesis aantoont - sinds de crisis is dit niet meer waar. In
plaats van nog steeds een derde weg, zouden wij stellen dat er nog steeds sociaaldemocratisch
activisme (Hay, 2002) voor Europa is. Zelfs Giddens distantieert zich tegenwoordig van de derde weg.
Hij verdedigt zich tegen de critici van het in deze thesis gebruikte boek ‘The Third Way’ (1998) door
te zeggen dat het (door academici en politici) verkeerd uitgelegd is geweest. Of dit nu waar is of niet,
Ben Cohen
44
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
is niet zo interessant. Wel interessant is dat Giddens in essentie dezelfde basis voorschrijft voor de
transformatie van sociaaldemocratische partijen:
“The core preoccupation of social democrats should be with the re-establishment of the public realm,
public institutions and public goods, following the long period in which market-based philosophies
ruled the roost. The public sphere is not the same as the state; reform of the state has to be high on
the agenda, wherever it is unresponsive to citizens’ concerns, captured by producer interests or has
become overly bureaucratic. Markets have their distinctive qualities – chief among them their fluidity,
capacity to respond to a multitude of pricing signals and to stimulate innovation – and social
democrats should recognise and help deploy these. However, markets need regulation to shape them
to the public purpose. In the book I picked out especially the need to regulate world financial markets,
which I identified, to quote from The Third Way, as “the single most pressing issue in the world
economy”” (Giddens, 2010).
In deze kunnen we ons na alle kritiek weer (voorzichtig) verzoenen met de visie van Giddens.
Sociaaldemocratische partijen moeten nu de keuze maken voor een programmatisch en ideologisch
profiel dat de burger weer boven de staat plaatst en de staat boven de markt. Regulering van
financiële markten en hervorming van de (Europese) staat moeten hoog op de agenda staan. Op die
manier kan nu (door de kiezer) de keuze gemaakt worden om bij een volgende crisis
sociaaldemocratische maatregelen te nemen.
Ben Cohen
45
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
Bibliografie
Bale, T. (2008). European Politics: A comparative Introduction. Hampshire: Palgrave Macmillan.
Barnett, A., & Kaldor, M. (2009, November 9). Can Greece Lead the Way? Opgeroepen op April 2013,
29, van open Democracy: http://www.opendemocracy.net/anthony-barnett-mary-kaldor/cangreece-lead-way
BBC. (2012, juni 17). Greece holds key elections over EU bailout. Opgeroepen op Mei 4, 2013, van BBC
News: http://www.bbc.co.uk/news/world-europe-18472595
Bell, D. S. (2003). French Socialists: Refusing the “Third Way”. Journal of Policy History, vol.15 (1) , 4664.
Berman, S. (2007). The once and future ideology. RENEWAL, a journal of social democracy, vol.15
(2/3) , http://www.renewal.org.uk/articles/the-once-and-future-ideology/.
Callaghan, J. (2005). Social Democracy and Civil Society. In P. Delwit, Social Democracy in Europe (pp.
173-193). Brussel: Editions de l'Université de Bruxelles.
Chavannes, M. (2012, juli 14). Cohen: linkse partijen omvormen tot één progressieve volkspartij.
Opgeroepen op januari 17, 2013, van nrc: http://www.nrc.nl/nieuws/2012/07/14/cohen-linksepartijen-omvormen-tot-een-progressieve-volkspartij/
Coffee, A. (2009). Republican political theory and spanish social democracy. Renewal, vol. 17 (2) , 8589.
Colomé, G. (2005). The Spanish Case: The PSOE. In P. Delwit, Social Democracy in Europe (pp. 157171). Brussel: Editions de l'Université de Bruxelles.
Crossland, D. (2013a, januari 21). CDU Loses Lower Saxony: State Defeat Heralds Tough Re-Election
Fight
for
Merkel.
Opgeroepen
op
januari
23,
2013,
van
Der
Spiegel:
http://www.spiegel.de/international/germany/merkel-s-reelection-bid-suffers-setback-in-lowersaxony-election-a-878719.html
Crossland, D. (2013b, januari 22). He's Back: State Vote Gives Social Democrats New Life. Opgeroepen
op januari 23, 2013, van Der Spiegel: http://www.spiegel.de/international/germany/lower-saxonyvote-hands-spd-candidate-steinbrueck-a-second-chance-a-878877.html
De Grauwe, P., & Ji, Y. (2013, April 16). Are Germans really poorer than Spaniards, Italians and
Greeks? Opgeroepen op Mei 20, 2013, van VOX: http://www.voxeu.org/article/are-germans-reallypoorer-spaniards-italians-and-greeks
de Hond, M. (2012, september 7). Het strategisch stemmen en de Tweede Kamerverkiezingen van
2012. Opgeroepen op januari 17, 2013, van Peil.nl: https://n7.noties.nl/peil.nl/
De Vos, P. (2003). Sociaal-democratisch revisionisme en politieke autonomie in de context van
globalisering. Gent: Vakgroep Politieke Wetenschappen, Faculteit Politieke en Sociale
Wetenschappen, Universiteit Gent.
de Witt, R. (2007, mei 30). Oud-campagneleider Monasch wil PvdA hervormen. Opgeroepen op
januari 17, 2013, van Elsevier: http://www.elsevier.nl/Politiek/nieuws/2007/5/Oud-campagneleiderMonasch-wil-PvdA-hervormen-ELSEVIER125344W/
Ben Cohen
46
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
Delwit, P. (2005). Social Democracy in Europe. Brussel: Editions de l'Université de Bruxelles.
Der Spiegel Staff. (2013, januari 08). Amateur Hour at the SPD: Merkel Challenger Steinbrück Fails to
Find
His
Feet.
Opgeroepen
op
januari
23,
2013,
van
Der
Spiegel:
http://www.spiegel.de/international/germany/spd-chancellor-candidate-peer-steinbrueck-goesfrom-gaffe-to-gaffe-a-876157.html
Desmoulieres, R. B., & Fressoz, F. (2013, April 10). Mélenchon-Hollande : mésentente radicale.
Opgeroepen
op
april
22,
2013,
van
Le
Monde:
http://www.lemonde.fr/a-laune/article/2013/04/10/melenchon-hollande-mesententeradicale_3156988_3208.html?xtmc=jospin_nouveau_gauche&xtcr=3
Dirección General de Politica Interior. (2012, juli 27). Consulta de ResultadosElectorales. Opgeroepen
op April 20, 2013, van infoelectoral: http://www.infoelectoral.mir.es/min/home.html
El País. (2010, juni 27). Rubalcaba privado. Consulté le april 20, 2013, sur El País:
http://elpais.com/diario/2010/06/27/eps/1277620015_850215.html
Gardels, N. (2010, augustus 11). Papandreou: "There Is a Real Danger in Global Austerity".
Opgeroepen op april 22, 2013, van The Huffington Post: http://www.huffingtonpost.com/nathangardels/papandreou-there-is-a-rea_b_678423.html
Giddens, A. (2000). Still a Third Way for Europe. New Perspectives Quarterly, vol.17 (1) , 50-51.
Giddens, A. (1998). The Third Way. Oxford: Polity Press.
Giddens, A. (2010, November 26). The Third Way Revisited. Consulté le mei 3, 2013, sur Social Europe
Journal: http://www.social-europe.eu/2010/11/the-third-way-revisited/
Green-Pedersen, C., & van Kersbergen, K. (2002). The Politics of the 'Third Way' : The Transformation
of Social Democracy in Denkmark and the Netherlands. Party Politics, vol. 8 (5) , 507-524.
Hamann, K. (2005). Third Way conservatism? The Popular Party and labour relations in Spain.
International Journal of Iberian Studies, vol.18 (2) , 67-82.
Hawley, C. (2005, juni 28). Letter From Berlin: Schroeder Gets the Left Hook. Opgeroepen op januari
30, 2013, van Der Spiegel: http://www.spiegel.de/international/letter-from-berlin-schroeder-getsthe-left-hook-a-362685.html
Hay, C. (2002, Oktober). Globalisation, ‘EU-isation’ and the space for social democratic alternatives:
pessimism of the intellect: a reply to Coates. British Journal of Politics and International Relations,
vol. 4 (3) , 452–464.
Hay, C., & Rosamond, B. (2002). Globalization, European Integration and the dicursive construction of
economic imperatives. Journal of European Public Policy, vol.9 (2) , 147-167.
Joustra, A. (2007, april 13). Onbegrijpelijk wat PvdA'ers Bos aandoen. Opgeroepen op januari 16,
2013, van Elsevier: http://www.elsevier.nl/Politiek/blogs/2007/4/Onbegrijpelijk-wat-PvdAers-Bosaandoen-ELSEVIER119510W/
Kariotis, T. C. (1997). Andreas G. Papandreou: The Economist. Pella Publishing Company, vol. 23 (3) ,
http://hdl.handle.net/10066/5719.
Ben Cohen
47
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
Le Gendre, B. (2002, juni 24). La gauche bouge encore, le gaullisme est de nouveau d'actualité.
Opgeroepen op mei 1, 2013, van Le Monde: http://www.lemonde.fr/societe/article/2002/06/24/lagauche-bouge-encore-le-gaullisme-est-de-nouveau-d-actualite_282175_3224.html
Le Monde. (2006, september 28). Après le retrait de Jospin, les prétendants socialistes comptent leurs
troupes.
Opgeroepen
op
maart
27,
2013,
van
Le
Monde:
http://www.lemonde.fr/societe/article/2006/09/28/apres-le-retrait-de-jospin-les-pretendantssocialistes-comptent-leurs-troupes_818065_3224.html
Le Monde. (2002, oktober 9). Gauche contre gauche au PS. Opgeroepen op maart 23, 2013, van Le
Monde:
http://www.lemonde.fr/societe/article/2002/10/09/gauche-contre-gauche-aups_293568_3224.html
Le Monde. (2010, juni). Le Monde. Opgeroepen op maart 23, 2013, van La gauche en France, de 1958
à
1995:
http://www.lemonde.fr/revision-du-bac/annales-bac/histoire-terminale/la-gauche-enfrance-de-1958-a-1995_t-hrde117.html
Le Monde. (2007, februari 24). Ségolène Royal se veut la candidate de "la gauche moderne du XXIe
siècle".
Opgeroepen
op
maart
27,
2013,
van
Le
Monde:
http://www.lemonde.fr/societe/article/2007/02/24/la-candidate-de-la-gauche-moderne-du-xxiesiecle_876022_3224.html
Leick, R. (2011, oktober 5). Francois Hollande Eyes the Elysée: President Normal May Soon Rule
France.
Opgeroepen
op
mei
1,
2013,
van
Der
Spiegel:
http://www.spiegel.de/international/europe/francois-hollande-eyes-the-elysee-president-normalmay-soon-rule-france-a-789903-2.html
Lesage, D., & Vermeiren, M. (2011). Neo-liberalism at a Time of Crisis: the Case of Taxation. European
Review, vol. 19 (1) , 43–56.
Lyrintzis, C. (2005). The Changing Party System: Stable Democracy, Contested 'Modernisation'. West
European Politics, vol. 28 (2) , 242-259.
Mathieson, D. (2004). Blair’s Doppelganger: Zapatero and the New Spanish Left. London: The Foreign
Policy Centre.
Meeus, T.-J. (2012, september 14). Een nieuw politiek midden? Dat is nog maar de vraag.
Opgeroepen op januari 17, 2013, van nrc: http://www.nrc.nl/verkiezingen/2012/09/14/een-nieuwpolitiek-midden-dat-is-nog-maar-de-vraag/
Metro. (2012, maart 16). Samsom: het hart klopt links van het midden. Opgeroepen op 17 januari,
1013, van Metro: http://www.metronieuws.nl/nieuws/samsom-het-hart-klopt-links-van-hetmidden/IWIlcp!Zkl6fbRe@dCHm3xVjaVPlw/
Meyer, H., & Spiegel, K.-H. (2010). What's next for European Social Democracy. Renewal, vol. 18 (1/2)
, http://www.renewal.org.uk/articles/whats-next-for-european-social-democracy.
Meyer, M. (2008, maart 10). Spain Votes: Back to the Future with Zapatero. Opgeroepen op april 27,
2013, van Der Spiegel: http://www.spiegel.de/international/europe/spain-votes-back-to-the-futurewith-zapatero-a-540564.html
Mifsud, A. (2012, mei 8). After The Third Way. Opgeroepen op mei 27, 2013, van The Malta
Independent: http://www.independent.com.mt/articles/2012-05-06/opinions/after-the-third-way309726/
Ben Cohen
48
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
Moschonas, G. (2005). On the Verge of a Fresh Start: The Great Ideological and Programmatic
Change in Cotemporary Social Democracy. In P. Delwit, Social Democracy in Europe (pp. 35-47).
Brussel: Editions de l'Universitée de Bruxelles.
Mouffe, C. (2012). An Agonistic Approach to the Future of Europe. New Literary History, vol. 43 (4) ,
629-640.
Mouffe, C. (1998). The radical centre: a politics without adversary. Soundings, summer (9) , 11-23.
Nelles, R. (2009, september 29). After Election Debacle: Steinmeier Faces Future as Opposition
Leader.
Opgeroepen
op
Februari
3,
2013,
van
Der
Spiegel:
http://www.spiegel.de/international/germany/after-election-debacle-steinmeier-faces-future-asopposition-leader-a-651946.html
Noblecourt, M. (2007, mei 8). Gauche : les divisions de la rénovation, par Michel Noblecourt.
Opgeroepen
op
februari
7,
2013,
van
Le
monde:
http://www.lemonde.fr/idees/article/2007/05/08/gauche-les-divisions-de-la-renovation-par-michelnoblecourt_907200_3232.html
Noblecourt, M. (2011, juli 6). Une primaire socialiste sous le signe de la troisième gauche.
Opgeroepen
op
februari
7,
2013,
van
Le
Monde:
http://www.lemonde.fr/idees/article/2011/07/06/une-primaire-socialiste-sous-le-signe-de-latroisieme-gauche_1545444_3232.html
NOS. (2012, april 10). Samsom zet linksere koers uit. Opgeroepen op januari 16, 2013, van NOS:
http://nos.nl/video/360956-samsom-zet-linksere-koers-uit.html
Olsen, J. P., Sbragia, A., & Scharpf, F. W. (2000). Symposium: Governing in Europe: Effective and
Democratic? Journal of European Public Policy, vol. 7 (2) , 310-324.
Opendemocracy. (2009, oktober 5). 'Go ahead George, change it all': George Papandreou
interviewed.
Opgeroepen
op
april
28,
2014,
van
open
Democracy:
http://www.opendemocracy.net/democracy-open_politics/george_papandreou_2255.jsp
Pouchard, A. (2011, april 6). Projet du PS : ce qui est neuf, ce qui est vieux. Opgeroepen op februari 7,
2013, van Le Monde: http://www.lemonde.fr/politique/article_interactif/2011/04/06/projet-du-psce-qui-est-neuf-ce-qui-est-vieux_1504033_823448.html
Rahir, K. (2006, november 17). French Primaries: Socialists Nominate Their Queen. Opgeroepen op
mei 2, 2013, van Der Spiegel: http://www.spiegel.de/international/french-primaries-socialistsnominate-their-queen-a-449154.html
Ryner, M. (2010, October–December). An Obituary for the Third Way: The Financial Crisis and Social
Democracy in Europe. The Political Quarterly, vol. 81 (4) , 554-563.
Sánchez, M. (2011, mei 28). Apoyo unánime de los barones a que Rubalcaba sea candidato a las
generales.
Opgeroepen
op
april
27,
2013,
van
El
País:
http://www.elmundo.es/elmundo/2011/05/27/espana/1306516209.html
Scharpf, F. (2011). Monetary Union, Fiscal Crisis and the Preemption of Democracy. LEQS Annual
Lecture Paper . Londen: LSE ‘Europe in Question’ Discussion Paper Series.
Ben Cohen
49
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
Short, V. (2000, juli 31). Spanish Socialist Party elects "New Way" representative as general secretary.
Opgeroepen
op
april
21,
2013,
van
World
Socialist
Web
Site:
http://www.wsws.org/en/articles/2000/07/span-j31.html
Steingart, G. (2005, juli 26). Spiegel Special: The German Defect. Opgeroepen op januari 30, 2013, van
Der
Spiegel:
http://www.spiegel.de/international/spiegel/spiegel-special-the-german-defect-a366938-2.html
Stokmans, D. (2012, juli 16). Samsom ziet niets in pleidooi Cohen voor linkse fusie. Opgeroepen op
januari 18, 2013, van nrc: http://www.nrc.nl/nieuws/2012/07/16/samsom-ziet-niets-in-pleidooicohen-voor-linkse-fusie/
The New York Times. (2000, juli 24). Socialists in Spain Chose Reformist Leader. Opgeroepen op april
21, 2013, van The New York Times: http://www.nytimes.com/2000/07/24/world/socialists-in-spainchose-reformist-leader.html
Thomas, L. J. (2011b, november 7). A Greek Political Scion Undone by Economics. Opgeroepen op mei
5, 2013, van The New York Times: http://www.nytimes.com/2011/11/08/world/europe/primeminister-george-papandreou-of-greece-undone-by-economics.html?_r=1&
Thomas, L. J. (2011a, juli 12). Family Differences, Global Issues. Opgeroepen op mei 5, 2013, van The
New York Times: http://www.nytimes.com/2011/07/13/business/global/papandreou-family-shapeshistory-in-greece.html?pagewanted=all&_r=0
van der Bles, W. (2012, februari 17). PvdA-tandem raakt open zenuw. Opgeroepen op februari 18,
2018,
van
Trouw:
http://www.trouw.nl/tr/nl/4500/Politiek/article/detail/3186213/2012/02/17/PvdA-tandem-raaktopen-zenuw.dhtml
van der Bles, W. (2012, april 12). Samsom als linkse leider maakt PvdA verre van coalitierijp.
Opgeroepen
op
januari
18,
2013,
van
Trouw:
http://www.trouw.nl/tr/nl/4500/Politiek/article/detail/3239785/2012/04/12/Samsom-als-linkseleider-maakt-PvdA-verre-van-coalitierijp.dhtml?utm_source=RSSReader&utm_medium=RSS
van der Bles, W. (2012a, februari 16). We moeten linksom uit de crisis komen. Opgeroepen op januari
18,
2013,
van
Trouw:
http://www.trouw.nl/tr/nl/4500/Politiek/article/detail/3185160/2012/02/16/We-moeten-linksomuit-de-crisis-komen.dhtml
van der Kloor, R. (2011, december 2). 'Bos had extra kosten ABN AMRO kunnen zien aankomen'.
Opgeroepen
op
januari
17,
2013,
van
Elsevier:
http://www.elsevier.nl/Economie/nieuws/2011/12/Bos-had-extra-kosten-ABN-AMRO-kunnen-zienaankomen-ELSEVIER323996W/
Volkskrant. (1999, maart 05). PvdA-top wil linksere koers voor partij. Opgeroepen op januari 17,
2013,
van
Volkskrant:
http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2844/Archief/archief/article/detail/536510/1999/03/05/PvdA-topwil-linksere-koers-voorpartij.dhtml?utm_source=scherm1&utm_medium=button&utm_campaign=Cookiecheck
von Hammerstein, K., Knaup, H., Repinski, G., Sauga, M., & Theile, M. (2013, januari 28). Muzzled:
Merkel Opponent Put on Short Leash. Opgeroepen op februari 12, 2013, van Der Spiegel:
Ben Cohen
50
De impact van de crisis op sociaaldemocratische partijen in Europa
http://www.spiegel.de/international/germany/spd-candidate-steinbrueck-to-be-kept-on-tight-leashin-campaign-a-880017.html
Vrijsen, E. (2007, mei 31). PvdA hard op weg naar zelfvernietiging. Opgeroepen op januari 17, 2013,
van
Elsevier:
http://www.elsevier.nl/Algemeen/blogs/2007/5/PvdA-hard-op-weg-naarzelfvernietiging-ELSEVIER125453W/
Winneker, C. (2004, maart 18). Spain's front-runner. Opgeroepen op april 21, 2013, van European
Voice: http://www.europeanvoice.com/article/imported/spain-s-front-runner/49495.aspx
Wynia, S. (2008, maart 15). Wouter Bos is de PvdA niet de baas. Opgeroepen op januari 17, 2013, van
Elsevier:
http://www.elsevier.nl/Algemeen/blogs/2008/3/Wouter-Bos-is-de-PvdA-niet-de-baasELSEVIER162139W/
Zantingh, P. (2011, september 28). PvdA’ers in opstand tegen koers van eigen partij. Opgeroepen op
januari 18, 2013, van nrc: http://www.nrc.nl/nieuws/2011/09/28/pvdaers-in-opstand-tegen-koersvan-eigen-partij/
Zizek, S. (2000). Why we all love to hate Haider. New Left Review, March-April (2) ,
http://newleftreview.org/II/2/slavoj-zizek-why-we-all-love-to-hate-haider.
Zuber, H. (2011, november 17). Elections in Spain: Euro Crisis Set to Claim Next Victim. Opgeroepen
op april 27, 2013, van Der Spiegel: http://www.spiegel.de/international/europe/elections-in-spaineuro-crisis-set-to-claim-next-victim-a-798032.html
Zuber, H. (2008, maart 7). Spain Before the Vote: The Battle of the 'Theocons'. Opgeroepen op april
27, 2013, van Der Spiegel: http://www.spiegel.de/international/europe/spain-before-the-vote-thebattle-of-the-theocons-a-540095.html
Zwirs, B. (2007, september 6). Bos: Geen uitverkoop Nederlandse bedrijven. Consulté le januari 17,
2013, sur Elsevier: http://www.elsevier.nl/Politiek/achtergrond/2007/9/Bos-Geen-uitverkoopNederlandse-bedrijven-ELSEVIER137812W/
Ben Cohen
51