Position paper - Universiteit Leiden

Vergoeding van werkgerelateerde schade
“Position paper Hoorzitting Commissie SZW Tweede Kamer 12 juni 2014
Prof. mr. B. Barentsen 1
Inleiding: over konijnen (of hazen) en de zorgplicht
Is de werkgever aansprakelijk als een werknemer van de fiets valt na een aanrijding met een
konijntje? (Of een haas, dat is nooit duidelijk geworden in de rechtszaak.) 2
Dit soort vragen is koren op de molen voor wie denkt dat werkgeversaansprakelijkheid tot
onaanvaardbare proporties is opgeblazen. Nu was de werkgever in dit geval overigens niet
aansprakelijk, maar er is wel een aantal voorbeelden te geven van ongevallen – werknemer botst
met openslaande wc-deur 3, postbode wordt aangereden als hij achter een weggewaaide brief
aanholt 4 – die op het eerste gezicht wat bizar overkomen. Kan de werknemer niet ook zelf een beetje
opletten? Moet de werkgever werkelijk al het (on)mogelijke doen om de werknemer maar voor
schade te behoeden?
Daartegenover is echter ook een hele rij voorbeelden te geven van gevallen waar de uitkomst – geen
aansprakelijkheid – juist wat minder tot de verbeelding spreekt. Een geestelijk gehandicapte
medewerker van het Leger des Heils die tijdens zijn werk valt: geen aansprakelijkheid omdat de
werkgever voldoende veiligheidsinstructies had gegeven. 5 Een medewerkster van een nachtapotheek
die op de vlucht voor overvallers uit het raam moet springen en haar enkel verbrijzelt: geen
aansprakelijkheid omdat de werkgever de apotheek ook weer niet in een tegen alles bestande
vesting hoefde om te toveren. 6
Al naar gelang het perspectief, en al naar gelang de kennis van de exacte omstandigheden 7, kunnen
de uitkomsten van zaken waarin werknemers in en door hun werk schade lijden aanspreken of juist
onbevredigend zijn. Het is echter de vraag of sprake is van structurele of meer van individuele, maar
daarom niet minder erge, problemen.
De schattingen zijn niet 100% betrouwbaar, maar jaarlijks leiden enkele duizenden arbeidsongevallen
en beroepsziekten tot langdurig ziekteverzuim, blijvend letsel en soms zelfs de dood. Ook binnen het
aansprakelijkheidsrecht zijn geen exacte gegevens voorhanden over de aantallen schadeclaims en
omvang van de schadevergoedingen. Van een ondragelijke schadelast voor werkgevers en hun
verzekeraars is tot nu toe geen sprake. De rechtspraak over werkgeversaansprakelijkheid is in
ontwikkeling, zodat die aansprakelijkheid en de verplichtingen van verzekeraars soms onverwacht
worden uitgebreid. Dat kan, zeker in individuele gevallen wel eens tot problemen leiden. Het huidige
1
Barend Barentsen is hoogleraar sociaal recht en bijzonder hoogleraar arbeidsverhoudingen in de publieke
sector aan de Universiteit Leiden
2
Ktr. Terneuzen 9 januari 2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:166.
3
HR 5 november 2004, JAR 2004/278 (Lozerhof).
4
HR 19 oktober 2001, JAR 2001/218 (PTT Post/Baas).
5
HR 25 mei 2007, JAR 2007/161.
6
Ktr. Maastricht 29 januari 2014, JAR 2014/60, zie daarover “Dit is een overval!” op
http://www.wezengaatvoorschijn.nl/2014/04/dit-een-overval/
7
Zo komt het geval van de wc-deur aanzienlijk minder bizar over, wanneer bedacht wordt dat het om een zeer
brede deur van een rolstoeltoegankelijk toilet in een intensief gebruikte smalle gang ging in een zorginstelling
waar het personeel zich soms met grote haast moest bewegen én hier patiënten werden verpleegd die als
gevolg van hun beperkingen onverhoedse bewegingen konden maken, zodat deuren onverwacht konden
openslaan; zie conclusie A-G Spier voor HR 5 november 2004, JAR 2004/278 onder 5.
systeem is niet onhoudbaar. Aansprakelijkheidslasten, de lasten van verzekeraars en proceskosten
zijn misschien hoog, maar niet ondragelijk.
Toch is het terecht dat de vraag wordt opgeworpen of het stelsel zoals we dat nu kennen moet
worden gehandhaafd of niet toch aan herziening toe is. Het hinkt namelijk op twee slecht
verenigbare gedachten: slachtofferbescherming en schuldaansprakelijkheid.
Werkgeversaansprakelijkheid werkt dan misschien wel naar behoren (min of meer) zonder al te veel
ongelukken, maar het is niet eerlijk en rechtvaardig ingericht. Gelijke gevallen worden zonder goede
reden ongelijk behandeld.
In dit paper beschrijf ik kort hoe en onder welke voorwaarden werknemers werkgerelateerde
gezondheidsschade op hun werkgever kunnen verhalen. Daarbij wijs ik een aantal problemen en
beperkingen aan. Daarna ga ik op een aantal alternatieven voor het bestaande systeem van
schadeverhaal. 8 Ik zal betogen dat regelingen die schade vergoeden ongeacht schuld van de
werkgever de situatie kunnen verbeteren, maar wel beperkt, zeker waar het beroepsziekten betreft.
Ik rond dit paper af met een samenvatting met daarin de hoofdpunten van dit betoog.
Werkgeversaansprakelijkheid in drievoud
Sinds de arresten van 11 november 2011 van de Hoge Raad is duidelijk dat een werknemer de
werkgever in drie situaties aansprakelijk kan stellen voor werkgerelateerde schade:
1) schending van de zorgplicht voor veilige arbeidsomstandigheden,
2) schending van de verplichting om de werknemer adequaat te verzekeren tegen schade tijdens
verkeersdeelname en
3) schending van de zorgplicht om de werknemer te beschermen tegen schade die samenhangt met
het werk maar niet tijdens het werk is opgelopen. 9
1) Zorgplicht
De zorgplicht van de werkgever (art. 7:658 BW) kan ver gaan, maar is niet onbeperkt. Welke
maatregelen de werkgever precies moet treffen hangt onder meer af van de omvang van de
kans op schade en de ernst daarvan, de kosten van preventieve maatregelen en de impact
daarvan op de bedrijfsvoering. Hoewel de werkgever er rekening mee moet houden dat
werknemers niet altijd voorzichtig genoeg zullen zijn – door routine stompt de noodzakelijke
voorzorg immers af – mag een werkgever er wel op vertrouwen dat een werknemer
bepaalde elementaire voorzorg in acht neemt. Zeker als deze voldoende is geïnstrueerd,
voldoende ervaring heeft en er voldoende toezicht wordt gehouden op de naleving van
veiligheidsinstructies. 10 Opnieuw: wat exact voldoende is zal afhangen van het gevaar, het
bedrijf en de werknemer in kwestie. De zorgplicht biedt geen absolute waarborg voor de
veiligheid van de werknemer, is sinds jaar en dag het uitgangspunt van de Hoge Raad. 11
8
Het navolgende is grotendeels gebaseerd op mijn artikel ‘Werkgeversaansprakelijkheid: het is niet goed of het
deugt niet’, TRA 2014/2 en mijn oratie The wounded soldiers of bureaucracy (Den Haag: CAOP 2012). Zie deze
publicaties voor verdere verwijzingen naar literatuur en rechtspraak.
9
HR 11 november 2011, JAR 2011/315 en 316. Zie hierover B. Barentsen, ‘Werkgeversaansprakelijkheid: het is
niet goed of het deugt niet’, TRA 2014/2, onder 2.3.
10
HR 26 juni 2011, JAR 2011/192 (Dombrowski).
11
Zie Barentsen, TRA 2014/2, onder 2.1.
De uitkomsten in zaken over de zorgplicht zijn wisselend, maar in het systeem zijn toch wel
bepaalde lijnen te herkennen. Zo zal een werkgever zelden aan aansprakelijkheid ontkomen
als er sprake is van een door het werken met machines verhoogd gevaar. Simpele glij- en
struikelpartijen leiden – zelfs als ze grote gevolgen hebben – dan weer niet vaak tot
werkgeversaansprakelijkheid. Geweldsincidenten – overvallen, boze klanten of patiënten –
leveren dan weer een wisselend beeld op. Tegen kwaadwillende derden kan de werkgever
niet veel ondernemen, maar preventieve maatregelen (kassa’s afromen bijv.) en training van
het personeel kunnen de kans op schade wel reduceren.
De zorgplicht werkt met een omgekeerde bewijslast. De werkgever moet bewijzen dat hij
voldoende maatregelen heeft getroffen. Het argument dat de werknemer ook schuldig is aan
de schade snijdt alleen hout als de werkgever aantoont dat de werknemer bewust roekeloos
handelde. In dat laatste slagen werkgevers hoogst zelden 12, maar de bewijslast van het
aantonen van naleving van de zorgplicht is zeker niet onoverkomelijk voor werkgevers. De
regels inzake werkgeversaansprakelijkheid bevatten slachtoffervriendelijke elementen –
beperkt eigenschuldverweer en omkering bewijslast -, maar die vormen zeker geen garantie
dat de werknemer ook slaagt in zijn vordering tot schadevergoeding. De verschillen met
andere delen van het aansprakelijkheidsrecht inzake letselschade moeten zeker niet
overdreven worden.
Hoewel niet altijd even goed te voorspellen valt of er in een concreet geval nu wel of geen
aansprakelijkheid wordt aangenomen, gaat de rechtspraktijk niet gebukt onder martelende
onzekerheid en daarmee samenhangende procedures. Van de schadeclaims wordt het
merendeel onderling opgelost of geschikt, voordat het tot een rechtszaak komt. Van de
ingestelde procedures wordt de grote meerderheid niet doorgezet. 13
Dit – voorzichtig – positieve beeld geldt niet bij (mogelijke) beroepsziekten. Die zaken zijn
ingewikkelder en leveren meer geschillen op. Beroepsziekten zijn meestal het gevolg van
langdurige blootstelling aan schadelijke factoren en kunnen ook samenhangen met andere
factoren, zoals blootstelling in de privé-sfeer, ongezond gedrag (roken) of genetische aanleg.
Het is in dit soort gevallen maar de vraag of de schade is veroorzaakt door de aangesproken
werkgever, of dat de schade tot eerdere werkgevers of eigen activiteiten (privé of als zzp’er)
zijn te herleiden. Zelfs bij monocausale ziekten (mesothelioom als gevolg van blootstelling
aan asbest) kan het moeilijk zijn om een schadeclaim af te wikkelen. De vraag is immers of de
schade bij en door de aangesproken werkgever is veroorzaakt, of dat de oorzaak is gelegen in
de tijd dat de werknemer voor een andere werkgever of als zzp’er werkte.
Nog moeilijker zijn multi-causale ziekten als RSI, rugklachten, bepaalde vormen van kanker of
burn-out. Dan laat ik de discussie die in de medische wetenschap woedt over de vraag of RSI
en burn-out eigenlijk wel bestaan nog daar.
De arresten van de Hoge Raad van 7 juni 2013 hebben de mogelijkheden om mogelijke
slachtoffers van beroepsziekten tegemoet te komen met bewijsvermoedens beperkt. 14 In
12
HR 2 december 2005, JAR 2006/15 (wegpiraat).
Zie W.A. Eshuis e.a., Werkgeverskosten in verband met arbeidsgerelateerde schade: bestuurlijke boetes en
civielrechtelijke aansprakelijkheid’, Amsterdam: HSI 2011, p. 41-43 en W.A. Eshuis, ‘Schadevergoeding na een
arbeidsongeval en beroepsziekte’, in: B.B.B. Lanting, S.S.M. Peters & M. Westerveld (red.), Een trip langs de
hagen (Riphagenbundel), Den Haag: Bju 2011, p. 125-126.
14
HR 7 juni 2013, JAR 2013/177 en 178. Zie J.T. van der Kroon, ‘Hoeveel hoop gloort er nog voor de werknemer
met een multicausaal ziektebeeld’, TRA 2013/102.
13
veel gevallen is de onzekerheid over de oorzaak en de omvang van de schade zo groot, dat
de Raad het niet redelijk acht de werkgever daar in beginsel voor verantwoordelijk te
houden. De schade kan ook door een andere werkgever of mede door privé-factoren zijn
veroorzaakt. Het voordeel van de twijfel wordt de werknemer slechts gegund als er een
redelijke mate van waarschijnlijkheid is dat de het werk bij deze werkgever de schade ook
heeft veroorzaakt.
Samenvattend: mogelijke problemen met de zorgplicht:
- Niet alle gevallen van werkgerelateerde schade gedekt (schending zorgplicht vereist);
- Lange procedures bij onduidelijkheid over zorgplichtschending en causaliteit, al is dat in
een kleine minderheid van de gevallen. Speelt vooral bij beroepsziekten;
- Onduidelijkheid over causaliteit beroepsziekten vaak sta-in-de-weg voor
schadevergoeding slachtoffers beroepsziekten, op twee manieren:
- Bij multi-causale ziekten is niet duidelijk of die ook ten dele of zelfs geheel buiten het
werk zijn veroorzaakt;
- Bijn mono-causale ziekten is niet duidelijk of die wel bij de aangesproken werkgever zijn
veroorzaakt.
2) Verkeersverzekering
Op grond van de rechtspraak van de Hoge Raad zijn werkgevers verplicht om werknemers
adequaat te verzekeren als ze voor hun werk moeten deelnemen aan het verkeer. 15 Woonwerkverkeer valt niet onder de verzekeringsplicht, maar bijzonder woon-werkverkeer weer
wel. Voorbeelden van dat laatste zijn werknemers die op een andere locatie dan gebruikelijk
moeten werken, direct van het werk naar een klant/klus reizen of die collega’s in een busje
naar het werk rijden (en daarvoor ook een vergoeding ontvangen). Voor het recht op
schadevergoeding is niet relevant of de werkgever een verwijt treft voor het ontstaan van de
schade. Een van de redenen om een verzekeringsplicht aan te nemen is dat de werkgever die
zijn werknemers het verkeer in stuurt weinig preventieve maatregelen kan treffen om
schade te voorkomen, anders dan op het eigen bedrijfsterrein.
Op 11 november 2011 heeft de Hoge Raad beslist dat deze verzekeringsplicht niet geldt voor
andere risico’s dan verkeersdeelname met een voertuig. Het ging op 11 november om een
geweldsincident en uitglijden op straat. 16 De Hoge Raad heeft met zoveel woorden
overwogen dat beperking tot het verkeersrisico arbitrair, maar dat het niet aan hem maar
aan de wetgever is om te bepalen of ook andere werkgerelateerde risico’s verzekerd moeten
worden.
Onduidelijk is nog wat nu precies een adequate verzekering is, wanneer de werkgever de
vereiste dekking heeft bereikt. Duidelijk is wel dat niet de volle schade hoeft te worden
verzekerd. Uit de rechtspraak volgt ook dat de werkgever niet hoeft te verzekeren indien en
voor zover de verzekering niet wordt aangeboden op de markt.
Een ander probleem is nog wel wat kwalificeert als verkeersdeelname. De Hoge Raad heeft
bepaald dat de verzekeringsplicht niet alleen op de openbare weg, maar ook op het eigen
15
16
HR 1 februari 2008, JAR 2008/56 (Maasman).
HR 11 november 2011, JAR 2011/315 en 316.
terrein van de werkgever geldt. Ook fietsongevallen dienen te worden verzekerd. 17 (In dat
opzicht was de claim van de werknemer die met de fiets was gevallen na de botsing met een
konijn zeker niet kansloos.)
Nu zijn dergelijke onduidelijkheden heus wel op te lossen. In de loop van de tijd kan in de
jurisprudentie worden bepaald wat nog wel en wat niet meer onder de verzekeringsplicht
valt. 18 Ze roepen echter wel de vraag op waarom verkeersdeelname aparte behandeling
verdient: schadevergoeding ongeacht schuld van de werkgever. Wat is nu het kenmerkende
verschil tussen een advocaat die aan het begin van de werkdag een ongeluk krijgt op weg
naar een bespreking met een cliënt thuis (wel verzekerd) of op weg naar een cliënt op het
eigen kantoor (niet verzekerd)? Of moet het verschil maken of een thuishulp direct naar de
klant toefietst of eerst op kantoor sleutels komt ophalen?
Problemen verkeersverzekering
- Onduidelijkheid over omvang adequate verzekering. Het bepalend zijn van het feitelijke
aanbod aan verzekeringen neemt de gevolgen van deze onduidelijkheid wel in
belangrijke mate weg;
- Onduidelijkheid over de vraag wat verkeersdeelname is;
- Onduidelijkheid over de vraag wanneer woon-werkverkeer bijzonder is en aan te
verzekeren werkverkeer moet worden gelijkgesteld;
- Met de voorgaande punten samenhangend: wat maakt verkeersdeelname zo speciaal
dat werknemers extra bescherming toekomt voor verkeersschade?
3) Schade samenhangend met het werk
Een laatste categorie schadegevallen is die van werknemers die werkgerelateerde schade
lijden terwijl ze niet aan het werk zijn (buiten uitoefening werkzaamheden). Op grond van
het goed werkgeverschap (art. 7:611 BW) is de werkgever gehouden die schade te
voorkomen, maar net als in geval van art. 7:658 BW alleen voor zover hij daartoe
redelijkerwijs in staat is. Het is opnieuw een zorgplicht die geen absolute waarborg tegen
schade beoogt te bieden.
Voorbeelden zijn schade bij sociale activiteiten in verband met het werk (uitjes,
personeelsactiviteiten), voor zover die niet als werk kunnen worden aangemerkt 19 en
bedreiging of geweld in de privé-sfeer die samenhangt met het werk. De
werknemersvriendelijke elementen van art. 7:658 (bewijslast en uitsluiting eigen schuld)
gelden niet, maar het is de vraag of dat praktisch heel erg veel verschil maakt. 20
Problemen
Deze aansprakelijkheidsvariant verschilt niet veel van die in verband met de zorgplicht voor
veilige arbeidsomstandigheden. De problemen zijn dan ook vergelijkbaar.
Een mogelijk probleem met deze vorm van aansprakelijkheid is nog wel, en dat geldt ook
voor de verkeersverzekering, dat deze in beginsel alleen geldt voor de eigen werknemers.
Uitzendkrachten en zzp’ers kunnen zich wat betreft veilige arbeidsomstandigheden wel
17
HR 12 december 2008, JAR 2009/15 (Maatzorg).
A-G Spier wijst onder 3.55 e.v. op een aantal lastig te rechtvaardigen inconsequenties in zijn conclusie voor
HR 26 november 2010, JAR 2011/16 (Jones/Fugro).
19
Vgl. HR 17 april 2009, JAR 2009/128 (mislukte rollerskate-les).
20
Barentsen, TRA 2014/2, onder 2.2.
18
beroepen op art. 7:658 tegen degene bij wie ze feitelijk hun werk verrichten, maar dat is bij
de verkeersverzekering en met het werk samenhangende schade niet het geval.
Besluit: gelijke gevallen worden niet gelijk behandeld
Het in de rechtspraak ontwikkelde driedelige stelsel is op zichzelf uitvoerbaar en
financierbaar. Hét probleem is dat niet goed valt uit te leggen waarom in essentie gelijke
gevallen anders worden behandeld. Woon-werkverkeer is niet verzekerd, maar weer wel
onder bepaalde omstandigheden die eigenlijk helemaal niet zo bijzonder zijn. Hiervoor
kwam het wel of niet direct naar de klant gaan al ter sprake. Of wat te denken van een
supermarktmanager die tijdelijk in een ander filiaal tewerk wordt gesteld. Waarom is de rit
naar de gebruikelijke werkplek niet verzekerd en die naar het tijdelijke filiaal wel? Los van de
precieze definitie van woon-werkverkeer, is ook kwestieus dat voor schade opgelopen
tijdens het werk wel een zorgplichtschending moet worden aangetoond en in het verkeer
niet. Het slachtoffer van een overval krijgt geen vergoeding, terwijl de werknemer die een
konijntje aanrijdt dat eigenlijk wél had moeten krijgen. Het is immers een verkeersongeluk
op het eigen terrein van de werkgever.
Als het criterium meer en meer wordt dat de werknemer alleen hoeft aan te tonen dat de
schade werkgerelateerd is, dan moet de wetgever en de rechter ook consequent zijn. De
werknemers zijn - of ze nu vallen van een ladder, te maken krijgen met een boze klant of uit
de bocht vliegen op een polderweg – in die zin hetzelfde dat ze hun schade opliepen in de
uitoefening van de werkzaamheden.
Alternatieve wijzen van schadevergoeding: oplossing en van welke problemen dan?
Al geruime tijd worden er alternatieven bepleit voor het systeem van werkgeversaansprakelijkheid.
Herinvoering van de Ongevallenwet (sociale verzekering van het risque professionnel), Extra
Garantieregeling Beroepsrisico’s, directe verzekering, schadefondsen, cao-regelingen, om er enkele
te noemen. 21 Die voorstellen hangen ook samen met het idee dat de dekking van gezondheidsschade
in de publieke sociale verzekering (WIA) te sober is, en misschien zelfs niet voldoet aan ILOverdragsnormen inzake sociale zekerheid.
In dit paper wil ik ingaan op een ander argument dat voor dergelijke alternatieven wordt
aangevoerd, en dat is uitsluiting van de discussie over al of niet schending van de zorgplicht.
Vergoeding zou in deze alternatieve systemen plaatsvinden ongeacht schuld van de werkgever. Dat
de schade is opgelopen in en door het werk is dan voldoende voor recht op schadeloosstelling. Die
verschillende varianten kunnen als alternatief voor aansprakelijkheidsrecht worden ingezet, waarbij
werkgeversaansprakelijkheid is uitgesloten. Een andere manier is dat de alternatieven aanvullend
werken, en ervoor zorgen dat slachtoffers in meer gevallen en sneller worden gecompenseerd dan
wanneer er alleen het aansprakelijkheidsrecht zou zijn. De Regeling tegemoetkoming
asbestslachtoffers is van dat laatste een voorbeeld.
21
Zie voor een recent overzicht van verzekeringsalternatieven voor het bestaande systeem R. Knegt e.a.,
Verhaal van werkgerelateerde schade, Amsterdam: HSI 2012, p. 66 e.v. Verder S.D. Lindenbergh,
Arbeidsongevallen en beroepsziekten, Deventer: Kluwer 2009, p. 134-135 en F.J.L. Pennings, ‘Het is tijd voor
een open discussie over arbeidsongevallen’, TRA 2009/31.
Gemeenschappelijk aan de alternatieven is dat het met ‘uitschakelen’ van de eis van
zorgplichtschending meer gevallen van werkgerelateerde schade gedekt zouden zijn. Zoals
verkeersschade thans nu ook al gedekt is. Deze uitschakeling zou ook op uitvoeringskosten en
procedures kunnen besparen, omdat er niet over de schuldvraag hoeft te worden gediscussieerd.
Een en ander zou dan ook bijdragen aan het indammen van een claimcultuur en ‘Amerikaanse
toestanden’ en het zou ook voorkomen dat werkgevers en werknemers al te vaak tegenover elkaar
komen te staan in de rechtszaal.
Het is onmiskenbaar dat het schrappen van de schuldvraag tot uitbreiding van de dekking leidt. Ook
schade die de werkgever niet kon of hoefde te voorkomen, komt voor vergoeding in aanmerking.
Daar valt vanuit het oogpunt van rechtsgelijkheid veel voor te zeggen, niet goed duidelijk is waarom
die eis – zorgplichtschending - alleen voor werkgerelateerde verkeersschade niet zou gelden.
Nogmaals, bij deze stand van zaken is het des te problematischer dat de grenzen van die
uitzonderingscategorie weinig duidelijk of overtuigend zijn gemarkeerd. Werkgevers zullen naar alle
waarschijnlijkheid minder enthousiast zijn over een uitbreiding van hun aansprakelijkheid. Zeker in
die gevallen waar ze schade niet hadden kunnen voorkomen. Veel buitenlandse stelsels bevatten
daarom een compromis tussen werkgevers- en werknemersbelangen: de werkgever is ‘altijd’
aansprakelijk op grond van de wettelijke verzekering, maar de schadevergoeding is dan wel in hoogte
beperkt. 22
Uitbreiding van de dekking is naar mijn mening een valide argument om het systeem aan te passen.
Dekkingsuitbreiding zal vooral gevallen betreffen waarin geen sprake is van een zorgplichtschending
en gevallen waarin wel duidelijk is dat de werknemer aan een beroepsziekte lijdt maar niet in welke
werkkring die is veroorzaakt.
Beteugeling van de claimcultuur en het voorkomen van ondragelijke aaansprakelijkheidslasten
vormen in veel mindere mate een rechtvaardiging voor wetgevend ingrijpen. Het is de vraag of er
hier te lande sprake is van een dreigende claimcultuur. Het aantal rechtszaken is, afgezet tegen het
aantal tot letsel leidende ongevallen en ziekten, gering. Bovendien wordt een belangrijk deel van de
claims niet persoonlijk uitgevochten, maar afgewikkeld via verzekeraars.
Daarmee wil ik de problemen die individuele werknemers kunnen ondervinden met het afwikkelen
van hun schadeclaim niet bagatelliseren. Een aantal werknemers moet soms jarenlang procederen
tegen een onwillige werkgever of diens verzekeraar. Om soms uiteindelijk toch nog te horen van de
rechter dat ze nog gelijk hadden ook. Dergelijke problemen kunnen zich echter ook voordoen in de
alternatieve stelsels. Over de vraag of een ongeval werkgerelateerd is, is bijna even veel discussie
mogelijk als over de zorgplichtschending.
Dat blijkt ook uit de vergoeding van werkgerelateerde schade voor ambtenaren. Voor hen geldt van
oudsher dat werkgerelateerde schade (gedeeltelijk) wordt vergoed ongeacht schuld. Voor
vergoeding is voldoende als er sprake is van een dienstongeval of beroepsziekte. Uit de rechtspraak
van de Centrale Raad van Beroep over dienstongevallen van ambtenaren blijkt echter dat bij het
onderscheiden van ‘gewone ongevallen’ en dienstongevallen van belang is of het werk het gevaar op
schade in relevante mate heeft verhoogd (gevaarzetting). Bij die beoordeling speelt mee of de
22
B. Barentsen, Arbeidsongeschiktheid. Aansprakelijkheid, bescherming en compensatie (diss. Leiden)
Deventer: Kluwer 2003, p. 164.
overheidswerkgever zich aan de relevante veiligheidseisen heeft gehouden. 23 De beantwoording van
de vraag of schade werkgerelateerd is, is dus niet waardenvrij.
Uit de ervaringen in de ons omringende buitenlanden blijkt dat er met een verzekering van
werkgerelateerde schade redelijk valt te werken, zonder al te veel procedures. 24 Zoals in alle
systemen doen zich grensvragen voor. Zoals: is er sprake van verzekerd woon-werkverkeer of van
vrijetijdsbesteding? 25 Vragen van rechtvaardigheid en van toerekening die in het
aansprakelijkheidsrecht spelen, spelen even zeer in bedrijfsongevallenregelingen.
De in het huidige aansprakelijkheidsrecht moeilijkste categorie gevallen, de beroepsziekten, blijkt dat
in alternatieve regelingen ook te zijn. De oorzaak van de schade, of de ziekte nu echt het gevolg is
van het werk, blijkt heel lastig te bewijzen te zijn. Dat valt dan nog mee voor aandoeningen waarvan
de oorzaak betrekkelijk duidelijk is (mesothelioom, silicose), maar voor veel ziektes ligt die
beoordeling net zo lastig als in het aansprakelijkheidsrecht. Werknemers die lijden aan een
beroepsziekte zijn lang niet altijd beter af dan in het aansprakelijkheidsrecht. Op zichzelf is wel een
voordeel dat ze niet een individuele werkgever als veroorzaker hoeven aan te wijzen, maar bij multicausale ziekten maakt dat uiteindelijk niet veel verschil. In feite is dan nog maar de vraag of ze aan
een beroepsziekte lijden.
Wettelijke beroepsziekte-lijsten of rechtsvermoedens (beroepsziekte wordt verondersteld bij een
aantal jaren blootstelling aan risicofactor) kunnen de bewijslast verlichten, maar de ervaringen
daarmee zijn niet onverdeeld positief. Ze kunnen te stringent zijn, zodat gevallen van beroepsziekten
bij gebrek aan blootstellingjaren (of bewijs daarvan) niet erkend worden. Aan de andere kant kunnen
ze ook te ruimhartig zijn, met als gevolg dat allerlei niet-werkgerelateerde schade mee wordt
verzekerd. Dan verwatert het bijzondere karakter van een beroepsrisicoregeling. In dat geval dringt
zich de vraag op waarom er geen goede dekking komt voor alle mensen die aan een invaliderende
ziekte lijden. In plaats van die te beperken tot gevallen waarin die schade misschien wel, misschien
niet werkgerelateerd is.
Overigens kunnen wettelijke lijsten en vermoedens ook aan het aansprakelijkheidsrecht worden
toegevoegd. De Hoge Raad heeft voor (hoogstwaarschijnlijk) asbestgerelateerde ziektes bijzondere
regels ontwikkeld. De voor slachtoffers scherpste kantjes van het aansprakelijkheidsrecht kunnen
door de wetgever en de rechter eraf worden geslepen. Opnieuw leidt dat dan weer tot de vraag waar
de grens ligt.
Daarbij verdient wel aantekening dat er het nodige jaren overheen zijn gegaan voordat de
rechtspraak ter bescherming van asbestslachtoffers tot in de finesses was uitgewerkt. Mogelijk kan
de wetgever voor andere beroepsziekten sneller opereren.
23
B. Barentsen, The wounded soldiers of bureaucracy (oratie Leiden), Den Haag: CAOP 2012, p. 26-32.
Over België: W. Rauws, ‘Financiering van schade veroorzaakt door arbeidsongevallen en beroepsziekten:
België als wenkend voorbeeld?’, in: M.G. Faure & T. Hartlief, Schade door bedrijfsongevallen en nieuwe
beroepsziekten, Den Haag: Bju 2001 p. 128-129; Y.R.K. Waterman, De aansprakelijkheid van de werkgever voor
arbeidsongevallen en beroepsziekten (diss. Rotterdam), Den Haag: Bju 2009, p. 218-219.
25
B. Barentsen, Arbeidsongeschiktheid. Aansprakelijkheid, bescherming en compensatie (diss. Leiden)
Deventer: Kluwer 2003, p. 156-159.
24
Samenvatting
Werkgeversaansprakelijkheid is niet uit de hand gelopen. Het stelsel werkt. De verschillen met
andere delen van het aansprakelijkheidsrecht – inzake letselschade na medische fouten,
verkeersongevallen, aansprakelijkheid van organisatoren van sportevenementen – zijn niet zodanig
groot dat werkgeversaansprakelijkheid zou moeten worden afgeschaft of beperkt, terwijl dat op die
andere terreinen niet gebeurt. Aan werkgevers (en hun verzekeraars) worden hoge maar geen
onmogelijke eisen gesteld.
Werkgeversaansprakelijkheid kan soms ver gaan. De werkgever moet veel maatregelen nemen om
de gezondheid van de werknemer te beschermen. Tot grenzeloze aansprakelijkheid leidt dat echter
niet. Werkgeversaansprakelijkheid is als systeem niet dusdanig onvoorspelbaar, kostbaar of
onverzekerbaar dat het niet te handhaven zou zijn. Hoewel ik dit paper begon met enkele casus,
moet ervoor gewaakt worden die bepalend te laten zijn voor het oordeel over het stelsel als geheel.
Uit de casuïstiek laat zich ook niet een algemene tendens – uitdijende of juist krimpende
werkgeversaansprakelijkheid – afleiden.
Dat neemt niet weg dat het stelsel gaten vertoont. Met zorgplichtschending als vereiste valt een deel
van de werkgerelateerde schade buiten de boot. Dat is problematisch als slachtofferbescherming het
primaire doel van de regeling is, en niet meer het toerekenen schade aan de daarvoor
verantwoordelijke partij. Dit klemt temeer, nu in delen van het stelsel (verkeer) het schuldcriterium is
losgelaten. Hoe valt te rechtvaardigen dat werkgerelateerde verkeersschade – die dan ook nog niet
erg helder is omlijnd - gunstiger wordt behandeld dan andere werkgerelateerde schade? De ratio –
werkgever kan geen invloed uitoefenen op verkeersgevaren op de openbare weg – overtuigt niet. De
werkgever moet immers ook verkeersschade op het eigen terrein verzekeren. Tal van andere risico’s
die de werkgever evenmin in de hand heeft, denk aan loodgieters of verplegers die bij cliënten thuis
komen en ook maar moeten afwachten wie of wat ze daar aantreffen, hoeft hij niet te verzekeren.
Als bescherming van slachtoffers meer prioriteit zou moeten genieten – dat is uiteindelijk een
politieke keuze – dan past invoering van een zogeheten no fault compensatiesysteem, waarin voor
het recht op schadevergoeding geen verwijt aan de werkgever hoeft te kunnen worden gemaakt ,
daar bij. Werkgeversaansprakelijkheid zoals die nu geldt is werkbaar, maar niet eerlijk en
rechtvaardig. In essentie gelijke gevallen worden ongelijk behandeld.
Los nog van de schuldvraag, liggen bij beroepsziekten lange en kostbare procedures op de loer en is
de uitkomst vaak dat een slachtoffer van een (mogelijke) beroepsziekte zijn of haar schade niet
vergoed krijgt. Daarbij moet wel bedacht worden dat de sociale zekerheid die schade grotendeels
dekt (ziektekosten, loon gedurende eerste twee ziektejaren) of toch een zekere compensatie biedt,
zij het wat minder dan in het verleden (langdurige arbeidsongeschiktheid in de WIA). Op zijn zachtst
gezegd is het aansprakelijkheidsrecht niet het meest goedkope en snelle instrument om schade te
vergoeden, maar werkgeversaansprakelijkheid steekt wat dat betreft niet per se ongunstig af ten
opzichte van andere terreinen van het aansprakelijkheidsrecht. Vanuit het oogpunt van beteugelen
van de claimcultuur en aansprakelijkheidslasten is ingrijpen in het bestaande systeem niet nodig.
Vergoeding van beroepsziekten verloopt vaak moeizaam. Deze problemen met beroepsziekten
worden in een regeling voor het beroepsrisico, zoals een EGB, maar zeer beperkt weggenomen. Het
bewijs dat een ziekte door het werk is veroorzaakt is ook dan lastig te leveren, zeker bij
aandoeningen die niet typisch zijn voor blootstelling aan één bepaalde risicofactor.
In alternatieve stelsels, die het beroepsrisico zonder schuldvraag dekken, worden de gaten in de
ongevalsdekking gevuld (en wordt de inconsistentie met de verkeersschade weggenomen). Uit
ervaringen met de oude Ongevallenwet, de dienstongevallen van ambtenaren en buitenlandse
regelingen blijkt dat ook in de alternatieve stelsels lastige grensvragen blijven spelen.
Gelet op de ontwikkelingen in de rechtspraak valt er het nodige te zeggen voor invoering van een
wettelijke regeling voor alle bedrijfsongevallen. Daarmee worden anomalieën en niet te
rechtvaardigen verschillen in behandeling van gelijke gevallen in belangrijke mate weggenomen. Als
bescherming van ongevalsslachtoffers én allocatie van de kosten van letselschade aan het bedrijf
waarin die schade is veroorzaakt tot hoofddoel van werkgeversaansprakelijkheid worden gemaakt,
dan past een ongevallenverzekering of een wettelijke verzekeringsplicht met premiedifferentiatie
daar beter bij dan het huidige stelsel van schuldaansprakelijkheid met slachtoffervriendelijke
nuances.
Een vraag is nog of zo’n regeling tot ongevallen beperkt zou moeten zijn of ook beroepsziekten zou
moeten omvatten. Ook dat is een politieke keuze. Aan de ene kant is er weinig reden om een verschil
te maken, nu het voor het betrokken slachtoffer niet veel verschil maakt of zijn gezondheid nu als
gevolg een plotselinge gebeurtenis of langdurige blootstelling aan ongezonde
arbeidsomstandigheden is aangetast. Aan de andere kant is een regeling die ook beroepsziekten
omvat lastiger uit te voeren en is de omvang van te verwachten schadelast moeilijker op voorhand in
te schatten.
Opmerking verdient dat een algemene regeling van beroepsziekten waarschijnlijk niet veel zou
bijdragen aan de rechtszekerheid voor en bescherming van een groot deel van de slachtoffers van
beroepziekten. In het buitenland blijken beroepsziekteregelingen vooral goed te werken werkt voor
een aantal specifieke aandoeningen, waarvan de oorzaak betrekkelijk duidelijk is.
Een ad hoc benadering – uit- en aanbouw van de regeling voor asbestslachtoffers - zou hier, voor
bepaalde aandoeningen met een duidelijke causaliteit, uitkomst kunnen bieden. Dat kan zelfs binnen
of in aanvulling op het bestaande aansprakelijkheidsrecht worden gerealiseerd. Daarbij moet wel
bedacht worden dat dit laatste systeem van geval tot geval in de rechtspraak wordt ontwikkeld en
dat het dus lang kan duren voordat een bepaalde aandoening is ‘erkend’. De jurisprudentie in
asbestzaken, die op zichzelf als tamelijk slachtoffervriendelijk valt te beschouwen, toont dat wel aan.
Mogelijk is de wetgever beter in staat om het systeem snel aan te passen/uit te breiden.
De kritiek – waarom bij de ene ziekte wel helpen en de andere niet – ligt voor de hand. En een nadeel
is ook dat zo’n systeem continu onder druk zou staan. Belanghebbenden zullen druk uitoefenen om
om uitgesloten aandoeningen alsnog te erkennen, dan wel erkenning te voorkomen.
Wetenschappelijke argumenten over oorzaak en incidentie van beroepsziekten zullen in die discussie
lang niet altijd overtuigend of beslissend zijn.
Werkgeversaansprakelijkheid is niet aan een wereldschokkende hervorming toe. Op belangrijke
onderdelen vertoont het stelsel gaten. Het kan niet consequent twee broodheren –
slachtofferbescherming én schuldtoerekening – dienen. Het is een politieke keuze om te bepalen wat
de voorkeur verdient. De keuze voor meer bescherming zou passen bij de rechtsontwikkeling tot nu
toe. Ook in andere landen is bijzondere bescherming van slachtoffers van bedrijfsongevallen en
beroepsziekten gebruikelijk. Het huidige systeem is niet langer eerlijk en rechtvaardig.
Goede bescherming tegen arbeidsongeschiktheid in de sociale zekerheid, ongeacht de oorzaak zou
de problemen ook kunnen ondervangen. Of de gezondheidsschade nu werkgerelateerd is of niet, dat
maakt voor betrokkene niet uit. De gevolgen zijn even ernstig. Dat was ooit het uitgangspunt van de
WAO. Die heeft niet gebracht wat er in 1967 van werd gehoopt, al staat dat wel los van de daarin
vervatte risque social gedachte.
Vanuit het idee dat het betere niet de vijand mag worden van het goede, pleit ik voor een wettelijke
verzekering van bedrijfsongevallen. Een uitbreiding tot bepaalde beroepsziekten – waarvan duidelijk
is dat ze op het werk moeten zijn veroorzaakt - valt ook te overwegen. Dat zou het systeem van
vergoeding van werkgerelateerde schade consistenter, meer beschermend en rechtvaardiger
maken.