Download - Hogeschool van Amsterdam

SOCIAAL JURIDISCHE DIENSTVERLENING
HANDLEIDING
EXTERNE OPDRACHT
2014-2015
VIERDE JAAR, VOLTIJD EN DEELTIJD
Titel:
Externe opdracht
Doelgroep:
Voltijd en deeltijd, leerjaar 4
Studiebelasting:
27 ec (= 756 uur)
Coördinator:
Miranda Vervoort
Ondersteuning:
Externe Betrekkingen
Auteurs:
Rianne van der Weijden & Artie Ramsodit (aanpassing
Miranda Vervoort)
Coördinator Externe Opdracht SJD
Miranda Vervoort
[email protected]
06-21158775
Organisatie & administratieve ondersteuning Externe opdracht SJD
Externe Betrekkingen
[email protected]
020-5954925
Hogeschool van Amsterdam
Domein Maatschappij en Recht
www.dmr.hva.nl
Bezoekadres:
Wibautstraat 5A
1091 GH Amsterdam
Postadres:
Postbus 1025
1000 BA Amsterdam
2
INHOUDSOPGAVE
1
Inleiding.................................................................................................... 1
2
Competenties........................................................................................... 2
3
Leerdoelen ............................................................................................... 2
4
Literatuur en ander lesmateriaal .............................................................. 2
5
Fasering ................................................................................................... 3
5.1 Aanmelding ......................................................................................... 3
5.2 Onderzoeksopzet ................................................................................ 5
5.3 Onderzoek in uitvoering ...................................................................... 5
5.4 Onderzoeksrapport, beroepsproduct en presentatie.......................... 5
6
De actoren ............................................................................................... 6
7
Toetsing en beoordelingscriteria.............................................................. 9
7.1 Criteria onderzoeksopzet .................................................................. 11
7.2 Criteria onderzoeksrapport................................................................ 14
7.3 Criteria beroepsproduct voor beoordeling vanuit de opdrachtgevende
organisatie .................................................................................................. 19
7.4 Criteria presentatie en onderzoekshouding ...................................... 21
8.
Bijlagen .................................................................................................. 22
i
Inleiding
1
Inleiding
Professionele organisaties hebben regelmatig handelingsproblemen waar ze
tegenaan lopen. Het ontbreekt deze organisaties soms aan tijd en/of geld en/of
kennis om deze problemen op te lossen. Elke SJD-student doet aan het eind van de
opleiding praktijkonderzoek. Dit onderzoek richt zich op het oplossen van een
handelingsprobleem van een organisatie uit het SJD-werkveld. De oplossing van het
probleem is niet alleen van belang voor de organisatie, maar zeker ook voor de
cliënten van deze organisatie c.q. voor de maatschappij. De student levert met het
onderzoek een bijdrage aan de ontwikkeling en/of de kwaliteitsverbetering van de
beroepspraktijk.
Bij het onderzoek zet de student zijn tijdens de opleiding verworven kennis en
vaardigheden en zijn daar ontwikkelde houding optimaal in. Daarmee ontwikkelt hij
zijn SJD- competenties verder.
Het onderzoek kan binnen of buiten Nederland plaatsvinden.
De onderzoeksopdracht kan op twee manieren tot stand komen.
1. Vanuit de beroepspraktijk wordt een vraag gesteld. Een organisatie meldt de
onderzoeksvraag zelf aan bij de opleiding of laat op verzoek van de student
weten dat behoefte is aan onderzoek naar een bepaald probleem.
Voorbeeld
De wijkpost voor ouderen in Zeeburg wil dat een onderzoek wordt verricht naar
de consequenties van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) voor
ouderen. Het onderzoek moet uitmonden in een overzicht dat aan de
medewerkers van de wijkpost wordt gepresenteerd en in aanbevelingen voor een
beter gebruik van de mogelijkheden die de WMO biedt om de hulpverlening aan
ouderen te verbeteren.
2. De student heeft zelf een voorstel om een bepaald probleem te onderzoeken. De
student moet in dat geval een organisatie zoeken die het voorstel van de student
overneemt en als opdrachtgever functioneert.
Voorbeeld
Een student wil onderzoek doen naar de effectiviteit van het nieuwe programma,
dat wordt gebruikt om werkloze jongeren naar werk of een opleiding te
begeleiden. De student heeft stage gelopen bij de DWI en hij1 hoorde van diverse
collega’s dat ze niet tevreden waren met het programma. Hij zal nu een
probleemstelling moeten formuleren en een opdrachtgever moeten zoeken. Het
ligt in dit geval voor de hand om aan de directie van de DWI te vragen of ze
opdrachtgever wil zijn. De DWI kan hem ruimte ter beschikking stellen,
begeleidingsgesprekken met hem voeren en hem in contact brengen met
medewerkers van de DWI en met mensen van organisaties uit het netwerk van
de DWI.
1
Ter wille van de leesbaarheid van de tekst wordt alleen de mannelijke vorm gebruikt.
Bedoeld worden natuurlijk mannen en vrouwen.
1
Competenties
2
Competenties
De competentie waaraan in ieder geval wordt gewerkt is SJD competentie 6. Aan
deze competentie heeft de student al eerder gewerkt. De competentie moet nu op
eindniveau worden ontwikkeld. Afhankelijk van gekozen onderwerp, methoden en
product wordt ook aan de andere zes SJD competenties gewerkt
SJD competentie 6: Praktijkgericht onderzoek uitvoeren en beleid ontwikkelen.
De SJD’er is in staat tot het verrichten en beoordelen van praktijkgericht onderzoek
t.b.v. de ontwikkeling, uitvoering, monitoring en evaluatie van beleid en/of methoden.
Dit doet hij door problemen in de beroepspraktijk en/of knelpunten in ontwerp en/of
uitvoering van wetten, regelingen en voorzieningen te signaleren, te onderzoeken en
vervolgens acties (ter verbetering) voor te stellen.
3
Leerdoelen
1. De student is in staat om naar aanleiding van een probleem in de SJD
(beroeps)praktijk een onderzoeksvraag te formuleren, uit te werken en te
beantwoorden door middel van zelfstandig uitgevoerd praktijkgericht onderzoek.
2. De student is in staat kennis over meerdere bronnen zelfstandig te vinden, te
vergelijken, te combineren, kritisch te beoordelen en in te zetten voor zijn
onderzoek.
3. De student is in staat om zelfstandig een bijdrage aan de verdere ontwikkeling
van het beroep te leveren door het formuleren van aanbevelingen en het
ontwikkelen van een beroepsproduct.
4. De student is in staat om te reflecteren op de probleemstelling, de beperkingen
van het onderzoek, de onafhankelijkheid van het onderzoek, de aanpak, planning
en uitkomst ervan.
5. De student is in staat een professionele houding en ethisch verantwoord gedrag
te tonen bij de uitvoering van het onderzoek.
6. De student is in staat om de bevindingen van het onderzoek over te brengen op
een bepaald publiek, zoals de opdrachtgever en andere betrokkenen bij het
onderzoek.
7. De student ontwikkelt competentie 6 op niveau 3.
4
Literatuur en ander lesmateriaal
Voor het methodisch uitvoeren van de Externe Opdracht wordt gebruik gemaakt van:
Baarda, B. (2009). Dit is onderzoek! Groningen: Noordhoff Uitgevers.
Daarnaast zullen bij de opdracht op het onderzoek van de student gerichte literatuur
en andere bronnen herkenbaar gebruikt moeten worden.
Aanbevolen literatuur:
Sanders, E. (2012). Eerste hulp bij e-onderzoek slimmer zoeken slimmer
documenteren. Hogeschool van Amsterdam (gratis verkrijgbaar in de
mediatheek).
Verschuren, P.J.M. & Doorewaard, J.A.C.M. (2007). Het ontwerpen van een
onderzoek. Den Haag: Boom Lemma uitgevers.
2
Fasering
5
Fasering
5.1
Aanmelding
Om met de Externe Opdracht te kunnen beginnen, is het noodzakelijk om de
opdracht te laten goedkeuren. Met het oog daarop moet de student (en niet de
potentiële opdrachtgever) het aanmeldformulier zie bijlage 7.1) invullen en de hierin
gestelde vragen kort maar duidelijk beantwoorden. Het ingevulde formulier moet
uiterlijk op de daartoe gestelde deadline (zie cursuskalender) per e-mail zijn
ingeleverd bij Externe Betrekkingen ([email protected]). Onvolledig ingevulde
formulieren kunnen niet in behandeling worden genomen.
Aan welke eisen moet de Externe Opdracht voldoen?
Praktijkgericht onderzoek
SJD is een HBO opleiding. Onderzoek in het kader van de opleiding SJD moet
daarom praktijkgericht zijn. Dat wil zeggen dat je met behulp van het onderzoek een
bijdrage levert aan de oplossing van een aan een SJD thema gerelateerd probleem
van een organisatie.
Dat kan door middel van de volgende vijf typen onderzoek:
1. Onderzoek dat is gericht op een analyse van een probleem. (Wat is het
probleem?)
2. Onderzoek dat is gericht op de oorzaken van een probleem. (Waardoor wordt het
probleem veroorzaakt?)
3. Onderzoek dat is gericht op een ontwerp voor de oplossing van een probleem.
(Plan voor de oplossing.)
4. Onderzoek dat is gericht op het monitoren van een verbeterplan/veranderplan.
( Bekijken of alles gaat zoals gepland, terwijl de verandering/verbetering
plaatsvindt.)
5. Onderzoek dat is gericht op de evaluatie van een ingevoerde
verandering/verbetering.
( Bekijken wat goed en fout is gegaan met een eerder ingezette
verandering/verbetering.)
Voor alle typen onderzoek geldt dat de student naast literatuurstudie onderzoek doet
in de praktijk. Bijvoorbeeld door enquêtes, interviews, observaties, dossieranalyse,
bestandsanalyse et cetera.
SJD organisatie
Praktijkgericht onderzoek moet worden gedaan ten behoeve van een
organisatie(onderdeel) die zich richt op hulp en/of dienstverlening aan burgers
binnen een van de zes benoemde SJD thema’s of binnen een ander voor SJD
relevant thema. Bedoeld wordt hulp en/of dienstverlening waarin een belangrijke
juridische component aanwezig is. Het kan een organisatie zijn zowel uit de
profitsector als uit de non-profitsector.
Sociale en juridische context
Binnen het onderzoek moet het probleem vanuit zowel de sociale context als de
juridische context worden benaderd. De student mag kiezen op welke context de
focus wordt gelegd.
3
Fasering
Binnen de opleiding SJD beschouwen we de sociale context als het geheel van
invloeden die uitwerking heeft op:
• de positie van de cliënt (aan en tot je recht komen) en/of
• de dienst- of hulpverlening aan de cliënt (door de SJD organisatie) en/of
• de hulpverleningsmethodiek (instrumentarium hulpverlener) en/of
• de samenwerking tussen professionals (bijvoorbeeld casusoverleg) en/of
• de samenwerking tussen organisaties (bijvoorbeeld ketenaanpak).
Binnen de opleiding SJD beschouwen we de juridische context als het geheel van
wetten en andere regels die uitwerking heeft op:
• de positie van de cliënt (aan en tot je recht komen) en/of
• de dienst- of hulpverlening aan de cliënt (door de SJD organisatie) en/of
• de hulpverleningsmethodiek (instrumentarium hulpverlener) en/of
• de samenwerking tussen professionals (bijvoorbeeld casusoverleg) en/of
• de samenwerking tussen organisaties (bijvoorbeeld ketenaanpak).
Zelfstandig op basis van een opdracht
De student moet het onderzoek volledig zelfstandig uitvoeren. Dat betekent dat
meerdere studenten niet eenzelfde onderzoek kunt doen. Het is wel mogelijk om
binnen een groot onderzoek met meerdere studenten ieder aan een zelfstandig
deelonderzoek te werken. Elke student maakt dus een eigen onderzoeksopzet en
eigen, onderscheidend onderzoeksrapport. Het beroepsproduct mag wel een
gezamenlijk product zijn. Ook de presentatie mag gezamenlijk worden gegeven,
maar presentatie en onderzoekshouding worden wel individueel beoordeeld.
Het onderzoek wordt gedaan in opdracht van een organisatie. Dat betekent dat de
student voorafgaand aan en gedurende het onderzoek nauw contact moet hebben
met de opdrachtgever, ook al voert de student het onderzoek op zich zelfstandig uit.
Omvang niet te groot, niet te klein
Voor de Externe Opdracht staan 27 EC (756 uur). Deze uren besteedt de student
aan de oriëntatie ten behoeve van deze aanmelding (2 EC = 56 uur), aan het
onderzoek inclusief contacturen met de opleiding en het werkveld, nadere oriëntatie,
onderzoeksopzet, onderzoeksrapport en presentatie (minimaal 20 EC = 560 uur) en
aan het beroepsproduct (maximaal 5 EC = 140 uur).
Bronnen
Al bij de aanmelding van het onderzoek moet het duidelijk zijn dat er voldoende
schriftelijke, actuele bronnen zijn om het onderzoek op te baseren. Dit om te
voorkomen dat de student na de start van de Externe Opdracht van onderwerp moet
veranderen, omdat onvoldoende relevante literatuur te vinden is. Dat is de reden dat
studenten minstens drie schriftelijke bronnen moeten noemen, waarvan er minimaal
één gericht is op de juridische context en minimaal één op de sociale context.
Beroepsproduct
Het onderzoek moet leiden tot een onderzoeksrapport (inclusief de voorbereiding en
presentatie minimaal 22 EC) en een beroepsproduct (maximaal 5 EC). Met een
beroepsproduct bedoelen we een op de onderzoeksresultaten gebaseerd product
voor de beroepspraktijk. Hierbij kan worden gedacht aan:
• Een preventieplan (al dan niet met implementatieplan)
• Een beleidsnotitie (al dan niet met implementatieplan)
4
Fasering
•
•
•
•
•
•
•
Een voorlichtingsplan (al dan niet met implementatieplan)
Een instructiemap (al dan niet met implementatieplan)
Een folder (al dan niet met implementatieplan)
Een artikel in bijvoorbeeld tijdschrift of vakblad
Een stroomschema (al dan niet met implementatieplan)
Een checklist (al dan niet met implementatieplan)
(Inhoudelijke) voorbereiding en organisatie van een congres of studiemiddag
De invulling van het beroepsproduct wordt in overleg met de opdrachtgever bepaald.
5.2
Onderzoeksopzet
Na goedkeuring van de aanmelding werkt de student het idee verder uit in een
onderzoeksopzet.
Ter ondersteuning van het maken van een onderzoeksopzet zijn hoorcolleges,
themacolleges en werkcolleges gepland. Ook kan de student gebruik maken van de
individuele consulten door de docentbegeleider (totaal maximaal 2,5 uur gedurende
het gehele onderzoek). Consulten zijn op afspraak en dienen door de student zelf
geïnitieerd en geregeld te worden.
De criteria waaraan de onderzoeksopzet moet voldoen, zijn te vinden in paragraaf
7.1.
De onderzoeksopzet wordt beoordeeld door de docentbegeleider met een ‘no go’ of
een ‘go’. De opdrachtgever wordt betrokken bij deze beslissing. Bij een ‘go’ wordt de
Overeenkomst Externe Opdracht ondertekend door de student, docentbegeleider,
praktijkbegeleider en opdrachtgever (zie bijlage 2).
5.3
Onderzoek in uitvoering
Nadat de student een ‘go’ heeft gekregen voor de onderzoeksopzet, voert de student
het onderzoek uit volgens de onderzoeksopzet. Ter ondersteuning hiervan zijn twee
workshops naar keuze, een themacollege in de themagroep, een viertal werkcolleges
in de begeleidingsgroep en individuele consulten ingeroosterd. Zie hiervoor de
cursuskalender.
Tijdens de individuele consulten bespreekt de student de problemen waar hij
tegenaan loopt en informeert hij de docentbegeleider over het contact dat hij heeft
gehad met de praktijkbegeleider c.q. de opdrachtgever. Ook kan hij de
docentbegeleider vragen om gerichte vragen over de concepthoofdstukken te
beantwoorden. Vragen over punten waar de student over twijfelt. Deze vragen
mogen niet de beoordeling van de (concept)hoofdstukken raken. De
docentbegeleider mag immers het rapport niet beoordelen.
5.4
Onderzoeksrapport, beroepsproduct en presentatie
De student levert het definitieve onderzoeksrapport per email en in hard copy in bij
de praktijkbegeleider, de docentbegeleider en de docentbeoordelaar.
De docentbeoordelaar beoordeelt het rapport op basis van de criteria die zijn
vermeld in paragraaf 7.2 van deze handleiding.
De student levert het beroepsproduct per email en in hard copy (afhankelijk van de
vorm van het beroepsproduct) in bij de opdrachtgever, bij de docentbegeleider en bij
de docentbeoordelaar.
5
De actoren
De opdrachtgever beoordeelt het beroepsproduct met een voldoende of een
onvoldoende op basis van de criteria die zijn vermeld in paragraaf 7.3 van deze
handleiding. Hier staan maximaal 5 ec voor (= 140 uur).
Na toestemming van de docentbegeleider, plant de student zelf zijn presentatie van
het onderzoeksrapport in overleg met de opdrachtgever en de docentbegeleider. De
presentatie kan plaatsvinden op de HvA of bij de opdrachtgever.
Voor de presentaties van de buitenlandse Externe Opdrachten wordt een
congresdag georganiseerd, waar de betreffende studenten hun onderzoek
presenteren aan opdrachtgevers, medestudenten, docenten en andere
belangstellenden. Daarnaast wordt er jaarlijks een congres georganiseerd vanuit een
bepaald sjd-thema. Studenten met een Externe Opdracht op dat gebied presenteren
hun onderzoek dan op dit congres.
De docentbegeleider beoordeelt, in samenspraak met de opdrachtgever, de
presentatie en onderzoekshouding van de student met een cijfer. De criteria voor de
beoordeling van de presentatie en de onderzoekshouding staan vermeld in paragraaf
7.4 van deze handleiding.
6
De actoren
De opdrachtgever
• De opdrachtgever stelt een afstudeeropdracht ter beschikking en bepaalt het
beroepsproduct.
• Hij beoordeelt of de onderzoeksopzet tegemoet komt aan zijn wensen.
• De opdrachtgever beoordeelt het beroepsproduct met een voldoende of een
onvoldoende. In dat laatste geval, beoordeelt hij ook de herkansing van het
beroepsproduct. Hij geeft de beoordeling volgens de planning in het
leerplanschema door aan de docentbegeleider.
Aan het einde van het onderzoek krijgt de opdrachtgever een uitnodiging per e-mail
voor een digitale evaluatie.
De praktijkbegeleider
• De praktijkbegeleider is de persoon die namens de opdrachtgever contact
houdt met de student en de opleiding SJD.
• Hij zorgt voor de voor het onderzoek noodzakelijke contacten en stelt de
benodigde gegevens ter beschikking van de student.
• Hij bespreekt de onderzoeksopzet met de student en ondertekent namens de
opdrachtgever het in bijlage 2 opgenomen contract wanneer de
opdrachtgever akkoord is met deze opzet.
• De praktijkbegeleider laat zich regelmatig door de student informeren over de
stand van zaken van het onderzoek.
• Hij waarschuwt de docentbegeleider als de voortgang van het onderzoek in
gevaar komt.
• De praktijkbegeleider is namens de opdrachtgever aanwezig bij de
presentatie.
• Hij beoordeelt samen met de docentbegeleider de onderzoekshouding van de
student en adviseert bij de beoordeling van de presentatie.
6
De actoren
De student
• De student is verantwoordelijk voor de werving van zijn externe opdracht. Hij
mailt voor de daartoe gestelde deadline het aanmeldingsformulier naar
Externe Betrekkingen.
• Hij houdt regelmatig contact met de praktijkbegeleider en brengt hem op de
hoogte van de voortgang van het onderzoek.
• Hij neemt deel aan de werkcolleges en levert de daarbij gevraagde
inspanning en producten.
• Hij zorgt voor ondertekening van het contract tussen student en
praktijkbegeleider en houdt zich aan de in het contract vastgelegde afspraken
(zie bijlage 2).
• De student voert de opdracht projectmatig en zelfstandig uit.
• Hij heeft regelmatig contact met de praktijkbegeleider over de voortgang van
het onderzoek. Hij stelt daartoe een agenda op en draagt zorg voor de
verslaglegging. Hij is verantwoordelijk voor de planning en inzet van de
(maximaal) 150 minuten contacttijd aan individuele begeleiding door de
docentbegeleider.
• Hij signaleert tijdig mogelijke knelpunten die van invloed zijn op de voortgang
van het onderzoek en meldt deze bij zowel de docentbegeleider als de
praktijkbegeleider.
• De student draagt zorg voor het tijdig leveren van een goed en verzorgd
onderzoeksrapport en voor het maken van een goed beroepsproduct.
• Hij is verantwoordelijk voor het inhoudelijke niveau en het zelfstandig
raadplegen van vakdeskundige personen en bronnen.
• Hij is eveneens verantwoordelijk voor de planning van de presentatie en voor
de presentatie zelf.
• De student werkt volgens de Gedragscode praktijkgericht onderzoek voor het
hbo (uitgave van de HBO-Raad en te vinden op DLWO).
• De student levert het onderzoeksrapport (en de eventuele herkansing) via het
antiplagiaat programma Ephorus in.
De docentbegeleider
• De docentbegeleider onderhoudt namens de opleiding het contact met de
opdrachtgever. Hij heeft overleg met de opdrachtgever over de
onderzoeksopzet. De docentbegeleider kan alleen een go geven voor de
onderzoeksopzet als deze tegemoetkomt aan de wensen van de
opdrachtgever. Ook heeft hij contact met de opdrachtgever over de
beoordeling van het beroepsproduct door de opdrachtgever. Hij herinnert de
opdrachtgever aan de deadline van de beoordeling van het beroepsproduct.
• De docentbegeleider maakt bij de start van het onderzoek telefonisch kennis
met de praktijkbegeleider.
• Hij is aanspreekpunt voor de praktijkbegeleider in het geval het onderzoek in
gevaar komt.
• Hij is medecontractant en levert het contract na ondertekening in bij Externe
Betrekkingen.
• De docentbegeleider leidt de workshops en ondersteunt op verzoek van de
individuele student het onderzoeksproces (gedurende maximaal 2,5 uur
contacttijd). Tijdens deze individuele gesprekken bespreekt hij de problemen
waar de student tegenaan loopt en laat zich door de student informeren over
het contact tussen de student en diens praktijkbegeleider.
• Hij beoordeelt de onderzoeksopzet na overleg met de opdrachtgever en de
docentbeoordelaar.
7
De actoren
•
•
•
•
Hij geeft algemene maar gerichte feedback op de concepthoofdstukken en
beantwoordt concrete en gerichte vragen over punten waar de student over
twijfelt. De docentbegeleider treedt niet in de beoordeling van de
(concept)hoofdstukken van het onderzoeksrapport.
De docentbegeleider is aanwezig bij de presentatie van het onderzoek en
beoordeelt samen met de praktijkbegeleider de onderzoekshouding van de
student en beoordeelt na advies van de praktijkbegeleider de presentatie.
Hij is verantwoordelijk en draagt zorg voor het tijdig en correct invoeren van
de beoordelingen van onderzoeksopzet en onderzoeksrapport (inclusief
presentatie en beroepsproduct) in SIS.
Tenslotte beoordeelt hij of de student in het logboek heeft verantwoord dat hij
de vereiste 756 uur aan het onderzoek heeft besteed.
De docentbeoordelaar
• De docentbeoordelaar geeft de docentbegeleider advies over de beoordeling
van de onderzoeksopzet
• Hij beoordeelt het onderzoeksrapport. Hij motiveert zijn oordeel aan de hand
van het betreffende format in paragraaf 7.2 van deze handleiding.
• Hij brengt de student op de hoogte van de beoordeling van het
onderzoeksrapport en levert het met een voldoende beoordeelde
onderzoeksrapport en de beoordeling in bij de docentbegeleider, inclusief de
door de student opgestelde lijst met relevante trefwoorden (zowel digitaal als
in hard copy).
De Coördinator Externe Opdracht
De Coördinator Externe Opdracht draagt zorg voor informatie aan studenten,
opdrachtgevers en docenten over de externe opdracht. Hij organiseert het proces
van aanmelding tot beoordeling. Hij is aanspreekpunt voor de student en de
potentiële opdrachtgever als het gaat om vragen over de geschiktheid van een
onderzoek als Externe Opdracht voor SJD. Dit voor zover de student op dit punt
geen advies kan krijgen tijdens de spreekuren van de beoordelaars van de
aanmeldingen Externe Opdracht. Hij verdeelt de aanmeldingen onder de docenten
die deze beoordelen. De Coördinator Externe Opdracht organiseert zowel de adviesspreekuren van de beoordelaars van de aanmeldingen Externe Opdracht als de
spreekuren waarin dezen hun eventuele afwijzingen toelichten. De Coördinator
Externe Opdracht koppelt de student met een goedgekeurde opdracht aan een
docentbegeleider en een beoordelaar. Hij bemiddelt bij problemen tussen
opdrachtgever, student en docent. Ten slotte organiseert hij de evaluatie van het
programma en betrekt daarbij ook de bij Externe Betrekkingen ingeleverde digitale
evaluaties van de opdrachtgevers.
De beoordelaars van de aanmeldingen Externe Opdracht
De beoordelaars van de aanmeldingen bekijken of een onderzoek dat via Externe
Betrekkingen is aangemeld, geschikt is als SJD afstudeeronderzoek. De betreffende
beoordelaar brengt de student binnen twee weken na aanmelding via Externe
Betrekkingen op de hoogte van de goed- of afkeuring van de Externe Opdracht. Hij
motiveert in een daarvoor bestemd formulier waarom een opdracht is afgekeurd. Hij
licht dit desgewenst op een door de Coördinator Externe Opdracht georganiseerd
spreekuur toe. De beoordelaar van de aanmeldingen heeft ook een aantal
spreekuren in het eerste en tweede blok waar de student zich voor kan intekenen om
advies te krijgen over vragen betreffende de geschiktheid van een onderzoek.
8
Toetsing en beoordelingscriteria
De Coördinator Internationalisering
De Coördinator Internationalisering informeert de student over mogelijkheden om
een Externe Opdracht (deels) in het buitenland te doen. Hij adviseert de in het
buitenland geïnteresseerde student over zijn aanmelding. Ook voorziet hij de student
van informatie over speciale regels, subsidiemogelijkheden en aandachtspunten voor
onderzoek in het buitenland. Ook de coördinator Internationalisering heeft een aantal
spreekuren waar de student zich voor kan intekenen om advies te krijgen over het
werven en uitvoeren van een buitenlandse Externe Opdracht.
De teamassistenten SJD
De teamassistenten SJD archiveren de onderzoeksrapporten met de daarbij
behorende beoordelingen. Ze sturen per mail een digitale versie naar de mediatheek
van de rapporten die met een 8 of meer zijn beoordeeld, inclusief de beoordelingen
en de lijsten met relevante trefwoorden. Deze onderzoeksrapporten worden
ingevoerd in de HvA Kennisbank en/of HBO Kennisbank, mits de opdrachtgevers
daar toestemming voor hebben gegeven.
Externe Betrekkingen
Externe Betrekkingen (EB) registreert de aanmeldingen en de goed- of afkeuring
daarvan. Zij heeft hierover contact met de Coördinator Externe Opdracht en brengt
de student op de hoogte van de goed- of afkeuring. EB maakt een overzicht van de
goedgekeurde aanmeldingen, inclusief een korte omschrijving van het onderwerp.
Het registreert welke docenten de student krijgt toegewezen voor de begeleiding en
de beoordeling. EB zorgt voor de verzending van wervingsbrieven, hand-outs en
handleidingen aan (potentiële) opdrachtgevers. Het zorgt eveneens voor de
verzending van evaluatieformulieren aan de opdrachtgevers en registreert de
reacties daarop.
7
Toetsing en beoordelingscriteria
De beoordeling van de externe opdracht bestaat uit vijf onderdelen: 1) de
onderzoeksopzet; 2) het onderzoeksrapport; 3) het beroepsproduct; 4) de presentatie
en onderzoekshouding; 5) een logboek met urenverantwoording. Deze onderdelen
moeten alle vijf met een go respectievelijk een voldoende zijn beoordeeld om een
voldoende eindbeoordeling te krijgen voor de Externe Opdracht.
a) De onderzoeksopzet wordt in overleg met de docentbeoordelaar en met de
opdrachtgever beoordeeld door de docentbegeleider met een go/no go. De
student heeft een go nodig om door te kunnen naar de volgende fase, het
uitvoeren van het onderzoek. (Zie paragraaf 7.1 criteria onderzoeksopzet.)
b) Het onderzoeksrapport wordt beoordeeld met een cijfer door de
docentbeoordelaar, in samenspraak met de docentbegeleider. Het telt voor 5/6
deel mee voor het eindcijfer. Het dient met een voldoende te zijn beoordeeld om
mee te kunnen tellen voor het eindcijfer. (Zie paragraaf 7.2 criteria
onderzoeksrapport.)
c) Het beroepsproduct wordt beoordeeld met een voldoende of een onvoldoende
door de opdrachtgever. Het moet met een voldoende zijn beoordeeld om een
eindbeoordeling te krijgen voor de Externe Opdracht. (Zie paragraaf 7.3 criteria
beroepsproduct.)
9
Toetsing en beoordelingscriteria
d) De presentatie en de onderzoekshouding worden beoordeeld met een cijfer door
docentbegeleider, in overleg met de praktijkbegeleider. Het telt voor 1/6 deel mee
voor het eindcijfer. Het dient, evenals het onderzoeksrapport, met een voldoende
te zijn beoordeeld om mee te kunnen tellen voor het eindcijfer. (Zie paragraaf 7.4
criteria presentatie en onderzoekshouding.)
e) Het logboek wordt met voldoende of onvoldoende beoordeeld door de
docentbegeleider. Ook dit onderdeel moet met een voldoende zijn beoordeeld om
een eindbeoordeling te krijgen. In dit logboek verantwoordt de student de tijd die
hij aan het onderzoek heeft besteed. Hij geeft per week aan welke activiteiten hij
heeft ondernomen en hoeveel tijd hij daaraan heeft besteed. Hij dient 756 uur te
hebben besteed aan het onderzoek, inclusief maximaal 56 uur voor de werving
en de aanmelding van het onderzoek en inclusief de presentatie en het
beroepsproduct. Wanneer hij minder uren verantwoordt, krijgt de student een
onvoldoende voor het logboek en kan hij pas een voldoende krijgen voor zijn
eindbeoordeling als hij de ontbrekende tijd alsnog besteedt aan het onderzoek.
Second opinion
Wanneer een student het niet eens is met de beoordeling, kan hij via het daartoe
bestemde formulier aan de examencommissie vragen om een second opinion. Hij
moet gemotiveerd aangeven waarom hij het niet eens is met de beoordeling. Ook
moet hij een kopie meesturen van al het beoordeelde werk en de daarbij behorende
beoordelingsformulieren.
10
Toetsing en beoordelingscriteria
7.1
Criteria onderzoeksopzet
Beoordelingsformulier onderzoeksopzet Externe opdracht
Naam student
Collegenummer student
Naam docentbegeleider
Naam opdrachtgever
(organisatie)
Criteria onderzoeksopzet
O
Probleemanalyse
De student maakt een probleemanalyse waarbij hij
de volgende onderdelen uitwerkt:
1) Wat is het probleem
2) Wie heeft een probleem
3) Waarom is het een probleem
4) Hoe groot is het probleem
5) Wie vindt nog meer dat het een probleem is
6) Wat gebeurt er als het niet wordt opgelost
7) Welke nationale en internationale
maatschappelijke en/of politieke
ontwikkelingen staan in verband met het
probleem
8) Welke juridische kennis is van belang voor
de oplossing van het probleem
9) Wat is het doel van het onderzoek
11
V Opmerkingen
Toetsing en beoordelingscriteria
De student werkt de probleemanalyse uit op een
manier waardoor de tekst geschikt is om te dienen
als concept van hoofdstuk 1 van het eindrapport.
(Zie criteria onderzoeksrapport op dit punt.)
Theorie
De student noemt minimaal 8 relevante schriftelijke
bronnen, waarvan minimaal:
•
2 bronnen betreffende de sociale context
•
2 bronnen betreffende de juridische context
•
1 internationale bron
•
1 interne bron
De student geeft per bron kort en duidelijk aan wat
het belang is van deze bron voor het onderzoek.
De student verantwoordt waarom deze bronnen
voldoende zijn om het onderzoek in de praktijk op te
baseren.
Meetinstrumenten en onderzoeksvraag
De student werkt de volgende punten uit:
•
Wat gaat hij meten
•
Waarom gaat hij dat meten
•
Hoe gaat hij het meten (type onderzoek)
•
Waarom dit type onderzoek
De student formuleert een heldere op de
probleemanalyse en de theorie gebaseerde
onderzoeksvraag, die past bij het type onderzoek
dat hij wil gaan doen en bij hetgeen hij wil meten.
De student formuleert op de onderzoeksvraag
gebaseerde deelvragen.
Onderzoeksmethoden
12
Toetsing en beoordelingscriteria
De student geeft antwoord op de volgende vragen:
•
Wie / welke onderzoeksgroep(en) gaat de
student onderzoeken
•
Waarom deze onderzoeksgroep(en)
•
Hoe zet de student de methode(n) in
•
Waar zet hij de methode(n) in
•
Wanneer zet hij de methode(n) in
•
Welke hulpmiddelen gaat hij gebruiken
(bijv.interviewvragen,observatieschema)
De student licht tevens de bruikbaarheid , de
betrouwbaarheid, de validiteit en de
representativiteit van het onderzoek toe.
Wat betreft de betrouwbaarheid gaat de student in
elk geval in op de volgende punten:
- inzet van meerdere dataverzamelingsmethoden
(triangulatie) voor het vergroten van de
betrouwbaarheid;
- zodanige toepassing van de
dataverzamelingsmethoden dat toeval of andere
specifieke omstandigheden de
onderzoeksgegevens niet negatief beïnvloeden.
Algemeen
Het beroepsproduct dat de student wil leveren is
realistisch en vloeit logisch voort uit het onderzoek.
De student verantwoordt dat het beroepsproduct
relevant is voor de beroepspraktijk.
De student rapporteert in correct Nederlands (stijl,
spelling, grammatica).
De student vermeldt de bronnen op een correcte
wijze.
Alle onderdelen moeten met een voldoende zijn beoordeeld.
13
Toetsing en beoordelingscriteria
7.2
Criteria onderzoeksrapport
Beoordelingsformulier onderzoeksrapport Externe opdracht
Naam student
Collegenummer student
Naam begeleider
Naam beoordelaar
Logboek ingeleverd?
JA / NEE
Cijfer onderzoeksrapport (5/6)
Cijfer presentatie en onderzoekshouding (1/6)
Eindcijfer
A Beoordeling onderzoeksrapport externe Opdracht
(5/6 van cijfer voor het onderzoek)
Max.
aantal
punt
en
A1 Beoordeling inhoud van het onderzoeksrapport
Hoofdstuk 1: inleiding
a. De aanleiding voor het onderzoek is duidelijk vermeld.
Daarbij komen de volgende aspecten aan bod: Wat is
precies het probleem, voor wie is het een probleem,
waarom is het een probleem, hoe groot is het
probleem, wie vindt nog meer dat het een probleem is,
wat gebeurt er als niet wordt opgelost.
b. De student geeft de sociale context van het probleem
(welke nationale en internationale maatschappelijke
en/of politieke ontwikkelingen staan in verband met het
probleem)
c. De student geeft de juridische context van het
probleem (welke juridische kennis is van belang voor
de oplossing van het probleem)
d. De student komt met een duidelijke centrale
vraagstelling en die is uitgesplitst in deelvragen die
tezamen de centrale vraag beantwoorden (uitsplitsing
in deelvragen kan ook aan de orde komen in
hoofdstuk 2).
e. De gehanteerde begrippen in de vraagstelling zijn
nauwkeurig gedefinieerd en hanteerbaar gemaakt.
14
15
Toegekende
punt
en
Onderbouwing
Toetsing en beoordelingscriteria
f.
De relevantie en meerwaarde van het onderzoek voor
de SJD-praktijk is aangetoond: welk doel beoogt de
opdrachtgever met het onderzoek?
g. De student geeft weer welk type onderzoek hij zal
verrichten.
h. De student geeft de opbouw van het
onderzoeksverslag weer in de leeswijzer.
Hoofdstuk 2: theoretisch kader vanuit vooronderzoek
a. De student verdiept het onderzoek met een theoretisch
kader door meerdere bronnen te bespreken (o.a. van
de organisatie, (vak)literatuur, en eerder onderzoek) die
relevant zijn voor de vraagstelling of de
probleemstelling.
b. Het theoretisch kader bevat betrouwbare, relevante en
actuele bronnen en deze worden samenhangend
weergegeven.
c. Relevante regelgeving en jurisprudentie zijn
beschreven.
d. Indien het een vervolgonderzoek betreft, zijn de
bevindingen van eerder onderzoek vermeld.
e. De student bepaalt in het theoretisch kader wat te
onderzoeken en wat niet en geeft daarmee een
afbakening van het onderzoek door diverse bronnen te
vergelijken, te combineren en kritisch te beoordelen.
Hoofdstuk 3: onderzoeksaanpak
a. De student geeft aan welk(e)
dataverzamelingsmethode(n)/onderzoekstypen hij gaat
gebruiken en waarom dit past bij de centrale
vraagstelling en de omstandigheden waarbinnen het
onderzoek plaatsvindt.
b. De student motiveert expliciet waarom de gekozen
dataverzamelingsmethode(n) geschikter is/zijn dan
andere dataverzamelingsmethode(n).
c. De student geeft aan hoe hij de
dataverzamelingsmethoden gaat inzetten en geeft
aan:
• wie zijn onderzoeksgroep(en) zijn en waarom,
• hoe hij de methode(n) inzet,
• waar hij de methode inzet,
• wanneer hij de methode (n) inzet,
• welke hulpmiddelen ga je gebruiken (bijv.
interviewvragen, observatieschema).
d. De student geeft aan met welke
condities/randvoorwaarden hij rekening moet houden
bij het verzamelen van de data (bijv. bereikbaarheid
van de onderzoeksgroep).
e. Indien de student onderzoek in het buitenland doet,
vergelijkt hij de onderzoeksgegevens met de
Nederlandse situatie.
f. De student licht de bruikbaarheid , de
betrouwbaarheid, de validiteit en de representativiteit
van het onderzoek toe.
Wat betreft de betrouwbaarheid gaat de student in elk
geval in op de volgende punten:
- inzet van meerdere dataverzamelingsmethoden
(triangulatie) voor het vergroten van de
betrouwbaarheid;
- zodanige toepassing van de
15
15
10
Toetsing en beoordelingscriteria
dataverzamelingsmethoden dat toeval of andere
specifieke omstandigheden de onderzoeksgegevens
niet negatie beïnvloeden.
g. De student geeft de wijze waarop hij het onderzoek
uitvoert schematisch weer.
Hoofdstuk 4: resultaten
a. De student vermeldt de onderzoeksgroep .
b. Ten aanzien van de betrouwbaarheid en
representativiteit bij de uitvoering geeft de student aan
in hoeverre hij:
• genoeg respondenten heeft geïnterviewd/
geënquêteerd/geobserveerd (betrouwbaarheid
en/of representativiteit);
• het onderwerp vanuit meerdere invalshoeken heeft
onderzocht door verschillende soorten
respondenten (zoals medewerkers, cliënten,
belanghebbenden) te gebruiken;
• de respondenten passen bij het doel van het
onderzoek (oftewel heeft hij niet de verkeerde
mensen geïnterviewd / geënquêteerd /
geobserveerd).
c. De kwantitatieve en/of kwalitatieve resultaten zijn
helder en samenhangend beschreven.
d. De student geeft een feitelijke beschrijving van
de bevindingen die het onderzoek heeft . Deze
beschrijving is gekoppeld aan de deelvragen.
e. De student geeft heeft een duidelijke analyse van de
onderzoekopbrengst in relatie tot de deelvragen
plaatsgevonden.
Deze analyse betreft o.a.:
- koppeling van de feitelijke onderzoeksresultaten
aan gelezen literatuur en op basis daarvan
uitspraken doen;
- vergelijking van de feitelijke
onderzoeksresultaten en op basis daarvan
aangeven wat de opvallende verschillen en/of
overeenkomsten zijn;
- verband leggen tussen de bevindingen uit de
verschillende dataverzamelingsmethoden en
daar uitspraken over doen.
f. In geval van kwantitatief onderzoek zijn (kruis)tabellen,
diagrammen en overzichten opgenomen. Deze zijn in
woorden in- en uitgeleid en toegelicht.
g. De beschrijving en analyse beperken zich tot de
bevindingen. Er wordt dus nog geen conclusie
getrokken over de centrale vraag en deelvragen.
25
Hoofdstuk 5: conclusie, aanbevelingen en reflectie
a. De conclusie bevat een herhaling van de
onderzoeksvraag en de deelvragen. (Geen punten wel
vereist.)
b. De conclusie bevat de beantwoording van de deelvragen
op basis van de resultaten.
c. De conclusies t.a.v. de onderzoeksvraag zijn gebaseerd
op de beantwoording van de deelvragen.
d. De overige conclusies zijn eveneens verwoord.
e. De student geeft aan voor welke groep(en)
15
16
Toetsing en beoordelingscriteria
(professionals, cliënten, organisaties) de resultaten
representatief zijn.
f. Er is onderscheid gemaakt tussen feiten en meningen en
tussen eigen onderzoeksresultaten / meningen en die
van anderen.
g. De conclusie bevat geen foute redeneringen of
cirkelredeneringen.
h. De aanbevelingen vloeien voort uit de conclusie.
i. De aanbevelingen zijn praktisch toepasbaar (bruikbaar)
voor de SJD praktijk
j. Er blijkt een kritische opstelling t.a.v het onderzoek door
reflectie op:
o de beperkingen van het onderzoek;
o de onafhankelijkheid van het onderzoek;
o de aanpak, planning en uitkomst onderzoek.
k. De conclusie en/of de aanbevelingen bevatten juridische
en niet juridische onderdelen.
Subtotaal voor de inhoud van het onderzoek
80
A2 Beoordeling opzet van de rapportage
1. Algemeen
a. Het eindproduct bevat maximaal 15.000 woorden (25-35
pagina’s, exclusief titelblad, voorwoord, inhoudsopgave en
bijlagen). (Geen punten, wel vereist).
b. Het eindproduct is in correct Nederlands geformuleerd:
• het taalgebruik is correct en zakelijk,
• de spelling en grammatica zijn correct en consistent.
(Geen punten, wel vereist).
c. De tekst is helder, samenhangend, overzichtelijk en
eenduidig.
d. Inhoudsopgave is overzichtelijk en heeft een
paginanummering (geen punten wel vereist)
e. De titels van de hoofdstukken en de paragrafen dekken de
lading.
f. De student levert een schriftelijk eindproduct als worddocument per e-mail aan en in hard copy. (Geen punten,
wel vereist.)
g. Het eindproduct is aangeleverd via het antiplagiaat
programma Ephorus. (Geen punten, wel vereist.)
5
2. Titelblad (geen punten, wel vereist)
a. Het titelblad bevat een complete titel en eventueel
een ondertitel.
b. Naam en studentnummer van de student(en)
c. Datum en plaats.
d. De opleiding.
e. De namen van de opdrachtgever, praktijkbegeleider
en docentbegeleider.
0
3. Samenvatting
a. De samenvatting beslaat maximaal 1000 woorden.
(Geen punten wel vereist.)
b. Het probleem en de onderzoeksvraag zijn daarin
5
17
Toetsing en beoordelingscriteria
vermeld.
c. De resultaten en de belangrijkste conclusies zijn
daarin vermeld.
d. De aanbevelingen zijn daarin genoemd.
4. Bijlagen (geen punten, wel vereist)
a. De bijlagen zijn functioneel en dienen ter verificatie of ter
illustratie
b. In de bijlagen zijn opgenomen: de minder relevante
tabellen, aanvullende informatie, grote overzichten/tabellen
en vragenlijsten.
0
5. Brongebruik
a. De bronnen zijn volgens de APA-richtlijnen vermeld. (Geen
punten, wel vereist.)
b. De bronnen zijn relevant in relatie tot de probleemstelling
en vraagstelling. (Geen punten, wel vereist.)
c. De bronnen zijn actueel. (Geen punten, wel vereist)
d. De bronverwijzing is transparant en eenduidig:
- specifiek en daardoor traceerbaar en
2
verifieerbaar ;
- consistent.
e. Stellingen, redeneringen, argumentaties uit de gebruikte
bronnen zijn tot een eigen, oorspronkelijke tekst verwerkt.
f. Citaten en parafrasen zijn uitzondering en worden expliciet
in de bronvermelding met paginanummer aangegeven.
g. De literatuurlijst is alfabetisch. (Geen punten, wel vereist.)
5
6. Verzorgdheid
a. De lay-out is functioneel:
- ondersteunt de opbouw van het rapport;
-ondersteunt de toegankelijkheid/leesbaarheid van
het rapport;
- is zakelijk en consistent.
b. Het eindproduct ziet er verzorgd uit.
5
Subtotaal voor de opzet van de rapportage
20
Totaal voor de inhoud en de opzet van de rapportage
100
2
Anti plagiaat clausule.
18
Toetsing en beoordelingscriteria
7.3
Criteria beroepsproduct voor beoordeling vanuit de opdrachtgevende
organisatie
Beoordelingsformulier beroepsproduct Externe opdracht
Naam student
Collegenummer student
Datum
Naam docentbegeleider
Naam of namen
beoordelaar(s) vanuit de
opdrachtgevende organisatie
(Dit mag maar hoeft niet de
praktijkbegeleider te zijn)
Criteria beroepsproduct
V
O
Toelichting op de beoordeling
Het beroepsproduct is een
implementatie van een van de
conclusies of aanbevelingen
uit het onderzoeksrapport.
Het beroepsproduct is
bruikbaar voor de
opdrachtgever op basis van
de vooraf geformuleerde
doelstelling.
Het beroepsproduct biedt een
verbetering voor de
organisatie en/of verschillende
klantgroepen van de
organisatie en draagt daarmee
bij aan de verbetering van de
beroepspraktijk.
Taalgebruik en stijl passen bij
de doelgroep of de
opdrachtgever uit de
specifieke beroepspraktijk.
De student toont een
professionele beroepshouding
bij de opstelling van het
beroepsproduct. Dit betreft
o.a. een zelfstandige
opstelling, vakbekwaamheid,
inlevingsvermogen, creativiteit
19
Toetsing en beoordelingscriteria
en een eigen visie.
Het beroepsproduct is van
dusdanige kwaliteit dat het
geschikt is om direct gebruikt
te worden door de organisatie.
Eindoordeel op basis van de
eerdere onderdelen
•
•
•
•
•
•
Implementatie van een
conclusie of aanbeveling
uit het onderzoeksrapport
Bruikbaarheid
opdrachtgever
Verbetering t.b.v.
beroepspraktijk
Taalgebruik en stijl
Professionele
beroepshouding
Kwaliteitsniveau geschikt
voor verspreiding binnen
de organisatie
20
Toetsing en beoordelingscriteria
7.4
Criteria presentatie en onderzoekshouding
Dit is het tweede onderdeel van de eindbeoordeling Externe Opdracht. Presentatie
en onderzoekshouding tellen samen mee voor 1/6 van het eindcijfer.
Beoordelingsformulier presentatie en onderzoekshouding
Naam student
Collegenummer student
Datum presentatie
Naam docentbegeleider
Namen praktijkbegeleider
en opdrachtgevende
organisatie
Beoordeling presentatie en onderzoekshouding
Externe Opdracht
score beoordelingsschalen 1 t/m 5:
1
1=slecht; 2 = onvoldoende; 3 = voldoende; 4 =
goed en 5 = zeer goed.
Presentatie
1
De student introduceert het onderwerp begrijpelijk
en volledig.
Wat is het probleem?
Waarom is het een probleem en voor wie?
Wat is het doel van het onderzoek?
Wat is de onderzoeksvraag?
Welke dataverzamelingsmethode(n) zijn ingezet?
2
De student geeft aan welke resultaten het
onderzoek heeft opgeleverd.
3
De student verwoordt zijn conclusies en eventuele
aanbevelingen helder en deze zijn duidelijk
gebaseerd op de onderzoeksresultaten.
4
De student is in staat zijn presentatie te
structureren.
21
2
3
4
5
Onderbouwing
Bijlagen
5
De student nodigt uit tot het stellen van vragen en
beantwoordt vragen ter zake kundig.
6
De student komt zelfverzekerd over.
7
De student spreekt algemeen beschaafd
Nederlands en is verstaanbaar.
Onderzoekshouding
De student geeft tijdens de uitvoering van de
opdracht blijkt van een onderzoekshouding die zich
kenmerkt door:

een professionele beroepshouding tijdens het
uitvoeren van het onderzoek ( te beoordelen
door de begeleider vanuit de opdrachtgever);

een neutrale houding ten opzichte van de
opdrachtgever, medewerkers en cliënten (te
beoordelen door de opdrachtgever);

openstaan voor feedback van de
docentbegeleider en medestudenten en deze
feedback aantoonbaar kunnen afwegen en
verwerken (te beoordelen door de
docentbegeleider);

een zelfstandige houding waarbij initiatief wordt
getoond (te beoordelen door de
docentbegeleider).
Cijfer presentatie en onderzoekshouding
8. Bijlagen
8.1Bijlage 1: Aanmeldingsformulier Externe opdracht SJD
2013/2014
Om met de Externe opdracht te kunnen beginnen, is het noodzakelijk om de
opdracht te laten goedkeuren. Met het oog daarop moet jij (en niet de potentiële
opdrachtgever) dit formulier invullen en de hierin gestelde vragen kort maar duidelijk
beantwoorden. Het ingevulde formulier moet voor de gestelde deadline per e-mail
zijn ingeleverd bij Externe Betrekkingen ([email protected]). Onvolledig ingevulde
formulieren kunnen niet in behandeling worden genomen.
Bedenk dat je maar één aanmelding mag doen. Wanneer je meerdere
aanmeldingsformulieren indient, wordt alleen het eerste formulier in behandeling
genomen.
22
Bijlagen
De goedkeuring van de opdracht betekent niet dat daarmee een onderzoeksvraag of
een onderzoeksopzet is goedgekeurd. Het traject hiervoor volgt pas in het lesblok.
Gegevens student
Naam
Voltijd/Deeltijd
E-mailadres (HvA)
Mobiel nummer
Studentnummer
Naam slb’er
:
:
:
:
:
:
Gegevens organisatie en praktijkbegeleider
NB: De gegevens worden gebruikt om de start van je externe opdracht te bevestigen.
Organisatie
Naam organisatie
:
Afdeling
:
Postadres (verplicht)
:
Postcode
:
Plaats
:
Bezoekadres
:
Algemeen telefoonnummer
:
Praktijkbegeleider/ contactpersoon
Dhr./mevr.
:
Voorletters
:
Voornaam
:
Achternaam
:
Functie
:
Telefoonnummer
:
E-mailadres
:
Gegevens opdracht
De onderstaande vragen moet je onder vermelding van de vraag kort en duidelijk
beantwoorden.
1. Is deze opdracht afkomstig van DLWO? Antwoord: Ja/Nee
2. Binnen welke SJD-thema valt jouw onderzoek?
3. Beschrijf wat het probleem is.
4. Geef aan wie het probleem heeft.
5. Geef aan waarom het een probleem is.
6. Wat wil de opdrachtgever dat er met het onderzoek wordt bereikt?
7. Geef aan wat er gebeurt als het probleem niet wordt opgelost.
8. Welk van de vijf typen onderzoek is het onderzoek dat jij wil doen en
waarom?
9. Geef aan wat de juridische context is van jouw onderzoek.
10. Geef aan wat de sociale context is van jouw onderzoek.
11. Noem minstens drie schriftelijke bronnen waar je jouw onderzoek mede op
kunt baseren. Ten minste 1 bron is gericht op de juridische context en ten
minste 1 bron is gericht op de sociale context. Leg bij iedere bron kort en
bondig uit waarom de bron relevant is voor jouw onderzoek.
23
Bijlagen
12. Geef na overleg met de opdrachtgever aan welk beroepsproduct je van plan
bent te leveren.
In het geval je met meer studenten deelneemt aan een groot onderzoek, geef
dan duidelijk aan met wie je samen onderzoek doet en geef de grenzen aan van
jouw (zelfstandig!) deelonderzoek en van het deelonderzoek van de andere
student(en).
8.2 Bijlage 2: Overeenkomst Externe Opdracht
Gegevens student(en)
Naam
:
Adres
:
Postcode
:
Plaats
:
Telefoon
:
Mobiele nummer
:
E-mailadres
:
Studentnummer
:
Gegevens opdrachtgever
Naam organisatie
Afdeling
Naam praktijkbegeleider
Functie praktijkbegeleider
Postadres organisatie
Postcode
Plaats
Bezoekadres
Telefoon
E-mailadres praktijkbegeleider
:
:
:
:
:
:
:
:
:
:
Gegevens docentbegeleider
Naam
:
Postadres
: Postbus 1025
Postcode
: 1000 BA
Plaats
: Amsterdam
Telefoon
:
Mobiele nummer
:
E-mailadres
:
De opleiding
1. De opleiding stelt een docentbegeleider en een docentbeoordelaar ter
beschikking.
2. De docentbegeleider coacht de student bij het onderzoeksproces.
3. De docentbegeleider bespreekt de onderzoeksopzet met de student, de
docentbeoordelaar en de praktijkbegeleider.
4. De docentbegeleider, de student en de opdrachtgever (of de praktijkbegeleider
namens de opdrachtgever) ondertekenen deze overeenkomst.
24
Bijlagen
5. De docentbegeleider geeft de student, naast de vier werkcolleges, maximaal 150
minuten individuele begeleiding op verzoek van de student.
6. De docentbegeleider geeft een go/no go voor de onderzoeksopzet aan de hand
van de criteria uit de handleiding. Hij betrekt het oordeel van de opdrachtgever bij
zijn beoordeling en raadpleegt de docentbeoordelaar.
7. De docentbegeleider beoordeelt de presentatie en de onderzoekshouding, na
advies van de opdrachtgever/praktijkbegeleider.
8. De docentbeoordelaar beoordeelt het onderzoeksrapport. Hij doet dat aan de
hand van de beoordelingscriteria in de handleiding. Hij overlegt met de
docentbegeleider.
9. De docentbegeleider draagt zorg en is verantwoordelijk voor het tijdig invoeren
van de beoordeling in het SIS (cijferadministratie).
De opdrachtgever
10. De opdrachtgever geeft een onderzoeksopdracht.
11. De opdrachtgever zorgt voor de voor het onderzoek noodzakelijke contacten en
stelt de benodigde gegevens ter beschikking van de student.
Op dit punt zijn de volgende afspraken gemaakt.
………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
………………
12. De opdrachtgever stelt een medewerker van de organisatie beschikbaar die het
contact met de student en de opleiding onderhoudt en aanspreekpunt is voor de
student: de praktijkbegeleider.
13. De opdrachtgever of namens deze de praktijkbegeleider ondertekent deze
overeenkomst.
14. De opdrachtgever geeft zijn fiat aan de onderzoeksopzet zodra deze
overeenstemt met zijn opdracht.
15. De opdrachtgever beoordeelt het beroepsproduct aan de hand van de criteria in
de handeleiding.
16. De opdrachtgever geeft toestemming voor plaatsing van het onderzoeksrapport
in de:
0 op HvA-niveau afgeschermde databank (zie http://kennisbank.hva.nl)
0 de algemene databank voor het HBO (zie www.hbo-kennisbank.nl) alsmede de
afgeschermde HvA databank.
De praktijkbegeleider
17. De praktijkbegeleider bespreekt de onderzoeksopzet met de student en
ondertekent namens de opdrachtgever deze overeenkomst wanneer hij akkoord
is met de onderzoeksopzet.
18. De praktijkbegeleider tekent eventueel in opdracht van de opdrachtgever namens
deze de Overeenkomst Externe Opdracht.
19. De praktijkbegeleider is beschikbaar om problemen te bespreken, waar de
student gedurende het onderzoek tegenaan loopt. Hij waarschuwt de
docentbegeleider als de voortgang van het onderzoek in gevaar komt.
25
Bijlagen
20. De praktijkbegeleider is (zo mogelijk samen met de opdrachtgever) aanwezig bij
de presentatie en adviseert bij de beoordeling van de presentatie en de
onderzoekshouding van de student.
21. De praktijkbegeleider kan in opdracht van de opdrachtgever namens deze advies
geven over het onderzoeksrapport.
22. De praktijkbegeleider vult het evaluatieformulier in dat hij na afloop van het
onderzoek per email toegestuurd krijgt.
De student
23. De student werkt volgens de Gedragscode praktijk gericht onderzoek HBO.
24. De student heeft regelmatig contact met de praktijkbegeleider over de voortgang
van het onderzoek. Hij stelt daartoe een agenda op en draagt zorg voor de
verslaglegging.
25. De student is verantwoordelijk voor de planning en inzet van de begeleiding door
de docentbegeleider.
26. De student signaleert tijdig mogelijke knelpunten die van invloed zijn op de
voortgang van het onderzoek en meldt deze bij zowel de docentbegeleider als de
praktijkbegeleider.
27. De student draagt zorg voor het tijdig leveren van een goed onderzoeksrapport.
Hij is verantwoordelijk voor het inhoudelijke niveau en het zelfstandig raadplegen
van vakdeskundige personen en bronnen.
28. De student is verantwoordelijk voor de planning van de presentatie en voor de
presentatie zelf.
29. De student werkt de volgende onderzoeksvraag uit.
………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
………
30. De student zal het onderzoeksrapport op de volgende wijze presenteren.
………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
……
31. De student zal het volgend beroepsproduct leveren.
………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
……
32. De student besteedt 756 uur aan het onderzoek. De student verantwoordt deze
uren.
33. De student werkt aan het onderzoek van ……………………………………(datum)
tot ……………………………………(datum).
34. De student geeft toestemming voor plaatsing van het eindproduct in de databank
van de HvA in:
0 de op HvA-niveau afgeschermde module
0 de algemene module en de afgeschermde module
Handtekening praktijkbegeleider:
26
Bijlagen
Handtekening opdrachtgever:
Handtekening student:
Handtekening docentbegeleider, namens de opleiding SJD:
Datum:
27