Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2013 – 2014 Transmurale zorg voor ouderen met slikstoornissen: exploratief onderzoek Céline Knockaert Promotor: Prof. Dr. Nele Van Den Noortgate Copromotor: An Vandenbulcke Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van master in de logopedische en audiologische wetenschappen Dankwoord De masterproef ‘Transmurale zorg voor ouderen met slikstoornissen: exploratief onderzoek’ kadert in het masterjaar logopedische en audiologische wetenschappen, afstudeerrichting logopedie aan de Universiteit Gent. De scriptie geeft aan studenten de kans om op een begeleid zelfstandige en wetenschappelijke wijze een onderzoek uit te voeren. Dit onderzoek heeft als opzet de logopedische informatie betreffende de problematiek dysfagie in de ontslagbrieven van 2012 – 2013 te evalueren. Een masterproef wordt echter nooit alleen geschreven, ook deze niet. Heel veel mensen hebben hier een groot aandeel in en ik wil deze personen dan ook hartelijk bedanken. In eerste instantie wil ik mijn promotor prof. dr. Nele Van Den Noortgate en copromotor mevr. An Vandenbulcke bedanken voor hun deskundig advies, hun gestructureerde begeleiding en hun kritische, maar opbouwende feedback gedurende het tot stand komen van deze masterproef. Tevens wil ik ook mevr. Evy François bedanken voor het selecteren van de adremanummers van de patiëntendossiers voor de retrospectieve onderzoeksvraag. Ook wil ik de personen bedanken die hun medewerking hebben verleend aan het opstellen van de enquête en aan het invullen ervan. Graag bedank ik de heer Paul Wille voor zijn visie vanuit het werkveld. Daarnaast bedank ik ook dr. Ruth Piers en prof. Georges Van Maele voor hun bijdrage aan de statische verwerking. Naast de professionele hulp ben ik ook heel dankbaar voor de steun van mijn familie bij het uitwerken van deze masterproef. In het bijzonder wens ik Frances Knockaert en Simon Martens te bedanken voor de tijd die zij vrijmaakten om een bijdrage te leveren aan deze masterproef. Juni 2014, Céline Knockaert Inhoudsopgave Abstract ....................................................................................................................... 9 1. Inleiding………………………………………………………………………………......10 2. Methodologie ......................................................................................................... 15 2.1. Evaluatie van het logopedisch ontslagbeleid in 2012 – 2013....................... 15 2.2. Evaluatie van de wensen/behoeften van woonzorgcentra in zake logopedische zorg ............................................................................................... 18 3. Resultaten ............................................................................................................. 22 3.1. Resultaten i.v.m. de evaluatie van het logopedisch ontslagbeleid in 2012 – 2013 .................................................................................................................... 22 3.2. Resultaten i.v.m. de evaluatie van de wensen/behoeften van woonzorgcentra in zake logopedische zorg ........................................................ 24 4. Discussie ............................................................................................................... 35 5. Conclusie en aanbevelingen voor de toekomst ..................................................... 42 Referenties ................................................................................................................ 43 Appendices................................................................................................................ 47 Abstract Om de gevolgen van de hoog prevalente stoornis, presbydysfagie, voor patiënten en maatschappij zoveel mogelijk te beperken, is het belangrijk dat sliktherapie voortgezet wordt over verschillende zorgsettings heen. Vandaar dat dit onderzoek voor de 1e onderzoeksvraag 204 ontslagbrieven analyseert van patiënten die een logopedisch consult hebben gehad op de acute G–dienst van het UZ Gent. Voor de 2e onderzoeksvraag worden 50 mensen die tewerkgesteld zijn in woonzorgcentra onderworpen aan een internet survey (enquête-maken.be) die polst naar hun ervaringen i.v.m. de transmurale zorg rond dysfagie. De resultaten tonen aan dat in de huidige informatiedoorstroom geen vaste structuur aanwezig is. In 43,6% van de brieven wordt het logopedisch consult niet vermeld. Toch wenst 64% van de zorgverleners informatie over dysfagie te ontvangen via een paramedische ontslagbrief en dit nog vòòr de eerste vocht-en voedingsinname. Slik-en dieetadvies komen het vaakst aan bod en zijn ook heel gewenst. Alle zorgverleners vinden elk onderwerp essentieel en zowel deze enquêteresultaten als de resultaten van de 1 e onderzoeksvraag geven aan dat er ruimte is voor verbetering. Een vast sjabloon voor het opstellen van een brief zou een volledige en correcte opbouw moeten verzekeren. To minimize the impact of the high prevalent disorder, presbydysphagia, on patients and society, it is important that swallowing therapy is continuous across the different health care settings. Hence, this study analyses, in its first research question, 204 resignation letters from patients, who have had logopedic consult at the acute geriatric department of the University Hospital Ghent. For the second research question, 50 people, employed in nursing homes are subjected to an internet survey (enquêtemaken.be) that asked about their experiences regarding the transmural care of dysphagia. The results show that no fixed pattern can be found in the current information flow. In 43,6% of the letters, the logopedic consult isn’t mentioned. Still, 64% of the caregivers wishes to receive information concerning dysphagia through the paramedic resignation letter, and if possible before the first food and fluid intake. Swallow and dietary advice is mentioned most and is wished for. All caregivers found the proposed topics essential and both the survey results and the results of the first research question indicate that there is room for improvement. A fixed template for drafting a letter would be able to ensure a complete and correct composition. 9 1. Inleiding Het slikproces is onderhevig aan ouderdomsgerelateerde veranderingen, zoals sarcopenie (i.c. het ouderdomsgerelateerd verlies aan spierweefsel en kracht), verminderde geur en smaak, gebitsproblemen en verkalking van verscheidene laryngeale structuren. Deze voorgenoemde veranderingen kunnen tijdens het slikken leiden tot hinderlijke sensaties en/of gestoord transport van een voedselbolus. Afhankelijk van het moment waarop het probleem zich in het slikproces stelt, is er sprake van primaire presbydysfagie in de voorbereidende, orofaryngeale of oesofagale fase (Robbins, Bridges & Taylor, 2006; Huygens & De Bodt, 2011; Vlaamse Vereniging voor Logopedisten [VVL], 2011; Codex Medicus Vademecum voor geneeskunde en gezondheidszorg, 2013). Naast ouder wordende patiënten, zijn er ook patiënten met een specifiek geriatrisch profiel. Zij zijn kwetsbare personen, waarbij een verlies van mogelijkheden en het optreden van beperkingen kenmerkend zijn. Dit leidt tot een verminderde homeostase, waardoor zij fragieler zijn op somatisch en psychosociaal vlak. Bijgevolg zijn er bij deze personen vaak multiple pathologieën aanwezig. Dit betekent dat er verschillende chronische aandoeningen gelijktijdig optreden. Deze aandoeningen zijn dikwijls van degeneratieve aard. Enkele voorbeelden van dergelijke pathologieën zijn: (alzheimer) dementie, parkinsonisme, cerebrovasculaire aandoeningen, neuromusculaire aandoeningen en andere. Als gevolg hebben deze individuen een groter risico om secundaire presbydysfagie1 te ontwikkelen. Algemeen wordt presbydysfagie klinisch meer relevant vanaf de leeftijd van 80 jaar (Nogueira & Reis, 2013; Kayser – Jones & Pengilly, 1999; Huygens & De Bodt, 2011). Betreffende de prevalentie van dysfagie is de literatuur niet eenduidig. De cijfers zijn sterk afhankelijk van de onderzochte populatie en setting. Algemeen gesteld heeft 3 – 4 % van de bevolking slikklachten. Voor de specifieke populatie van de 65 – plussers bedraagt de prevalentie 15 – 55 %. Dit in navolging van bovenvermelde oorzaken die leiden tot primaire en secundaire presbydysfagie. In een setting als een woonzorgcentrum kampen 30% van de bewoners met slikstoornissen (Cichero & 1 10 Definitie secundaire presbydysfagie: het is een verzamelnaam voor slikstoornissen t.g.v. aandoeningen die in het algemeen bij oudere mensen meer prevalent zijn. (Bijvoorbeeld: cerebrovasculaire accidenten (CVA’s)) Altman, 2012; Sura, Madhavan, Carnaby & Crary, 2012; Huygens & De Bodt, 2011; Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid i.o.v. de Vlaamse Overheid, 2011). De globale prevalentiecijfers liggen reeds hoog. Toch wordt dysfagie vaak ondergediagnosticeerd, wat ernstige gevolgen met zich mee kan brengen. Het niet (h)erkennen van (onderliggende) presbydysfagie kan leiden tot dehydratatie, malnutritie, aspiratie (pneumonie) en verstikking. Een slikpneumonie is de vijfde doodsoorzaak bij 65 – plussers en de derde doodsoorzaak bij 85 – plussers (Kayser – Jones & Pengilly, 1999; Sura, Madhavan, Carnaby & Crary, 2012; De Bodt, Guns & D’hondt, 2013). Maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de vergrijzing maken deze gehele problematiek alsmaar meer prioritair.2 Nog vòòr 2030 zullen de groep van 65 – plussers immers 25% van de bevolking vertegenwoordigen. Toename van de levensverwachting en bijgevolg ook de kwetsbaarheid van de ouderen zal de kans op het ontwikkelen van primaire of secundaire presbydysfagie verhogen. Indien presbydysfagie tot de typische gevolgen, zoals dehydratatie, malnutritie, enzovoort leidt, zal er nood zijn aan extra zorg. Zodoende zal deze problematiek mede een rol spelen in de stijging van socio-economische druk op de maatschappij (Nationaal Kompas Volksgezondheid, 2013; Heylen & Blux, 2008). Zoals hierboven omschreven is slikrevalidatie noodzakelijk om de gevolgen van dysfagie te beperken/te vermijden. Deze revalidatie wordt vaak opgestart vanuit een ziekenhuisopname. Bijvoorbeeld vanuit een acute dienst geriatrie (acute G – dienst), waar logopedische zorg via een zorgprogramma voor geriatrische patiënten gegarandeerd wordt en reeds in de ligdagprijs is inbegrepen. Deze zorg dient vervolgens zo optimaal mogelijk verder gezet te worden in de setting waar de patiënt verblijft, zoals woonzorgcentra en meer specifiek rust – en verzorgingstehuizen (RVT’s)3. Om de opvolging van logopedische zorg te verzekeren, moeten deze settings exacte normen naleven in kader van die dienstverlening (Heylen & Blux, 2008). 2 3 Referentie: protocolakkoord van de federale staat, gemeenschappen en gewesten, 2008. Opmerking: de financiering en de personeelsnormering is e momenteel een federale bevoegdheid en wordt in juli 2014, i.k.v. de 6 staatshervorming een regionale bevoegdheid. Definitie RVT’s: een woonzorgcentrum met speciale plaatsen voor zwaar zorgbehoevende ouderen. 11 Per 30 RVT – bewoners in een woonzorgcentrum, moeten de normen van het Rijksinstituut voor Ziekte – en Invaliditeitsverzekering (RIZIV – normen) en de norminterpretatie van de Vlaamse Gemeenschap opgevolgd worden. Deze normen stellen dat elke door de arts voorgeschreven revaliderende therapie, dient te worden verzekerd en betaald. Om die norm te helpen verwezenlijken kent de overheid, via het beheersorgaan, het RIZIV een forfaitair bedrag per bewoner toe. Dit forfaitair bedrag wordt voor iedere voorziening vastgelegd op basis van de zorggraad van de bewoners gedurende een referentieperiode. Het bedrag dekt verschillende kostencomponenten. Een eerste component betreft het bedrag voor verplegend en verzorgend personeel. Een tweede component omhelst de kosten voor reactiveringspersoneel en een laatste component dekt administratieve kosten. Op deze manier is de kost van reactiverende en revaliderende therapie, waartoe logopedie behoort, voor patiënten opgenomen in het dagforfait. De kost voor de geleverde prestaties van een logopedist – tewerkgesteld via ondernemingscontract of bediende contract – wordt dus gedragen door de voorziening. Wanneer er echter een grote nood is aan verschillende, specifiek revaliderende zorg, dan is een voorziening onvoldoende gedekt via deze tegemoetkoming voor verzorging en bijstand in het dagelijkse leven. Zo zullen er keuzes dienen gemaakt te worden, omtrent welk revaliderend personeel voor welke specifieke problematiek zal ingezet worden (Heylen & Blux, 2008; Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid i.o.v. de Vlaamse Overheid, 2011; Dienst voor Geneeskundige Verzorging, 2012; Federale overheidsdienst Sociale Zekerheid, 2003; Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid i.o.v. de Vlaamse Overheid, 2012). Zoals reeds aangehaald, is het belangrijk dat revalidatietherapie continu is over verschillende settings heen. Deze continuïteitsgedachte wordt omvat in de term transmurale zorg. Dit containerbegrip beschrijft nl. de geïntegreerde zorg tussen enerzijds settings als ziekenhuizen en anderzijds partners in eerste lijn zoals woonzorgcentra. Geïntegreerde zorg heeft zowel betrekking op zorginhoudelijke elementen als op organisatorische aspecten. Dergelijke continue zorg is geen evidentie. De verscheidene settings en partners hebben bijvoorbeeld een verschillende capaciteit of een ander zorgdoel. 12 De Federale Overheidsdienst Financiën (FOD) zet zich reeds jaren in om de ontwikkeling van transmurale zorg te bevorderen. Dit zowel op directe als indirecte wijze, door o.m. de invoering van de zorgprogramma’s, de zorgpaden en het ontslagmanagent. Toch vormt transmurale zorg nog steeds één van de belangrijkste uitdagingen voor de gezondheidszorg in Vlaanderen (Sermeus et al., 2009; Werkgroep Transmurale Zorg, Directoraat-generaal Organisatie Gezondheidsvoorzieningen, Dienst Acute, Chronische Zorg & Ouderenzorg, 2011). Dit wordt bevestigd door recent onderzoek in Noorwegen dat drie algemene barrières benoemt: (1) barrières geassocieerd met de persoonlijkheid van een verzorgend team, zoals nonchalant gedrag (2) barrières geassocieerd met de interpersoonlijke processen, zoals het gebrek aan vertrouwen in elkaar en (3) barrières geassocieerd met de organisatie op zich, zoals o.a. te weinig middelen (Olsen, Enmarker & Hellzén, 2013; Kessler, Williams, Moustoukas & Pappas, 2013; Sermeus et Organisatie al., 2009; Werkgroep Gezondheidsvoorzieningen, Transmurale Dienst Zorg, Acute, Directoraat-generaal Chronische Zorg & Ouderenzorg, 2011). Een gebrekkige of afwezige communicatie over de zorgaspecten tussen de verschillende verzorgingsorganisaties waar een patiënt afwisselend verblijft, brengt negatieve socio-economische gevolgen met zich mee. Onderzoek wijst nl. uit dat er bij dergelijke ineffectieve transfers een stijging is van het aantal rehospitalisaties, de duur en de intensiteit ervan en dat ten slotte het gevoel van machteloosheid – zowel ervaren door patiënten als door verzorgend personeel – toeneemt. Met andere woorden t.g.v. slechte communicatie tussen verschillende settings wordt er vaak dubbel onderzoek en dubbel werk verricht en dit verhoogt de maatschappelijke kost (Heylen & Blux, 2008; Olsen, Enmarker & Hellzén, 2013). Een optimale transmurale zorg bestaat dus uit een goede overdracht van informatie, bijvoorbeeld via een ontslagbrief. Door die brief af te stemmen op de noden van verschillende partijen tewerkgesteld in allerlei settings, kan transmurale zorg geoptimaliseerd worden (University Medical Center Utrecht Zwart, 2013). 13 De masterproef ‘Transmurale zorg voor ouderen met slikstoornissen: exploratief onderzoek’ heeft daarom als opzet de logopedische informatie betreffende de problematiek dysfagie in de ontslagbrieven van 2012 – 2013 te evalueren. Via een eerste onderzoeksvraag wordt nagegaan hoeveel patiënten, die logopedische zorg kregen tijdens hun opname op de acute G – dienst in het Universitair Ziekenhuis Gent (UZ Gent), hieromtrent informatie meekregen in hun ontslagbrief. Bij een tweede onderzoeksvraag wordt via een enquête in kaart gebracht wat de wensen/behoeften van woonzorgcentra inzake logopedische zorg inhouden. 14 2. Methodologie 2.1. Evaluatie van het logopedisch ontslagbeleid in 2012 – 2013 2.1.1. Dataverzameling De logopedische transmurale zorg d.m.v. een ontslagbrief werd geëvalueerd a.d.h.v. een retrospectief, monocentrisch onderzoek. Een informatie – en communicatietechnologie – medewerker (ICT – medewerker) selecteerde hiertoe de adremanummers van patiënten die aan de vooropgestelde criteria voldeden. Het eerste inclusiecriterium hield in dat patiënten tussen 1 januari 2012 en 15 oktober 2013 opgenomen werden op acute G – dienst van het UZ Gent. Het tweede criterium vereiste dat tijdens die opname een logopedisch consult in kader van een slikstoornis plaatsvond. Vervolgens werden de adremanummers van die geselecteerde patiënten door de onderzoeker één voor één ingevoerd in het Clinical Workstation (CWS). Zodoende werd er inzage verkregen in de elektronische ontslagbrief van die patiënten. Deze ontslagbrieven werden tot slot nog aan twee exclusiecriteria onderworpen. Het eerste exclusiecriterium hield in dat brieven waarin gemeld werd dat de patiënt overleden was, niet werden opgenomen. Het tweede criterium behelsde de vraag of de brief compleet was. Dit betekent dat er werd nagegaan of de brief in de huidige versie zal bewaard blijven. De elektronische patiëntendossiers (EPD’s) van deze totale steekproefpopulatie werden geconsulteerd om de volgende data te analyseren: het ‘geslacht’ van de patiënten, de ‘geboortedatum’ van de patiënten en het feit of de ‘diagnose dysfagie’ al dan niet weerhouden werd tijdens het logopedisch consult. Vervolgens werd op basis van kennis, enerzijds verkregen vanuit de opleiding en anderzijds vanuit gesprekken met ervaringsdeskundigen, besloten om in elektronische ontslagbrieven de onderstaande onderwerpen na te gaan. Als eerste onderwerp werd nagegaan of het ‘logopedisch consult’ vermeld werd in de ontslagbrieven. Om op dit onderdeel positief te scoren werd genoegen genomen met elke directe of indirecte verwijzing naar logopedische zaken. 15 Ten tweede werd geanalyseerd op welke plaatsen in de ontslagbrieven er logopedische zaken aan bod kwamen. Een eerste mogelijkheid was een vermelding onder de hoofding ‘Consulten’. Hieronder worden alle consulten opgesomd die een patiënt heeft gekregen tijdens zijn opname. Een tweede plaats in de ontslagbrieven waar logopedische informatie teruggevonden kon worden, is onder de hoofding ‘Bespreking en besluit’. Onder deze hoofding wordt samengevat wat er tijdens de opname werd vastgesteld en uitgevoerd. Als laatste mogelijkheid konden logopedische vermeldingen ook gevonden worden onder de hoofding ‘Pluridisciplinair zorgenplan’. Onder deze hoofding staat een opsomming ter optimalisatie van de dagelijkse zorg. In deze opsomming worden logopedische zaken geplaatst onder het punt: voeding (Appendix 1: Voorbeeld van een ontslagbrief UZ Gent). Het derde onderwerp dat onderzocht werd, is of in de ontslagbrieven melding werd gemaakt in ‘welke fase van het slikproces een probleem’ optrad. Dergelijke vermelding kon zowel direct als indirect aan bod komen in een ontslagbrief. Bijvoorbeeld: ‘De patiënt kan zelfstandig eten, mits de zekerheid dat de voeding gepureerd is.’ Hieruit kan afgeleid worden dat het risico zich bevindt in de voorbereidende fase van het slikproces. Dit voorbeeld zou ook een positieve score opleveren bij het vierde onderwerp ‘voedingsconsistentie’. Tevens werd het vijfde onderwerp ‘hulpmiddelen’ nagetrokken. Op dit onderwerp werd positief gescoord als er aangepast eet- en/of drinkgerei aan- of afgeraden werd in de ontslagbrieven. Daarenboven werden vermeldingen als ‘niets per os’, tips i.v.m. ‘mondtoilet’, ‘supervisie’, ‘compensatiestrategieën’, ‘medicatietoediening’, ‘houding’ enzovoort gescoord onder het zesde onderwerp ‘advies’. Tot slot werd het zevende onderwerp ‘opvolging’ nagegaan. Wanneer in de brieven vermeld werd dat ‘medische en logopedische opvolging’ noodzakelijk was, werd er positief gescoord. Een negatieve score werd behaald wanneer dergelijke vermelding afwezig was. De letterlijke vermelding dat er ‘geen medische en logopedische 16 opvolging’ nodig was, kwam nooit aan bod en werd bijgevolg niet opgenomen als mogelijkheid. Dit gehele proces werd goedgekeurd door de Commissie voor Medische Ethiek (Appendix 2: Goedkeuring Ethisch Comité). 2.1.2. Data – analyse Door louter de inclusiecriteria in acht te nemen werden er 237 patiënten geëxtraheerd. Wanneer daarop ook de exclusiecriteria werden toegepast, kwam het totaal aantal deelnemers op 204. Van deze deelnemers waren er 99 (48,5%) patiënten man en 105 (51,5%) patiënten van het vrouwelijke geslacht. Bij 120 (58,8%) deelnemers werd de diagnose dysfagie weerhouden. Op een totaal van 201 patiënten – 3 variabelen waren onbekend4 – de gemiddelde leeftijd 83,6 jaar. De jongste die opgenomen werd in het onderzoek was 64 jaar en de oudste 99 jaar. Qua leeftijdsbereik was het zo dat 121 (60,1%) patiënten jonger waren dan 85 jaar en 80 (39,9%) patiënten 85 – plussers waren. 2.1.3. Statistische analyse De gevonden data werden ingevoerd en gecodeerd in een Excelbestand. Daarna werd de data voor analyse geïmporteerd in Statistical Package for the Social Sciences 21 (SPSS 21). Vervolgens werd de data onderworpen aan beschrijvende statistiek. Die dataset, met uitzondering van het onderwerp ‘leeftijd’, bestond enkel uit categorische variabelen. Daarom werd de Fisher’s Exact – test uitgevoerd wanneer 2 ongepaarde steekproeven vergeleken werden. Hierbij werd het significantieniveau vastgelegd op 4 = 0,05. De leeftijd van 3 patiënten was onbekend, omdat de personen in kwestie hun geboortedatum niet konden verifiëren. 17 2.2. Evaluatie van de wensen/behoeften van woonzorgcentra in zake logopedische zorg 2.2.1. Dataverzameling Het enquêteonderzoek is een prospectief, monocentrisch vooronderzoek met als doel de voornaamste pijnpunten bloot te leggen. Er werd geopteerd voor een klinische steekproefpopulatie waar woonzorgcentra in hun geheel aan deelnamen. Zowel in Oost – als West – Vlaanderen werden elk 10 willekeurige directieleden van een woonzorgcentrum, met RVT – bedden gecontacteerd per mail en later ook per telefoon. De mail bevatte een uitnodiging om personeelsleden te laten deelnemen alsook een informed consent. Dit informed consent werd door 5 directieleden van Oost – Vlaanderen en 6 directieleden van West – Vlaanderen ondertekend voor deelname. Die directieleden dienden bijgevolg minimum 3 personeelsleden, liefst elk met een verschillende functie, te laten deelnemen. De functies die in aanmerking kwamen voor deelname waren de volgende: directieleden, zorgcoördinatoren, coördinerende en raadgevende artsen (CRA’s), huisartsen, medewerkers van de sociale dienst, diensthoofden, hoofdverpleegkundigen, verpleegkundigen, zorgkundigen, ergotherapeuten, diëtisten en logopedisten (Appendix 3: Informed consent woonzorgcentra; Appendix 4: Toestemming deelnemende woonzorgcentra (WZC)). Tegelijk werd de enquête opgesteld. Er werd geopteerd om deze op te bouwen uit 3 delen, nl. ‘Deel 1: Personalia’, ‘Deel 2: Ontvangst en inhoud van een ontslagbrief’, ‘Deel 3: Nazorg op basis van een ontslagbrief’. Aan de hand van de antwoorden op de vragen van deel 1 werd persoonlijke informatie over de deelnemers verkregen, zoals het ‘geslacht’ van de zorgverleners, de ‘leeftijd’ van de zorgverleners, de ‘bewonerscapaciteit’ van het woonzorgcentrum waar de zorgverleners tewerkgesteld zijn, ‘het aantal uren’ dat de zorgverleners tewerkgesteld zijn in een woonzorgcentrum en in hoeverre de zorgverleners ‘geschoold zijn in de problematiek dysfagie’. 18 Het tweede deel ging na of de deelnemers ‘ontslagbrieven ontvangen’, ‘hoe de deelnemers logopedische informatie ontvangen’ en ‘welke punten momenteel in ontslagbrieven’ aan bod komen en ‘welke wenselijk’ zijn. In het derde onderdeel werd nagegaan of de deelnemers ‘vòòr de eerste vocht – en voedingsinname’ op de hoogte zijn van een slikstoornis. Ook werd er gepolst naar de aan – of afwezigheid van een ‘kwaliteitshandboek/draaihandboek’ en een ‘teamvergadering/overlegmoment’. Er werd tevens bevraagd of ‘dysfagie altijd wordt opgevolgd’ door een logopedist. Indien dit niet het geval was, werd er nagegaan door ‘welke functie dit wel wordt opgevolgd’ of ‘waarom er helemaal geen opvolging is’. Afhankelijk van de antwoorden die werden gegeven en de functies die de deelnemers hadden, werden een verschillend aantal vragen gesteld. Er waren nl. 2 enquêtes. Enquête A was bestemd voor directieleden, zorgcoördinatoren en medewerkers van de sociale dienst en telde maximaal 29 vragen. In enquête B werden maximaal 52 vragen gesteld. Om differentiatie toe te laten, waren er 3 verschillende antwoordvormen. De antwoordvormen waren o.m. 2 open vragen, 43 gesloten meerkeuzevragen en 8 meerkeuzevragen waarbij meerdere mogelijkheden konden worden aangestipt. Onder deze gesloten meerkeuzevragen kregen de deelnemers de volgende antwoordmogelijkheden: ‘1 = niet essentieel, niet prioritair’; ‘2 = minder essentieel, minder prioritair’; ‘3 = neutraal’; ‘4 = eerder essentieel, eerder prioritair’ en ‘5 =niet essentieel, niet prioritair’. Naar de distributie werd op de volgende manier gepolst: ‘altijd = > 75%’, ‘vaak = 51% - 75%’, ‘zelden = 25% - 50%’ en ‘nooit = < 25%’. Deze opbouw en inhoud van de enquête werd onderworpen aan een Delphi – procedure5. Dit om de suggestiviteit weg te werken en de volledigheid te optimaliseren. Hiervoor werden 3 personen gecontacteerd. Twee logopedisten tewerkgesteld in een woonzorgcentrum gaven via mail hun opmerkingen door. De derde logopediste was zowel tewerkgesteld in een ziekenhuis als een woonzorgcentrum. Samen met de onderzoeker ging zij in discussie tot er een consensus gevonden werd door alle vier de partijen (Appendix 5: Enquête). 5 Een onderzoeksmethoede waarbij de mening van experts gevraagd werd ten aanzien een onderwerp waar geen consensus over bestaat (“Delphi – studie”, 2014). 19 Deze voorgelegde documenten werden goedgekeurd door het Ethisch Comité Gent (Appendix 2: Goedkeuring Ethisch Comité). Alle deelnemers opteerden voor een internet survey boven een papieren enquête. Zodoende werd er een webpagina aangemaakt op de site: enquêtemaken.be. Op 22 november 2013 ontvingen alle deelnemers een mail met een verkort informed consent en het linkadres die leidde naar enquête A of B (Appendix 6: Informed consent personeelsleden). Op 9 december 2013 ontvingen diezelfde deelnemers een herinnering en een bedanking. De enquête werd afgesloten op 10 februari 2014. 2.2.2. Data – analyse In de onderstaande tabel wordt weergegeven hoeveel deelnemers van de enquête welke functie uitoefenden. Hierbij kan er opgemerkt worden dat enkele functies tot 1 categorie werden samengetrokken. Dit heeft als reden dat dergelijke functies dusdanig verwant zijn, dat onderscheid niet zinvol is. Tabel 1: Deelnemers enquête per fun ctie Functie Aantal deelnemers n (%) TOTAAL 50 (100) SUBTOTAAL ENQUETE A 18 (36) - Directieleden/zorgcoördinatoren 13 (26) - Medewerkers van de sociale dienst 5 (10) SUBTOTAAL ENQUETE B 32 (64) - Diensthoofden/hoofdverpleegkundigen 8 (16) - Coördinerende en raadgevende artsen/huisartsen 6 (12) - Ergotherapeuten 6 (12) - Logopedisten 5 (10) - Verpleegkundigen 3 (6) - Zorgkundigen 3 (6) - Diëtisten 1 (2) 20 Van de 50 deelnemers, waren er 15 van het mannelijke geslacht en 35 van het vrouwelijke geslacht. Qua leeftijdsbereik waren er 2 deelnemers jonger dan 25 jaar, 25 deelnemers tussen de 25 – 45 jaar en 23 deelnemers tussen de 46 – 65 jaar. Van het totale aantal deelnemers werkten 6% van de zorgverleners in een woonzorgcentrum met een capaciteit van minder dan 30 bewoners, 6% in een woonzorgcentrum met een capaciteit van 30 – 50 bewoners, 4% in een woonzorgcentrum met een capaciteit van 51 – 70 bewoners, 14% in een woonzorgcentrum met een capaciteit van 71 – 90 bewoners en 16% in een woonzorgcentrum met een capaciteit van 91 – 110 bewoners. Het merendeel van de deelnemers (54%) was tewerkgesteld in een woonzorgcentrum met meer dan 110 bewoners. Van de 5 logopedisten waren er 4 die werkten in een centrum met dergelijke capaciteit. Per week werkten 29 deelnemers meer dan 30 uur per week in het woonzorgcentrum. 2.2.3. Statistische analyse De site enquêtemaken.be resulteerde in een uitrol in een Excelbestand. Dit bestand werd geïmporteerd in SPSS 21. Beschrijvende statistiek werd op alle categorische variabelen toegepast. Om betekenisvolle waarden te verkrijgen, werden de uitkomsten van de antwoordmogelijkheden ‘niet essentieel’ en ‘minder essentieel’ samengeteld. De resultaten voor ‘eerder essentieel’ en ‘essentieel’ werden ook vaak samengeteld, alsook die voor ‘altijd’ en ‘vaak’ en tot slot ook die voor ‘zelden’ en ‘nooit’. Om een statistisch verschil aan te tonen werd gebruik gemaakt van de McNemar test. Die test liet toe om gepaarde steekproeven te vergelijken. Er werd gewerkt met een significantieniveau van = 0,05. 21 3. Resultaten 3.1. Resultaten i.v.m. de evaluatie van het logopedisch ontslagbeleid in 2012 – 2013 Hier worden de resultaten weergegeven die inzicht geven in de huidige logopedische transmurale zorg. Als eerste punt wordt vastgesteld dat in 56,4% van de brieven een vermelding terug te vinden is die verband houdt met een ‘logopedisch consult’ (n=204). In 43,6% is dit niet het geval. Wanneer dit wordt nagetrokken in de brieven van patiënten met een diagnose dysfagie (n=120), stijgt het aantal vermeldingen naar 68,3%. In de populatie zonder diagnose dysfagie (n=84) daalt het aantal vermeldingen naar 39,3%. Er wordt aangetoond dat het al dan niet vermelden van een logopedisch consult significant verschilt tussen brieven van personen met of zonder diagnose (Tabel 2). Tabel 2: Aantal vermeldingen van een logopedisch consult in ontslagbrieven Vermelding Totale Populatie met Populatie zonder P– populatie diagnose diagnose waarde (n=204) dysfagie dysfagie (n=120) (n=84) n (%) n (%) n (%) 115 (56,4) 82 (68,3) 33 (39,3) Logopedisch consult vermeld in 0,001 ontslagbrieven Ten tweede wordt nagegaan onder welke hoofding de informatie, vastgesteld tijdens het logopedisch consult, wordt vermeld. Er wordt opgemerkt dat de logopedische informatie het vaakst te vinden is onder de hoofding ‘Pluridisciplinair zorgenplan’. Dit is zo voor 83,5% van de brieven (n=115). In 72,2% wordt de informatie teruggevonden onder de hoofding ‘Consulten’ en in 54,8% van de brieven staat er ook informatie onder de hoofding ‘Bespreking en besluit’. In tabel 3 kunnen die percentages teruggevonden worden, alsook de percentages van de populatie met 22 een diagnose dysfagie en van de populatie zonder diagnose dysfagie. Hieruit kan besloten worden dat de grootteorde gelijk blijft over de verschillende populaties heen. Voor het aantal vermeldingen onder de hoofding ‘Pluridisciplinair zorgenplan’ is er geen significant verschil tussen de populatie met een diagnose en de populatie zonder diagnose, voor de andere twee hoofdingen is dit wel het geval. Tabel 3: Aantal vermeldingen van logopedische informatie per hoofding in ontslagbrieven Hoofding Totale populatie Populatie Populatie P– met vermelding met zonder waarde logopedisch diagnose diagnose consult in dysfagie dysfagie ontslagbrieven (n=82) (n=33) (n=115) Consult n (%) n (%) n (%) 83 (72,2) 65 (79,3) 18 (54,5) Pluridisciplinair zorgenplan 0,011 0,785 96 (83,5) 69 (84,1) 27 (81,8) (NS)6 63 (54,8) 52 (63,4) 11 (33,3) 0,004 Bespreking en besluit Het onderwerp ‘voedingsconsistentie’ komt in 71,3% van de brieven (n=115) aan bod. Op een totaal van 115 brieven staat er in 67,0% een vermelding over de ‘fase van het slikproces waar het probleem ’ optreedt. In 60,9% van de brieven wordt er ‘advies’ gegeven i.v.m. de diagnose dysfagie. De vermelding van de ‘nood aan medische en logopedische opvolging’ wordt in 23,5% teruggevonden. In 13,9% wordt het onderwerp ‘hulpmiddelen’ aangehaald. Opnieuw valt uit tabel 4 op te maken dat er significant meer onderwerpen aan bod komen in de populatie met diagnose dan in de populatie zonder diagnose dysfagie. 6 NS = niet significant. 23 Tabel 4: Aantal vermeldingen van de onderwerpen: ‘voedingsconsistentie ’, ‘probleemfase slikproces’, ‘advies’, ‘nood aan opvolging’ en ‘hulpmiddelen’ in ontslagbrieven Onderwerpen Totale populatie Populatie Populatie P– met vermelding met zonder waarde logopedisch diagnose diagnose consult in dysfagie dysfagie ontslagbrieven (n=82) (n=33) (n=115) n (%) n (%) n (%) 82 (71,3) 77 (93,9) 5 (15,2) 0,001 slikproces 77 (67,0) 69 (84,1) 8 (24,2) 0,001 Advies 70 (60,9) 65 (79,3) 5 (15,2) 0,001 Nood aan opvolging 27 (23,5) 24 (29,3) 3 (9,1) 0,027 Hulpmiddelen 16 (13,9) 15 (18,3) 1 (3,0) 0,037 Voedingsconsistentie Probleemfase 3.2. Resultaten i.v.m. de evaluatie van de wensen/behoeften van woonzorg – centra in zake logopedische zorg Onder dit punt wordt de transmurale zorg geschetst vanuit het ervaringsveld. Tot slot worden de resultaten weergegeven die de wensen/behoeften op dit vlak schetsen. 3.2.1. Resultaten ‘Deel 1: Personalia’ Van de deelnemers die de enquête invulden (n=50), heeft 48% een specifieke vorming gevolgd i.v.m. de problematiek slikstoornissen. Tot dit percentage behoort geen enkele arts. Voor alle andere functies is er telkens minstens één deelnemer die een specifieke vorming heeft genoten. 24 3.2.2. Resultaten ‘Deel 2: Ontvangst en inhoud van een ontslagbrief’ De helft van de deelnemers (n=50) ontvangt van elke bewoner een ontslagbrief. Wanneer deze resultaten per functie geanalyseerd worden, kan worden vastgesteld dat alle CRA’s, huisartsen, diensthoofden en hoofdverpleegkundigen van elke patiënt een ontslagbrief ontvangen. Slechts 20% van de logopedisten ontvangt een ontslagbrief. Van de 25 deelnemers die van elke bewoner een ontslagbrief ontvangen, ontvangt 80% een medische, 56% een verpleegkundige, 64% een paramedische ontslagbrief en 4% heeft geen idee van welk soort ontslagbrief ontvangen wordt. De deelnemers ontvangen het vaakst, in 36% van de gevallen (n=50), logopedische informatie via een ‘paramedische ontslagbrief’. De meerderheid, 64% van de deelnemers, wenst ook langs dit kanaal logopedische informatie te ontvangen. Het verschil tussen de huidige en de wenselijke situatie is significant (p 0,001). Van de 32 deelnemers die een paramedische brief wensen, ontvangt 14% in de huidige situatie nog geen paramedisch brief. Dezelfde situatie doet zich voor bij de kanalen: ‘centraal persoon’ en ‘telefonisch contact’. Van de 15 deelnemers die wensen om logopedische informatie te ontvangen via een ‘centraal persoon in het woonzorgcentrum’, kan 66,7% hierop momenteel nog geen beroep doen. Voor het kanaal ‘telefonisch contact’ bedraagt dit 69,9%. In tabel 5 volgt het volledige overzicht van de kanalen waarlangs zorgverleners logopedische informatie ontvangen en wensen te ontvangen. In die tabel wordt ook per kanaal weergeven of er een significant verschil is tussen de huidige en wenselijke situatie. Van de 5 logopedisten ontvangen er 4 informatie over de slikstoornis via een ‘paramedische ontslagbrief’ en 1 logopedist ontvangt informatie via een ‘centraal verantwoordelijke’. Alle logopedisten wensen informatie te ontvangen via een ‘paramedische ontslagbrief’. Eén logopedist wenst ook beroep te doen op de kanalen van een ‘centraal verantwoordelijke’ en een ‘overlegmoment’. 25 Tabel 5: Per kanaal het aantal deelnemers, dat langs vooropgestelde kanalen logopedische informatie ontvangen en wensen te ontvangen Kanaal Huidige Wenselijke frequentie frequentie (n=50) (n=50) P- waarde n (%) n (%) Paramedische ontslagbrief 18 (36) 32 (64) Verpleegkundige ontslagbrief 16 (32) 21 (42) 0,125 (NS) Overlegmoment 13 (26) 18 (36) 0,332 (NS) Medische ontslagbrief 14 (28) 15 (30) 1,000 (NS) Centraal persoon 6 (12) 15 (30) 0,012 Telefonisch contact 4 (8) 13 (26) 0,004 Familiaal contact 4 (8) 5 (10) 1,000 (NS) 0,001 Volgens 52% van deelnemers vormt de problematiek slikstoornissen een vast punt in een ontslagbrief (n=25). Dergelijke vermelding vindt 92% ‘eerder essentieel’ tot ‘essentieel’. In de totale populatie van 50 deelnemers heeft 26% ‘geen idee’ of er in een ontslagbrief een onderscheid wordt gemaakt tussen slik – en voedingsproblemen. De helft van de deelnemers merkt op dat er ‘geen onderscheid’ gemaakt wordt en 24% merkt op van ‘wel’. Iedereen vindt dit onderscheid ‘eerder essentieel’ (n=37). In de enquête werd bevraagd welke onderwerpen reeds aan bod komen in een ontslagbrief en welke wenselijk zijn. Van de 32 deelnemers stipt 46,9% aan dat de onderwerpen ‘diagnose’ en ‘gegeven behandeling’ het vaakst aan bod komen in een ontslagbrief. Deze onderwerpen zijn ook de onderwerpen die de meerderheid van de deelnemers (81,3%) wenst terug te vinden in een ontslagbrief. Toch is het verschil tussen de huidige en wenselijke situatie nog significant. Van de 26 deelnemers die deze onderwerpen wensen, is er 53,8% die het onderwerp ‘diagnose’ wenst, maar dit nog niet leest in de huidige ontslagbrieven. Voor het onderwerp ‘gegeven behandeling’ bedraagt dit 57,7%. 26 Het verschil tussen de wenselijke en huidige situatie is ook voor de onderwerpen ‘probleemfase slikproces’ en ‘resultaten onderzoeken’ significant. De kloof tussen de deelnemers die deze onderwerpen nog niet lezen, maar toch wensen te lezen in ontslagbrieven is voor het onderwerp ‘probleemfase slikproces’ 79,2% en voor het onderwerp ‘resultaten onderzoek’ 69,6%. Een overzicht van het aantal deelnemers dat de onderwerpen ‘diagnose’, ‘gegeven behandeling’, ‘dieetadvies’, ‘probleemfase slikproces’, ‘resultaten onderzoeken’ en ‘anamnese’ terug vindt in ontslagbrieven, het aantal dat geen idee heeft van welke onderwerpen ze doorgaans in ontslagbrieven lezen en welke onderwerpen de zorgverleners wensen te lezen, is terug te vinden in tabel 6. Of er een significant verschil is tussen de wenselijke en huidige situatie is ook in de tabel terug te vinden. Tabel 6: Per onderwerp het aantal deelnemers, dat vooropgesteld e onderwerpen te lezen krijgen in ontslagbrieven en wensen te lezen Onderwerp Huidige Wenselijke frequentie frequentie (n=32) (n=32) P - waarde n (%) n (%) Diagnose 15 (46,9) 26 (81,3) 0,013 Gegeven behandeling 15 (46,9) 26 (81,3) 0,019 Dieetadvies 17 (53,1) 24 (75,0) 0,143 (NS) Probleemfase slikproces 9 (28,1) 24 (75,0) 0,003 Resultaten onderzoeken 10 (31,3) 23 (71,9) 0,004 Anamnese 13 (40,6) 19 (59,4) 0,180 (NS) Geen idee 6 (18,8) 2 (6,3) 0,289 (NS) Uit de enquête blijkt dat 59,4% van de deelnemers (n=32) op de hoogte is van de nood aan supervisie tijdens de maaltijd bij bewoners met een slikstoornis. De melding van nood aan supervisie vindt 47,4% ‘zelden’ terug in een ontslagbrief, 26,3% ‘nooit’, 15,8% ‘vaak’ en 10,5% ‘altijd (n=19):’. Dergelijke vermelding vinden 89,5% van de deelnemers ‘eerder essentieel’ tot ‘essentieel’. 27 In grafiek 1 en 2 wordt respectievelijk een overzicht gegeven van de distributie van voorkomen van bepaalde onderwerpen in ontslagbrieven en welke gradatie van wenselijkheid de deelnemers aan die onderwerpen toekennen. Er wordt vastgesteld dat de meerderheid telkens het voorkomen van alle onderwerpen met ‘nooit’ tot ‘zelden’ bestempelt. Vooral de onderwerpen ‘mondmotoriek’, ‘slikmanoeuvres’ en ‘mondtoilet’ blinken uit in afwezigheid. De onderwerpen die door meer dan 40% van de deelnemers met ‘vaak’ tot ‘altijd’ gequoteerd worden, zijn: ‘voedingsconsistentie’, ‘dieetadvies’ en ‘slikadvies’. In contrast met de huidige distributie, wordt geen enkel onderwerp met ‘niet essentieel’ aangestipt en slechts 2 onderwerpen met ‘minder essentieel’. Deze onderwerpen zijn ‘hulpmiddelen’ en ‘voedingsconsistentie’. De top 3 onderwerpen die door de meeste deelnemers met ‘eerder essentieel’ tot ‘essentieel’ bestempeld worden, zijn: ‘slikadvies’, ‘medicatie’ en ‘dieetadvies’ Aantal deelnemers (n=32) 30 25 20 15 10 Nooit - zelden 5 Vaak - altijd Geen idee 0 Logopedische onderwerpen in ontslagbrieven Grafiek 1: Distributie van het voorkomen van logopedische onderwerpen in ontslagbrieven 28 Aantal deelnemers (n=32) 35 30 25 20 15 Eerder essentieel - essentieel 10 Neutraal 5 Minder essentieel 0 Logopedische onderwerpen in ontslagbrieven Grafiek 2: Gradaties van wenselijkheid van logopedische onderwerpen in ontslagbrieven 3.2.3. Resultaten ‘Deel 3: Nazorg op basis van een ontslagbrief’ De deelnemers die niet op de hoogte zijn van een eventuele slikstoornis vòòr de eerste vocht – en voedingsinname (n=39) bedraagt 48,7% van de deelnemers. Tot dit percentage behoren o.m. alle 3 de verpleegkundigen en 1 van de 3 zorgkundigen. Van de 5 logopedisten zijn er 2 wel vòòr de eerste vocht – en voedingsinname op de hoogte van een slikstoornis bij een patiënt. Dit gegeven vindt 17,9% ‘eerder essentieel’ en 82,1% vindt dit ‘essentieel’ (Grafiek 3). 29 Aantal deelnemers (n=39) 40 30 20 10 0 Op de hoogte Niet op de hoogte Eerder essentieel essentieel Minder essentieel Neutraal Vòòr de eerste vocht- en voedingsinname op de hoogte van een slikstoornis Grafiek 3: Frequentie van deelnemers die vòòr de eerste vocht – en voedingsinname op de hoogte zijn van een slikstoornis en het belang hiervan Van de totale 50 deelnemers geeft 58% aan dat de aanpak van slikstoornissen in ‘een overlegmoment/teamvergadering’ besproken wordt (n=50). Sommige deelnemers (10%) hebben geen idee of ze over dergelijk moment beschikken in hun woonzorgcentrum en 32% geeft aan geen beroep te kunnen doen op dergelijk moment. Door 92% van de deelnemers wordt zo’n moment ‘eerder essentieel’ tot ‘essentieel’ bevonden, terwijl 2% dit ‘niet essentieel’ vindt. Enkelen (6%) staan hier Aantal deelnemers (n=50) ‘neutraal’ tegenover (Grafiek 4). 50 40 30 20 10 0 Een moment Geen moment Geen idee Eerder Niet Neutraal essentieel essentieel essentieel Een overlegmoment/teamvergadering Grafiek 4: Frequentie van voorkomen teamvergadering en het belang ervan 30 van een overlegmoment/ Iedere deelnemer duidt de ‘diensthoofden en hoofdverpleegkundigen’ aan als vaste deelnemers van dergelijke vergaderingen (n=29). ‘Verpleegkundigen’ worden aangeduid door 21 deelnemers. ‘Zorgkundigen’ worden aangeduid door 19 deelnemers, ‘logopedisten’ door 16 deelnemers, ‘ergotherapeuten’ door 12 deelnemers, ‘medewerkers van de sociale dienst’ door 9 deelnemers, ‘directieleden en zorgcoördinatoren’ door 7 deelnemers, ‘CRA’s en huisartsen’ door 6 deelnemers en ‘diëtisten’ door 4 deelnemers (Grafiek 5). Diensthoofden/hoofdverpleegkundigen 6% Verpleegkundigen 5% 3% 24% Zorgkundigen 7% Logopedisten 10% 17% Ergotherapeuten Medewerkers van de sociale dienst 13% 15% Directieleden/zorgcoördinatoren CRA's/huisartsen Diëtisten Grafiek 5: Distributie van de functies die deelnemen aan een overlegmoment/teamvergadering Op een kwaliteitshandboek waarin de aanpak rond slikstoornissen besproken wordt, kan 20% van de deelnemers (n=50) beroep doen. Nog een groter aandeel, 30% van de deelnemers heeft geen idee of men een dergelijk boek kan hanteren. De helft van de deelnemers geeft aan dat ze geen boek ter beschikking hebben. Wanneer het belang van zo’n boek bevraagd wordt, stelt 28% zich ‘neutraal’ op, 6% vindt dit ‘niet’ tot ‘minder essentieel’ en 66% vindt een kwaliteitshandboek ‘eerder essentieel’ tot ‘essentieel’ (Grafiek 6). 31 Aantal deelnemers (n=50) 35 30 25 20 15 10 5 0 Een boek Geen boek Geen idee Eerder Minder Niet essentieel essentieel essentieel essentieel Neutraal Een kwaliteitshandboek Grafiek 6: Frequentie van voorkomen van een kwaliteitshandboek en het belang ervan Op de enquêtevraag of elke bewoner met de melding van een slikstoornis behandeld wordt door een logopedist, antwoordt 40% van de deelnemers (n=50) bevestigend, 10% heeft daar geen idee van en 50% geeft aan dat niet elke bewoner met de melding van een slikstoornis behandeld wordt door een logopedist. In grafiek 7 wordt aangegeven door wie de bewoner dan wel behandeld wordt als een logopedist niet ter beschikking is (n=29). Uit die grafiek blijkt dat voornamelijk ‘verpleegkundigen’ (72,4%), ‘diensthoofden en hoofdverpleegkundigen’ (55,2%) en ‘zorgkundigen’ (48,3%) deze taak op zich nemen. Gevolgd door ‘ergotherapeuten’ (41,4%) en ‘diëtisten’ (10,3%). Uit de totale populatie van 29 deelnemers heeft 17,2% geen idee door wie de bewoner behandeld wordt en 6,9% geeft aan dat een ander, niet nader gekend persoon de taak vervult. 32 Furcnties die een slikstoornis behandelen Ander, niet nader gekend persoon Geen idee Diëtisten Ergotherapeuten Zorgkundigen Diensthoofden/hoofdverpleegkundigen Verpleegkundigen 0 5 10 15 20 25 Aantal deelnemers (n=29) Grafiek7: Distributie van de functies die een slikstoornis behandelen i.p.v. een logopedist Wanneer er geen logopedische begeleiding is, geeft de meerderheid (44%) als reden hiervoor aan dat er ‘geen bedreiging is van de nutritionele toestand’. Vele deelnemers (40%) geven aan dat er nog ‘een andere’ dan in de vragenlijst aangeboden mogelijkheid aan de basis ligt van de afwezigheid van logopedische begeleiding. In grafiek 8 kan nog opgemerkt worden dat 32% aangeeft dat ‘logistieke redenen’ aan de basis liggen van deze afwezigheid, 12% geeft als reden op dat de ‘bewoner/familie weigert’, 8% stipt onvoldoende financiële middelen aan en 8% geeft aan dat ze geen idee hebben waarom er geen logopedische begeleiding is. Slechts 4% stipt ‘ethische redenen’ als oorzaak aan. 33 Redenen waarom er geen logopedische begeleiding is Ethische redenen Geen idee Onvoldoende financiële middelen Bewoner/familie weigert Logistieke redenen Ander/onbekende redenen Geen bedreiging van de nutritionele toestand 0 2 4 6 8 10 12 Aantal deelnemers (n=12) Grafiek8: Distributie van het voorkomen van redenen waarom er geen logopedische begeleiding is bij een melding van een slikstoornis Van de 50 deelnemers heeft 10% geen idee of familie op de hoogte wordt gesteld van een melding van een slikstoornis in de ontslagbrief van hun aanverwante. Eén deelnemer stelt dat familie niet op de hoogte wordt gebracht, wanneer er dergelijke melding is. De meerderheid (86%) stelt dit ‘wel’ te doen. Alle deelnemers wensen dat de familie in deze situatie op de hoogte wordt gesteld. 34 4. Discussie Dit onderzoek tracht de huidige transmurale zorg in het kader van dysfagie in kaart te brengen en via een bevraging van het werkveld een aanzet te geven tot een verbeterde transmurale zorg. Analyse van de huidige situatie toont dat systematiek in het weergeven van logopedische informatie in ontslagbrieven ontbreekt. Slechts iets meer dan de helft van de patiënten die een logopedisch consult hebben ontvangen, kregen hier een vermelding van in hun ontslagbrief. Het aantal vermeldingen in de populatie met diagnose dysfagie is wel significant hoger dan in de populatie zonder dysfagie. Toch wordt er opgemerkt, dat zelfs in de populatie met diagnose slechts bij 68,3% een vermelding van een logopedisch consult in hun ontslagbrief terug te vinden is. Dat een (afwijkend) logopedisch consult niet systematisch teruggevonden wordt in een ontslagbrief, blijkt ook uit de resultaten van het prospectief onderzoek. Geen enkel onderwerp i.v.m. dysfagie wordt nl. door meer dan 50% van de deelnemers aan de enquête aangeduid met ‘vaak’ tot ‘altijd’. Een mogelijke oorzaak hiervoor is het feit dat de ontslagbrief opgesteld wordt door een arts. Deze veronderstelling wordt onderbouwd door enkele subjectieve en objectieve vaststellingen. De eerste vaststelling houdt in dat de artsenpopulatie zeer moeilijk te motiveren was voor deelname aan de enquête. De onderzoeker moest deze populatie, als enige populatie, telefonisch contacteren en warm maken voor deelname. Ten tweede kan worden opgemerkt dat het ook de enige populatie is waarvan geen enkele deelnemer een vorming heeft gevolgd omtrent slikstoornissen. Door deze 2 vaststellingen in acht te nemen, is het niet ondenkbaar dat deze populatie nog te weinig gesensibiliseerd is over de problematiek slikstoornissen en zodoende deze problematiek nog te weinig aan bod laat komen tijdens het opstellen van een ontslagbrief. Of misschien liggen de prioriteiten van de artsen elders. Met de hoge prevalentiecijfers en de impact en gevolgen van dysfagie in beschouwing genomen, zou dit toch zeer opmerkelijk zijn. Een volgend onderzoek kan dit eventueel concreet onderzoeken (Cichero & Altman, 2012; Sura, Madhavan, Carnaby & Crary, 2012; Huygens & De Bodt, 2011; Vlaams Agentschap Zorg en 35 Gezondheid i.o.v. de Vlaamse Overheid, 2011; Kayser – Jones & Pengilly, 1999; De Bodt, Guns & D’hondt, 2013). ‘Gebrek aan vertrouwen tussen zorgverleners onderling’ wordt in het Noors onderzoek aangehaald als één van de barrières voor een goede transmurale zorg (Olsen, Enmarker & Hellzén, 2013). Dat de problematiek slikstoornissen in bijna de helft van de brieven over het hoofd wordt gezien, toont aan dat dit wantrouwen t.o.v. het doorgeven van informatie onder zorgverleners reëel is. Of er nog andere zaken zijn die aanleiding geven tot dergelijke vorm van wantrouwen dient verder onderzoek uit te wijzen. Bijvoorbeeld kan volgend onderzoek nagaan of er wantrouwen moet zijn tegenover de recentheid van logopedische informatie. Daarnaast bevestigen de resultaten, betreffende de vraag welke onderwerpen in de ontslagbrieven van het UZ Gent terug te vinden zijn, dat er een significant verschil is tussen de populaties met of zonder diagnose dysfagie. De populatie met dysfagie heeft een hoger percentage aan vermeldingen i.v.m. logopedische onderwerpen. Wat hiervan de oorzaak is, blijft momenteel onbekend. Mijn hypothese houdt in dat de artsen bij patiënten waar geen diagnose dysfagie te weerhouden is, logopedische vermeldingen nog minder prioritair achten. Nochtans stelt het Noors onderzoek dat dergelijke ineffectieve communicatie leidt tot een verhoogde maatschappelijke kost en een gevoel van machteloosheid zowel bij de patiënt als bij de zorgverleners (Olsen, Enmarker & Hellzén, 2013). Een vermelding dat de diagnose dysfagie niet kon gesteld worden tijdens een ziekenhuisopname, zou een logopedische screening in een woonzorgcentrum kunnen uitsparen. Deze ineffectieve manier van communiceren komt ook naar voor in het prospectief onderzoek. Uit de enquête blijkt nl. dat 50% van de personen die tewerkgesteld zijn in een woonzorgcentrum een ontslagbrief ontvangen. Slechts 20% van de logopedisten ontvangt een brief. Van degene die een brief ontvangen, stelt amper de helft te ondervinden dat de problematiek slikstoornissen hierin een vast punt vormt. Toch wenst 64%, waaronder alle logopedisten, informatie over dysfagie te ontvangen langs het kanaal van een paramedische ontslagbrief. Deze wens staat nog in schril 36 contrast met de huidige situatie, waarbij slechts 36% via dit kanaal informatie ontvangt over de slikproblematiek van een patiënt. Een verpleegkundige ontslagbrief wordt als tweede wenselijk kanaal aangeduid. De meerderheid van de zorgverleners wenst dus schriftelijk te communiceren. Toch wijst het onderzoek uit dat naast het kanaal van een paramedische ontslagbrief de kanalen ‘telefonisch onderhoud’ en ‘centraal persoon’ de enigen zijn waar er een significant verschil kan worden aangetoond tussen de huidige en wenselijke situatie. De mindere toegankelijkheid van informele kanalen is opmerkelijk. Onderzoek van Parlsen en Grimsmo (2008) geeft nl. aan dat de interactie tussen settings grotendeels gebaseerd is op informele contacten i.p.v. op basis van formele, schriftelijke processen (Olsen, Enmarker & Hellzén, 2013). Vermoedelijk kan de afstand tussen de ligging van settings een beïnvloedende factor zijn. Hoe dichter de settings bij elkaar gelegen zijn, hoe beter de informele contacten waarschijnlijk. De standaardmethode voor verslaggeving wordt doorgaans niet nageleefd bij het vermelden van een logopedisch consult. Enkel een diagnose en gegeven behandeling wordt volgens 46,9% van de zorgverleners vermeld. De resultaten van specifieke onderzoeken en een anamnese i.v.m. dysfagie worden amper volgens gemiddeld 36% van de deelnemers vermeld in een ontslagbrief. Behalve een anamnese i.v.m. dysfagie, wensen de deelnemers alle bovenstaande onderwerpen méér terug te vinden in een ontslagbrief. Deze systematiek van verslaggeving wordt ook in de ontslagbrieven van het UZ Gent niet gehanteerd. Informatie over een logopedisch consult wordt bijna altijd (83,5%; 84,1%; 81,8%) teruggevonden onder de hoofding ‘Pluridisciplinair zorgenplan’ en dit ongeacht de aan – of afwezigheid van een diagnose dysfagie. Om een vermelding te vinden onder de hoofdingen ‘Consult’ en/of ‘Bespreking en besluit’ is er meer kans in de populatie van patiënten met een diagnose dysfagie. Een mogelijke oorzaak voor dit gegeven kan zijn dat onder deze hoofdingen plaats voorzien wordt voor meer uitgebreide informatie over de problemen en diagnosen van een patiënt. Zowel in het retrospectief onderzoek als in de enquête bij de zorgverleners is het opvallend dat aantekeningen over de probleemfase van het slikproces slechts beperkt worden teruggevonden (67,0% in de onderzochte ontslagbrieven en 28,1% bij de bevraging van de zorgverleners). De huidige en wenselijke situatie verschillen 37 dan ook significant van elkaar. Hier is duidelijk plaats voor verbetering in het doorspelen van informatie over verscheidene zorgsettings heen. De helft van de deelnemers geeft aan dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen een voedings – en slikprobleem in een ontslagbrief. Dit terwijl de zorgverleners wel aanstippen dat ze dit ‘eerder essentieel’ tot ‘essentieel’ achten. Dat er vaak geen onderscheid gemaakt wordt, kan ook afgeleid worden uit het feit dat de onderwerpen slik – en dieetadvies even frequent aan bod komen in ontslagbrieven. Deze onderwerpen komen nl. in de ontslagbrieven van het UZ Gent en volgens de deelnemers van de enquête het frequentst aan bod. Tevens worden deze adviezen door de zorgverleners ook als meest gewenst aangegeven. Het onderscheid tussen beiden zal in de toekomst echter beter bewaard moeten blijven. Een onderwerp dat volgens beide onderzoeken ook heel frequent vermeld wordt in een ontslagbrief is ‘voedingsconsistentie’. Toch wordt dit onderwerp pas als vijfde wenselijke onderwerp aangeduid door de zorgverleners. Tevens wordt het vermelden van het onderwerp ‘voedingsconsistentie’ ook door 9,3% van de zorgverleners aangeduid met ‘minder essentieel’. Verrassend, omdat de effectiviteit van een aangepaste voedingsconsistentie bij patiënten met dysfagie al lang en meermaals bewezen is (Penman & Thomson, 1998). Onderwerpen die wel heel wenselijk zijn, maar minder frequent aan bod komen in de huidige ontslagbrieven zijn: ‘medicatietoediening’ en zaken i.v.m. de opvolging van dysfagie, zoals ‘compensatiestrategieën’, ‘slikmanoeuvres’, ‘mondtoilet’, ‘mondmotoriek’ en de melding van ‘de nood aan supervisie tijdens de maaltijd’. Ondanks het feit dat 59,4% van de zorgverleners een vermelding van de nood aan supervisie tijdens de maaltijd ‘eerder essentieel’ tot ‘essentieel’ vindt, stipt 73,7% aan deze vermelding ‘nooit’ tot ‘zelden’ terug te vinden in een ontslagbrief. Toch dienen deze percentages genuanceerd te worden, want supervisie is lang niet altijd nodig vanaf het moment dat er een diagnose gesteld wordt. Het onderwerp ‘hulpmiddelen’ komt volgens de resultaten van de enquête behoorlijk frequent aan bod. Dit resultaat stemt echter niet overeen met de resultaten die gevonden zijn in het retrospectief onderzoek. Deze geven nl. aan dat van alle 38 onderwerpen het minst melding wordt gemaakt van welke hulpmiddelen moeten gebruikt worden tijdens de maaltijd. Dit zou dan wel ondersteund kunnen worden door het feit dat de deelnemers van de enquête dit onderwerp het minst essentieel vinden. Van de deelnemers aan de enquête geeft 47% aan niet op de hoogte te zijn van een slikstoornis vòòr de eerste vocht – en voedingsinname. Toch vindt elke zorgverlener het ‘eerder essentieel’ tot ‘essentieel’ om voordien op de hoogte te zijn. Deze hoge prioriteit die men hieraan toekent, zou verband kunnen houden met het feit dat een bestelling voor de keuken steeds enkele dagen vooraf dient te gebeuren en dat logopedisten niet elke dag aanwezig zijn in een woonzorgcentrum om een behandelplan op te stellen. Van de logopedisten blijkt 40% reeds vòòr de eerste vocht – en voedingsinname op de hoogte te zijn van een slikstoornis bij een patiënt. Voor de zorgkundige blijkt dat slechts 33,3% te zijn. Nochtans zijn het net die personen die doorgaans een eetmoment begeleiden (Yeon-Hwan et al., 2013). Op de vragen die naar het belang van bepaalde onderwerpen polsen, valt op dat geen enkel onderwerp met ‘niet essentieel’ wordt gescoord en het minst belangrijke onderwerp, ‘hulpmiddelen’, nog steeds door 81,3% als ‘eerder essentieel’ tot ‘essentieel’ wordt aangeduid. Dit kan verklaard worden door het feit dat een verzorgend team in een woonzorgcentrum als doel heeft om persoonsgerichte zorg zoveel mogelijk te implementeren. Een stoornis als dysfagie, die de Quality of Life (QoL) van een patiënt ernstig aantast, vereist dan ook dergelijke zorg en dit wordt door de grote meerderheid van de ondervraagde populatie erkend. Zoiets kan enkel toegejuicht worden (Crandall, White, Schurdheis & Talerico, 2007; Ekberg, Hamdy, Woisard, Wettege – Hanning & Ortega, 2002). De vraag rijst of al deze informatie meedelen in een ontslagbrief haalbaar is en op een efficiënte manier kan gebeuren. Misschien is het handig om een logopedisch verslag als bijlage toe te voegen aan een ontslagbrief. Dit en het gegeven in hoeverre zaken elektronisch of per post verstuurd mogen worden, kunnen het thema vormen voor een vervolgonderzoek. Belangrijk is de vaststelling dat ontslagbrieven, 39 nog zullen moeten afgestemd worden op zowel de noden van alle partijen als op wat alle partijen haalbaar achten (University Medical Center Utrecht Zwart, 2013). De enquête gaat ook na wat het behandelingsbeleid is voor patiënten met slikstoornissen in een woonzorgcentrum. Onderzoek heeft reeds aangetoond dat er nood is aan een multidisciplinair team om een effectief dysfagiemanagement te kunnen verwezenlijken (Nogueira & Reis, 2013). Tweeënnegentig procent vindt een overlegmoment/teamvergadering waarin een beleid voor patiënten met dysfagie besproken wordt, dan ook ‘eerder essentieel’ tot ‘essentieel’. De meerderheid (58%) beschikt reeds over zo’n moment, waaraan personen met verschillende functies deelnemen. Voornamelijk worden diensthoofden, hoofdverpleegkundigen, verpleegkundigen en zorgkundigen vertegenwoordigd op een desbetreffend moment. Gevolgd door paramedici als logopedisten en ergotherapeuten. De populatie diëtisten blijkt het minst vertegenwoordigd te worden, maar ook artsen zetelen amper in zo’n moment. Wie gaat er uiteindelijk met alle logopedische informatie uit een ontslagbrief aan de slag? De helft geeft nl. aan dat niet steeds een logopedist instaat voor het behandelen van patiënten met dysfagie. Vaak staan verpleegkundigen, diensthoofden en hoofdverpleegkundigen hiervoor in. Toch zijn er ook situaties waar een slikstoornis onbehandeld blijft. Naar aanleiding van het onderzoek in Noorwegen wordt verwacht dat de reden: ‘onvoldoende financiële middelen’ het meest zou worden aangeduid. Toch wordt deze slechts als vijfde reden aangehaald. Dit resultaat ligt wel in de lijn met de bevindingen van een Amerikaans onderzoek. Dit onderzoek stelt dat financiële middelen niet geassocieerd worden met de effectieve implementatie van persoonsgerichte zorg. Om een oorzaak te geven voor het feit dat dysfagie onbehandeld blijft, worden ‘ethische redenen’ het minst aangehaald. De reden die het vaakst (44%) wordt opgegeven om een slikstoornis niet te behandelen, is dat er geen bedreiging zou zijn van de nutritionele toestand (Olsen, Enmarker & Hellzén, 2013; Rosemond, Harson, Ernett, Schenck & Weiner, 2012). Tot slot dient er onderlijnd te worden dat dit onderzoek toch enkele beperkingen kent. De huidige resultaten moeten dan ook in een kritisch licht geïnterpreteerd worden. 40 Beide onderzoeksvragen worden onder de loep genomen aan de hand van een monocentrisch onderzoek. Zodoende kan er niet met zekerheid een uitspraak gedaan worden over een algemene tendens in Vlaanderen. Op deze manier kunnen wel enkele pijnpunten worden blootgelegd. Bij het retrospectief onderzoek dient rekening gehouden te worden met het feit dat het om ontslagbrieven van het UZ Gent gaat en dat het onderzoek wordt ingesteld door de Universiteit Gent. Dat de onderzoeksinstantie en het onderzochte ziekenhuis gelinkt zijn, duidt aan dat er in deze setting reeds aandacht is voor de problematiek van informatie over een slikstoornis in een ontslagbrief. Bij een enquête kan sociaal wenselijk gedrag nooit uitgesloten worden. Mogelijks speelt dit een rol in het weergeven van het belang van de onderwerpen. Om een meer zwart – wit resultaat te verkrijgen en om zo te kunnen bepalen wat nu echt in een ontslagbrief vermeld moet worden, dienen de deelnemers in het vervolg best voor een ultimatum te worden gesteld. Bijvoorbeeld: ‘Wenst u dit onderwerp? Ja/Nee,’ of ‘Welke 4 onderwerpen dienen zeker aan bod te komen in een ontslagbrief?’ Tevens is de populatie voor de enquête niet groot en werd die at random geselecteerd. Mogelijks is het resultaat nog meer betrouwbaar, wanneer er rekening gehouden wordt met het verkregen resultaat van de verdeling van functies die slikproblematieken effectief behandelen. Dit onderzoek focust zich op slechts een klein deelaspect van de transmurale zorg. Zowel op vlak van de uitvoering van die zorg als op vlak van settings waartussen een informatiedoorstroom dient te gebeuren. Er is nog amper literatuur en/of andere bronnen te vinden, specifiek gericht op deze problematiek. Ook de voorgaande tekst duidt meermaals aan dat nader onderzoek nog noodzakelijk is. Verdere onderzoeken kunnen alvast deze beperkingen trachten te minimaliseren. 41 5. Conclusie en aanbevelingen voor de toekomst Samenvattend kan gesteld worden dat informatieoverdracht tussen settings als ziekenhuizen en woonzorgcentra bij voorkeur op een schriftelijke manier verloopt. Een paramedische ontslagbrief, met inbegrip een vast punt voor de slikproblematiek, wordt in dit onderzoek aangeduid als ideaal kanaal. Met ‘vast punt’ wordt er gedoeld op het feit dat verslaggeving over een logopedisch consult, onafhankelijk moet zijn van de aan – of afwezigheid van een diagnose dysfagie. Een vast sjabloon voor het opstellen van een ontslagbrief lijkt dan ook een oplossing te zijn om een volledige en correcte opbouw van een ontslagbrief te kunnen verzekeren. Die sjabloon dient, in navolging van de verkregen onderzoeksresultaten, de slikproblematiek van een patiënt te bespreken a.d.h.v. de standaardmethode voor verslaggeving. Dit houdt in dat eerst moet vermeld worden of de diagnose dysfagie al dan niet te weerhouden is. Indien dysfagie te weerhouden is, moet ook de probleemfase van het slikproces geduid worden. Vervolgens moeten resultaten van slikonderzoeken aan bod komen en als laatste punt dienen gegeven behandelingen en adviezen voor verder verloop van een behandeling aangehaald te worden. De adviezen die de deelnemers zeker wensen terug te vinden, zijn: ‘slikadvies’, ‘advies i.v.m. medicatietoediening’ en ‘dieetadvies’. De brief wordt graag vòòr de eerste vocht – en voedingsinname ontvangen. Dit vormt nog een belangrijk streefdoel naar de toekomst toe. In de huidige informatiedoorstroom is er van een systematische verslaggeving nog geen sprake. Wel kan vastgesteld worden dat de nodige interesse gewekt is. Enkel de artsenpopulatie kan nog beter gesensibiliseerd worden, zodoende dat ook zij zich meer zullen buigen over deze problematiek. ‘Een arm communicatieplan is hetzelfde als helemaal geen plan, vandaar dat er gestreefd zal moeten worden naar een optimaal communicatietool,’ (Kessler, Williams, Moustoukas & Pappas, 2013). Als deze bovenstaande harde conclusie in het achterhoofd gehouden zal worden, kan het – met de reeds geleverde inspanningen in beschouwing genomen – enkel verder de positieve richting uitgaan i.v.m. de transmurale zorg rond slikstoornissen. 42 Referenties Cichero, J.A.Y. & Altman, K.W. (2012). Definition, Prevalence and Burden of Oropharyngeal Dysphagia: A Serious Problem among Older Adults Worldwide and the Impact on Prognosis and Hospital Resources. Stepping Stones to Living Well with Dysphagia, 72, 1 – 11. Crandall L.G., White D.L., Schurdheis S. & Talerico K.A. (2007). Initiating personcentred care practices in long – term care facilities. Journal of Gerontological Nursing, 33(11), 47 – 56. Codex Medicus Vademecum voor geneeskunde en gezondheidszorg (2013). Dysfagie. Geraadpleegd op 2 november 2013, via http://www.codexmedicus.nl/sectie/6/Chap6disp6000/Dysfagie.html. De Bodt M., Guns C. & D’hondt M. (2013). Dysfagie, handboek voor de klinische praktijk. Uitgave in voorbereiding. Delphi – studie. (2014, 19 februari). In Wikipedia: de vrijde encyclopedie. Geraadpleegd op 5 mei 2014, via http://nl.wikipedia.org/wiki/Delphi-studie Dienst voor Geneeskundige verzorging (2012). Overeenkomst tussen rustoorden voor bejaarden, de rust – en verzorgingstehuizen, de centra voor dagverzorging en de verzekeringsinstellingen. Geraadpleegd op 2 november 2013, via http://www.riziv.be/care/nl/residential-care/pdf/residentialcare097.pdf Ekberg O., Hamdy S., Woisard V., Wuttge – Hanning A. & Ortega P. (2002). Social and psychological burden of dysphagia: its impact on diagnosis and treatment. Dysphagia, 17(2), 139 – 146. Federale overheidsdienst Sociale Zekerheid (2003). Ministerieel besluit tot vaststelling van het bedrag en de voorwaarden voor de toekenning van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, § 12, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, in de rust- en verzorgingstehuizen en in de rustoorden voor bejaarden. Geraadpleegd op 23 december 2013, via http://www.riziv.be/care/nl/residential-care/pdf/residentialcare002.pdf 43 Heylen L. & Blux T. (2008). Gezondheidswetgeving en sociale zekerheid voor logopedisten. Antwerpen-Apeldoorn: Garant. Huygens S. & De Bodt M. (2011). Dysfagie: oefenpakket voor de patiënt in de thuissituatie. Logopedie – informatie medium van de Vlaamse Vereniging voor logopedisten, 1, 20-32. Kayser – Jones J. & Pengilly K. (1999). Dysphagia Among Nursing Home Residents. Geriatric Nursing Volume, 20, p. 77-84. Kessler C., Williams M., Moustoukas J. N. & Pappas C. (2013). Transitions of Care for the Geriatric Patient in the Emergency Departement. The Clinic geriatrics Med., 29, 49-69. Nationaal Kompas Volksgezondheid (2013). Vergrijzing: Wat zijn de belangrijkste verwachtingen voor de toekomst? Geraadpleegd op 22 december 2013, via http://www.nationaalkompas.nl/bevolking/vergrijzing/toekomst/ Nogueira D. & Reis E. (2013). Swallowing disorders in nursing home residents: how can the problem be explained? Clinical Intervention in Aging, 8, 221-227. Olsen R.M., Enmarker I. & Hellzén O. (2013). Barriers to information exchange during older patients’ transfer: nurses’ experiences. Journal of Clinical Nursing, 22, 2964 – 2973. Penman J.P. & Thomson M. (1998). A review of the textured diets developed for the management of dysphagia. Journal of Human Nutrition and Dietetics, 11(1), 51 – 60. Robbins, J., Bridges, A.D., & Taylor, A. (2006). Oral, pharyngeal and esophageal motor function in aging. Geraadpleegd op 2 november 2013, via http://www.nature.com/gimo/contents/pt1/full/gimo39.html. Rosemond C.A., Harson L. C., Ernett S.T., Schenck A.P. & Weiner B.Y. (2012). Implanting person – centred care in nursing homes. Health Care Management Review, 37 (3), 257 – 266. 44 Sermeus W. et al. (2009). Onderzoek naar de toekomst van transmurale zorgpaden binnen Vlaanderen. Geraadpleegd op 2 november 2013, via file:///C:/Users/Eigenaar/Downloads/2009%20KULrapport%20Transmurale%20Zorgpaden%20(incl%20bijlagen)%20(1).pdf Sura L., Madhavan A., Carnaby G. & Crary M. A. (2012). Dysphagia in the elderly: management and nutritional considerations. Clinical Interventions in Aging, 7, 287-298. University Medical Center Utrecht Zwart D. (2013). Transmurale patiëntveiligheid en samenwerking. Geraadpleegd op 9 februari 2013, via http://www.umcutrecht.nl/NR/rdonlyres/DC9A16D3-2AD0-40B2-A245E78AD7144C6C/41852/Plenair2Zwart.pdf Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid i.o.v. de Vlaamse Overheid (2011). Personeel, moeten logopedie en kinesitherapie in de dagprijs inbegrepen zijn? Geraadpleegd op 22 december 2013, via http://www.zorg-en- gezondheid.be/Beleid/Procedures/Residentiele-ouderenzorg/Veelgesteldevragen-over-procedures-voor-centra-voor-kortverblijf/ Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid i.o.v. de Vlaamse Overheid (2012). Interpretatie van de erkenningsvoorwaarden –normen en voor woonzorgcentra (WZC), rust- en verzorgingstehuizen (RVT) en centra voor kortverblijf(CVK) ingebed in een woonzorgcentrum. Geraadpleegd op 28 december 2013, via http://www.zorg-en- gezondheid.be/Beleid/Procedures/Residentiele-ouderenzorg/Erkenning-vaneen-woonzorgcentrum/ Vlaamse Vereniging voor Logopedisten (2011). Brochure – Het logopedisch bilan. Geraadpleegd op 2 november 2013, via http://www.vvl.be/vvl- onderhandelt/nomenclatuur-logopedie?q=logopedisch+bilan Werkgroep Transmurale Zorg, Directoraat-generaal Organisatie Gezondheidsvoorzieningen, Dienst Acute, Chronische Zorg & Ouderenzorg (2011). Conceptnota Transmurale Zorg. Geraadpleegd op 2 november 2013, via https://www.kava.be/docs/d/sekr/Conceptnota_transmurale_zorg_FOD.pdf 45 Yeon-Hwan P. et al. (2013). Prevalence and associated factors of dysphagia in nursing home residents. Geriatric Nursing, 34, 212 – 217. 46 Appendices Appendix 1: Voorbeeld van een ontslagbrief UZ Gent…………………………………48 Appendix 2: Goedkeuring Ethisch Comité……………………………………………….55 Appendix 3: Informed consent woonzorgcentra…………………………………………57 Appendix 4: Toestemming deelnemende woonzorgcentra (WZC)…………………...59 Appendix 5: Enquête……………………………………………………………………….64 Appendix 6: Informed consent personeelsleden………………………………………..72 47 Appendix 1: Voorbeeld van een ontslagbrief UZ Gent DIENST GERIATRIE Afz: Geriatrie Diensthoofd Prof. dr. N. V.D.N. **DOCADRES1** **DOCADRES2** **DOCADRES3** **DOCT** **DOCF** **DOCN** **DOCA** **DOCP** **DOCS** **DOCL** CONTACT Prof. V.D. N. UW KENMERK Diensthoofd Prof. dr. N. V.D. N. Stafleden Prof dr. M. P. Dr. A.V. Dr. W. J. Stafleden Prof dr. M. P. Dr. A. V. Dr. W. J. FAX E-MAIL +32 (0)9 332 52 51 [email protected] DATUM KOPIE 2 maart 2012 **DOCCC** PATIENT V. P. E. M. , °2*/0*/19** en wonende 9080 ZAFFELARE Geachte collega Uw patiënte Mevrouw V. P. E. M. , °2*/0*/19** en 9080 ZAFFELARE verbleef op de afdeling geriatrie van 28/02/2012 tot 02/03/2012. Medische voorgeschiedenis: 2001 PTA rechter onderste lidmaat 01/2004 CABG na recent anterior AMI, postoperatief acute nierinsufficiëntie + VKF 03/2004 Cordarone-induced hyperthyreoïdie Tuberculeuse pleuritis, met verkalkte pleurale plaques rechter thoraxwand met deformatie thoraxkooi en volumeverlies rechter long. 11/2010 Opname op geriatrie met pneumonie en snelle VKF Dementie, MMSE 19/30 (11/2010) Medicatie bij opname: Asaflow 80 mg 1 pd Biofer 1 pd Emconcor 5 mg 1/2 pd Furosemide 40 mg 1 en 1/2 afwisselend pd Simvastatine 40 mg 1 pd metatop 2 mg 1 dd Huidige anamnese: Patiënte, gekende met dementie. Vrijdag werd patiënte gezien door arts van wacht owv vermoeden LWI. Toen goed bewust. Zondag zou patiënte CVA hebben doorgemaakt. Sindsdien verdere achteruitgang met afasie, slikstoornissen en somnolentie. Verwijzing door arts van RVT voor plaatsen sonde. Kinderen wouden liever geen ziekenhuisopname omdat ze dit na laatste opname beloofd hadden. Cognitief: reeds gekende dementie, wel nog zingen, communicatie voorheen niet gericht Mobiliteit: rolstoelgebonden 48 Sociaal: RVT Levenseinde: patiënte wenst te sterven in Zaffelare Klinisch onderzoek: G: T°: 36.1 RR: 140/80 pols: 66 Algemeen: bewust, afasie, slechte algemene toestand Longauscultatie: diffuse ronchi Hartauscultatie: S1, S2, regelmatig, tachycardie Abdomen: soepel, geen pijnpunten OL: geen oedemen KNO: afhangende mondhoek rechts; bilateraal goede kracht, discreet minder rechts, sensibiliteit niet te beoordelen Technische investigaties: Van P. E. M. V 91j 120302-1072 Datum Staalname: 02/03/2012 08:24 Aanvraag: 29/02/2012 Arts: 1-48313-97-058 B. P. Resultaat Opmerkingen / Inlichtingen graag nuchter Nuchter Ja Index: lipemisch 8 Uitzicht serum/plasma Stopgezet HEMATOLOGIE Bloedbezinkingssnelheid 1e uur 15 mm/u 0-30 4.27 10E6/µL 3.93-5.01 Screening Rode bloedcellen Opgelet: gewijzigde referentiewaarden Hematologie vanaf 25/11/11 Hemoglobine 12.6 g/dL 11.8-14.8 Hematocriet 40.4 % 35.8-43.7 MCV 94.6 fL 82.3-96.4 MCH 29.5 pg/cel 27.2-32.6 MCHC L 31.2 g/dL RBC 31.9-34.9 Red cell distribution width H 14.7 % 11.8-13.7 Witte bloedcellen H 12.09 10E3/µL 3.65-9.30 % 38.9-74.9 Differentiatie WBC op perifeer bloed Oorsprong differentiatie Neutrofiele granulocyten Hemato analyser H 77.3 49 Lymfocyten 11.5 % 16.1-46.9 Monocyten 9.3 % 4.0-10.7 Eosinofiele granulocyten 1.4 % 0.4-5.0 0.1 % 0.2-1.0 Immature Granulocyten % <0.7 % <0.7 Normoblasten <1.0 /100 WBC <1.0 9350 /µL 1573-6100 1390 /µL 1133-3105 1120 /µL 247-757 Eosinofiele granulocyten 170 /µL 28-273 Basofiele granulocyten 10 /µL 6-50 Immature Granulocyten <60 /µL <60 Normoblasten <150 /µL <150 113 10E3/µL 171-374 Mean platelet volume 11.6 fL 9.3-12.7 Ijzer 94 µg/dL 39-149 Totale ijzerbindingscapaciteit L 201 µg/dL 280-400 ng/mL 25-250 ng/mL 2.0-9.1 pg/mL 197-866 % 70-120 Basofiele granulocyten Neutrofiele granulocyten L L H Lymfocyten Monocyten Bloedplaatjes H L Residueel ijzerbindend vermogen 107 Ferritine H 712 Foliumzuur extracellulair H >20.0 Vitamine B12 394 V V V BLOEDSTOLLING Screening Protrombinetijd 93 INR 1.04 0-5.5 Target INR 2.5 (range 2-3) bij coumarinetherapie: Profylaxe en behandeling van veneuze trombose, behandeling van longembool, preventie van systhemische embolen, voorkamerfibrillatie, veneus tromboëmbolisme en arteriële trombose bij antifosfolipide syndroom Target INR 3 (range 2.5-3.5) bij coumarinetherapie: Postmyocardinfarct, mechanische hartkleppen Geact. part.tromboplastinetijd Ratio (heparinetherapie) 50 31.4 L 0.95 sec 28.9-38.1 2-3 SCHEIKUNDE Ionen Natrium H 150 Kalium L 3.1 Chloor H Calcium Calcium (eiwitcorrectie) H Magnesium Fosfor L Bicarbonaat mmol/L 135-144 mmol/L 3.6-4.8 108 mmol/L 98-106 10.1 mg/dL 8.5-10.5 10.60 mg/dL 8.5-10.5 2.38 mg/dL 1.7-2.55 2.3 mg/dL 2.5-4.5 26.0 mmol/L 21-28 1.05 g/L 0.75-1.21 V Biochemie Glucose Totale bilirubine H 0.9 mg/dL 0.2-0.9 Directe bilirubine H 0.49 mg/dL 0-0.30 0.42 mg/dL 0.2-0.8 Indirecte bilirubine Ureum H 0.78 g/L 0.13-0.43 Creatinine Nieuw H 2.14 mg/dL 0.55-0.96 Creat. ict. corr. Oud Stopgezet Creat. ict. corr. Nieuw Stopgezet estimatie GFR (CKD-EPI) 19.5 mL/min Onder voorbehoud: Geen validatiestudie in literatuur voor gebruik CKD-EPI bij ouderen Urinezuur H 10.8 Totaal eiwit L 5.9 V mg/dL 2.4-5.7 g/dL 6.2-8.2 % 55.8-66.1 % 2.9-4.9 % 7.1-11.8 % 8.4-13.1 % 11.1-18.8 Eiwitelektroforese Albumine 57.7 Alfa 1-globulines H 6.7 Alfa 2-globulines H 13.3 Beta-globulines 9.7 Gamma-globulines 12.6 V V V V V 51 Enzymen AST (GOT) 24 U/L 0-31 ALT (GPT) 24 U/L 7-31 43 U/L 9-36 59 U/L 30-120 249.1 U/L 105-233 20 U/L 10-170 H 0.7 mg/dL 0-0.5 L 1.64 g/L 2-3.6 Gamma-glutamyltransferase H Alkalische fosfatase LDH (IFCC) H CK Inflammatie C-reactief proteïne Nutritie Transferrine HORMONOLOGIE Schildklierparameters en calcitonine Thyreotroop Horm. (TSH) 0.88 mU/L Referentiewaarde: 0.27 - 4.2 Hyperthyroidie < 0.05 RX thorax face aan bed van 28/02/12 19:53 Uitgedraaide opname naar rechts. Status na sternumcerclage en CABG. Uitgebreide verkalkte pleurale plaques langsheen de rechter thoraxwand met deformatie van de thoraxkooi en volumeverlies van de rechter long. Verkalkte klieren mediastinaal. Liggende cardiomediastinale schaduw. Symmetrische longhili. Ontrolde aortaboog met wandstandige calcificaties. Nodulaire indichtingszone op het verloop van de horizontale fissuur rechts: mogelijk pseudotumor in kader van afgekapseld pleuravocht (cf. CT-onderzoek d.d. 23 november 2010). Vasculaire crowding infrahilair rechts. Een onderliggende parenchymindichting kan niet geheel worden uitgesloten. Goede aëratie van het linker longveld. Consulten: Consult logopedie van 02/03/12 09:34 Slikevaluatie: Pt. met fatisch beeld en gekende cognitieve deterioratie - lichte spreekdrang bestaande uit betekenloze klanken - rest communicatief begrip aanwezig - rechter centrale facialis - watersliktest: verslikken op vloeistoffen - aspiratierisico 52 - aqua nutilis: voldoende afhap - trage orale bewerking - voldoende controle - trage transit - geen lekkage - laattijdig oro-pharyngeaal transport - laattijdige slikinitiatie met gefractioneerd slikpatroon geen verslikken tijdens of dadelijk na de slikact Advies slikken: 1. Mondtoilet VOOR en NA de maaltijd => veel taaie slijmpjes palataal - vuile tong 2. Geef lepelbare voeding (shake ochtend en avond/ gemixte maaltijd ' s middags) - hap per hap respecteer een rustige eettempo 3. Bied geen volgende hap aan als de mond niet volledig leeg is 4. Bied het voedsel aan de functionerende kant aan ( links) 5. Alle vloeistoffen indikken met Nutilis Clear!! 6. Gebruik GEEN TUITbeker, WEL een gewone beker of beker met NEUSUITSPARING 7. Mevr. steeds recht positioneren bij ieder maaltijdgebeuren 8. Na iedere maaltijd nog 15' laten rechtzitten 9. Mevr. is volledig ADL-afhankelijk van derden - gelieve op regelmatige tijdstippen ingedikte vloeistoffen te laten drinken Advies communicatie: 1. Laat antwoorden met ja/ neen - aanwijzen - gebaren 2. Stel geen suggestieve vragen 3. Spreek in korte zinnen, benadruk trefwoorden, deel slechts 1 idee per keer mee - zet de belangrijkste woorden aan het einde 4. Verander niet te snel van onderwerp 5. Herhaal indien nodig Bespreking en besluit: Uw 9*-jarige patiënte, V. P. E., werd opgenomen op de dienst geriatrie. We weerhouden: 1/ Recent CVA met partiële afasie en slikstoornissen. Logopedische evaluatie toonde verslikken in vloeistoffen met risico op aspiratie. Bij testen met aqua nutilis verslikte patiënte zich niet, echter wel trage slikact. Aldus zijn ingedikte vloeistoffen geadviseerd, aangevuld met lepelbare voeding aan een rustig tempo. Bijzondere aandacht aan het mondtoilet is aangewezen. 2/ Deshydratatie, waarvoor intraveneuze vochttoediening. Ingedikte vloeistoffen in RVT te voorzien. 3/ Urineretentie: evt 's avonds sonderen zodat een globus met onrust zeker vermeden wordt. 4/ Dementie in gevorderd stadium. Gezien de vergevorderde dementie en de voorafbestaande wens van patiënte om ongeacht wat er gebeurde in Zaffelare te blijven, werd door de kinderen beslist bij patiënte geen PEG-sonde meer te plaatsen en te kiezen voor comforttherapie. Bijgevolg wordt alhier overgegaan tot een palliatief beleid, waarbij patiënte na logopedisch nazicht zo snel mogelijk naar het RVT terugkeerde. Pluridisciplinair zorgenplan bij ontslag : Medische zorgen : klinische opvolging hydratatietoestand Verpleegkundige zorgen : -hulp bij ADL -mondtoilet voor en na de maaltijd -evt 's avonds sonderen als urineretentie 53 Kiné- en of ergotherapie : zetel/bedgebonden Voeding : -vloeistoffen indikken -lepelbare voeding: shake 's morgens + 's avonds en gemixte voeding 's middags; rustig eettempo Sociale voorzieningen : ontslag terug naar RVT Met collegiale groeten, Dr. B. P., Assistent geriatrie. Prof. Dr. N. V. D. N., Geriater Prof. Dr. M. P., Geriater Dr. A. V., Geriater Dr. W. J., Internist – Geriater 54 Appendix 2: Goedkeuring Ethisch Comité 55 56 Appendix 3: Informed consent woonzorgcentra Geachte, Ik ben Céline Knockaert, masterstudente logopedische en audiologische wetenschappen: logopedie aan de Universiteit Gent. Dankzij mijn masterstudie krijg ik de kans om een masterproef te schrijven omtrent het onderwerp ‘Transmurale zorg voor ouderen met slikstoornissen: exploratief onderzoek’. Via een enquête evalueer ik de huidige informatie over slikstoornissen in de ontslagbrieven van ziekenhuizen en de wensen/behoeften hieromtrent. Deze elektronische enquête, die slechts maximaal 10 minuten tijd in beslag neemt, dient bij voorkeur door minimum drie van de volgende teamleden te worden ingevuld: - U, het directielid; - De zorgcoördinator; - De coördinerend arts; - De (hoofd)verpleegkundige/twee zorgkundigen; - De ergotherapeut; - De diëtist; - De logopedist(en); - De medewerker sociale dienst. Graag had ik op uw medewerking beroep gedaan, zodat het huidige ontslagbeleid in ziekenhuizen rond slikstoornissen in kaart gebracht kan worden en hopelijk beter kan afgestemd worden op de noden en behoeften van de logopedische zorg in woonzorgcentra. Indien u meer informatie wenst, kunt mij op onderstaande gegevens vrijblijvend contacteren. Als u wenst deel te nemen, nodig ik u vriendelijk uit om de onderstaande strook in te vullen. Vervolgens deze naargelang uw voorkeur aan mij terug te bezorgen en zo de medewerking van uw team te bevestigen. Hebt u echter geen interesse, verandert dit niets aan de relatie tot de onderzoekers of de instelling, maar gelieve mij hiervan op de hoogte te stellen. Wanneer respons uitblijft tegen uiterste datum 22/10/’13 tracht ik u telefonisch te contacteren om u verder toe te lichten. 57 Ik, mevrouw/de heer .............................................................................................. directielid van het woonzorgcentrum ..................................................................... te ........................................................................................................................... ben bereid om mijn team vrijwillig te laten deelnemen aan deze studie. Ik ben volledig op de hoogte gebracht van wat deze studie inhoudt en heb op al mijn vragen een bevredigend antwoord gekregen. Datum: Handtekening (gelezen en goedgekeurd): Alvast dank Vriendelijke groeten Céline Knockaert; Master logo UGent I.o.v. promotor Prof. Dr. N. Van Den Noortgate & copromotor mevr. A. Vandenbulcke Céline Knockaert Stationsstraat 152 8480 Eernegem [email protected] 0474/44.16.18 58 Appendix 4: Toestemming deelnemende woonzorgcentra (WZC) DEELNEMENDE WOONZORGCENTRA: WEST – VLAANDEREN 1. WZC Wackerbout – BREDENE 2. WZC Sint – Bernardus – DE PANNE 3. WZC Yserheem – DIKSMUIDE 59 4. WZC Sint – Anna – EERNEGEM 5. WZC Meunyckenhof – KOEKELARE 60 6. WZC Godtsvelde – KORTEMARK DEELNEMENDE WOONZORGCENTRA: OOST – VLAANDEREN 7. WZC De Pinte – DE PINTE 61 8. WZC Avondvrede – GENT 9. WZC Domino – GENT 10. WZC Sint – Jozef – GENT ( ZAFFELARE) 62 11. WZC het Lindeken – MERELBEKE 63 Appendix 5: Enquête Enquête: ‘Transmurale zorg voor ouderen met slikstoornissen: exploratief onderzoek’ Geachte, Bedankt voor uw engagement! De drieledige enquête bevat een vijftigtal vragen. Deze peilen naar de gegevens uit een ontslagbrief van gehospitaliseerde ouderen met een slikstoornis. Hierdoor hopen we concrete initiatieven te formuleren om het logopedisch ontslagbeleid van ziekenhuizen af te stemmen op de noden van woonzorgcentra. U kan hieraan bijdragen door deze anonieme enquête in te vullen voor 16/12/2013. Instructies: O = één mogelijkheid aanstippen = meerde mogelijkheden aanstippen * = verplicht te beantwoorden Deel 1: Personalia 1. Wat is uw geslacht? * O mannelijk O vrouwelijk 2. Wat is uw leeftijd? O <25 jaar O 25 – 45 jaar O 46 – 65 jaar 3. Wat is uw functie binnen het woonzorgcentrum? * O directielid/zorgcoördinator vragen 17 t.e.m. 39 vallen weg O coördinerend en raadgevend arts/huisarts vragen 40 en 41 vallen weg O diensthoofd/hoofdverpleegkundige O verpleegkundige O zorgkundige O ergotherapeut O diëtist O logopedist O medewerker sociale dienst vragen 17 t.e.m. 41 vallen weg 4. Wat is de bewonerscapaciteit van uw woonzorgcentrum (uitgezonderd serviceflats)? O <30 O 30 – 50 O 51 – 70 O 71 – 90 O 91 – 110 O > 110 5. Hoeveel uur per week bent u werkzaam in het woonzorgcentrum? * O < 3 uur O 3 – 10 uur O 11 – 20 uur O 21 – 30 uur O 31 – 40 uur O 41 – 50 uur O > 50 uur 6. Hoeveel jaar beroepservaring heeft u in de ouderenzorg? * O < 5 jaar O 6 – 10 jaar O 11 – 20 jaar O 21 – 30 jaar O 31 – 40 jaar O > 40 jaar 7. Heeft u een specifieke vorming* gevolgd i.v.m. de problematiek van slikstoornissen? * * in de vorm van een studiedag of in het kader van uw opleiding O ja O nee vraag 8 valt weg 8. Hoelang is het geleden dat u zo’n vormingsmoment heeft gehad? O < 1 jaar O 1 – 5 jaar O 6 – 20 jaar O > 20 jaar 64 Deel 2: Ontvangst en inhoud van een ontslagbrief 9. Via welk kanaal ontvangt u 10. Via welk kanaal wenst u informatie doorgaans informatie over een over een bewoner met een bewoner met een slikstoornis slikstoornis ontslagen uit een ontslagen uit een ziekenhuis? * ziekenhuis te ontvangen? * via de medische ontslagbrief via de medische ontslagbrief via de verpleegkundige via de verpleegkundige ontslagbrief ontslagbrief via de paramedische via de paramedische ontslagbrief ontslagbrief via een overlegmoment/ via een overlegmoment/ teamvergadering in het teamvergadering in het woonzorgcentrum woonzorgcentrum via een centraal/ via een centraal/ verantwoordelijk persoon van verantwoordelijk persoon van een afdeling in het een afdeling in het woonzorgcentrum woonzorgcentrum via telefonisch contact met het via telefonisch contact met het doorverwijzend ziekenhuis doorverwijzend ziekenhuis via contact met een via contact met een mantelzorger/de familie mantelzorger/de familie 11. Ontvangt u van elke bewoner, die ontslagen werd uit een ziekenhuis, een ontslagbrief ? * O ja O nee vragen 12 en 13 vallen weg 12. Welk soort ontslagbrief ontvangt u dan? * de medische ontslagbrief de verpleegkundige ontslagbrief de paramedische ontslagbrief (logopedisch, ergotherapeutisch en kinesitherapeutisch verslag) geen idee De volgende vragen polsen naar ‘de wenselijkheid’ of ‘belangrijkheid’ om sommige onderwerpen aan bod te laten komen in de ontslagbrief. U krijgt vervolgens deze antwoordmogelijkheden - 1 (niet essentieel, niet prioritair) - 2 (minder essentieel, minder prioritair) - 3 (neutraal) - 4 (eerder essentieel, eerder prioritair) - 5 (essentieel, prioritair) 13. Vormt de problematiek slikstoornissen een vast punt in een ontslagbrief? * O ja O nee O geen idee 14. Hoe wenselijk acht u het dat de problematiek slikstoornissen een vast punt vormt in een ontslagbrief? (1; niet essentieel, niet prioritair – 5; essentieel, prioritair) O1 O2 O3 O4 O5 65 66 15. Wordt er in een ontslagbrief een expliciet onderscheid gemaakt tussen voedingsproblemen en slikproblemen? * O ja O nee O geen idee vraag 16 valt weg 16. Hoe belangrijk vindt u het dat dit onderscheid expliciet gemaakt wordt in een ontslagbrief? (1; niet essentieel, niet prioritair – 5; essentieel, prioritair) O1 O2 O3 O4 O5 17. Welke onderwerpen omtrent de slikstoornis van de bewoner worden doorgaans vermeld in een ontslagbrief? * de anamnese (reden van opname, opname datum,...) de diagnostiek de resultaten van NKOonderzoek, radiologisch onderzoek,… het type dysfagie (oraal, faryngeaal, oesofageaal, presbydysfagie,...) de reeds gegeven behandeling/ compensatiestrategieën en de reactie hierop het dieetadvies geen idee 18. Welke onderwerpen omtrent de slikstoornis van de bewoner had u graag vermeld gezien in de ontslagbrief? * de anamnese (reden van opname, opname datum,...) de diagnostiek de resultaten van NKOonderzoek, radiologisch onderzoek,… het type dysfagie (oraal, faryngeaal, oesofageaal, presbydysfagie,...) de reeds gegeven behandeling/ compensatiestrategieën en de reactie hierop het dieetadvies geen idee De volgende vragen polsen naar ‘hoe vaak’ sommige onderwerpen aan bod komen in de ontslagbrief. U krijgt vervolgens deze antwoordmogelijkheden - altijd (>75 ) - vaak (51 - 75 ) - zelden (25 - 50 ) - nooit (<25 ) 19. Bent u op de hoogte dat bij bepaalde slikstoornissen, geen vocht- of voedingsinname mag gebeuren zonder supervisie van een logopedist of specifiek opgeleide verpleegkundige? * O ja O nee vragen 20 en 21 vallen weg 20. Hoe vaak heeft u dergelijke vermelding aangetroffen in een ontslagbrief van een bewoner waarbij die supervisie noodzakelijk is? * O altijd O vaak O zelden O nooit 21. Hoe belangrijk vindt u deze vermelding? (1; niet essentieel, niet prioritair – 5; essentieel, prioritair) O1 O2 O3 O4 O5 22. Hoe vaak wordt slikadvies op maat van een bewoner met een slikstoornis vermeld in een ontslagbrief? * O altijd O vaak O zelden O nooit 23. Hoe belangrijk vindt u deze vermelding? (1; niet essentieel, niet prioritair – 5; essentieel, prioritair) O1 O2 O3 O4 O5 24. Hoe vaak deelt men in een ontslagbrief mee hoe de medicatie kan toegediend worden bij een bewoner met een slikstoornis?* O altijd O vaak O zelden O nooit 25. Hoe belangrijk vindt u deze vermelding? (1; niet essentieel, niet prioritair – 5; essentieel, prioritair) O1 O2 O3 O4 O5 26. Hoe vaak deelt men in een ontslagbrief mee welke voedingsconsistentie (vloeibaar, ingedikt, halfvast, vast,…) kan aangeboden worden aan een bewoner met een slikstoornis?* O altijd O vaak O zelden O nooit 27. Hoe belangrijk vindt u deze vermelding? (1; niet essentieel, niet prioritair – 5; essentieel, prioritair) O1 O2 O3 O4 O5 28. Hoe vaak wordt in een ontslagbrief specifieke informatie over de training van mondmotoriek en sensibiliteit vermeld? * O altijd O vaak O zelden O nooit O geen idee 29. Hoe belangrijk vindt u deze vermelding? (1; niet essentieel, niet prioritair – 5; essentieel, prioritair) O1 O2 O3 O4 O5 30. Hoe vaak wordt in een ontslabrief specifieke informatie over compensatietechnieken (houding/voeding, bolusconsistentie, (bolusgrootte, smaak, temperatuur, wijze van aanbieding)) vermeld? * O altijd O vaak O zelden O nooit O geen idee 31. Hoe belangrijk vindt u deze vermelding? (1; niet essentieel, niet prioritair – 5; essentieel, prioritair) O1 O2 O3 O4 O5 67 68 32. Hoe vaak wordt in een ontslagbrief informatie over slikmanoeuvres vermeld? * O altijd O vaak O zelden O nooit O geen idee 33. Hoe belangrijk vindt u deze vermelding? (1; niet essentieel, niet prioritair – 5; essentieel, prioritair) O1 O2 O3 O4 O5 34. Hoe vaak wordt in een ontslagbrief informatie over mondtoilet vermeld? * O altijd O vaak O zelden O nooit O geen idee 35. Hoe belangrijk vindt u deze vermelding? (1; niet essentieel, niet prioritair – 5; essentieel, prioritair) O1 O2 O3 O4 O5 36. Hoe vaak wordt in een ontslabrief informatie over specifieke hulpmiddelen ( stootrand, handycup,…) vermeld? * O altijd O vaak O zelden O nooit O geen idee 37. Hoe belangrijk vindt u deze vermelding? (1; niet essentieel, niet prioritair – 5; essentieel, prioritair) O1 O2 O3 O4 O5 38. Hoe vaak wordt in een ontslagbrief informatie over dieetadvies vermeld? * O altijd O vaak O zelden O nooit O geen idee 39. Hoe belangrijk vindt u deze vermelding? (1; niet essentieel, niet prioritair – 5; essentieel, prioritair) O1 O2 O3 O4 O5 Deel 3: Nazorg op basis van een ontslagbrief 40. Bent u vòòr de eerste vocht- of 41. Hoe wenselijk is het voor u op de voedingsinname van een hoogte te zijn van de aanwezigheid bewoner reeds op de hoogte van van een slikstoornis vòòr de eerste het bestaan van een vocht- of voedingsinname van een slikstoornis?* bewoner? O ja (1; niet essentieel, niet prioritair – O nee 5; essentieel, prioritair) O1 O2 O3 O4 O5 42. Is er bij opname in het woonzorgcentrum een overlegmoment/teamvergadering waarbij de aanpak van een slikstoornis besproken wordt? * O ja O nee vraag 43 valt weg O geen idee vraag 43 valt weg 43. Wie neemt deel aan dit overlegmoment/teamvergadering? * een directielid/zorgcoördinator een coördinerend en raadgevend arts/huisarts een diensthoofd/ hoofdverpleegkundige een verpleegkundige een zorgkundige een ergotherapeut een diëtist een logopedist een medewerker van de sociale dienst 44. Hoe wenselijk is het om de aanpak van een slikstoornis te bespreken in een overlegmoment/teamvergadering ? (1; niet essentieel, niet prioritair – 5; essentieel, prioritair) O1 O2 O3 O4 O5 45. Beschikt u in het woonzorgcentrum over een kwaliteitshandboek/draaiboek, waarin een leidraad vermeld wordt voor de behandeling van een slikstoornis? * O ja O nee O geen idee 46. Wenst u over een dergelijke leidraad in het kwaliteitshandboek/ draaiboek te beschikken? (1; niet essentieel, niet prioritair – 5; essentieel, prioritair) O1 O2 O3 O4 O5 69 47. Wordt elke bewoner, met de melding van een slikstoornis behandeld door een logopedist? * O ja vragen 48 en 49 vallen weg O nee O geen idee vraag 48 valt weg 48. Waarom is er geen logopedische begeleiding? er is geen bedreiging van de nutritionele toestand bewoner en/of familie staat er weigerachtig tegenover ethische redenen onvoldoende financiële middelen logistieke redenen (bijvoorbeeld: er is geen logopedist aanwezig) andere, nl. ... geen idee 49. Wie begeleidt/behandelt de slikstoornis van de bewoner dan?* diensthoofd/ hoofdverpleegkundige verpleegkundige zorgkundige ergotherapeut diëtist andere, nl. ... geen idee 50. Indien een slikstoornis vermeld wordt in een ontslagbrief, wordt de bewoner/familie van de bewoner hiervan op de hoogte gesteld? * O ja O nee O geen idee 51. Wenst u dat de bewoner/familie van de bewoner hierover op de hoogte wordt gesteld? O ja O nee Vrijblijvende open vragen 52. Zijn er nog andere suggesties met het oog op een goed logopedisch beleid in uw woonzorgcentra die te maken hebben met informatiedoorstroming vanuit andere instellingen? O 53. Wat ervaart u als positieve punten in uw voorziening omtrent het huidig logopedisch ontslagbeleid? O 70 Hartelijk dank voor uw medewerking! Uiteraard wordt het resultaat van dit onderzoek na afloop als masterproef aan het woonzorgcentrum bezorgd, waar u tewerkgesteld bent. Opmerking Deze enquête wordt elektronisch ingevuld via een link naar de site: www.enquêtemaken.be. Met als gevolg dat de vragen automatisch wegvallen wanneer het antwoord wordt aangeklikt. 71 Appendix 6: Informed consent personeelsleden Geachte, Ik ben Céline Knockaert, masterstudente logopedische en audiologische wetenschappen: logopedie aan de Universiteit Gent. U bent reeds op de hoogte gesteld van de medewerking van uw woonzorgcentrum aan mijn masterproef met als titel: ‘Transmurale zorg voor ouderen met slikstoornissen: exploratief onderzoek.’ Via een enquête zal ik de huidige informatie omtrent slikstoornissen in de ontslagbrief van ziekenhuizen evalueren. Er wordt navraag gedaan naar de wensen/behoeften i.v.m. de te ontvangen informatie. Graag had ik u uitgenodigd om de enquête in te vullen door op onderstaande link te klikken. Voordat u de enquête invult, worden er enkele formaliteiten meegedeeld waar u van op de hoogte dient te zijn en waar u zich mee akkoord verklaart bij het invullen van de enquête. Het invullen van de enquête geldt als deelname aan de studie. Uw medewerking vindt op geheel vrijwillige basis plaats, maar u kunt ook weigeren. Uw weigering zal geen invloed hebben op uw relatie met de onderzoekers of instelling. Deze studie biedt u en uw woonzorgcentrum geen rechtstreeks persoonlijk voordeel, maar brengt geen kosten met zich mee. De experimentenwet van 07/05/2004 verplicht ons om deelnemers aan wetenschappelijke projecten te verzekeren voor de deelname. Hoe klein hier het risico mag zijn. Uw persoonlijke gegevens die tijdens deze studie worden verzameld, worden geanonimiseerd (hierbij is er totaal geen terugkoppeling meer mogelijk naar uw persoonlijke antwoorden). De identiteiten en antwoorden worden vertrouwelijk behandeld. Als de resultaten van de studie worden gepubliceerd, zullen uw identiteit en gegevens vertrouwelijke informatie blijven. Tot slot, meld ik u dat de onafhankelijke Commissie voor Medische Ethiek verbonden aan het UZ Gent deze studie heeft goedgekeurd. 72 Als u vragen of aanvullende informatie wenst over de studie of over uw rechten, kunt u in de loop van de studie op elk ogenblik contact opnemen met de studente op volgend telefoonnummer: 0474/44.16.18 en e-mailadres: [email protected]. Indien u dit wenst kunt u ook contact opnemen met de verantwoordelijke promotor, Prof. Dr. N. Van Den Noortgate op volgend e-mailadres: [email protected]. Hieronder vindt u de link om de enquête in te vullen, deze staat open van 25/11/2013 tot 15/02/2013. Enquête A: http://www.enquetemaken.be/toonenquete.php?id=163856 Enquête B http://www.enquetemaken.be/toonenquete.php?id=162263 Indien u tegen 09/12/2013 de enquête niet hebt ingevuld, stuur ik u alvast een reminder. Vriendelijk bedankt voor uw engagement! Vriendelijke groeten Céline Knockaert Master logo Ugent I.o.v. promotor Prof. Dr. N. Van Den Noortgate & copromotor mevr. A. Vandenbulcke 73
© Copyright 2025 ExpyDoc