Berthold 1200 – Paul Koeck (1979)

Berthold 1200 – Paul Koeck (1979)
Maurice Hervé, de hoofdfiguur van dit op werkelijke feiten gebaseerde boek, is een 43-jarige
officier die getrouwd is met de vroegere ‘Miss Verviers’. Hij is gespecialiseerd in ‘atomische
en chemische oorlogvoering’. Op een dag komt hij tot een wel erg vreemde vaststelling.
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
Ik belde naar mijn kazerne in Glons. Ik wilde de korpsoverste persoonlijk spreken, ik zei dat
het dringend en vertrouwelijk was.
‘Kan iemand me na de diensturen een radiometer brengen?’, vroeg ik hem.
Dat kon, de kolonel vroeg niet eens waarom.
Hij vroeg: ‘Hoe is het met je GEZONDHEID?’
Daar dacht ik niet eens meer aan, goed dus, ik leefde.
Om zeventien uur vijfenvijftig werd me een militair meetapparaat bezorgd, een DOM 410.
Het was een oorlogstuig, geblindeerd, het reageerde slechts langzaam en zeer rudimentair
en dan nog uitsluitend op gammastralen.
‘Wat staat er ons nog meer te wachten?’, zuchtte Yvette.
Haar grimas scheen mij de schuld te geven.
‘Gewoon een controle’, zei ik.
‘Er is waarschijnlijk niets aan de hand.’
Dat was geen gratuite geruststelling.
Ik wachtte de avond af, ik wilde niet te zeer de aandacht van de buren trekken, ze zouden
mijn onderzoek in verband kunnen brengen met de vissterfte van enkele dagen voordien, het
zou hen misschien onnodig ongerust maken. Ik verzorgde de kippen.
Yvette reageerde panisch op spinnen.
Ik kwam bij de Maas om drieëntwintig uur. Op de Quai du Hallage waren nog een paar
ramen verlicht, ik zag nergens een beweging. Ik bukte mij en hield de DOM 410 een dertig
centimeter boven het water. Het apparaat reageerde niet. Ik wandelde een eindje langs de
oever, ik probeerde het opnieuw. Nog altijd zonder resultaat. Wel viel het mij op dat het
flitslampje lichtjes opgloeide wanneer ik weer overeind kwam. Met de DOM 410 konden ook
‘s nachts metingen verricht worden door die flitslampjes in een kader, men beschikte dan niet
over exacte cijfers, maar uit het flitsen en knetteren kon men min of meer de intensiteit van
de radioactieve bron afleiden.
Ik begreep dat lichte opgloeien van het flitslampje niet zo best; tien tot twintig centimeter
boven het water gaf het geen kik, een halve meter erboven flitste het lui.
Dat is jammer, dacht ik.
‘Het apparaat is defect.’
‘Nu weet ik in feite nog niets.’
Even dacht ik zelfs: misschien stopten ze mij opzettelijk een defect apparaat in de handen
Ik wandelde naar huis. Ik bleef echter over het verschijnsel nadenken, op twintig centimeter
afstand niet, op vijftig centimeter wel.
‘Telkens als ik me oprichtte.’
‘Telkens ter hoogte van mijn knieën.’
Ik hield het apparaat voor mijn knieën, het knetterde en flitste. Ik legde mijn linkerhand
onder het apparaat, het knetterde en flitste, driftig. Ik stond even geparalyseerd, ik had een
black-out, echt, angstaanjagend, het was me nooit eerder overkomen, ik kwam in feite terug
tot de realiteit doordat de DOM 410 bleef knetteren.
Ik rende naar huis. Ik hoopte dat het apparaat toch defect was. Ik sloot de gordijnen, dat
deed ik veel te overhaast, ik stootte een sier-vaas om. Yvette en de kinderen zaten in de
keuken, ik hoorde de radio of de televisie. Yvette kwam kijken.
‘Wat doe je?’, vroeg ze.
Ze zag de vaas liggen.
‘Geef je handen’, zei ik.
Ze wilde iets zeggen, maar ik duwde haar in de richting van de tafel.
‘Au!’ klaagde ze.
55
60
65
70
75
80
85
90
95
100
105
De DOM 410 knetterde. Yvette trok haar handen verschrikt terug. Het knetteren hield op.
Ze keek me vragend aan.
Ik riep mijn kinderen. Mijn dochter vond het spannend, maar mijn zoon had weer dat
eeuwig geringschattend grijnsje op zijn gezicht, zelfs nadat het apparaat aantoonde dat ook
zijn handen sterk radioactief waren.
Ik kleedde me uit. Ik vroeg Yvette het apparaat langs mijn lichaam te laten glijden op vijf
centimeter van de huid. Ze durfde de radiometer aanvankelijk nauwelijks aan te raken, maar
ze merkte mijn ongeduld. De DOM 410 registreerde radioactiviteit aan mijn voeten, knieën,
liezen, ellebogen, oksels en hals, en dat klopte met wat ik bij het leger had geleerd; het
radioactieve stof concentreerde zich vooral in de huidplooien.
‘Kleed je uit’, zei ik tegen Yvette.
Ze gehoorzaamde zonder een opmerking. Ze hield haar beha en slipje aan omdat de
kinderen er waren. De DOM 410 reageerde nauwelijks, slechts een paar impulsen bij de
hals.
Het leek me een mysterie. Mijn dochter en Yvette keken me aan terwijl ik hardop nadacht,
mijn zoon bladerde verveeld in een modetijdschrift, ik mepte het hem uit de handen.
‘Hé!’ deed hij.
‘Idioot!’ riep ik.
Yvette kleedde zich aarzelend aan, ze wist niet of het al mocht.
‘Ik ben een hele dag thuis geweest’, zei ik tegen haar.
‘Jij ook.’
‘Hoe is het dan mogelijk dat ik besmet ben en jij niet?’
Ik ging peinzend in een fauteuil zitten.
De kinderen liepen terug naar de keuken. Yvette treuzelde bij de deur.
‘Kaart je mee?’, vroeg ze.
Ze keek me bezorgd aan. Ze wilden een spelletje spelen waarvoor ze met vier moesten
zijn. Ik wist niet wat ik hoorde, ik wilde roepen, tieren, schelden. Ik schudde alleen grijnzend
het hoofd.
‘Begrijp je ‘t dan niet?’, vroeg ik.
‘Neen’, zei ze.
Dat ontwapende mij.
Ik bleef in de salon. Bij hen alleen de handen, bij mij het hele lichaam, ik begreep het niet.
Ik hield het apparaat zelfs boven de sofa waarin ik ‘s middags een dutje had gedaan. Ik
dacht aan de tuin.
Ik verzorgde de kippen, dacht ik.
Yvette kwam misschien niet in de tuin.
Ik liep door de keuken. Ze zaten met drie te konkelfoezen.
‘Trek een trui aan’, riep Yvette nog.
Ik onderzocht het kippenhok en de rest van de tuin, zonder resultaat. Mijn zoon zat met zijn
rug naar de achterdeur, hij had me dus niet zien aankomen.
Hij zei: ‘Dat is immers weer zo’n idee-fixe van hem.’
‘Betweter!’, riep ik.
‘Nietsnut!’
Ik raakte over mijn toeren, mijn hart klopte te snel, ik trachtte mijn adem weer onder
controle te krijgen.
‘Dit apparaat liegt nooit’, zei ik.
Ik hijgde nog een beetje.
‘Het telt het aantal projectieltjes dat per minuut door de meter wordt geschoten,
radioactieve projectieltjes, kogeltjes die kleiner zijn dan atomen, maar ongenadig.
Onzichtbaar, ze verplaatsen zich honderdduizend keer sneller dan een geweerkogel.’
Ik zou aan de lippen van mijn vader gehangen hebben.
Mijn zoon speelde met zijn glas.
Yvette trok het glas uit zijn hand.
‘We zijn allemaal moe’, zei ze.
‘We gaan slapen.’
110
115
120
125
130
135
140
145
150
155
160
Ze plaatste de koppen, borden en glazen in de gootsteen, draaide het kraantje open.
‘Heb je vanmorgen een bad genomen?’, vroeg ik.
‘Neen’, zei Yvette.
Ze had gewoon haar gezicht gewassen, en haar handen, en haar tanden gepoetst.
‘Ik ook’, zei mijn dochter.
We bekeken elkaar, we dachten met drie hetzelfde. Ik rende de trap op. Ik liet het bad
volstromen. Yvette en mijn dochter kwamen naast mij staan, mijn zoon ging tegen een
deurstijl leunen. Ik hield de DOM 410 op tien centimeter van het tot rust gekomen
wateroppervlak.
Het apparaat begon wild te knetteren.
Niet het water van de Maas was radioactief, maar wel het water dat uit mijn kraantjes
stroomde.
‘Het is toch niet levensgevaarlijk?’, vroeg Yvette.
Ik wist het niet. De DOM 410 mat te onnauwkeurig. Ik kon alleen met zekerheid zeggen dat
het water veel radioactiever was dan de meeteenheid die bij het apparaat zat. En dat was
een verontrustende aanduiding.
De DOM 410 bleek dus helemaal niet defect.
‘Kijk maar uit’, zei mijn zoon tegen Yvette.
Hij zei het grinnikend.
‘Je mag vannacht niet bij papa slapen. Anders ben je ook besmet.’
Ik zette een stap in zijn richting. Hij maakte zich uit de voeten.
‘Mag er nu niet eens even gelachen worden?’ mopperde hij nog.
‘Wat een geluk dat we de laatste maanden niet meer van dat water gedronken hebben’,
dacht ik hardop.
‘En madame Motte dan?’, vroeg Yvette.
‘Die bleef het water gebruiken om te koken’.
En de buren, en de zevenduizend inwoners van Visé. Ik vroeg me af wat ik kon doen.
‘Ik kan naar dokter Leclerf bellen’, zei ik.
‘Het is bijna halftwee’, zei Yvette. ‘Iedereen slaapt.’
‘Ze hebben dat water nu al gedurende maanden gedronken. Die ene morgen zal het
verschil niet maken.’
Ik kon de slaap niet vatten. Yvette ademde rustig, ze bewoog een hele nacht niet.
Om zeven uur kroop ik voorzichtig uit bed.
De volgende dag neemt Maurice Hervé contact op met dokter Leclerf, de inspecteur van
volksgezondheid in Luik, maar die blijkt met vakantie te zijn. Hij belt dan met het laboratorium
van het Ministerie van Volksgezondheid. Daar wordt hij afgescheept: het gaat allicht om een
onschuldige, natuurlijke vorm van radioactiviteit. Hij weet echter te veel over deze materie
om zich zomaar te laten doen.
Met een waterstaal rijdt Maurice naar de Universiteit van Luik. Daar stelt professor
Lagasse met een beter toestel, een Berthold 1200, vast dat het drinkwater inderdaad
gevaarlijk radioactief is. De burgemeester wordt meteen officieel op de hoogte gebracht.
Niet alle burgers van Visé blijken evenwel geïnformeerd te zijn over het gevaar. Bovendien
heeft men enkel gevraagd niet te veel water te gebruiken omdat er zogenaamd
waterschaarste is.
Wanneer Maurice de volgende dag naar de winkel gaat, blijkt ook nog dat er niets over de
besmetting van het drinkwater in de krant staat. De meeste klanten zijn bijgevolg niet erg
geneigd hem te geloven. Als hij thuiskomt, is doctor Lagasse daar, zoals ze hadden
afgesproken.
‘Je hebt mijn Berthold 1200 toch nog?’
Hij had een tweede meegebracht, hij wilde zich persoonlijk komen vergewissen. Dat vond
ik erg plichtsbewust, doctor Lagasse was een man naar mijn hart, mijn intuïtie bedroog me
zelden.
‘Hij rijdt met een Volvo’, zei Yvette.
165
170
175
180
185
190
195
200
205
210
215
‘Zoals monsieur Burat.’
Dat was niet helemaal zo, de doctor had geen sportmodel gekocht. En dan was er nog een
verschil: de doctor kon best een grote wagen gebruiken, met vier kinderen.
Ik toonde hem de vijf kranen in het huis, hij begon in de badkamer. Ik was er niet overal bij.
De telefoon rinkelde haast onafgebroken.
‘Is het inderdaad zo erg?’, vroeg men.
‘Wil je het water bij mij ook eens komen onderzoeken?’
Yvette vergezelde de doctor naar de kelder, naar de keuken, naar het kraantje in de tuin,
hij noteerde de resultaten in een boekje. Een halfuur later herhaalde hij de operatie nog
eens. Het radioactiviteits-gehalte bleek nogal wisselvallig, de Berthold 1200 mat tussen de
zestig en negentig impulsies per minuut, beduidend minder dan de dag voordien, maar toch
nog altijd twee- tot driemaal meer dan het normale.
‘Ze hebben er nu water van het stuwmeer mee vermengd’, zei ik.
Doctor Lagasse knikte.
‘Het hangt vanzelfsprekend van de aard van de radioactieve bron af’, zei hij.
‘Maar het zou wel eens zo kunnen zijn dat het radioactief gehalte van dit water dertig tot
zestig keer de Maximaal Toegelaten Concentratie overtreft.’
Daar wist ik nog niet zoveel van af, dat waren wettelijke bepalingen om de burgers te
beschermen, daar had ik in het leger niet mee te maken gekregen.
‘Meer dan de Maximaal Toegelaten Concentratie mag nooit zonder zijn instemming op de
verbruiker worden losgelaten’, zei doctor Lagasse.
Ik mocht de Berthold 1200 nog een tijdje houden.
Ik ging naar madame Motte.
‘Dankzij jou is dit allemaal op gang gekomen’, zei ik. ‘Zonder jou hadden de inwoners van
Visé dat gevaarlijke goedje waarschijnlijk nog maanden gedronken’.
‘Och’, zei ze.
Ze glimlachte een beetje fier, een beetje verlegen tegen de klant die enkele vishaken
vergeleek.
Ze liet water in de gootsteen stromen, een badkamer had ze nog niet laten installeren. De
Berthold 1200 registreerde vijfenzeventig impulsies per minuut.
‘Jammer dat ik twee jaar geleden mijn welput liet dichtwerpen’, zei madame Motte.
‘Visé’, zei de nieuwslezer. ‘In Visé werd gisteravond het gebruik van leidingwater
afgeraden. Het water zou sporen van radioactiviteit hebben vertoond. Na een onderzoek
door het Malvoz Instituut voor Hygiëne te Luik is gebleken dat het om een loos alarm ging.
De beperkende maatregelen zijn opgeheven.’
De Berthold 1200 knetterde in mijn hand.
Ik wees op het apparaat, sprakeloos. Madame Motte haalde de schouders op.
‘Zo’n instituut zal het toch wel weten’, zei ze. ‘En als ze het op de radio zeggen ...’
Ik bladerde nerveus in de telefoongids, ik vond het privé-nummer van de burgemeester.
‘Ik had een telefoon van u verwacht’, zei de burgemeester. Hij was zeer zakelijk.
‘Dit zijn de feiten’, zei hij. ‘Er werden officiële analyses verricht. Het gemeentepersoneel
nam op diverse plaatsen stalen van het water, onder andere op de Quai du Hallage, bij
monsieur Burat. Die stalen werden naar het Malvoz Instituut gebracht. De gemeente heeft
een contract met dat instituut. Professor Bogaerts had de leiding over het onderzoek. De
bekwaamheid van professor Bogaerts is buiten kijf, professor Bogaerts is directeur van het
radiobiologisch laboratorium van de Universiteit van Luik. De bevindingen van het instituut
werden mij om achttien uur dertig overhandigd. Het water bleek zo goed als vrij van
radioactiviteit, er drong zich geen enkele beperking van het gebruik van het leidingwater op.’
Hij las een briefje af.
‘Nam professor Bogaerts contact op met doctor Lagasse?’, vroeg ik.
Dat wist de burgemeester niet.
‘Professor Bogaerts is niet verplicht dat te doen’, zei hij. ‘De professor is zelf competent
genoeg.’
Ik proefde na-ijver tussen professoren, gekwetste ijdelheid die dreigde te worden
uitgevochten op de rug van de bevolking.
220
225
230
235
240
245
250
255
260
‘Het Malvoz Instituut is niet geëquipeerd om water radiologisch te onderzoeken’, zei ik.
‘In België zijn slechts twee laboratoria bevoegd om dit water opnieuw drinkbaar te
verklaren. Mol en Brussel.’
De burgemeester wilde daar niet over redetwisten, hij had daar geen verstand van, hij was
gedekt door een wetenschappelijk rapport.
‘Meneer de burgemeester’, zei ik. ‘Ik wil aannemen dat u die beslissing geheel te goeder
trouw hebt genomen, dat u de wetenschappelijke autoriteit van professor Bogaerts
blindelings aanvaardt. Maar ik ben ook een specialist.’
‘Officier.’
‘En ik weet dat zowel u als de professor ongelijk hebben. Ik zal dat ook aantonen.’
‘Dat zou ik maar niet doen’, zei de burgemeester.
Ik moest opnieuw van het begin af starten.
Maar niet vandaag, dacht ik.
Ik wilde mijn lichaam de tijd gunnen de emoties, de spanningen van de laatste dagen te
verwerken, ik wilde me niet laten meeslepen door de gebeurtenissen, ik wilde een overzicht
bewaren.
Misschien wordt het toch een loopgravenoorlog, dacht ik.
Ik moet mijn krachten dus doseren.
Ik had pas maandag een afspraak met doctor Lagasse.
Zo vond ik het vreemd dat eensklaps de radio en de televisie werden ingeschakeld om het
land mee te delen dat Visé een loos alarm had gekend, terwijl de waarschuwing zelf zo
discreet werd gegeven dat de helft van de inwoners van de stad niet eens op de hoogte was.
Ik kom er wel achter, dacht ik.
Het was halftien.
Ik wilde naar bed.
Er werd gebeld.
‘Dat zal wel weer voor mij zijn’, zuchtte ik.
Er stond een politieagent voor de deur.
‘Monsieur Hervé?’, vroeg hij.
Ik schatte hem hooguit vierentwintig. Hij was alleen.
‘Ik kreeg de opdracht voor uw deur te komen postvatten’, zei hij. ‘U mag voorlopig uw huis
niet verlaten.’
Ik schoot in de lach. Hij werd erg onzeker.
‘De enige die mij een vrijheidsbeperking kan opleggen, is de procureur des konings’, zei ik.
‘Ik kan geen gevolg geven aan de willekeurige beslissing van god weet wie.’
Hij trachtte zich manhaftig voor te doen.
‘Is dat uw antwoord?’, vroeg hij.
Ik sloot de deur. Ik deed het licht in de woonkamer uit en hield de agent in het oog van
achter het gordijn. Hij was in radiotelefonisch contact met de politiepost. De burgemeester
stond aan het hoofd van de politie, ik vond dit een amateuristische beslissing.
‘Waarom deed je het licht uit?’, vroeg Yvette.
‘Stil’, zei ik. ‘Ze wilden me huisarrest opleggen’.
Yvette, mijn zoon en mijn dochter kwamen ook door het venster gluren.
‘Wat spook jij toch allemaal uit?’, vroeg Yvette.
Maurice Hervé zet de strijd verder, maar botst op steeds meer weerstand …