Download - Ars Aequi

Opmaak Katern 75
21-02-2005
10:33
Pagina 3864
Rechtsfilosofie en rechtstheorie
Rechtsfilosofie en
rechtstheorie
Prof.mr. A. Soeteman
Rediscovering Fuller*
Lon L. Fuller (1902-1978), hoogleraar aan de
Harvard Law School, was één van de grote Amerikaanse juristen van deze eeuw. Bij het algemeen
juridische publiek is hij waarschijnlijk het meest
bekend door een tweetal beroemde cases die hij
verzonnen heeft: de zaak van de ‘Grudge Informer’ en de zaak van de ‘Speluncean Explorers’.
In de eerste zaak (in 1969 in Ars Aequi gepubliceerd onder de titel ‘De rancuneuze aanbrenger’,
p. 61 e.v.) ging het over een mensenrechten
schendende dictatuur, die na een aantal jaren opgevolgd is door een fatsoenlijk regime. De nieuwe regering staat voor de vraag hoe men moet
optreden tegen mensen die ten tijde van de dictatuur anderen voor allerlei kleinigheden aangebracht hebben in de wetenschap dat die daarop
de doodstraf konden krijgen. Fuller voert vijf
raadsadviseurs op die de minister van Justitie
van onderling verschillende adviezen voorzien.
In het tweede geval gaat het om vijf grotonderzoekers die door een aardverschuiving vast komen te zitten. Contact met de buitenwereld leert
hen dat het nog een aantal dagen duurt voor ze
gered kunnen worden en dat ze dat niet kunnen
overleven, behalve als ze een van hen opeten. De
vier overlevenden worden vervolgd en veroordeeld voor moord. Vijf rechters in hoger beroep
verdedigen verschillende mogelijke standpunten.
Dit zijn prachtige casus, maar voor het overige wordt Fuller ten onrechte nauwelijks meer gelezen of op waarde geschat, staat herhaaldelijk
in het boek dat ik hier wil aankondigen: Willem
J. Witteveen en Wibren van den Burg (eds.), Rediscovering Fuller, Amsterdam 1999. Hoe komt
dat?
Eén van de redenen kan zijn dat Fuller in zijn
vroegere werk het positivisme aanviel, maar toen
nog zonder rekening te kunnen houden met de
nuanceringen die Hart in dat positivisme aan zou
brengen: zijn aanval was al spoedig gedateerd.
Toen Hart begon te publiceren trof hij in Fuller
een geduchte tegenstander: het Hart-Fuller debat
*
Zie ook hierover de bijdrage van prof.mr. B.P. Sloot
hierna.
3864
KATERN 75
staat bekend als een van de centrale rechtsfilosofische debatten uit de 20e eeuw, alhoewel het
achteraf wellicht vooral als dialoog tussen doven
gekarakteriseerd moet worden (p. 29). Veel
rechtsfilosofen menen dat Fuller dit debat verloren heeft.
Dit debat met Hart ging met name over de relatie tussen recht en moraal. Hart verdedigde de
positivistische scheidingshypothese: er is een onderscheid tussen recht en moraal, tussen ‘law as
it is’ en ‘law as it ought to be’. Fuller was het
hiermee oneens. Recht is zijns inziens resultaat
van een menselijke activiteit en bij dergelijke activiteiten lopen altijd het ‘zijn’ en het ‘horen te
zijn’ van het beoogde resultaat door elkaar. Bij
recht, schreef hij in The Morality of Law, gaat
het om het onderwerpen van menselijk gedrag
aan regels. Wil dat lukken dan moet in ieder geval aan een aantal minimale voorwaarden voldaan worden, zoals dat de regels gepubliceerd
moeten worden, geen terugwerkende kracht hebben, niet onbegrijpelijk of inconsequent zijn, en
dergelijke, Fuller kwalificeerde deze voorwaarden als de ‘interne moraal van het recht’. Daarnaast bestond dan een externe moraal, die de
meer concrete doelen betrof die met de regels nagestreefd werden, zoals bescherming van zwakke
contractspartijen of het tegengaan van monopolies.
Dit onderdeel van Fullers opvattingen is op
twee manieren onder schot genomen. In de eerste plaats wordt betwijfeld of de noodzakelijke
voorwaarden voor recht wel als moraal gekwalificeerd kunnen worden. Op een dergelijke manier kun je ook van de moraal van vergiftigen
spreken, merkte Hart sarcastisch op. In de tweede plaats legde Fuller een verband tussen het nakomen van de interne moraal en een verdedigbare externe moraal. Oftewel: grof onrechtvaardig recht, zoals Nazierecht, zou zich niet met het
respecteren van de interne moraal verdragen.
Maar ook de noodzakelijkheid van dit verband
is door Hart in twijfel getrokken.
De conclusie dat Fuller het debat verloren
heeft is echter te haastig. Wat hij zei was niet zulke evidente onzin als velen in navolging van Hart
denken, bovendien heeft hij in het debat veel
meer gezegd en als we zijn werk in breder perspectief zien dan geldt al helemaal dat het tijd
wordt voor grondige (her)lezing van dat werk.
Dat is de boodschap die de laatste tijd vanuit Tilburg de wereld ingezonden wordt en nu dus neergelegd is in het hier aangekondigde boek, waarin auteurs uit verschillende delen van de wereld
Opmaak Katern 75
21-02-2005
10:33
Pagina 3865
Rechtssociologie
(maar vooral uit de VS en Nederland) hun reactie op Fuller geven. Dat (her)lezen van Fuller is
overigens evenmin als het lezen van dit boek onaangenaam werk: hij was een literair begaafd jurist.
Het grootste bezwaar dat Fuller tegen het positivisme had was waarschijnlijk dat het zo verschrikkelijk oninteressant is en dat het alle vragen waar het in de rechtspraktijk echt om gaat
laat liggen. Die vragen betreffen niet alleen de interpretatie van wetten (altijd, volgens Fuller,
conform hun doel), maar ook bijvoorbeeld de
kunst van het maken van wetten, de voorwaarden van werkbaar recht en een werkbare sociale
samenleving, de wederkerige relaties tussen regelgevers en rechtssubjecten, tot aan de verantwoordelijkheid voor advocaten (waarover David
Luban in dit boek een interessant artikel schrijft)
aan toe. Hierin moet men Tilburg bijvallen: er is
een hoop dat veel interessanter en belangrijker is
dan het gelijk dat positivisten misschien hebben.
Rechtssociologie
Prof.mr. B.P. Sloot
Lon L. Fuller’s eunomics*
De Amerikaanse rechtsgeleerde Lon Fuller
(1902-1978) is een van de meest inspirerende juristen van deze tijd, schrijft Willem Witteveen in
de eerste regels van zijn inleiding tot de bijna 500
pagina’s omvattende studie Rediscovering Fuller.
Essays on Implicit Law and Institutional Design,
(eds. Willem J. Witteveen en Wibren van der
Burg, Amsterdam University Press, 1999). Daarmee zegt hij niets te veel, maar zijn opmerking
dat Fullers werk tegelijkertijd niet de aandacht
krijgt die het verdient geldt evenzeer. Toegegeven, bij juridische studenten waar ook ter wereld
(ook in Nederland?) is zijn naam bekend door
The Case of the Speluncean Explorers, een fictieve rechtszaak waarbij vier ingesloten, uitgehongerde maar later bevrijde speloncologen moord
ten laste wordt gelegd omdat ze om te overleven,
na loting, een collega hadden verorberd. Aan de
hand van deze kwestie worden op ongewoon
smaakvolle wijze wezenlijke vragen over het
*
Zie ook hierover de bijdrage van prof. mr. A. Soeteman
hiervoor.
recht aan de orde gesteld. Verder verbinden de
meeste rechtsfilosofen zijn naam aan het debat
dat hij voerde met Hart over de relatie tussen
recht en moraal (zie hierover de bijdrage Rechtsfilosofie in dit Katern) maar daarmee houdt het
dan meestal op. Het belang van Fullers werk
gaat echter veel verder. Rediscovering Fuller laat
zien dat kennisname van zijn werk voor de gehele rechtswetenschap, dus ook voor de rechtssociologie, van meer dan louter historische betekenis is (terzijde zij opgemerkt dat eerstejaars
rechtenstudenten in de Verenigde Staten Fuller
vooral zullen kennen van diens beroemde ‘casebook’ Basic Contract Law (Fuller en Eisenberg,
West Publishing Co., 6th. ed. 1996).
De rechtssocioloog Philip Selznick, zelf een
van de belangrijkste hedendaagse rechtsgeleerden, voorzag de studie met een voorwoord. Het
is verleidelijk om dit voorwoord in zijn geheel
weer te geven omdat Selznick erin slaagt in het
bestek van slechts twee pagina’s de pragmatische
(of naturalistische) grondslag van Fullers zienswijze op het recht, die ook de zijne is weer te geven. Ik beperk me tot het volgende, wat langer
citaat.
‘A basic principle of naturalism in ethics is that ideals
arise from – and are sustainend by – the problem-solving experience of individuals and groups. Ideals of
trust, fairness, equity, and love: of rationality, objectivity, and self-discipline; of creativity and learning; of
courage, commitment, and integrity - all are to be understood as summoned by the urgencies and governed
by the requisites of practical life (…). (I)deals are corruptible as well as latent. Their realization depends on
favorable circumstances. Furthermore, as circumstances change, so must our understanding of what
fairness requires, or what fidelity to law entails. Fuller’s
perspective was diagnostic, empirical, and philosophical as well. This led him to a keen awareness of variation in social experience. There are and must be different kinds of authority, rationality, consent, subordination, and coercion: different ways of doing justice: an
array of distinctive practices and institutions. These varieties – of kind and degree – should be studied empirical, with concern for how they affect personal and institutional well-being. It is not enough to make analytical distinctions between, say law and morality or law
and custom. We must also understand how they are
connected in social experience.’
Een perspectief dat tegelijkertijd diagnostisch,
empirisch en filosofisch is! Dat klinkt uitnodigend maar ook enigszins dreigend: je terugtrekken in een comfortabel specialisme is er voor een
rechtsgeleerde niet bij. Het is niet gering wat Fuller van juristen verlangt. Juristen hebben in de
KATERN 75
3865