Concept nieuw waterveiligheidsbeleid Inhoud

Concept nieuw waterveiligheidsbeleid
Versie 4 maart 2014
document van DPV, met inbreng van de gebiedsgerichte deelprogramma’s en nieuwbouw en herstructurering
Inhoud
1.
2.
3.
4.
Leeswijzer.............................................................................................................................................. 2
Nederland duurzaam veilig tegen overstromingen .............................................................................. 2
Meer inzicht in de oorzaken en gevolgen van overstromingen............................................................ 4
Doelen en uitgangspunten voor het nieuwe waterveiligheidsbeleid ................................................... 6
4.1
Veiligheid voor iedereen ............................................................................................................... 6
4.2
Zoveel mogelijk voorkomen van slachtoffers en schade .............................................................. 7
4.3
Beschermen van vitale en kwetsbare functies ............................................................................. 7
5. Van de uitgangspunten naar afgeleide eisen aan waterkeringen ........................................................ 7
6. Slimmer combineren met ruimtelijke inrichting en rampenbeheersing .............................................. 9
7. Uitwerking van het beleid in gebieden ............................................................................................... 11
7.1
Rivierengebied ............................................................................................................................ 11
7.2
Rijnmond-Drechtsteden .............................................................................................................. 14
7.3
IJsselmeergebied ......................................................................................................................... 15
7.4
Zuidwestelijke Delta .................................................................................................................... 17
7.5
Kust ............................................................................................................................................. 19
7.6
Waddengebied ............................................................................................................................ 20
8. Eerste geïntegreerde beeld van de normspecificaties voor dijktrajecten .......................................... 23
9. Implementatie van het nieuwe beleid ................................................................................................ 37
9.1
Van Deltabeslissing naar beleid en wetgeving............................................................................ 37
9.2
Toets- en ontwerpinstrumentarium ........................................................................................... 37
9.3
Primaire en niet-primaire waterkeringen ................................................................................... 38
9.4
Bekostiging .................................................................................................................................. 39
9.5
Hoogwaterbeschermingsprogramma ......................................................................................... 39
10. Toelichting op de categorieën van eisen aan de primaire kering ....................................................... 40
11. Begrippenlijst ...................................................................................................................................... 42
1
1. Leeswijzer
Dit document is een werkdocument, waarin stand van zaken van de deltabeslissing waterveiligheid
wordt weergegeven. In deze versie zijn de inzichten uit de informele stuurgroep deltaprogramma van
13 februari 2014 verwerkt. In dit werkdocument wordt beschreven waarom in het deltaprogramma
wordt gewerkt aan normspecificaties voor de primaire keringen. Deze normspecificaties zijn afgeleid van
de doelen die met het nieuwe waterveiligheidsbeleid worden nagestreefd. Vervolgens wordt
aangegeven hoe deze doelen worden vertaald naar eisen die aan de primaire keringen worden gesteld.
In hoofdstuk 8 is per gebiedsgericht deelprogramma een tabel opgenomen waarin is weergegeven
welke eisen worden voorgesteld voor de verschillende dijktrajecten. Dat beeld is nog geen definitief
beeld. Over grote delen van dit beeld bestaat binnen het deltaprogramma overeenstemming, maar in
dit hoofdstuk wordt ook aangegeven waar nog nader onderzoek plaatsvindt.
2. Nederland duurzaam veilig tegen overstromingen
Nederland is door zijn ligging kwetsbaar voor
hoogwater. Ongeveer 60% van ons land zou
regelmatig onder water staan als er geen
waterkeringen zouden zijn. In dit gebied wonen 9
miljoen mensen en wordt 70% van ons BNP verdiend.
Overstromingen kunnen leiden tot grote aantallen
slachtoffers en tot economische schade. Blijvende
aandacht voor de waterveiligheid is en blijft de
komende decennia van cruciaal belang voor de
leefbaarheid en de economie van Nederland.
Nederland stelt sinds de ramp van 1953 strenge eisen
aan de bescherming tegen hoogwater in de vorm van
normen voor primaire waterkeringen, vastgelegd in
de Waterwet. De hoogte van de normen is door de
eerste Deltacommissie vastgesteld aan de hand van
een globale analyse van de (verschillen in de)
waarden van te beschermen belangen achter de waterkeringen, de schade die optreedt door zoet en
zout water en de mogelijkheid om de bevolking achter de dijk bijtijds te evacueren. Deze globale kosten
en baten zijn berekend voor Zuid-Holland. De normen voor de andere gebieden zijn hiervan afgeleid.
Slachtofferrisico’s zijn indertijd niet expliciet meegenomen.
De eerste Deltacommissie koos ervoor de normen uit te drukken in overschrijdingskans. Dit was een
pragmatische keuze, omdat de eerste Deltacommissaris nog niet kon werken met overstromingskansen.
Bij overschrijdingskansen staat de dijk en de waterstand centraal. .
2
Een overschrijdingskans geeft de kans weer dat een bepaalde waterstand of golfhoogte wordt
overschreden. Een overschrijdingskans van 1 op 1.250 betekent dat een kering zo hoog en sterk moet
zijn dat zij een waterstand moet kunnen keren die gemiddeld eens in de 1.250 jaar wordt overschreden.
Sinds de adviezen van de eerste Deltacommissie is fors geïnvesteerd in de waterkeringen om mensen en
investeringen beter te beschermen tegen overstromingen. Maar sinds de vaststelling van de normen
voor waterveiligheid is het aantal mensen en de economische waarde achter de dijken fors
toegenomen. Bovendien neemt door klimaatverandering op termijn de overstromingsdreiging toe. De
zeespiegel stijgt en de bodem daalt, onze rivieren moeten hogere (piek)afvoer verwerken en we
verwachten meer extreem natte perioden.
Figuur 1 De huidige veiligheidsnormen voor de primaire waterkeringen, uitgedrukt in de overschrijdingskans per jaar.
In het rivierengebied ontstond in de jaren ’70 van de vorige eeuw weerstand tegen het verhogen en
versterken van de dijken. Dit leidde o.a. tot vertraging van de realisatie van de dijkversterkingen.
Tijdens de hoogwaters in 1993 en 1995 is gebleken dat in dit gebied wel maatregelen moesten worden
genomen. In 1996 werd gestart met Deltaplan Grote rivieren, waarbij de waterkeringen werden
versterkt. In 2003 werd daaropvolgend gestart met het programma Ruimte voor de Rivier, hierdoor
krijgen de grote rivieren op meer dan 30 plaatsen meer ruimte. Via deze combinatie van
rivierverruiming en verhoging van de dijken is het rivierengebied beter beschermd tegen
overstromingen.
3
3. Meer inzicht in de oorzaken en gevolgen van overstromingen
Door nieuwe kennis en inzichten kunnen kansen en
gevolgen van een overstroming nu veel beter worden
berekend. Zo kan via computersimulaties en
overstromingsscenario’s een beeld worden verkregen van
de omvang van overstroomde gebieden, de waterdieptes,
de snelheid waarmee het water stijgt en de gevolgen voor
mens en waarde. Ook is er nu meer inzicht in de sterkte
van waterkeringen en in de manieren waardoor die sterkte
kan worden aangetast. Zo blijkt dat “piping” –water dat
onder de kering doorstroomt en zand meevoert – de sterkte van de kering ernstig aan kan tasten.
In het huidige waterveiligheidsbeleid wordt een norm per dijkring vastgesteld. Een dijkring is een stelsel
van waterkeringen of hoge gronden dat een gebied omsluit en beveiligt tegen overstromingen. Daarbij
wordt geen onderscheidgemaakt tussen verschillen in overstromingspatronen binnen en tussen
dijkringen.
Het huidige beleid gaat er vanuit dat dijkringen functioneren als een badkuip, dat wil zeggen dat bij een
dijkdoorbraak het hele gebied op dezelfde manier volloopt. Inmiddels is echter bekend dat dat in veel
gevallen niet het geval is. Zo blijkt een doorbraak van de dijk langs de Nederrijn veel grotere gevolgen te
hebben voor de Gelderse Vallei dan een doorbraak van de dijk langs de randmeren. Dit komt door de
helling van dit dijkringgebied.
De gevolgen van een overstroming zijn dus afhankelijk van de locatie waar de doorbraak plaatsvindt. Om
die reden wordt in de nieuwe systematiek gewerkt met een specificatie van het beschermingsniveau per
dijktraject. De bestaande dijkringen zijn daarom verdeeld in trajecten. Daarbij is gekeken naar verschil in
4
overstromingsrisico, verschillen in de omvang van gevolgen, het overstroomd gebied bij een doorbraak
en de lengte van het traject. Via deze benadering kan een duidelijke relatie worden gelegd tussen de
eisen die aan een bepaald dijktraject worden gesteld en de gevolgen van een overstroming voor mens
en waarde. Daarbij geldt hoe groter de gevolgen, hoe strenger het beschermingsniveau. Door middel
van deze risicobenadering, gebaseerd op de kansen én gevolgen van een overstroming, kan er gerichter
geïnvesteerd worden in het verbeteren van de waterveiligheid daar waar de risico’s het grootst zijn. Dat
kan via dijkversterking, maar ook door andere maatregelen te nemen die bijdragen aan het verminderen
van de risico’s, zoals diverse maatregelen om meer ruimte voor de rivier te creëren.
Figuur 2 Verschillende mogelijkheden van rivierverruimende maatregelen (zoals aanleg nevengeulen aanleggen,
zomerbedverdieping, dijkteruglegging, weghalen kribben en aanleg nieuwe hoogwaterbypass)
Naast het systeem van dammen en dijken heeft Nederland nog een ander systeem. Langs de kust is
zand cruciaal voor de bescherming tegen overstromingen vanuit zee. Het zandige systeem is
voortdurend in beweging onder invloed van natuurlijke processen en menselijke ingrijpen. Door beheer
en onderhoud van het kustfundament door middel van zandsuppleties wordt een belangrijke bijdrage
geleverd aan de veiligheid van de kust.
5
4. Doelen en uitgangspunten voor het nieuwe waterveiligheidsbeleid
Met het nieuwe waterveiligheidsbeleid staat de bescherming van mensen en de economische waarde
centraal. Dit is vertaald in de volgende drie doelen worden drie doelen nagestreefd. Dit zijn:
 Veiligheid voor iedereen
 Zoveel mogelijk voorkomen van slachtoffers en schade
 Beschermen van vitale en kwetsbare functies
Het nieuwe beleid gaat uit van de risicobenadering, waarbij zowel gekeken
wordt naar de kans dat een overstroming plaatsvindt als naar de gevolgen van
een eventuele overstroming voor mens en waarde
Het waterveiligheidsbeleid wordt voortaan gebaseerd op een risicobenadering, waarbij een duidelijke
relatie wordt gelegd tussen het beschermingsniveau en de gevolgen van een overstroming. Door uit te
gaan van de risicobenadering kan Nederland zich op een effectieve en efficiënte manier beschermen
tegen de gevolgen van klimaatverandering. Daarom wordt per dijktraject, op basis van deze drie doelen,
de eisen voor de kering afgeleid. Die eisen kunnen voor twee naast elkaar liggende dijktrajecten
verschillen, omdat de gevolgen per dijktraject verschillen.
4.1 Veiligheid voor iedereen
Het nieuwe waterveiligheidsbeleid zorgt ervoor dat iedereen
die in Nederland achter een primaire waterkering woont een
bepaald basisbeschermingsniveau krijgt. Ieder mensenleven is
immers evenveel waard. Het beschermingsniveau dat
tenminste aan iedereen die achter de dijken woont wordt
geboden, is gericht op het beperken van het individuele
overlijdensrisico ten gevolge van een overstroming. De
jaarlijkse kans om te overlijden mag niet groter mag zijn dan 1
op de 100.000 per jaar (10-5 of 0,001%). De veiligheid voor
iedereen is uniek in de waterwereld. Nergens wordt de
veiligheid voor iedereen werkt in de eisen die aan de primaire kering worden gesteld.
De kans van 1:100.000 (of 10-5)per jaar is kleiner dan de kans om te overlijden ten gevolge van een
verkeersongeval. In het domein van externe veiligheid is de norm 1:1.000.000 of 10-6 per jaar. Dat heeft
te maken met de aard van de dreiging. Risico’s van het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke
stoffen of risico’s die luchthavens geven, komen voort uit menselijk handelen en het zijn nieuwe risico’s.
Hieraan worden strengere eisen gesteld. Daarnaast heeft de Maatschappelijke Kosten Batenanalyse
aangetoond dat de kosten van aanscherping naar een basisveiligheidsniveau van 10-6 niet in
verhouding staan tot de daarmee gerealiseerde vermindering van slachtoffers en schade. Dat geld kan
slimmer geïnvesteerd worden.
6
4.2
Zoveel mogelijk voorkomen van slachtoffers en schade
Het tweede doel van het nieuwe waterveiligheidsbeleid is
het zoveel mogelijk voorkomen van grote aantallen
slachtoffers (groepsrisico) en omvangrijke economische
schade. Daartoe voorziet het nieuwe beleid, in aanvulling op
het beschermingsniveau voor veiligheid voor iedereen, in
extra strenge eisen voor de dijk en dus extra investeringen
gericht op het beschermen van die gebieden waar de kans
op grote aantallen slachtoffers en economische schade zeer
groot is.
4.3
Beschermen van vitale en kwetsbare functies
Het derde doel van het nieuwe waterveiligheidsbeleid is om
nutsvoorzieningen, transport, ziekenhuizen en
communicatiemiddelen die tijdens en na een ramp cruciaal
zijn voor het functioneren van een gebied, regio of het hele
land (zoals elektriciteit, aardgaswinning en
drinkwatervoorziening) extra te beschermen. Dit geldt ook
voor functies die grote milieu- of gezondheidsschade kunnen
geven wanneer ze getroffen worden door een overstroming
(zoals de nucleaire installaties bij Borssele en Petten). Het
beschermen van deze functies kan door het verhogen van de eisen die aan het dijktraject worden
gesteld, maar meestal zal dit door lokale maatregelen gebeuren, die gericht zijn op het specifiek
beschermen van deze functies.
5. Van de uitgangspunten naar afgeleide eisen aan waterkeringen
Op basis van de 3 doelen worden voor de primaire waterkeringen eisen aan de kering afgeleid, die
worden uitgedrukt in overstromingskansen: de kans dat een waterkering, of een gedeelte daarvan, faalt
en er een overstroming plaatsvindt. Ze zijn gebaseerd op de te beschermen mensen en economische
waarde. Ze zijn daarmee onvergelijkbaar met de huidige normen die zijn gebaseerd op de kans dat er
water over de kering komt.
Voor het beschermingsniveau voor veiligheid voor iedereen zijn deze specificaties gebaseerd op
onderzoek naar de faalkansen van dijken, de gevolgen van een eventuele overstroming en naar
specifieke gebiedskenmerken en de daarmee samenhangende stroomsnelheden en waterdiepten die
optreden bij een dijkdoorbraak. Ook is rekening gehouden met de mogelijke gevolgen van
klimaatverandering op de waterstanden van rivieren en zee. Op basis hiervan is het risico van een
7
individu om te overlijden als gevolg van een overstroming berekend. Bij het afleiden van de eisen is ook
een inschatting gemaakt van het percentage mensen dat tijdig preventief kan worden geëvacueerd. Dit
percentage is afgestemd met de Veiligheidsrisico.
Middels een analyse van zogenaamde groepsrisico’s is onderzocht hoeveel slachtoffers er bij een
overstroming kunnen vallen, en hoe groot de kansen op die overstroming is. Daaraan voorafgaand is een
schatting gemaakt van het percentage mensen dat tijdig kan worden geëvacueerd.
In een Maatschappelijke Kosten-Baten Analyse (MKBA) is vervolgens voor alle dijktrajecten een
economisch optimum gezocht tussen de versterkingskosten voor een dijktraject en te vermijden schade.
Daarbij is niet alleen naar economische schade gekeken, maar ook immateriële schade door het verlies
aan mensenlevens en de door de overstroming veroorzaakte overlast. Daarbij is rekening gehouden met
de verwachte economische ontwikkeling van Nederland in 2050, omdat deze gevolgen heeft voor de
waarde achter de dijk. Zowel in de kosten (om te voorzien in een hoger beschermingsniveau) als in de
baten (vermeden slachtoffers en schade) blijken er grote verschillen te zijn tussen verschillende
dijktrajecten.
Tot slot zijn ook de landelijke effecten van uitval van vitale en kwetsbare functies tijdens een
overstroming meegewogen in de nieuwe normspecificaties.
De bestuurlijke doelen (veiligheid voor iedereen, bescherming van grote groepen mensen of gebieden
met veel waarde en het beschermen van vitale en kwetsbare functies) zijn via de hierboven beschreven
methodiek vertaald naar eisen die aan de primaire kering worden gesteld.
De eisen voor de verschillende dijktrajecten worden in eerste instantie bepaald
door het beschermingsniveau voor veiligheid voor iedereen. Op basis van de
uitkomsten van de MKBA en de analyse van groepsrisico’s is vervolgens op
grond van grote hoeveelheden slachtoffers en schade en vitale infrastructuur
bepaald of nog strengere eisen nodig zijn.
Het gewenste veiligheidsniveau kan via meerlaagsveiligheid worden bereikt. In drie “lagen” is bekeken
hoe overstromingsrisico’s kunnen worden beperkt:
1. laag 1 = preventie: beperken van de kans op een overstroming, onder andere door een stelsel
van primaire waterkeringen waaraan eisen worden gesteld via normspecificaties of het bieden
van meer ruimte voor de rivier;
2. laag 2 = ruimtelijke inrichting: duurzame ruimtelijke inrichting van een gebied om de gevolgen
van een overstroming te beperken;
3. laag 3 = rampenbeheersing: beperking van de gevolgen van een overstroming doordat de
organisatie voor rampenbeheersing (bv evacuatie) op orde is.
8
De preventieve aanpak met dijken en duinen en in het rivierengebied de combinatie van dijkversterking
en het bieden van meer ruimte voor de rivier blijft voorop staan en zal in verreweg de meeste situaties
de meest doelmatige aanpak zijn. Een combinatie met ruimtelijke inrichting (zoals een gevolgen
beperkende wal of het ophogen van een bepaald gebied) en/of aanvullende rampenbeheersing (zoals
het creëren van vluchtplekken) kan echter aantrekkelijk zijn in specifieke situaties waar de kosten van
dijkversterking zeer hoog uitpakken of waar andere zwaarwegende maatschappelijke overwegingen om
andere oplossingen vragen.
Het nieuwe systeem van eisen per dijktraject maakt het mogelijk om daar te investeren waar de risico’s
het grootst zijn. Het streven is daarbij om uiterlijk in 2050 overal aan de nieuwe eisen te voldoen, zoals
ook is aangegeven in het Nationaal Waterplan (2009-2015).
In sommige gebieden is het beschermings-niveau nu al voldoende. We zorgen dat daar de dijken goed
worden onderhouden, zodat deze gebieden veilig blijven. Daar waar de primaire keringen nog niet
voldoen aan de nieuwe doelen zijn extra investeringen in hoogwaterbescherming noodzakelijk. Dat zal
gebeuren via het Deltaplan Waterveiligheid (met het Hoogwaterbeschermingsprogramma als
belangrijkste onderdeel), waarbij de trajecten met de grootste risico’s als eerste worden aangepakt.
6. Slimmer combineren met ruimtelijke inrichting en rampenbeheersing
De preventieve aanpak met dijken en duinen en rivierverruiming blijft voorop staan en zal in het
merendeel van de gevallen de meest doelmatige aanpak zijn. Het gewenste veiligheidsniveau is op
specifieke locaties beter te bereiken met slimme combinaties van maatregelen in alle drie de lagen van
veiligheid: bescherming tegen overstroming én beperking van de gevolgen via ruimtelijke inrichting én
rampenbeheersing. Een combinatie met ruimtelijke inrichting (zoals een gevolgen beperkende wal of
het ophogen van een bepaald gebied) en/of aanvullende rampenbeheersing (zoals het creëren van
vluchtplekken) kan aantrekkelijk zijn in specifieke situaties waar de kosten van dijkversterking zeer hoog
uitpakken of waar andere zwaarwegende maatschappelijke overwegingen om andere oplossingen
vragen. Ook als regionale overheden kansen zien vanuit ruimtelijke ontwikkelingen voor een integrale
dijkringstrategie, kan dit leiden tot een slimme combinatie van maatregelen om te komen tot het
9
gewenste beschermingsniveau. Op deze manier wordt een ingrijpende
dijkversterking voorkomen en kan er optimaal gebruik worden gemaakt
van (ruimtelijke) meekoppelkansen. Regionaal maatwerk leidt zo tot
oplossingen die recht doen aan de lokale en regionale vraagstukken en
de regionale dynamiek.
Om voor deze specifieke situaties een slimme combinatie mogelijk,
toetsbaar en uitvoerbaar te maken is binnen het huidige wettelijke kader
een governancestructuur uitgewerkt voor de
verantwoordelijkheidsverdeling, besluitvorming, financiering en borging.
Per slimme combinatie kunnen regionale partijen afspraken maken over
realisatie, beheer, monitoring en bekostiging van maatregelen. Ook zijn
er hulpmiddelen (o.a. kaarten, ontwerpend onderzoek,
meerlaagsveiligheids-tool) ontwikkeld. Deze uitgangspunten en
hulpmiddelen worden via het stimuleringsprogramma ruimtelijke
adaptatie de komende jaren (2014-2017) in de praktijk verder getoetst
en indien nodig aangevuld of aangescherpt.
Het denken in termen van ruimtelijke oplossingsstrategieën zorgt ervoor dat het waterveiligheidsbeleid
meer ruimtelijk wordt en de mogelijkheid ontstaat het gewenste veiligheidsniveau op een andere
manier te realiseren. Ook andersom geldt dat een goede ruimtelijke ordening niet kan zonder in te
spelen op waterveiligheid als omgevingswaarde. Om waterveiligheid ook in de toekomst te laten
meewegen bij (her) ontwikkeling van locaties wordt daarom tegelijkertijd een waterrobuuste inrichting
gestimuleerd. Zo krijgt het waterveiligheidsbelang een volwaardige plaats in de toekomstige ruimtelijke
planvorming en kan ook voor de toekomst het extra risico op schade en slachtoffers door de gevolgen
van een eventuele overstroming worden beperkt en blijft de waterveiligheid op orde. Waterrobuuste
ruimtelijke inrichting kan bijvoorbeeld gaan om aangepast bouwen of gebieden vrijhouden van
bebouwing. De bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten krijgt daarbij extra aandacht. In
de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie wordt nader ingegaan op waterrobuust inrichten.
Omdat rampen nooit helemáál zijn te voorkomen moeten voorbereidingen worden getroffen op
situaties waarin het tóch misgaat. Als toch een overstroming dreigt, moet iedereen snel en effectief
handelen om slachtoffers en schade te beperken. Dat geldt zowel voor overheden als voor burgers en
bedrijven. Goede voorbereiding is van levensbelang.
Om te waarborgen dat de rampenbeheersing (en daarmee de derde laag) goed op orde blijft, werken de
ministeries van Infrastructuur en Milieu, Veiligheid en Justitie en Defensie, de waterschappen, de
provincies, de veiligheidsregio's en de crisisorganisatie van Rijkswaterstaat aan een strategische agenda
met betrekking tot de verbetering van de voorbereiding op de bestrijding van watercrises en
overstromingen.
Hierbij wordt onder meer gewerkt aan het verbeteren van de eenduidige informatievoorziening bij de
crisisorganisaties via het netcentrisch werken, het verbeteren van de samenwerking en de ontwikkeling
van een gezamenlijke (water)oefenkalander. Daarnaast wordt binnen deze agenda gewerkt aan het
10
vergroten van de zelfredzaamheid van de bevolking bij een dreigende overstroming. Dit gebeurt door
het vergroten van het waterbewustzijn van burgers en bedrijven het inzichtelijk maken van
handelingsperspectieven bij preventief (het gebied uit) en verticaal (omhoog) evacueren. Dit wordt
uitgewerkt in de Module Evacuatie Grootschalige Overstromingen (MEGO). Dit gebeurt onder meer
door het verzamelen, structureren en bewerken van basisinformatie voor overstromingen en het
toegankelijk maken diverse toepassingen en gebruikers. Dat kan onder meer verlopen er via mobiele
berichtgeving, waarin concrete handelingsperspectieven voor burgers en bedrijven worden geboden,
afgestemd op de specifieke omstandigheden in verschillende postcodegebieden.
Daarnaast zal er (vanuit IenM met alle betrokkenen) in het kader van de Europese Richtlijn
Overstromingsrisico’s dit jaar al veel informatie over overstromingsrisico’s worden verstrekt aan het
publiek via www.risicokaart.nl. Uiterlijk in 2015 zullen alle verschillende soorten maatregelen van alle
waterbeheerders en veiligheidsregio’s via internet bekend zijn via zogenaamde
overstromingsrisicobeheerplannen.
7. Uitwerking van het beleid in gebieden
Het Deltaprogramma kent drie generieke programma’s, waaronder het Deltaprogramma Veiligheid , en
zes gebiedsgerichte deelprogramma’s. Het Deltaprogramma Veiligheid heeft landelijke uitgangspunten
en principes ontwikkeld voor het waterveiligheidsbeleid. Regionaal is, via de gebiedsgerichte
deelprogramma's, gewerkt aan strategieën voor het gewenste beschermingsniveau. Per dijktraject is
daarbij gekeken welk van de uitgangspunten bepalend is. Door dit gezamenlijke proces tussen DPV en
de gebiedsgerichte deelprogramma’s ontstaat een landelijk consistente redenering voor de manier
waarop de bestuurlijke doelen zijn verwerkt in de normspecificatie voor een dijktraject. De
gebiedsspecifieke kenmerken zijn daarin meegenomen. In de onderstaande paragrafen zijn de relevante
gebiedskenmerken beschreven. In hoofdstuk 8 wordt in een tabel per gebiedsgericht deelprogramma
een eerste geïntegreerd normbeeld weergegeven .
7.1 Rivierengebied
Het rivierengebied omvat de Maas en de Rijntakken. De Maas strekt zich uit van Eijsden (nabij
Maastricht) tot de Biesbosch, waar deze overgaat in het Hollands Diep. Voor de Rijntakken strekt het
rivierengebied zich uit van Lobith/Tolkamer tot aan de uitmonding van de Waal/Merwede in het
Hollands Diep en de Oude Maas en van de Nederrijn/Lek tot aan de Oude Maas. Voor de IJssel gaat het
om het gebied tussen Arnhem en het IJsselmeer.
Het gebied kent ook grote verschillen. Langs de Limburgse Maas liggen plaatselijk keringen, die
ongeveer 40 kleine dijkringgebieden vormen, maar verder ligt deze rivier diep in een natuurlijk rivierdal.
De bedijkte Maas en de IJssel grenzen (deels) aan hogere zandgronden, maar kennen ook wel polders
die bij een dijkdoorbraak tijdens hoogwater tot grotere waterdieptes kunnen vollopen. De Waal en
Nederrijn-Lek stromen door het centrale rivierengebied en zelfs normale rivierwaterstanden liggen hier
al grotendeels boven het door bodemdaling gezakte polderland. Bij hoogwater torenen deze laatste
11
rivieren vele meters boven het land uit. Daar komt ook nog bij dat extreem hoge waterstanden in de
Waal wel 2,5 a 3 m hoger liggen dan die op de Maas en 1 m hoger dan de Nederrijn-Lek. Tenslotte is een
kenmerk van het rivierengebied dat verscheidene gebieden ook nog eens volledig door deze rivieren
omsloten zijn en alleen over bruggen te verlaten zijn.
Rivierverruiming om de waterhoogte te beperken en de omvang van
overstromingen niet te laten toenemen, sterke dijken om slachtoffers te
kunnen voorkomen, en extra aandacht voor systeemdijken waar dominoeffecten kunnen optreden.
Hoogwaters op de rivieren ontstaan door langdurige intense regenval in de stroomgebieden van Rijn en
Maas. Het water komt dan ook voor het grootste deel uit Duitsland en Zwitserland respectievelijk de
Frankrijk en de Belgische Ardennen. Rivierhoogwaters duren vaak dagenlang, veel langer dan
hoogwaters op zee of meren, die een gevolg zijn van extreme storm, al dan niet in combinatie met
springvloed. Daardoor kan bij een dijkdoorbraak in het rivierengebied water zeer langdurig instromen,
zodat een overstroming vanuit de grote rivieren een heel groot gebied kan treffen en het water in de
overstroomde polders heel diep kan worden. Omdat de dijkringen vrijwel allemaal richting zee hellen,
worden de grootste waterdiepten bereikt in de laagst gelegen uiteinden van de dijkringgebieden: voor
de Betuwe is dat bijvoorbeeld bij Gorinchem; langs de IJssel ligt Zwolle op zo’n risicovolle plek; en langs
de bedijkte Maas geldt het voor ’s-Hertogenbosch. Waar de waterkring ook breekt, die laagste uiteinden
lopen altijd onder.
Doordat het rivierengebied helt en omdat de waterstand in de ene riviertak hoger ligt dan in de andere,
kan ook een domino-effect optreden. Dan stroomt water van één gebied naar het volgende en treedt
een domino-effect op. Ook kan er daardoor extra veel water op een riviertak komen. Zo kan het water
uit de Rijn na binnenkomst bij Lobith ‘achterlangs’ het IJsseldal instromen, kan de Waal door het Land
van Maas en Waal naar de Maas stromen (en daarmee een directe bedreiging voor Den Bosch e.o.
vormen), en kan het water uit de Lek bij een doorbraak van de noordelijke Lekdijk water de Randstad
instromen, zelfs tot aan Amsterdam.
Omdat hoogwater het gevolg is van een lange periode met intensieve regenval over een groot gebied, is
een hoogwater op de rivieren relatief goed voorspelbaar; op de Maas vaak 1 á 2 dagen vooruit, op de
Rijn vaak zelfs 3 á 4 dagen. Bovendien is de kans zeer klein dat het tijdens een rivierhoogwater stormt,
maar de kans is niet nul. Die lange voorspeltijd biedt kansen voor tijdige preventieve evacuatie, waarbij
mensen uit het overstroombare gebied gehaald worden. Dat dit ook praktisch kan, heeft de evacuatie
van circa 250.000 mensen tijdens het hoogwater van 1995 bewezen. Tegelijkertijd is er ook het besef
dat je altijd maar een deel van de mensen kan evacueren en dat evacuaties emotioneel zeer ingrijpend
zijn.
12
Fig. 3
Verdeling van het overstromingsrisico binnen Nederland (naar: referentie DP-V technische uitwerking 2.0)
Uitgaande van het huidige beschermingsniveau en de omvang van de schade bij overstroming, blijkt dat
driekwart van het totaal overstromingsrisico in Nederland op dit moment gelokaliseerd is in het
rivierengebied. (zie figuur 1) Bovendien draagt het rivierengebied (met name in het westelijke deel) ook
nog eens het meest bij aan kans op grote aantallen slachtoffers, het zogenaamde landelijk groepsrisico.
Dit hoge risico heeft twee oorzaken. De eerste is een beter inzicht in zowel de mogelijke factoren die
invloed hebben op het bezwijken van waterkeringen, als in het verloop van overstromingen. Op basis
daarvan blijken de huidige rivierdijken een relatief laag beschermingsniveau te bieden. De tweede
oorzaak is het feit dat op veel plekken de bevolking en de economie in de laatste decennia sterk is
gegroeid. Deze combinatie maakt dat in het rivierengebied het overstromingsrisico groter is dan velen
tot voor kort gedacht hebben. De opgave is hier dan ook het grootst van alle gebieden.
Waar gebieden over grote lengte aan hoge gronden grenzen is evacuatie gemakkelijker. Daar wordt
eerst geopteerd voor preventieve evacuatie (MLV) in plaats van voor zwaardere dijken. Daar waar
evacuatie beter mogelijk lijkt dan in de landelijke gekozen evacuatiefracties is aangenomen, (vaak ook in
combinatie met gering aantal inwoners), zal dat worden benut. Dat is bijvoorbeeld het geval in
dijkringen langs de onbedijkte Maas, maar ook in Keent en Alem langs de bedijkte Maas en plaatselijk
langs de IJssel.
In het rivierengebied moet altijd rekening worden gehouden met onderlinge beïnvloeding tussen
verschillende dijkringen. Dit geldt niet alleen voor de onbedijkte Maas, maar ook voor de bedijkte Maas
en de Rijntakken. In alle gevallen leiden hogere dijken tot hogere waterstanden. Om afwenteling op de
overzijde, op bovenstrooms gelegen riviertrajecten of op meer stroomafwaarts gelegen gebieden te
kunnen voorkomen, moet bij het uitwerken van de eisen in dijkontwerpen dus rekening gehouden
worden met de kans op zulke vormen van systeemwerking. Dat betekent dat waar de eisen per traject
verschillen dat vooral zal worden uitgewerkt in verschillende eisen aan de sterkte van dijken, en zo min
mogelijk in onnodige hoogteverschillen. Daarmee zullen veel dijken in het rivierengebied vooral sterker
moeten worden gemaakt, maar hoeven ze slechts in beperkte mate hoger.
13
Voor het realiseren van de nieuwe eisen ziet het er dus naar uit dat in grote delen van het rivierengebied
maatregelen noodzakelijk zijn. Niet omdat de dijken te laag zijn – dat zijn ze maar op enkele plaatsen –,
maar vooral omdat ze volgens nieuwe inzichten te zwak zijn en daarom niet aan de nieuwe eisen
kunnen voldoen. Vooral ‘piping’ is in het rivierengebied een veel voorkomend fenomeen, en ook liggen
sommige dijken op een zwakke ondergrond – vooral langs de Lek. Vanuit het rivierengebied is de wens
om de gevolgen van klimaatverandering zoveel mogelijk op te vangen met rivierverruiming, omdat
daarmee in de regel beter wordt voorkomen dat de overstromingsrisico’s toenemen: de lagere
waterstanden die rivierverruiming oplevert, betekenen namelijk zowel kleinere overstromingskansen als
geringere gevolgen als toch een overstroming optreedt.
7.2 Rijnmond-Drechtsteden
De regio Rijnmond-Drechtsteden ligt in de monding van de grote rivieren (Rijn, Maas, Waal). Het omvat
grote, stedelijke gebieden met o.a. Rotterdam, Dordrecht en de Drechtsteden, maar ook minder
dichtbebouwde gebieden waar het landschap een meer natuurlijk en/of agrarische karakter heeft (o.a.
Alblasserwaard, Krimpenerwaard). Circa 1.6 miljoen mensen wonen hier. Ook maakt het gebied
onderdeel uit van de Randstad en mede vanwege de centraal gelegen haven van Rotterdam is het
onderdeel van het economisch hart van Nederland.
Via gebiedsgerichte risicobenadering naar eisen voor de dijk
Rijnmond-Drechtsteden omvat de relatief grote dijkringen Zuid-Holland-zuid (dijkring 14 zuidelijk deel),
Krimpenerwaard (15), Alblasserwaard (16), IJsselmonde (17), Voorne-Putten (20), Hoekse Waard (21) en
het Eiland van Dordrecht (24). Aanvullend zijn er ook twee relatief kleine dijkringen: Rozenburg (18) en
Pernis (19). Het watersysteem in deze regio kenmerkt zich als een typisch deltagebied waar
waterstanden in het westelijk deel gedomineerd worden door de zee, aan de oostkant door de afvoer
van rivieren, met daartussen een overgangsgebied van zee- en rivierinvloed. Dijken en deltawerken
spelen een grote rol in de huidige waterveiligheid, zoals de stormvloedkeringen Maeslantkering,
Hartelkering en Hollandse IJsselkering, en de Haringvlietdam.
De overstromingsrisico’s in het gebied worden bepaald door de potentieel hoge waterstanden op zee en
rivier, de locaties van gebieden met grote waarde en veel inwoners, de verdiepte ligging van het
maaiveld (met name in de veenweidegebieden rond Rotterdam, Krimpenerwaard, Alblasserwaard), en
de aanwezigheid van buitendijkse voorlanden en compartimenteringskeringen. Evacuatie aan de
westkant van het gebied is lastig omdat de reactietijd om te evacueren bij een verwachte stormvloed op
zee zeer beperkt is.
Om het gewenst beschermingsniveau te realiseren en om (eventueel) aanvullend grote schade of een
groot aantal slachtoffers te voorkomen, is het vooral noodzakelijk om gericht te gaan investeren in
preventie. Investeringen in de tweede en derde laag bieden in dit gebied slechts beperkt kansen door de
ligging dicht bij zee en snelle en diepe overstromingen bij een dijkdoorbraak. Het huidige
beschermingsniveau voldoet op veel plaatsen niet aan het gewenste nieuwe beschermingsniveau, de
dijken moeten op veel plaatsen aangepakt worden. Bescherming van vitale en kwetsbare objecten leidt
14
op zichzelf niet tot aanscherping van de eisen. Het is effectiever om gericht te kijken naar
schadereductie op netwerk- en/of objectniveau. Optimalisaties in de evacuatiestrategieën zijn vooral
effectief in riviergedomineerde en overgangsgebieden als Krimpenerwaard, Alblasserwaard en het
Eiland van Dordrecht.
In het deelprogramma Rijnmond-Drechtsteden wordt nog discussie gevoerd over een aantal aspecten
van het nieuwe waterveiligheidsbeleid en daarvan afgeleide eisen per dijktraject. In hoofdstuk 8 zijn
deze discussiepunten aangegeven. Daarnaast spelen in deze regio nog de volgende kwesties:
1. Aanwezigheid van dichtbebouwde dijken: er zijn veel locaties/dijkringen (o.a. dijkring 14, 15, 16,
22) waar hogere eisen noodzakelijk is en waar de dijken dichtbebouwd zijn. Dit maakt de opgave
complex. Er wordt de komende periode gekeken naar de mogelijkheden om hier mee om te
gaan. Daarbij wordt gedacht aan verlagen van de norm. Maar er kan ook gekeken worden of het
gewenste beschermingsniveau via de aanpak van meerlaagsveiligheid kan worden gerealiseerd
of dat er voor de versterking een dijkontwerp kan worden ontwikkeld dat rekening houdt met
de bebouwing.
2. In gebieden als Krimpenerwaard en Alblasserwaard lijkt het noodzakelijk om sturing te geven
aan de ruimtelijke ontwikkeling. Nu en op de lange termijn zal het risicobewustzijn een goede
plek moeten krijgen in de ruimtelijke ordening.
3. De regio wil graag verder praten over de wijze waarop evacuatie(fracties) geborgd kunnen
worden. Dit geldt zowel voor de preventieve evacuatie als voor de maatregelen die in de derde
laag van de meerlaagsveiligheid worden genomen.
Om voeding te kunnen geven aan de discussie rond de eisen aan de primaire keringen en de
overwegingen die daarbij een rol spelen bloot te leggen, worden binnen Rijnmond-Drechtsteden
verschillende normvarianten (basisveiligheid en basisveiligheid+) via de uitwerking van de
voorkeursstrategieën nader onderzocht. Hierbij wordt op het niveau van het watersysteem en de
dijkringen aandacht besteed aan de bovengenoemde aandachtspunten, alsmede de kosten en
ruimtelijke implicaties (dijkomvang) die de nieuwe eisen (verhoging of verlaging) met zich meebrengen.
De verwachting is dat hierover eind maart meer duidelijkheid is.
7.3 IJsselmeergebied
Voor de veiligheid in het IJsselmeergebied is het totale systeem van waterkeringen, dammen en sluizen
(inclusief de Afsluitdijk en Houtribdijk) en de afvoer van water naar de Waddenzee van essentieel
belang. De aanleg van de Afsluitdijk heeft gezorgd voor veiligheid in het omringende gebied. De
dijkringen in het IJsselmeergebied liggen in totaal verschillende watersystemen: het IJsselmeer, het
Markermeer, de Veluwe randmeren, de Wadden en de IJssel-Vechtdelta. De verschillende gebieden
hebben dan ook verschillen in bedreigingen. Zo is voor de omgeving van het IJsselmeer het waterpeil in
combinatie met de storminvloeden bepalend en in de IJssel-Vechtdelta de hoogwater afvoer. De
gebieden die beschermd worden door de dijken zijn ook sterk verschillend. Zo zijn de nieuwere polders
over het algemeen grote diepe polders die in zijn geheel overstromen bij een doorbraak terwijl
bijvoorbeeld de polders aan het Gooi- en Eemmeer klein en veel minder diep zijn. Naast andere
overstromingskenmerken verschillen de gebieden in economische waarde en bewonersaantallen. Delen
15
van het IJsselmeergebied zoals bijvoorbeeld Almere hebben een sterke economische ontwikkeling
doorgemaakt met daarbij een flinke groei van de bevolking. Ook liggen in het gebied grote steden als
Amsterdam en Zwolle.
“Gericht investeren in het voorkomen van grote economische schade en in
veiligheid voor iedereen”
De dijkringen in het IJsselmeergebied liggen in totaal verschillende watersystemen: het IJsselmeer, het
Markermeer, de Veluwe randmeren, de Wadden en de IJssel-Vechtdelta. De verschillende gebieden
hebben dan ook verschillen in bedreigingen. Zo is voor de omgeving van het IJsselmeer het waterpeil in
combinatie met de storminvloeden bepalend en in de IJssel-Vechtdelta de hoogwater afvoer. De
gebieden die beschermd worden door de dijken zijn ook sterk verschillend. Zo zijn de nieuwere polders
over het algemeen grote diepe polders die in zijn geheel overstromen bij een doorbraak terwijl
bijvoorbeeld de polders aan het Gooi- en Eemmeer klein en veel minder diep zijn. Naast andere
overstromingskenmerken verschillen de gebieden in economische waarde en bewonersaantallen. Delen
van het IJsselmeergebied zoals bijvoorbeeld Almere hebben een sterke economische ontwikkeling
doorgemaakt met daarbij een flinke groei van de bevolking. Ook liggen in het gebied grote steden als
Amsterdam en Zwolle.
Een belangrijke bijdrage aan de hoogwaterbescherming van het IJsselmeergebied, wordt geleverd door
de Afsluitdijk en de Houtribdijk. Door deze dijken is het mogelijk om in het IJsselmeer het peil te
beheren. Dat peil is medebepalend voor de hoogte van de andere keringen rondom het IJsselmeer. In
het stormseizoen (de winter) wordt het waterpeil in het IJsselmeer laag gehouden, waardoor de
belasting op de dijken vermindert wordt. Het water dat vooral via de IJssel in het IJsselmeer stroomt,
moet daarvoor worden afgevoerd naar de Waddenzee. Naast het spuien (zoals dat nu wordt gedaan)
zullen daartoe in de toekomst ook pompen worden ingezet. Dit maakt het mogelijk om ook bij
zeespiegelstijging te blijven afvoeren. Door het inzetten van pompen wordt tot 2050 het effect van
zeespiegelstijging opgevangen. Zonder de inzet van pompen zou de opgave voor waterveiligheid dus
groter zijn.
In grote delen van het IJsselmeergebied is het voorkomen van grote economische bepalend voor het
beoogde beschermingsniveau. In de diepe polders is sprake van grote schade door grote en langdurig
overstroomde gebieden. In de omgeving van Zwolle (dijktraject 10-3) en delen van Noord-Holland
(dijkring 12 en 13) is de huidige grote economische waarde bepalend. Voor Flevoland (dijkring 8) zijn de
beoogde eisen streng doordat in deze diepe polder de aanwezige economische waarde groot is en er
sprake is van een groot en langdurig overstroomd gebied. Bij Flevoland heeft de Knardijk als regionale
kering invloed op de eisen die aan de primaire keringen worden gesteld. Bij Friesland en delen van
Overijssel (Vollenhove 9-1, 9-2) zijn de schades minder groot, o.a. door beperktere diepte of omvang
van het overstroomd gebied. Dit geldt in nog sterkere mate voor Marken, de Gelderse Vallei (voor de
risico’s vanuit het IJsselmeer) en de Eempolder.
16
De gebieden waar grote groepen slachtoffers zouden kunnen vallen, komen overeen met de plaatsen
waar grote economische schade optreedt. Dit leidt dan ook niet tot andere voorstellen voor het
beschermingsniveau op basis van groepsrisico’s. Met de in het IJsselmeergebied aanwezige vitale en
kwetsbare infrastructuur (drinkwater, electriciteitscentrales, etc) is al in voldoende mate rekening
gehouden via de nu afgeleide eisen aan de primaire keringen vanwege het voorkomen van grote
economische schade en geven dan ook geen aanleiding tot aanvullende verscherping van de
voorgestelde eisen.
Bij de voorgestelde eisen aan de primaire keringen krijgt iedereen in het IJsselmeergebied in ieder geval
het basisbeschermingsniveau als ondergrens. Hierbij is uitgegaan van de met de veiligheidsregio’s
afgestemde evacuatiefracties. Voor de daadwerkelijke veiligheid van de bewoners is een goede borging
van de besluitvorming rondom een eventueel daadwerkelijke evacuatie van groot belang.
Om het IJsselmeergebied naar de toekomst toe veilig te houden is beheer en onderhoud van de dijken
van groot belang. Dijken die nu al voldoen aan de nieuwe eisen blijven op orde. De nieuwe eisen leiden
in delen van het IJsselmeergebied tot de opgave om dijken te versterken. Afspraak is dat hiervoor de
periode tot 2050 wordt genomen, waarbij de meest urgente gebieden het eerst aan de orde zullen zijn.
Het concept “meerlaagsveiligheid” wordt binnen het IJsselmeergebied omarmd, maar gezien de aard
van het gebied blijft preventie voorop staan bij de aanpak van de opgave. Door de vaak snelle en diepe
overstromingen bij een dijkdoorbraak zijn investeringen in de tweede en derde laag in grote delen van
het gebied niet kosteneffectief. Inzetten op robuuste inrichting en rampenbeheersing, naast preventie
lijkt vooral kansrijk in de IJssel-Vechtdelta (met als voorbeeld de geluidswal tevens waterkering bij
Zwolle) en op Marken waar die mogelijkheden ook onderzocht worden.
7.4 Zuidwestelijke Delta
De Zuid-Westelijke Delta overlapt aan de noordzijde met Rijnmond-Drechtsteden en in het oosten met
het rivierengebied. In deze paragraaf worden de voorstellen voor de eisen voor de dijkringen ten zuiden
van Amer, Hollandsch Diep en Haringvliet uitgewerkt. Dat zijn de voormalige eilanden Goeree en
Overflakkee (25), Schouwen-Duiveland (26), Tholen en St-Philipsland (27), Noord-Beveland (28),
Walcheren (29), Zuid-Beveland (30, 31, 32 en 33) en de dijkringen van West-Brabant (34 en 34a) en
Zeeuws-Vlaanderen (35) die grenzen aan België.
De ramp van 1953 en aanleg van de Deltawerken zijn zeer bepalend voor de waterveiligheid in dit
gebied en de beleving daarvan. Alleen de Westerschelde staat ook tijdens storm op zee nog in open
verbinding met de Noordzee. De eilandkoppen bestaan vooral uit zandige kust en duinen. Dammen en
stormvloedkeringen beperken (net als rond het IJsselmeer) de hoogwaterstanden op de dijken rond
Volkerak-Zoommeer, Grevelingen en Oosterschelde bij extreme stormsituaties. Niet alleen rond deze
bekkens, maar ook op de eilanden bevinden zich nog veel voormalige zeedijken. Om de dijken rond
Haringvliet en Hollandsch Diep te ontzien is besloten om bij combinaties van storm op zee en hoge
rivierafvoer (als de stormvloedkeringen gesloten zijn) water te bergen op het Volkerak-Zoommeer,
waardoor deze dan in open verbinding staat met het Hollandsch Diep. Binnen de Rijkstructuurvisie
17
Volkerak-Zoommeer-Grevelingen wordt overwogen om bij dergelijke situaties in de toekomst ook op de
Grevelingen water te bergen.
“Duinen, dammen en dijken blijven voldoende bescherming bieden”
Als – ondanks alle dijken, duinen en dammen – toch overstromingen optreden kan men zich daar in veel
gevallen minder goed op voorbereiden dan langs de rivieren, omdat storm op zee minder goed
voorspelbaar is dan hoge rivierafvoer. De mogelijkheden voor evacuatie zijn (vooral op de voormalige
eilanden) beperkt.
De duur en omvang van de overstroming wordt beperkt door de sterke compartimentering van veel
gebieden, maar kan daardoor plaatselijk wel tot snelle stijgsnelheden leiden, bijvoorbeeld bij
Hansweert. Ook rond Middelburg, Zierikzee en Tholen zijn er dijktrajecten die extra sterk moeten zijn
om (grote groepen) slachtoffers te voorkomen.
Vergeleken met het sterk verstedelijkte gebied rond Rotterdam en Dordrecht zijn de voormalige
eilanden minder dicht bevolkt. Voor de regionale economie zijn landbouw, visserij (schelpdieren) en
recreatie belangrijk. De duinen dienen vooral op Walcheren sterk te zijn om grote schade bij
overstroming te voorkomen. Extra aandacht verdienen de dijken die de kerncentrale Borssele
beschermen.
Door de eigenschappen van het gebied en sterke variatie in belastingsituaties en overstromingspatronen
is niet de gehele Zuid-Westelijke Delta een aandachtsgebied, maar zijn er wel aandachtslocaties. Omdat
de dijken hier vaak ruim voldoende hoog zijn, is en blijft het logisch om daarbij te kiezen voor oplossing
via preventie. Ook in de komende periode zullen versterkingen plaatselijk nodig blijven. In dat geval kan
worden nagegaan of combinatie met oplossingen in de ruimtelijke ordening en/of rampenbeheersing
effectiever zijn.
“De Zuid-Westelijke Delta kent diverse aandachtslocaties.”
Het complexe systeem van dammen, stormvloedkeringen, berging, oude zeedijken rond grote wateren
en compartimentering van dijkringen levert een gevarieerd beeld van eisen op basis van de nieuwe
risico-benadering. Onderdelen daarvan vragen om nader onderzoek. Deze onderzoeken worden zo veel
mogelijk voor de Deltabeslissing afgerond. Eventueel resterende vragen, zullen voor de wettelijke
verankering van het nieuwe waterveiligheidsbeleid zijn beantwoord.
Voor de stormvloedkering in de Oosterschelde, de Haringvlietsluizen en Volkeraksluizen zijn de gevolgen
van falen en berging verwerkt in de maatgevende waterstanden en overstromingsscenario’s voor de
achterliggende dijkringen. Hieruit volgen eisen aan de betrouwbaarheid van het sluitingsmechanisme.
Voor de overige onderdelen en situaties geldt dat het effect van falen verwaarloosbaar dient te zijn ten
opzichte van de gevolgen waarmee rekening wordt gehouden in het achterland. Voor de sluizen in het
18
kanaal door Zuid-Beveland gaan hierdoor vrij strenge eisen gelden vanwege de relatief grote gevolgen
bij falen.
7.5 Kust
De Nederlandse kust strekt zich in de lengterichting uit over zo’n 350 km van de Belgische grens tot de
Duitse grens. Het overgrote deel van de kust is een zandige kust, onderbroken door open zeegaten,
dammen, stormvloedkeringen, dijken, of hybride constructies zoals dijk in duin. In het Deltaprogramma
is de kustzone in dwarsdoorsnede afgebakend van de doorgaande NAP –20 m dieptelijn tot en met de
binnenduinrand aan de landzijde; bij dijken en smalle duinen beperkt de dwarsdoorsnede zich tot de
grens van de waterkering inclusief de ruimtereservering voor tweehonderd jaar zeespiegelstijging. Dit
geheel heet het kustfundament. Het is een dynamisch systeem met processen van erosie en
sedimentatie.
In het Deltaprogramma zien we het kustgebied als ‘de gouden rand van Nederland’: een prachtig gebied
om te wonen, werken en recreëren. De kust biedt veel ruimte voor natuur, drinkwaterwinning en
extensieve vormen van recreatie. De ruimte aan de kust wordt ook intensief gebruikt door de maritieme
sector, steden en recreatie. De kust is van levensbelang voor de bescherming van het achterland. Dit
achterland is zeer divers: met in het zuiden de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden, de langgerekte
Hollandse Kust met daarachter de Randstad en het Noorden van Noord-Holland, en in het noorden de
Waddeneilanden. De gebieden direct achter de kust liggen relatief hoog en het zeewater moet een
relatief lange weg afleggen om dieper gelegen polders te doen onderlopen. Daarnaast verloopt een
duindoorbraak anders dan een dijkdoorbraak. Het zand van de duinen blijft rond de bres en vormt
daardoor een drempel voor het instromende zeewater. Aangezien een zeer zware overstroming vanuit
zee altijd gepaard zal gaan met een stormvloed zal tegen de tijd dat het water diep landinwaarts is, de
waterstand op zee alweer gedaald zijn.
Desalniettemin kunnen de gevolgen van een overstroming vanuit zee groot zijn. Afhankelijk van de
locatie zal het aantal slachtoffers variëren van tientallen tot honderden, de economische schade van
miljoenen tot miljarden euro’s. Deze diversiteit komt ook tot uitdrukking in de hoogte van de eisen voor
de keringen. De eisen voor de keringen aan de kust worden, op een aantal uitzonderingen na, bepaald
door de grote schade bij een overstroming.
“Door kustlijnzorg blijft de veiligheid op orde”
De kust kent ook buitendijks gebied, met meest in het oog springend, delen van de Waddeneilanden en
de 13 kustplaatsen, waaronder steden als Zandvoort, Scheveningen en Vlissingen, maar ook
havengebieden als IJmuiden. Deze buitendijkse gebieden liggen hoog ten opzichte van het achterland,
maar worden niet beschermd door een waterkering. Voor de veiligheid in de meeste van deze gebieden
is het onderhoud van het kustfundament en de basiskustlijn van groot belang. Dit onderhoud heet
‘kustlijnzorg’, zorg omdat het ook inhoudt dat het natuurlijk gedrag van het gehele zandige systeem van
19
het kustfundament (dieper water, buitendelta’s, vooroever, strand, duinmassief) gemonitord wordt en
daar waar nodig ingegrepen wordt, bijvoorbeeld als veel zand wegspoelt uit de vooroever. Het beheer
van het kustfundament is primair gericht op het in stand houden van het gehele zandige systeem (lange
termijn veiligheid en areaalbehoud). Het beheer en onderhoud van het kustfundament draagt ook bij
aan de waterveiligheid.
De duinen, dammen en dijken langs de kust voldoen op dit moment al aan het gewenste
beschermingsniveau. Deze duinen, dammen en dijken zullen we goed blijven onderhouden.
“De kust biedt een robuuste bescherming aan Nederland, die met beheer en
onderhoud van het kustfundament, de basiskustlijn en de keringen in stand wordt
gehouden”
Onze kust heeft een negatieve zandbalans. Het aanbod van zand is verwaarloosbaar door een afname
van de aanvoer uit de rivieren (door oa indamming en vastlegging van de rivierloop) en de diepere
ligging van de Noordzeebodem waardoor er minder zand wordt opgewoeld door de golven.
Tegelijkertijd ‘vraagt’ het kustfundament om zand om mee te groeien met de stijgende zeespiegel.
Daarnaast stroomt er uit het kustfundament zand naar de Waddenzee. Dit is deels een natuurlijk proces
maar ook dit deelsysteem heeft zandhonger als gevolg van menselijk handelen, vooral de afsluiting van
de Zuiderzee en de Lauwerszee. Ook wordt zandhonger in de Waddenzee veroorzaakt door
bodemdaling als gevolg van gaswinning. Ook de Westerschelde heeft zandhonger en onttrekt zand aan
het kustfundament.
Met de Beslissing Zand wordt beheer en onderhoud van het kustfundament en de Basiskustlijn met
zandsuppleties gecontinueerd. Dit zorgt ook op de wat langere termijn voor areaalbehoud en vormt een
goede basis voor waterveiligheid. De komende jaren wordt monitoring en onderzoek ingezet om te
bepalen hoeveel en waar het zand gesuppleerd moet worden. Interbestuurlijk overleg moet daarbij
leiden tot de grootste maatschappelijke meerwaarde van zandsuppleties voor de kust als geheel.
“De beslissing zand stelt adaptief kustlijnzorg voor op basis van monitoring en
onderzoek en streeft naar de grootste maatschappelijke meerwaarde van
zandsuppleties”
7.6 Waddengebied
Het deelprogramma Waddengebied beslaat de vaste wal van de Groningen en Fryslân en de vijf
Waddeneilanden. De vaste wal op de kop van Noord-Holland en de Friese IJsselmeerkust vallen binnen
het deelprogramma IJsselmeergebied.
20
“Veiligheid voor iedereen met specifieke situatie op de Waddeneilanden en
aanvullende bescherming voor de gasinfrastructuur in Oost-Groningen”
Waddeneilanden
Op de Waddeneilanden beschermen de duinen en dijken in totaal bijna 25.000 inwoners tegen
overstroming. Ongeveer de helft hiervan woont op Texel. Op de eilanden zijn gedurende het hele jaar
ook relatief grote groepen toeristen aanwezig. Het aantal toeristen wisselt, maar overtreft over het
algemeen het aantal inwoners ruim.
De eilanden hebben hoog gelegen duingebieden die ze beschermen tegen overstromingen vanuit de
Noordzee. De gevolgen van een dijkdoorbraak op de Waddeneilanden zijn daardoor relatief beperkt.
Het overstroomde gebied is relatief klein en de overstromingsdiepte is vrij beperkt. De economische
schade is niet groot en er vallen naar verwachting een zeer beperkt aantal slachtoffers. De eisen die aan
de waterkeringen worden gesteld, zijn daardoor relatief laag. Aan de kust met de Waddenzee liggen
een aantal laag gelegen polders. Bij een overstroming zal het water hier hoger komen. Aan deze
keringen worden hogere eisen gesteld.
Op de Waddeneilanden kunnen de aanwezige mensen niet of nauwelijks preventief worden
geëvacueerd. Op het moment dat een storm nabij is zullen (veer)boten niet meer kunnen varen en
moeten de mensen op het eiland blijven. Een zeer beperkt aantal mensen kan mogelijk via een
luchtbrug geëvacueerd worden. Er lijken wel goede mogelijkheden om tijdelijk te verblijven in
bebouwing op de hoger gelegen delen van de eilanden. Het is nu nog onduidelijk voor welk deel van de
bevolking en aanwezige toeristen voldoende voorzieningen zijn. Voorlopig is voor de eis aan de
waterkeringen vanuit het beschermingsniveau voor veiligheid voor iedereen ingeschat dat gemiddeld
50% van de aanwezigen zich tijdelijk veilig kunnen ophouden in de duinen.
Waddenzeekust van Groningen-Friesland
De waterkeringen op de vaste wal beschermen Groningen en Fryslân tegen overstroming vanuit het
IJsselmeer, de Waddenzee, de Eems en de Dollard. De totale lengte van de waterkeringen is ongeveer
230 km. Het huidige dijkringgebied 6 is qua oppervlakte de grootste van Nederland, namelijk 494.000 ha
(4.940 km2). Er wonen in totaal circa 1,1 miljoen mensen in dit gebied. De belangrijkste woonkernen
zijn: Leeuwarden, Harlingen, Heerenveen, Drachten, Lemmer, Sneek, Groningen, Delfzijl en Veendam.
Het gebied is groot en kent een variatie in hoogteligging. Dit zorg ervoor dat het gebied bij een enkele
dijkdoorbraak niet in zijn geheel onderloopt. Ook de hoger gelegen lijnelementen, zoals weg- en
spoorwegen, regionale waterkeringen en voormalige zeedijken in het gebied dragen hieraan bij. De
waterdiepte bij een eventuele overstroming varieert van enkele decimeters tot ruim 3 meter.
Afhankelijk van de locatie van de doorbraak varieert de schade en het aantal slachtoffers sterk. Daarom
worden de eisen die aan de dijktrajecten worden gesteld, verder dan nu gedifferentieerd. Omdat de
economische schade relatief beperkt is wordt de normspecificatie in de meeste gevallen bepaald door
het beschermingsniveau voor veiligheid voor iedereen.
21
De gevolgen zijn het grootst bij een dijkdoorbraak in Noordoost Groningen langs de kust van de EemsDollard. Dit gebied ligt relatief laag en er zijn geen slaperdijken of andere hoog gelegen elementen. Aan
het dijktraject dat dit gebied beschermt worden daarom hogere eisen gesteld dan de trajecten langs de
Waddenzee.
Bij de bepaling van het beschermingsniveau voor veiligheid voor iedereen is rekening gehouden met de
mogelijkheden die preventieve evacuatie biedt. De mogelijkhedenvoor preventieve evacuatie worden
laag ingeschat. Dit is omdat de dreiging door een storm op zee komt. Verwacht wordt dat niet tijdig
genoeg tot preventieve evacuatie zal worden overgegaan omdat de onzekerheden over het verloop van
de storm, de waterstanden en de eventuele gevolgen daarvan te groot zijn. Op het moment dat
voldoende zekerheid ontstaat over het mogelijk optreden van een dijkdoorbraak is het zeer
waarschijnlijk te laat om nog op verantwoorde wijze iedereen goed te kunnen evacueren. Hiermee is
rekening gehouden bij het vaststellen van de nieuwe eisen voor de waterkeringen. Doordat de
overstromingsdiepte in veel delen van het gebied onder de drie meter blijven zijn de mogelijkheden
voor verticale evacuatie waarschijnlijk goed.
In Oost-Groningen ligt een groot en belangrijk netwerk van gas- en energie infrastructuur. Samen met
de sector is geconcludeerd dat dit netwerk volledig uitvalt bij een dijkdoorbraak langs de Eems-Dollard
tussen de Eemshaven en Nieuw-statenzijl. De hersteltijd na uitval is naar verwachting ongeveer 2 jaar.
De economische gevolgen hiervan worden ingeschat op ongeveer 20 tot 30 miljard euro. Het gaat
daarbij niet alleen om de directe schade aan de getroffen objecten maar ook om indirecte schade door
de uitval. Omdat het gasnetwerk uit veel afhankelijke schakels bestaat, is het afzonderlijk beschermen
minder kosteneffectief dan het versterken van de primaire waterkeringen. Er wordt daarom een
strengere eis voor dit traject opgenomen.
Recent is duidelijk geworden dat de door de gaswinning veroorzaakte aardbevingen zwaarder kunnen
zijn dan tot dusver verondersteld. Uit onderzoek is gebleken dat deze aardbevingen mogelijk invloed
hebben op de faalkans van de waterkeringen. Nader onderzoek is nodig. Voorlopig zal per
dijkversterking maatwerk gemaakt worden en nagegaan worden of de belasting door aardbeving
aanleiding is om het ontwerp aan te passen.
22
8. Eerste geïntegreerde beeld van de normspecificaties voor dijktrajecten
De principes, doelen en inzichten uit het nieuwe waterveiligheidsbeleid zijn omgerekend naar
normspecificaties voor de primaire keringen. Dat is gebeurd via de landelijke maatschappelijke
kostenbaten-analyse en de slachtofferrisicoanalyses en heeft geleid tot een landelijk beeld. Dit beeld is
aangevuld met door de gebiedsgerichte deelprogramma’s geleverde kennis en inzichten.Voor een
aantal locaties wordt nog nader onderzoek gedaan. In de onderstaande tabellen per gebiedsgericht
deelprogramma is een voorstel voor de normspecificatie opgenomen en is daar waar nodig aangegeven
of en waarnaar nog nader onderzoek plaatsvindt.
Dit beeld geeft de voorlopige stand van zaken weer na de informele stuurgroep Deltaprogramma van 13
februari. De deelprogramma’s beschikken nog niet over een bestuurlijk vastgesteld voorstel voor de
normspecificaties in hun regio.
In onderstaande tabellen wordt onderscheid gemaakt tussen generiek te onderzoeken punten en meer
specifieke punten per regio. In de periode tot medio april worden de punten verder opgepakt en vindt
overleg plaats tussen de experts die werken aan het landelijk beeld en de gebiedsgerichte
deelprogramma’s over een aantal specifieke dijktrajecten.
In de stuurgroep Deltaprogramma van 24 april worden de conclusies voor de deltabeslissing
waterveiligheid besproken. Daarbij zullen ook de uitkomsten uit de uitvoerbaarheidstoetsen door RWS
en de Waterschappen worden meegenomen.
Generiek te onderzoeken punten
Onderwerp
Toelichting
Standzekerheid regionale
Door een expertteam wordt onderzocht waar de
keringen
berekende normspecificaties gevoelig zijn voor de
(reken)aanname ‘standzekerheid’ van achterliggende
lijnelementen en regionale keringen. Waar dat het
geval is zal binnen de deelprogramma’s nader
gekeken worden naar de situatie ter plaatse, en indien
noodzakelijk een aanscherping van de afgeleide eisen
voor de primaire kering plaatsvinden.
C-keringen
Binnen een systeem gebaseerd op de risicobenadering
vervullen niet alle C-keringen meer een logische rol.
Zo vervalt de noodzaak een dijkring te ‘sluiten’ (rond
te maken), en ook is er geen noodzaak meer om
‘dijkringen met verschillende normen’ te scheiden. Er
wordt samen met de beheerders onderzocht voor
welke van de C-keringen het wenselijk is dat ze de
status ‘primaire kering’ behouden, en welke
normspecificaties voor deze keringen moeten gaan
gelden.
23
Locatie/dijktrajecten
Landelijk
Landelijk
Robuustheid rekenwijze
Lokaal Individueel Risico
(Veiligheid voor Iedereen)
Er wordt nader gekeken naar de toekenning naar
klassen van de rekenwaarden voor het Lokaal
Individueel Risico. Bij zeer kleine dijkringen kan een
toekenning aan een lichtere klasse wellicht het
bereiken van de ’Veiligheid voor Iedereen’ achter de
dijk in het geding brengen.
Hotspots groepsrisico
Het landelijke beeld ingevuld aan de hand van het
Lokaal Individueel Risico (Veiligheid voor Iedereen) en
een plus op basis van grote schade (MKBA) voldoet
aan de eisen voor het zogenaamde ‘landelijke
groepsrisico’, zoals de Technische Adviescommissie
water deze in het verleden heeft geformuleerd.
Aanvullend daarop wordt er voor een aantal locaties,
de zogenaamde ‘Hotspots Groepsrisico’, onderzocht
of het wenselijk is de afgeleide eisen voor de kering
een klasse strenger te kiezen. Doel hiervan is het
verkrijgen van een evenwichtiger landelijk beeld voor
trajecten met grote groepen slachtoffers, en daarmee
ook de kans op grote groepen slachtoffers verder te
verkleinen.
Normering voor B-keringen Er zijn tot dusverre bandbreedtes afgeleid waarbinnen
de eisen voor de B-keringen zullen vallen.
Uitgangspunten zijn dusdanig gekozen dat geen
gevolgen voor achterliggende keringen zijn, behalve
wellicht bij de Hollandse IJsselkering. In het landelijke
vervolgtraject worden de eisen specifieker gemaakt,
dat gebeurt in afstemming met de beheerders.
24
Landelijk
14-1, 14-2, 16-1, 16-2,
19, 20-3, 22-2
Landelijk
Waddengebied
Traject Normspecificatie
1-1
PM
1-2
PM
2-1
PM
2-2
PM
3-1
PM
3-2
PM
4-1
PM
4-2
PM
5-1
PM
5-2
PM
6-3
3000
6-4
1000-3000
6-5
3000
6-6
3000
6-7+6-8
10000
Uitzoeken
Onderzoek naar haalbaarheid van (preventieve) evacuatie; op de
Waddeneilanden kunnen bewoners en toeristen bij een storm moeilijk van het
eiland af, maar mogelijk wel ondergebracht worden op de hoger gelegen delen
van het eiland. Dit wordt nader onderzocht voordat een uitspraak over eisen aan
de waterkering wordt gedaan.
T.a.v. evacuatiefractie vraagt stuurgroep bevestiging aan de veiligheidsregio.
Robuustheid rekenwijze LIR.
25
IJsselmeergebied
Traject
Normspecificatie Uitzoeken
6-1
3.000
Andere normklasse gekozen, gebied is vergelijkbaar met 6-1: nader onderzoek
6-2
1.000/3.000 nodig naar exacte verschillen
7-1
3.000
7-2
3.000
8-1
30.000
8-2
30.000
8-3
10.000/30.000 Nader uitzoeken faalkans Knardijk en relatief hoge investeringskosten voor 8-3
9-1
1.000
9-2
3.000
10-1
3.000
10-2
3.000
10-3
10.000
11-1
3.000
11-2
3.000
12-1
1.000
12-2
3.000 Rekening gehouden met uitschieter MKBA
Door hoge versterkingskosten valt MKBA relatief laag uit. Verder speelt
13-4
1.000/3.000 eventuele ontwrichting als gevolg van het geïsoleerd raken van de Marinebasis.
26
Uit rapport DPV 2.0 wordt vanuit Groepsrisico ook 1/3.000 berekend. Aansluiting
van een stedelijk gebied als Den Helder met norm 1/1.000 op de minder bevolkte
kuststrook met norm 1/3.000 is moeilijk uitlegbaar. Voorts geldt dat dit gebied
veruit het grootste resterend risico per jaar heeft in Noorderkwartier.
13-5
13-6
13-7
13-8
13-a-1
13-b-1
44-2
45-2
46-1
3.000
3.000
3.000
3.000 Rekening gehouden met uitschieter MKBA
PM Nog geen berekening DPV IJburg beschikbaar
300
Regio beschikt over aanvullende inzichten schade, consequentie voor MKBA
PM wordt onderzocht.
PM Gesprek met regio loopt
Er is een sterke samenhang en afhankelijkheid tussen de primaire waterkeringen
en de voorliggende regionale waterkeringen. Volgens de regio trekt het DPV
PM voorstel deze samenhang scheef en vraagt daarom om een heroverweging.
27
28
Kust
Traject
13-1
13-2
13-3
13-4
14-4
14-5
14-6
14-7
14-8
14-9
14-10
20-1
25-1
26-1
28-0
29-1
29-2
32-1
Normspecificatie Uitzoeken
3.000
3.000
3.000
Regio onderzoekt plus wegens slachtofferaantal, versterkingskosten,
1.000/3.000
functioneren marinebasis
30.000
30.000
30.000
30.000
10.000
30.000
10.000
30.000
3.000
1.000 Standzekerheid van achterliggende keringen wordt nader beschouwd
300 Check nieuwe gegevens
30.000 Check trajectaanpassing
100.000 Nader onderzoeken inhoudelijke onderbouwing normspecificatie
1.000 Standzekerheid van achterliggende keringen wordt nader beschouwd
29
Rijnmond-Drechtsteden
Traject
Normspecificatie
14-1
30.000/100.000*
14-2
10.000/30.000*
14-3
PM
15-1
30.000
15-2
3.000/10.000
16-1
16-2
16-3
30.000/100.000*
10.000/30.000*
30.000
16-4
30.000/100.000
17-1
17-2
17-3
18-1
Uitzoeken
Hotspot GR, regio onderzoekt extra knip bij Graveland en evt. verschuiving van
knip 14-1 tot voorbij Vlaardingen
Hotspot GR
Lage norm in gebied met strenge normen; samenvoegen met 14-2 of 14-4 wordt
onderzocht.
Regio onderzoekt plus wegens slachtofferaantal
Regio wil knip tussen 15-2 en 15-1 verschuiven van Bergambacht naar
Schoonhoven, normconsequenties worden nog onderzocht.
Regio onderzoekt plus wegens slachtofferaantal.
Hotspot GR
Hotspot GR, regioadvies afhankelijk uitkomst kostenberekeningen
Regio onderzoekt plus wegens slachtofferaantal, regioadvies afhankelijk uitkomst
kostenberekeningen
Regio onderzoekt plus wegens slachtofferaantal, regioadvies afhankelijk uitkomst
kostenberekeningen
Regio heeft standzekerheid onderzocht en komt uit op 10.000
Consistentie meerekenen voorlanden irt andere gebieden
3.000/10.000
3.000
100.000
3.000 Consistentie meerekenen voorlanden irt andere gebieden
30
19-1
20-2
20-3
20-4
21-1
21-2
22-1
22-2
30.000/100.000* Hotspot GR
Regio onderzoekt opknippen in twee trajecten (kust en rivier)
10.000
30.000 Hotspot GR
3.000 Regio onderzoekt plus wegens slachtofferaantal, regioadvies afhankelijk uitkomst
kostenberekeningen
3.000
300 Regio heeft stadzekerheid onderzocht en komt uit op 1000
300 Regio heeft stadzekerheid onderzocht en komt uit op 1000
3000/10.000* Hotspot GR;
Regio komt obv nieuwe overstromingsgegevens op 10.000. Vraag is of bij die
norm nog een opgave vanuit Groepsrisico geldt (nader uit te zoeken ikv MIRT)
31
Rivieren
Traject Normspecificatie
Uitzoeken
Waal
16-1
30.000/100.000* Hotspot GR
16-2
10.000/30.000* Hotspot GR
38-1
30.000
Overweging samenvoegen A-kering en aansluitende B-kering (Heerewaardense
30.000 Afsluitdijk).
40-1
41-1
30.000
41-2
10.000 Regio onderzoekt plus wegens slachtofferaantal
42-1
10.000
43-4
30.000
43-5
30.000
43-6
30.000
48-1
30.000
Nederrijn-Lek
43-1
30.000
43-2
10.000
43-3
30.000 Rekening gehouden met belang waterverdeling Pannerdense Kop
44-1
30.000
45-1
100.000
32
15-1
15-2
16-3
16-4
IJssel
47-1
48-2
48-3
49-1
49-2
50-1
50-2
51-1
52-1
52-2
52-3
52-3b
53-1
53-2
53-3
10-1
10-2
10-3
11-1
11-2
Bedijkte Maas
36-1
36-2
36-3
36-4
36-5
41-3
41-4
40-2
36-a-1
39-1
38-2
37-1
23-1
30.000 Regio onderzoekt plus wegens slachtofferaantal
3.000 Regio wil knip tussen 15-2 en 15-1 verschuiven van Bergambacht naar
Schoonhoven, normconsequenties worden nog onderzocht.
Regio onderzoekt plus wegens slachtofferaantal.
30.000 Regio onderzoekt plus wegens slachtofferaantal
30.000 Regio onderzoekt plus wegens slachtofferaantal
3.000
10.000
10.000
PM
1.000
30.000
3.000
1.000
3.000
3.000
3.000
PM
Voor deze dijkring zal nog een analyse worden uitgevoerd.
Gekeken wordt of samenvoegen 50-1 en 50-2 beter past bij de lokale situatie.
Gekeken wordt of samenvoegen 50-1 en 50-2 beter past bij de lokale situatie.
Door een Ruimte voor de Riviermaatregel moeten nieuwe
overstromingsberekeningen worden gemaakt.
3.000
10.000
10.000
3.000
3.000
10.000
3.000 Door een Ruimte voor de Riviermaatregel moeten nieuwe
overstromingsberekeningen worden gemaakt.
3.000 Door een Ruimte voor de Riviermaatregel moeten nieuwe
overstromingsberekeningen worden gemaakt.
10.000
30.000
30.000
10.000
10.000
3.000
10.000
10.000
1.000
1.000
10.000
PM
Check of nieuwe wijk Grote Wielen goed in cijfers MKBA is verwerkt
Rekening gehouden met hogere evacuatiefractie
Rekening gehouden met hogere evacuatiefractie
Overweging samenvoegen A-kering en aansluitende B-keringen (Heusdense
Maasdijk en Bergse Maasdijk).
Door een Ruimte voor de Riviermaatregel moeten nieuwe
PM overstromingsberekeningen worden gemaakt.
33
24-1
24-2
24-3
35-1
35-2
Limburgse Maas
54-1
55-1
56-1
57-1
58-1
59-1
60-1
61-1 &
62-1
63-1
64-1
65-1
66-1
67-1
68-1
69-1
70-1
71-1
72-1
73-1
74-1
75-1
76-1
76a-1
77-1
78-1
79-1
80-1
81-1
82-1
83-1 &
84-1
85-1
86-1
87-1
88-1
89-1
90-1
91-1
10.000
300/3.000 Er vinden nog nieuwe overstromingsberekeningen plaats
30.000
10.000
1.000/3.000 Check op schade in MKBA (rol gehanteerde waterstanden)
Regio onderzoekt plus wegens slachtofferaantal
1.000
1.000
300
100/300 Robuustheid rekenwijze LIR
100/300 Robuustheid rekenwijze LIR
300
300
300
300
300
300/1.000
300
300
300/1.000
1.000/3.000
300
100/300
300
100/300
300
300/1.000
300
300
300
300
300
100/300
100/300
100/300
Regio onderzoekt hoe om te gaan met uitkomsten MKBA
Mogelijk splitsen in twee trajecten
Regio onderzoekt hoe om te gaan met uitkomsten MKBA
Robuustheid rekenwijze LIR
Robuustheid rekenwijze LIR
Regio onderzoekt hoe om te gaan met uitkomsten MKBA
Onderzoeken consequentie schaalsprong RO
Robuustheid rekenwijze LIR
Robuustheid rekenwijze LIR
Robuustheid rekenwijze LIR
300
300
300
300/1.000 Regio onderzoekt hoe om te gaan met uitkomsten MKBA
300
300
3.000
300
34
92-1
93-1
94-1
95-1
300
1.000
100/300 Robuustheid rekenwijze LIR
100/300 Robuustheid rekenwijze LIR
35
Zuidwestelijke Delta
Wegens het sterk gecompartimenteerde karakter van de dijkringen in de Zuid-Westelijke delta, is het nader
beschouwen van de gevoeligheid van de getallen voor standzekerheid van keringen in het achterland relevant
voor grote delen van het gebied. Daarnaast zijn er in dit gebied een aantal C-keringen (9 trajecten) en Bkeringen, normering voor deze keringen wordt opgepakt in het kader van de generieke acties (zie bovenaan H8)
Traject Normspecificatie Uitzoeken
25-1
3.000
Standzekerheid van achterliggende keringen wordt nader beschouwd, en
25-2
300 systeem
26-1
1.000 Standzekerheid van achterliggende keringen wordt nader beschouwd
26-2
3.000 Standzekerheid van achterliggende keringen wordt nader beschouwd
26-3
10.000
27-1
3.000
27-2
10.000
28-0
300 Check nieuwe gegevens
28-1
1.000
29-1
30.000 Check trajectaanpassing
29-2
100.000 Nader onderzoeken inhoudelijke onderbouwing normspecificatie
30-1
3.000
30-2
100.000 Rekening gehouden met Borssele
31-1
30.000
36
31-2
32-1
32-2
32-3
32-4
34-1
34-2
34a-1
3.000
1000 Standzekerheid van achterliggende keringen wordt nader beschouwd
1000
Standzekerheid van achterliggende keringen wordt nader beschouwd,
1000 Regio onderzoekt een plus wegens chemische industrie
3000
1000 Standzekerheid van achterliggende keringen wordt nader beschouwd
300 Standzekerheid van achterliggende keringen wordt nader beschouwd
3000
9. Implementatie van het nieuwe beleid
9.1 Van Deltabeslissing naar beleid en wetgeving
Dit voorstel voor de Deltabeslissing Waterveiligheid is onderdeel van het DP2015. Het voorgenomen
kabinetsbesluit wordt in het DP2015 aangekondigd en verwerkt in een partiële herziening van het
Nationaal Waterplan, waarvan het ontwerp direct na het DP 2015 aan de Tweede Kamer wordt
aangeboden. Hiermee wordt de Deltabeslissing Waterveiligheid in het beleid van de rijksoverheid
verankerd. Daarna start het traject van wettelijke verankering van het nieuwe waterveiligheidsbeleid.
Het streven is dat het nieuwe stelsel van normspecificaties in 2017 wettelijk van kracht is, zodat de
Vierde Toetsing op basis van de nieuwe normspecificaties kan plaatsvinden. Het is noodzakelijk dat dan
ook de instrumenten die daarmee samenhangen beschikbaar zijn.
9.2 Toets- en ontwerpinstrumentarium
Na de wettelijke vastlegging van het nieuwe waterveiligheidsbeleid en de daarbij behorende
normspecificaties worden de waterkeringen getoetst aan de nieuwe eisen. Daartoe wordt het toets- en
ontwerpinstrumentarium voor 2017 aangepast en beschikbaar gesteld. Het instrumentarium wordt in
twee fasen opgeleverd. In de eerste fase (2017-2019) is het mogelijk om met het instrumentarium de
eerste toetsen uit te voeren. Hiermee is het mogelijk om te bepalen welke trajecten zeker voldoen aan
de nieuwe eisen en welke trajecten zeker niet voldoen aan de nieuwe normspecificatie. Voor de overige
trajecten is het nodig om verder te toetsen. Het instrumentarium dat daarvoor nodig is, is in de periode
2017-2019 te gebruiken door een groep experts. In de tweede fase, vanaf 2019, is het instrumentarium
gebruiksvriendelijk gemaakt en te gebruiken door de waterkeringbeheerder zelf.
Om toekomstbestendig te kunnen ontwerpen wordt ook gewerkt aan ontwerpinstrumentarium dat is
gebaseerd op de overstromingskans. Het ontwerpinstrumentarium 2014, dat het mogelijk maakt om in
verkenningen een scenario voor de nieuwe norm uit te werken, is beschikbaar. Daarnaast zal het
ontwerpinstrumentarium ook uitgebreid en verbeterd worden. Dit heeft echter meer tijd nodig.
Hoge voorlanden voor waterkeringen remmen golven af en verminderen daarmee de belasting op de
waterkering. Bij de toetsing werd hier vaak geen rekening mee gehouden. Daardoor werden in de
huidige systematiek soms waterkeringen afgekeurd terwijl in de praktijk sprake is van een veilige
37
situatie. Bij nadere analyse van het toetsinstrumentarium is gebleken dat er wel degelijk (nu al) rekening
kan en mag worden gehouden met de dempende werking van voorlanden. Daarbij is wel van belang dat
de waterkeringbeheerder afspraken maakt met eigenaren en beheerders van voorlanden, zodat deze
gebieden hun remmende werking behouden. In de volgende toetsronde zal het meenemen van
voorlanden worden gestimuleerd. Als daartoe aanleiding is zullen de mogelijkheden om voorlanden mee
te nemen in het toetsinstrumentarium explicieter worden opgenomen.
Naast dit traject zal iedere 12 jaar (analoog aan de wettelijke 12-jarige cyclus) worden gekeken of de
aannames (o.a. evacuatiefracties) nog van toepassing zijn.
Het belang van evacuatieplannen wordt bij de Veiligheidsregio’s aangekaart. Het verder verbeteren en
optimaliseren van waarschuwingssystemen en een adequate manier van opschalen heeft de aandacht
van de Stuurgroep Management Overstromingen
Waar slimme combinaties aan de orde zijn in relatie tot een normverlaging worden deze in een apart
traject hiervan met maatwerk geregeld.
9.3 Primaire en niet-primaire waterkeringen
In het huidige waterveiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen A-, B- en C-keringen. Het
nieuwe beleid kent nog maar één type kering waaraan het rijk normspecificaties opstelt: de primaire
waterkering. In de onderstaande tekst wordt het verschil tussen deze keringen toegelicht en wordt
aangegeven hoe wordt omgegaan met de
bestaande C-keringen.
Het stelsel van primaire waterkeringen in
Nederland omvat op dit moment 27 verbindende
of voorliggende keringen. Deze worden ook wel
B-keringen genoemd. Deze hebben een
dempende invloed op de waterstanden en
golven voor de erachter gelegen A- keringen. In
het huidige beleid geldt als norm voor deze Bkering de strengste norm van de aan- of
achterliggende (A- kering) keringen. Met de
risicobenadering kunnen doelmatiger, op maat
gemaakte eisen worden gesteld aan B-keringen.
Het falen van een voorliggende kering hoeft
namelijk niet te betekenen dat de achterliggende
A-kering faalt. Het tussenliggende water vormt
een buffer. Of er spelen andere omstandigheden.
Naast A- en B-keringen kent het stelsel van primaire waterkeringen nu ook nog C-keringen. Dat zijn
dijken die dijkringgebieden met een verschillende norm van elkaar scheiden of keringen die een gebied
van de dijkring tegen indirecte bedreiging van water beschermen. Sommige C-keringen staan midden in
38
het landschap, bijvoorbeeld de Diefdijk op de grens van Zuid-Holland en Gelderland, andere C-keringen
hebben een waterkerende functie, bijvoorbeeld de keringen langs het Amsterdam-Rijn kanaal. Voor de
C-keringen wordt op dit moment bezien of en welke functie ze vervullen voor de waterveiligheid. Dat
wordt per kering gedaan, omdat de C-keringen erg verschillend zijn. Sommige C-keringen zullen een
functie behouden als primaire kering en net als de andere primaire keringen worden voorzien van een
normspecificaties. Andere keringen zullen de status van regionale kering krijgen, waar voor het rijk geen
normspecificaties meer voorstelt. Provincies kunnen via een provinciale verordening deze keringen
aanwijzen en normeren.
9.4 Bekostiging
De verwachte kosten en baten van de nieuwe normering zijn globaal in beeld gebracht in de Analyse van
consequenties. Dit is een addendum bij het rapport met de technisch inhoudelijke uitwerking van de
uitgangspunten voor nieuwe normering uit DP2014. Het rapport geeft inzicht in de risicoreductie die
wordt bereikt door de nieuwe normering en de omvang van de verbeteropgave. Dit rapport wordt op dit
moment aangepast onder andere naar aanleiding van een advies van het Expertisenetwerk
Waterveiligheid (ENW), en naar aanleiding van input van de regionale deelprogramma’s van het
Deltaprogramma. In de maanden maart en april zal meer zicht ontstaan in de kosten voor de nieuwe
normering en in de wijze van bekostiging. Op dit moment vindt overleg plaats tussen het ministerie van
IenM en de Unie van Waterschappen. Het streven is dat er bij de bespreking van de deltabeslissing
Waterveiligheid in de Stuurgroep Deltaprogramma ook een voorstel op tafel ligt over de bekostiging van
de uitvoering van de deltabeslissing.
9.5 Hoogwaterbeschermingsprogramma
In het Nationaal Waterplan is het streven vastgelegd dat alle waterkeringen uiterlijk in 2050 voldoen aan
de nieuwe eisen. De uitvoering is de verantwoordelijkheid van de waterkeringbeheerders en wordt
geprogrammeerd en uitgevoerd in het Hoogwaterbeschermingsprogramma. Het doel van het
Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) is de keringen die bij de toetsing worden afgekeurd weer
aan de veiligheidsnormen te laten voldoen. De voorkeursstrategieen die door de gebiedsgerichte
deelprogamma”s zijn opgesteld bieden de basis voor een integrale en op het gebied afgestemde
uitvoering van de maatregelen die nodig zijn om de opgave te realiseren. Het belang van de verbinding
tussen uitvoering en gebiedsgerichte strategieën zal ook in de toekomstige organisatie van groot belang
zijn.
Het tweede Hoogwaterbeschermingsprogramma wordt nu afgerond. Het derde Hoogwaterbeschermingsprogramma is
erop gericht de keringen die in de Derde Toetsing zijn afgekeurd weer aan de huidige normen te laten voldoen. De
programmering is gebaseerd op afspraken die Rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven in
2011 hebben gemaakt in het Nationaal Bestuursakkoord Water. Deze afspraken zijn ondermeer gericht op een heldere
verantwoordelijkheidsverdeling, minder bestuurlijke drukte, beheersbaarheid, het slim combineren van maatregelen,
doelmatigheid en transparantie.
39
Conform de wens van de Tweede Kamer wordt de risicobenadering nu al in de praktijk gebracht in het
Hoogwaterbeschermingsprogramma. Hierbij zijn drie fasen te onderscheiden:
2013-2014:
Fase voorafgaand aan de besluitvorming over de Deltabeslissingen. Hierin krijgt de
nieuwe benadering vorm door maatregelen te prioriteren die de grootste reductie van
risico’s realiseren. De nieuwe beschermingsniveaus en daarvan afgeleide
normspecificaties worden als variant in verkenningen meegenomen.
2015-2016:
Fase tussen de besluitvorming over de Deltabeslissingen en de wettelijke verankering
van de nieuwe normen. De beleidsmatige verankering biedt voldoende grondslag om de
nieuwe eisen al voor 2017 toe te passen bij dijkversterkingen. De keringbeheerders
werken in het ontwerp met de nieuwe normspecificaties en kunnen er niet
ongemotiveerd van afwijken.
Vanaf 2017:
Fase na wettelijke verankering. Omdat vanaf dan sprake is van een continu
toetsingsproces kunnen keringbeheerders afgekeurde dijktrajecten direct aanmelden
voor het Hoogwaterbeschermingsprogramma. Aangemelde trajecten worden
meegenomen bij de jaarlijkse prioritering en programmering van het HWBP. Na toetsing
van alle primaire keringen aan de nieuwe eisen – naar verwachting in 2023 – is een
compleet beeld beschikbaar van de dijktrajecten die versterking behoeven.
10.Toelichting op de categorieën van eisen aan de primaire kering
De eisen voor de dijken worden zo vastgesteld dat iedereen achter de dijk tenminste kan rekenen op het
beschermingsniveau voor veiligheid voor iedereen. Er zijn 4 categorieën van eisen, variërend van milde
eisen (categorie I) tot zeer strenge eisen (categorie IV). Hieronder volgt een beknopte uitleg van de
verschillende categorieën. Op de volgende pagina is onderstaande uitleg schematisch weergegeven. De
bedoeling is om deze categorieën te benutten bij de nadere indeling en vereenvoudiging richting het
definitieve advies.
De eisen aan waterkeringen worden uitgedrukt in overstromingskansen. Dat is de kans dat een
waterkering, of een gedeelte daarvan, faalt en er een overstroming plaatsvindt. Hieronder is
weergegeven hoe de overstromingskansen in het algemeen corresponderen met de bovengenoemde
categorieën. Daarbij zijn natuurlijk uitzonderingen mogelijk.
Categorie I - Ondiep en weinig risico voor mensen en/of weinig economische waarde. De keringen met
milde eisen beschermen meestal gebieden die klein en ondiep zijn. Het water komt dan niet zo hoog dat
mensen erin verdrinken, waardoor er waarschijnlijk geen dodelijke slachtoffers zullen vallen. Er wonen
weinig mensen en er zijn weinig economische activiteiten. Deze keringen beschermen bijvoorbeeld
landelijk gebied. Categorie I correspondeert in het algemeen over overstromingskansen van 1/100 en
1/300.
40
Categorie II - Diep en relatief weinig risico voor mensen en/of weinig economische waarde. Keringen
met gemiddelde eisen komen doorgaans voor bij bijvoorbeeld grotere diepe gebieden die slechts
langzaam vollopen en waar weinig economische waarde is. Mensen kunnen een veilige locatie zoeken
(in huis of uit het gebied). Er zullen relatief weinig dodelijke slachtoffers vallen. Omdat er weinig
economische waarde in het gebied is, zal de schade beperkt zijn. Categorie II correspondeert in het
algemeen over overstromingskansen van 1/1000 en 1/3000.
Categorie III - Veel risico voor mensen en/of veel economische waarde. Kleine, diepe gebieden waar veel
mensen wonen zullen vaker beschermd moeten worden door keringen met strenge eisen. Het gebied
stroomt snel vol, waardoor de mensen minder tijd hebben om zichzelf in veiligheid te brengen.
Daardoor zullen in het geval van een overstroming veel slachtoffers vallen. Keringen met deze strenge
eisen kunnen ook voorkomen bij grotere ondiepe gebieden met veel economische waarde. Er treedt
namelijk ook veel economische schade op wanneer een groot gebied met veel economische waarde
slechts één meter onder water staat. Categorie III correspondeert in het algemeen over
overstromingskansen van 1/10.000 en 1/30.000.
Categorie IV - Extreem veel risico voor mensen en / of grote economische schade. Een kering met de
strengste eisen komen voor bij diepe gebieden waar het risico op zeer veel slachtoffers en zeer veel
economische schade bij een overstroming groot is. Deze gebieden krijgen nog eens extra bescherming.
Categorie IV correspondeert in het algemeen met overstromingskansen van 1/100.00.
NB: Het kan voorkomen dat aansluitende dijktrajecten een andere eis toebedeeld krijgen. Vaak komt dit
doordat het dijktraject met de strengere eis locaties beschermt waar de basisveiligheid in het geding is
of bescherming biedt aan locaties waar het aantal dodelijke slachtoffers groot zouden zijn bij een
overstroming. De gebieden áchter de twee dijktrajecten verschillen dan van elkaar. Daarom krijgen de
twee dijktrajecten een andere eis.
41
11.Begrippenlijst
Primaire waterkering
Beschermingsniveau
voor veiligheid voor
iedereen
Risicobenadering
Groepsrisico
Verticale evacuatie
MKBA
Meerlaagsveiligheid
Primaire waterkering: een waterkering die onderdeel is van een netwerk
van primaire keringen, die beveiliging biedt tegen overstroming in het
bijzonder door buitenwater.
De veiligheid die voor iedereen wordt geboden is een ondergrens en is
gericht op een individueel overlijdensrisico waarbij de kans op overlijden
voor een individu ten gevolge van een overstroming niet groter mag zijn
dan 1 op de 100.000 per jaar (10-5 of 0,001%).
In de risicobenadering worden zowel de kansen op een overstroming als
de gevolgen (in termen van slachtoffers en schade) meegenomen in het
bepalen van de normen voor de primaire waterkeringen en andere te
nemen maatregelen om overstromingsrisico’s te reduceren.
Het groepsrisico geeft de cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10,
100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van een
overstroming aan.
Verticale evacuatie is gericht is op het in veiligheid brengen van mensen
op een locatie hoger dan het overstromingsniveau. Hierbij kan worden
gedacht aan evacueren naar hoge gebouwen of naar schuilplaatsen in
hoger gelegen gebieden.
Maatschappelijke Kosten-Batenanalyse. Een studie, waarbij de
versterkingskosten voor een dijktraject zijn afgewogen tegen de te
vermijden schade.
Een uitwerking van de risicobenadering. In drie “lagen” is bekeken hoe
overstromingsrisico’s kunnen worden beperkt:
1. laag 1 = preventie: beperken van de kans op een overstroming,
onder andere door een stelsel van primaire waterkeringen
waaraan eisen worden gesteld via normspecificaties en het
bieden van meer ruimte voor de rivier;
2. laag 2 = ruimtelijke inrichting: duurzame ruimtelijke inrichting
van een gebied om de gevolgen van een overstroming te
beperken;
3. laag 3 = rampenbeheersing: beperking van de gevolgen van een
overstroming doordat de organisatie voor rampenbeheersing (bv
evacuatie) op orde is.
42
Vitale en kwetsbare
functies
Vitale infrastructuur zijn de bedrijven en delen van de overheid die
producten en diensten leveren die van essentieel belang zijn voor het
dagelijkse leven van de meeste mensen in Nederland. De vitale
infrastructuur is ingedeeld in 12 vitale sectoren met in totaal 31
onmisbare producten of diensten, namelijk:












energie: elektriciteit, aardgas en olie
telecommunicatie en ict: vaste en mobiele telefonie, radio, omroep en internet
drinkwater: het leveren van drinkwater
voedsel: voedselvoorziening (onder andere supermarkten) en voedselveiligheid
gezondheid: spoedeisende hulp en andere ziekenhuiszorg, geneesmiddelen
en vaccins
financiële sector: betalingen en financiële overdracht overheid
beheer oppervlaktewater: waterkwaliteit en waterkwantiteit (‘keren en
beheren’)
openbare orde en veiligheid
rechtsorde: rechtspraak en detentie, rechtshandhaving
openbaar bestuur: diplomatie, informatieverstrekking overheid, krijgsmacht
en besluitvorming
transport: vliegveld Schiphol, haven Rotterdam, hoofdwegen en
hoofdvaarwegennet en spoor
chemische en nucleaire industrie: vervoer, opslag, productie en verwerking van
stoffen.
43