Coöperatief internationaliseren: Hoe doet Nederland het? - CO

Coöperatief
internationaliseren:
Hoe doet Nederland het?
We hebben de mond vol van ‘internationalisering’. Maar hoe internationaal zijn de
Nederlandse coöperaties eigenlijk? En hoe ‘coöperatief’ zijn ze geïnternationaliseerd?
Kun je dat überhaupt ‘meten’? Een onderzoekje als eerste deel van een tweeluik.
Onno van Bekkum1
C
oöperaties ‘moeten’ mee internationaal. Inkoop door
retailers, consumententrends, concurrenten, de bewegingen
van het grote kapitaal – ‘alles’ is internationaal. Er valt veel
te verdienen in het buitenland en al vele eeuwen weten
Nederlanders dat. Maar een coöperatie is per definitie lokaal
geworteld, dicht bij de leden, en daarin zit haar kracht. Je
wilt niet achterblijven, noch je roots verloochenen. Kortom,
wil je internationaal mee, dan moeten we op zoek naar een
werkbaar coöperatief internationaliseringsmodel.
Meetvariabelen
In deze zoektocht is voor in totaal 26 Nederlandse agrifoodcoöperaties gekeken naar drie kenmerken, die in de tabel zijn
weergegeven: buitenlandse omzet (kolom 1), medewerkers
in het buitenland (2) en buitenlandse leden (3). Ook worden
in de tabel vier variabelen geïntroduceerd om enigszins
gefundeerd tot een oordeel te komen:
• Coöperatieve internationaliseringsindex (afgekort: CI-index;
kolom 4): Hoe internationaal is een coöperatie ‘in totaal’?
Hiervoor is een optelsom gemaakt van buitenlandse omzet,
medewerkers en leden, waarbij uitgangspunt was dat wat
het ‘moeilijkste’ is, het zwaarst moet meewegen. Enigszins
arbitrair is gekozen voor weegfactoren: omzet×1, medewerkers×2, leden×3. Het theoretisch maximum is dus
600, maar dan heb je het over een niet-meer Nederlandse
coöperatie.
• Exportfactor (5): Hoeveel van de buitenlandse omzet is
eigenlijk afkomstig van Nederlandse werknemers? Dit is
van belang omdat exporteren ‘gemakkelijker’ is dan lokaal
produceren. Hiervoor is gekeken naar de deling buitenlandse omzet / buitenlandse medewerkers. Hoe hoger deze
factor, hoe meer export. Waarbij je er vanuit gaat dat de
medewerkers in het buitenland niet alleen verkopers zijn,
wat bij kleinere coöperaties vaker wel zo is.
• Lokale dekkingsfactor (6): Wordt het buitenlands apparaat
‘gedragen’ door voldoende buitenlandse leden of rust het
allemaal op de Nederlandse leden? Hoe verhoudt zich het
aantal buitenlandse medewerkers tot lokale leden die dus
als eigenaren ook meefinancieren aan het buitenlandse
ondernemingsapparaat? Hoe groot is de afstand tussen
ondernemingsactiviteit en belevingswereld van de leden?
Waarbij je gemakshalve veronderstelt dat buitenlandse leden
en medewerkers geografisch in dezelfde hoek zouden zitten.
• Spanningsindex (7): Een lage exportfactor (zwaar buitenlands apparaat) en een lage lokale dekkingsfactor (weinig
meefinancierende buitenlandse leden), in combinatie met
een groot aandeel buitenlandse omzet, kunnen tot spanning
leiden binnen het coöperatief organisatiemodel. Een
waarschuwingsvlag begint te wapperen – enigszins arbitrair – zodra aan drie voorwaarden is voldaan: 1) buitenlandse omzetaandeel van meer dan 25%; 2) exportfactor
onder de 2,5; en 3) lokale dekkingsfactor onder de 0,25.
‘Voor Nederlandse
agrifoodcoöperaties is gekeken
naar buitenlandse omzet,
medewerkers in het buitenland
en buitenlandse leden’
Eerst nog een paar kanttekeningen. De definitie van buitenlandse omzet is lastig voor de tuinbouwafzetcoöperaties.
Bij FloraHolland, FresQ en ZON vindt de grote meerderheid van het product uiteindelijk zijn bestemming in het
buitenland. Bij FloraHolland bijvoorbeeld gaat het om zo’n
85%. Directe kopers zijn echter grotendeels Nederlandse
Coöperatie | nummer 595 | augustus 2008
21
handelaren/exporteurs. De directe buitenlandse omzet van
alle drie is geschat op 5%. Tuinbouwcentrum Lent (‘Hortimea’) vermeldt slechts dat “het grootste deel in Nederland”
wordt omgezet, hetgeen door ons op 80% is geschat. Een
andere kanttekening is dat gekeken is naar de afzet en niet
naar de inkoop. Dit geeft een onvolledig beeld van het internationale profiel van bijvoorbeeld de voercoöperaties. Zo
importeert Rijnvallei een aanzienlijk deel van haar veevoedergrondstoffen via Cefetra (omzet EUR 2,6mrd; waarvan
13% via de – coöperatieve – aandeelhouders en 63% in het
buitenland; 50,2% eigendom ForFarmers).
Bevindingen
Uit de tabel en onderliggende data valt het volgende te concluderen:
• Gezamenlijk hebben deze 26 coöperaties een omzet van
EUR 30,3mrd, waarvan 55% internationaal (hiervan
namen Vion – nog voor de acquisitie van Grampian –,
Friesland Foods en Campina 72% voor hun rekening);
57.960 FTE personeel, waarvan 53% in het buitenland
(hiervan Vion, Friesland Foods en Campina 86%); en
129.489 leden, waarvan 9,4% buiten de landsgrenzen
(92% hiervan bij CR Delta VRV, Avebe en Campina; overigens veel, maar niet uitsluitend, in de Belgische en Duitse
grensgebieden).
• Alle coöperaties hebben wel ‘iets’ in het buitenland. 25
coöperaties (96%) hebben omzet in het buitenland, 19 (73%)
hebben medewerkers in het buitenland en 18 hebben buitenlandse leden. Sterke samenhang bestaat er tussen
omzet en buitenlandse omzet (correlatie 0,92), tussen aantal medewerkers en medewerkers in het buitenland (0,98)
en tussen aantal leden en buitenlandse leden (0,81). Groter
= internationaler kun je stellen.
• De lijstaanvoerder, op basis van de CI-index, is Avebe,
dank zij een enorm buitenlands omzetaandeel, een ste-
22
Coöperatie | nummer 595 | augustus 2008
vige verwerkingspoot buiten de landsgrenzen en bijna de
helft van haar leden in het buitenland. De ‘zuiver’ Hollandse hekkensluiter is Rijnvallei (zie de kanttekening
over internationale inkoop!).
• Zeven coöperaties scoren een ‘3’ bij de spanningsindex:
Vion, Friesland Foods, Cebeco Groep, Cosun en iets
dichter bij de drempels van ‘2’: ForFarmers, Cehave
Landbouwbelang en Agrico. Goed om daar te blijven
opletten. (Conform de definitie van de index) hebben ze,
in wisselende mate, relatief weinig buitenlandse leden en
een relatief hoog aantal buitenlandse medewerkers. Zo
lang de winstgevendheid van de buitenlandse investeringen
goed is en leden daar als aandeelhouder (of in een gesubsidieerde transactierelatie) genoeg van toucheren om bereid
te zijn tot herinvesteringen, is er echter in principe geen
probleem. Bij Vion expandeert men wanneer het overnamedoel goedkoop is. Bij Friesland Foods zijn de internationale activiteiten deels lokaal gefinancierd: 49,9% in
Maleisië (beurs), 47% in Nigeria, 30% in Vietnam en
22% in Indonesië. Als de financiering is opgelost, dan is
het ‘slechts’ een kwestie van managementcapaciteit om
een multiculturele onderneming te runnen. Ze kunnen in
de huidige situatie allemaal om verschillende redenen
prima overleven, maar op termijn kan er druk ontstaan.
• Leerzaam is om te kijken naar de coöperaties die hoog
scoren op de CI-index met een lage spanningsindicator.
Daar verwachten we bouwstenen van een breder toepasbaar coöperatief internationaliseringsmodel. De namen
van drie coöperaties springen dan vooral in het oog: die
van Avebe, Campina en CR Delta VRV. Niet onverwacht:
Campina dat in januari 2001 een Duitse en een Belgische
coöperatie in haar ledenkring verwelkomde; CR Delta dat
in januari 2002 haar bedrijfsactiviteiten fuseerde met het
Belgische VRV (CRV Holding: 80% CR Delta en 20% VRV)
en nog zoekt naar mogelijkheden om ook coöperatief te
Tabel: Nederlandse agrifood coöperaties & internationalisering (boekjaar 2007)
1
5
6
medewerkers in
buitenlandse
(1×1 +2×2
exportfactor
dekkings-
omzet
het buitenland
leden
+3×3)
(1/2)
factor (3/2)
aandeel
2
3
aandeel
4
ci-index:
buitenlandse
aandeel
7
lokale
spanningsindex
(1>25% +5<2,5 + 6>2,5)
1
avebe
90-95%
26%
44%
277
3,6
1.72
1
2
campina
68%
60%
22%
255
1,1
0.37
2
3
vion**
77%
79%
0%
236
1,0
0
3
4
friesland foods
72%
66%
0%
205
1,1
0
3
5
cr delta vrv
31%
42%
23%
185
0,7
0.54
2
6
cebeco groep
55%
41%
0%
138
1,3
0
3
7
forfarmers
60%
29%
5,2%
133
2,1
0.18
3
8
cosun
57%
34%
1,2%
129
1,7
0.03
3
9
hzpc**
74%
17%
0,7%
111
4,3
0.04
2
10
cehave landbouwbelang
34%
31%
0%
97
1,1
0
3
11
fruitmasters
59%
11%
3,0%
91
5,2
0.26
1
12
the greenery
74%
1,9%
0,2%
79
38
0.08
2
13
agrico
31%
21%
0,7%
75
1,5
0.04
3
14
tuinbouwcentrum lent
*20%
2,5%
16%
72
7,9
6.15
0
15
cnc
60%
0,4%
1,8%
66
160
4.85
1
16
agrifirm
20%
10%
0%
39
2,1
0
2
17
cono kaasmakers
23%
3,5%
0%
30
6,4
0
1
18
nedato
27%
0%
0,5%
29
∞
∞
1
19
doc kaas
1,4%
0%
8,0%
25
∞
∞
0
20
horticoop
7,9%
4,4%
0,5%
18
1,8
0.12
2
21
floraholland
*5%
0,4%
4,1%
18
13
10.64
0
22
zon fruit
*5%
0%
2,4%
12
∞
∞
0
23
cnb
24
fresq
25
czav
26
rijnvallei
&
vegetables
7%
0%
1,0%
10
∞
∞
0
*5%
0%
0%
5,0
∞
∞
0
0,2%
0%
0,8%
2,6
∞
∞
0
0%
0%
0%
0
∞
∞
0
* (Eigen) schattingen
** Strikt genomen geen coöperatie
Bronnen: Jaarverslagen en contactpersonen van de 26 ondernemingen.
fuseren; en Avebe dat al lang geleden sterk acquireerde
onder aardappeltelers in de westelijke en oostelijke delen
van Noord-Duitsland. Sinds de internationale verhandelbaarheid van de Avebe-aandelen loopt het aantal Duitse
leden verhoudingsgewijs iets sneller terug. Dat internationalisering niet altijd probleemloos is, toont het recente
verleden van beide ‘toppers’, Avebe en Campina, overigens ook. Ook dan belangrijk om in de thuissituatie een
stevige ledenbasis bewaard te hebben.
Het is ook relevant om te kijken hoe internationalisering
zich vertaalt naar de bestuurlijke samenstelling van de coöperaties. Dan blijken er van de in totaal 227 bestuurders van
deze 26 coöperaties 11 in het buitenland woonachtig te zijn:
vijf in België en zes in Duitsland. Een behoorlijk aantal!
Voor de statistici: Op gemiddeld elke 543 Nederlandse
leden hebben de coöperaties één bestuurder, terwijl dit voor
de buitenlandse leden er één op elke 1.105 is. Bij de meeste
coöperaties met veel buitenlandse leden zijn die bestuurlijk
vertegenwoordigd: Avebe (2× Duitsland); Campina (2×
Duitsland); Vion (1× Duitsland, zelfde als bij Avebe); CRV
Holding (3× België); en Tuinbouwcentrum Lent/Hortimea
(1× Duitsland). Cosun en The Greenery hebben beide een in
België woonachtige Nederlander. Wellicht overwegen ForFarmers, FloraHolland en DOC Kaas ook al een buitenlandse commissaris. FrieslandCampina zal overigens alleen
Nederlandse bestuursleden hebben.
Conclusie
Nederlandse coöperaties zijn sterk geïnternationaliseerd,
zowel klassiek in de vorm van exporten als middels investeringen in lokale activiteiten. ‘Coöperatief’ gezien staat
internationalisering nog in de kinderschoenen. Veel coöperaties hebben wel al buitenlandse leden, in merendeel uit
buurlanden. Soms zijn die ook bestuurlijk vertegenwoordigd.
Campina en CR Delta zijn grensoverschrijdend gefuseerd.
Campina heeft een joint venture met coöperatie Fonterra.
Allemaal bouwstenen voor een coöperatief internationaliseringsmodel dat toch nog grotendeels gebouwd moet worden.
Volgende keer belichten we een aantal buitenlandse cases.
Voetnoot
1 Dr.ir. Onno F. van Bekkum is senior onderzoeker bij Nyenrode (NICE);
www.nyenrode.nl/nice
Coöperatie | nummer 595 | augustus 2008
23
Coöperatief internationaliseren:
Hoe doen ze ‘het’ in het
buitenland?
We hebben de mond vol van ‘internationalisering’. Coöperatie 595
(augustus 2008) liet zien ‘hoe internationaal’ de Nederlandse coöperaties zijn.
In dit tweede deel van een drieluik over coöperatief internationaliseren komt een
aantal bijzondere, buitenlandse cases aan bod.
Onno van Bekkum1
DLA Agro: Internationale federatie
De in Denemarken gevestigde DLA Agro Group (omzet e
1.582m, waarvan 27% buiten DK, Dec07) is een coöperatief netwerk van 35 aanvoercoöperaties en particuliere
ondernemingen in Denemarken, Zweden, Finland, Noorwegen, IJsland en de Baltische staten. Het is de conversie en
uitbreiding van de bestaande topcoöperatie Den Lokale
Andel in 2005. De holding heeft maar 25 medewerkers.
Groepsondernemingen, meestal in gedeeld eigendom tussen
moedercoöperaties, hebben er samen een kleine 4.000.
Ongeveer 35% van de groepsaandelen zijn in handen van
voercoöperatie Danish Agro. In totaal is zo’n 60% van het
eigendom en de omzet Deens. De Zweden en Noren nemen
het leeuwendeel van de rest voor hun rekening. Deze drie
landen zijn vertegenwoordigd in het bestuur.
DLG: Deelnames & strategische allianties
De sterk expansieve Deense aan- en verkoopcoöperatie
DLG (Dansk Landbrugs Grovvareselskab; e 3.302m omzet,
±50% buiten DK, Dec07) heeft in augustus 2007 een uit
mei 2005 daterend 25%-belang in de Duitse federatieve
aanvoercoöperatie HaGe Kiel uitgebreid tot 56% en beschikt
bovendien via een 50%-belang in Scan Farmers, een joint
venture met het Zweedse Lantmännen, nog eens over 10%
van de aandelen. Het resterende aandeel in Duitse (boeren)
handen beschouwt men als strategisch. In 2003 nam DLG
een 51%-belang in de Zweedse voerdochter Svenska Foder
van Lantmännen en breidde dat uit tot 100% in februari 2008.
Omzet en winstgevendheid van Svenska Foder namen overigens sterk toe in die periode.
Ravensdown: Internationale fusie
De Nieuw-Zeelandse kunstmestcoöperatie Ravensdown (e
339m omzet, 15% ex-NZ, Mei08) is in november 2007
22
Coöperatie | nummer 596 | november 2008
gefuseerd met het West-Australische United Farmers Cooperative (e 56m, Aug07), waarna de Australische business
werd verkocht aan de Nieuw-Zeelandse coöperatie. De Australiërs konden lid worden door aankoop van minimaal 100
aandelen. Om maximaal te profiteren van het recht op productkortingen, moet een lid over een jaarlijks vastgesteld
aantal aandelen per afgenomen ton kunstmest beschikken.
Om loyaliteit van de Australische leden te waarborgen, is
overeengekomen dat de betaling voor de UFC-activa in vier
jaarlijkse termijnen plaatsvindt. Bovendien is de prijs afhankelijk gemaakt van de continuïteit van de productafname.
Volgens de statuten kunnen de Australiërs overigens nooit
meer dan 25% van de stemmen hebben.
Fonterra: Overnames en strategische
allianties
De Nieuw-Zeelandse zuivelcoöperatie Fonterra (omzet e
7.888m, 79% ex-NZ+AU, Mei08) is sterk exportafhankelijk: 90% van de ledenmelk gaat de grens over. Fonterra
heeft haar internationale expansie met name vorm gegeven
door overnames en samenwerking. Belangrijke acquisities
waren die van Bonlac in Australië (25% in 2001, 100% in
Sep05) en Soprole in Chili (57% in Dec86, 100% in Apr08).
Daarnaast een reeks van strategische allianties en internationale joint ventures met een aantal van de grote wereld­
spelers: ‘Dairy Partners America’ met Nestlé voor Latijns
Amerika; met Arla Foods plc voor boterafzet in het Verenigd Koninkrijk; ‘DairiConcepts’ voor kaasproducten en
poeders met coöperatie Dairy Farmers of America (omzet e
7.5mrd, Dec07); ‘DMV Fonterra Excipients’ in maart 2006
met Campina voor farmaceutische ingrediënten. Voor verschillende andere coöperaties, waaronder SanCor (Argentinië) en Conaprole (Uruguay), verzorgt het de internationale
afzet van bulkproducten. In juni 2006 nam het een belang van
Op 15 mei 2008 kondigde Arla Foods een joint venture aan
met ‘haar’ Britse melkveehouders verenigd binnen Arla
Foods Milk Partnership, waar Arla Foods plc 85% van zijn
melk betrekt. Arla Foods plc herbergt de Britse activiteiten
van Arla Foods en is verpakt onder diverse Deense en
Zweedse tussenholdings. Beide partijen krijgen een belang
van 50% in de JV die vervolgens 7% van de aandelen van
Arla Foods plc bezit. Voor ‘hun’ 3,5% belang investeren de
Britse melkveehouders gezamenlijk e 20m (gemiddeld e
12.500 per ‘lid’). Hiervoor ‘kopen’ ze een dividendrecht
(pas na twee jaar, zoals is overeengekomen), inzicht in het
gevoerde beleid en de behaalde prestaties, invloed op de
melkbetaling en een ‘coöperatief’ overlegplatform om met
Deense en Zweedse melkveehouders de Britse strategie te
bediscussiëren. Een bestuurszetel in Arla Foods plc wordt
de Britten echter nog niet gegund.
‘Met buitenlandse
mede-eigenaren benut je een
groter investeringspotentieel’
In november 2006 nam Arla Foods een belang van 30% in
de Finse particuliere zuivelonderneming Ingman Foods
(omzet e 270m, Dec05). Van een call-optie voor de resterende 70% maakte men in augustus van dit jaar reeds
gebruik. De ijsdivisie (omzet e 65m, Dec07) is overigens
buiten de overname gehouden. Men is nu met de 1.300
Finse Ingman-melkleveranciers in overleg om, volgens het
Engelse co-investor partnershipmodel, ook in de lokale
business te investeren.
43% in het – inmiddels geplaagde – Chinese San Lu, dat
bezig was met de voorbereiding van een beursnotering.
Fonterra was in de race voor overname van Dairy Farmers
Group in Australië, maar liet dat lopen. Eerdere pogingen
om langs coöperatieve weg te fuseren strandden.
Arla Foods: ‘Co-investor partnership’
Een andere mooie casus van coöperatief internationaliseren,
betreft de Deens-Zweedse zuivelcoöperatie Arla Foods (e
6.401m, 79% ex-DK, Dec07). In april 2000 fuseerden de
Deense zuivelcoöperatie MD Foods en het Zweedse Arla tot
Arla Foods, onder Deense wetgeving. MD Foods werd
lokaal actief in het Verenigd Koninkrijk middels aankoop
van Associated Fresh Food in december 1990, gevolgd door
nog enkele acquisities in de jaren die onmiddellijk volgden.
Eén en ander werd gefinancierd door institutionele beleggers
die een aandeel hadden van 49% in een speciaal voor de
Engelse markt opgerichte holding. Na jaren van teleurstellende resultaten trokken de institutionele beleggers zich in
maart 1998 terug. Spoedig daarna zou het tij keren.
Overzicht
Hierboven werden de internationaliseringmodellen besproken van vijf coöperaties uit Denemarken en Nieuw-Zeeland,
drie uit de aanvoersector en twee uit de zuivel. De motivatie
voor de gekozen modellen loopt uiteen. Het betrekken van
buitenlandse klanten bij een vorm van mede-eigendom kan
van belang zijn voor het behoud van loyaliteit van buitenlandse klanten in de transactierelatie. Financiering is ook
een belangrijke reden. Met buitenlandse mede-eigenaren
benut je een groter investeringspotentieel. Opvallend is, dat
sommige coöperaties onderscheid aanbrengen tussen de
binnenlandse leden en buitenlandse mede-eigenaren. Dit
vergroot de flexibiliteit ten aanzien van de invulling van de
intensiteit van de ‘ledenrelaties’, aansluitend bij lokale ‘culturen’, en kan de bestuurbaarheid van de coöperatie ten goede
komen.
In Coöperatie 597 wordt dit drieluik over ‘internationalisering’
afgesloten met een samenvatting van tien coöperatieve
internationaliseringmodellen met een afweging van de bijbehorende voor- en nadelen.
Voetnoot
1 Dr.ir. Onno F. van Bekkum is coöperatie adviseur bij Nyenrode (NICE)
Coöperatie | nummer 596 | november 2008
23
Coöperatief internationaliseren
volgens tien modellen
De coöperatie moet internationaliseren om mee te gaan in een globaliserende
economie. Als onderneming, maar vooral ook qua eigendom, financiering en
besturing. Een overzicht van tien modellen als slot van een drieluik over
coöperatief internationaliseren.
Onno van Bekkum1
E
en belangrijk verschil tussen de tien modellen (zie
tabel) is of internationalisering alleen de business betreft
(modellen 1-5) of dat ook de coöperatie internationaliseert
(modellen 6-10). De coöperatie heeft eigenlijk geen duurzaam
comparatief voordeel ten opzichte van beursgenoteerde of
particuliere ondernemingen als je alleen de business internationaliseert. Hooguit geniet je meer vertrouwen van
lokale boeren en tuinders en hun samenwerkingsverbanden.
Maar qua strategische vrijheidsgraden, financieringsmogelijkheden en managementcultuur sta je als nationaal gewortelde onderneming meestal op achterstand. De buitenlandactiviteiten wegsnijden van de coöperatie (model 5)
lost dat aan businesszijde op, maar heeft coöperatief weinig
meerwaarde. De modellen 1-4 zijn toch interessant, op de
korte termijn vanwege de rendementen, maar ook als opstap
richting de modellen 6-10. Het begint bij de business, maar
gaan ‘we’ vervolgens ook ‘echt’ internationaal coöpereren?
‘Internationaliseert de onderneming
of ook de coöperatie?’
Rond de eeuwwisseling heeft een aantal coöperaties zich
gewaagd aan grensoverschrijdende fusie (model 9). Dit blijkt
een moeilijke vorm van internationaliseren en speelde ook
mee bij het afketsen van de CampinaArla-fusie. Erkenning
van culturele diversiteit binnen internationaliserende coöperaties is belangrijk. Interessant daarom om te kijken naar
de minder vergaande internationaliseringsmodellen (6-8).
Welke oplossingen zoekt men daar voor lokale participatie
in internationale investeringen en het bestuurlijk effectief
tot uitdrukking brengen van internationale democratie?
Buitenlands lidmaatschap (model 6) is eigenlijk al gemeengoed in Nederland, maar daarin lopen we voorop in de
wereld. Het ‘internationale co-investor partnership’ model
22
Coöperatie | nummer 597 | december 2008
(7) bestaat pas sinds dit jaar. En de eerste voorbeelden van
internationale coöperatieve federatie (model 8) dateren ook
van recente datum. Van de Europese Coöperatie (model 10)
zijn ons nog geen voorbeelden bekend.
We staan dus nog aan het begin, maar het lijkt dat we het
moeten gaan zoeken in nieuwe vormen van coöperatie tussen coöperaties. Komt er een grote zuivelalliantie voor Azië
die Nestlé gaat pareren? Gaan aan- en verkoopcoöperaties
intercontinentaal optrekken om een boerenalternatief voor
ADM en Cargill te creëren? Komen er mondiale coöperatieve foodmerken? Boeren en tuinders hebben internationaal gelijksoortige belangen en daarin zit een (nog prille)
solidariteitsbasis die culturele achtergronden overstijgt.
Gaat Nederland leiderschap tonen om ‘coöperatie’ naar
internationaal niveau door te trekken?
Voetnoot
1 Dr.ir. Onno F. van Bekkum is coöperatie adviseur bij Nyenrode (NICE)
Model
Toelichting model
Primaire motivatie
(Coöperatieve)
pluspunten
(Coöperatieve)
minpunten
Coöperatieve
voorbeelden
1.
Export/ import
Internationale handel in
(leden)product
Wat hier produceert,
kun je ook elders
afzetten
Betere opbrengsten door
schaalvoordelen tegen
relatief weinig meerkosten;
Kennismaking met lokale
markten; Verbetering
van productassortiment
(import).
Gevoeligheid van
markttoegang (ziekten,
boycots, verdragen);
Merkontwikkeling vraagt
grote investering nodig;
Geografisch smalle
productiebasis
Avebe, Nederlandse
zuivelcoöperaties,
HZPC, Agrico,
The Greenery, CNC
2.
Buitenlandse
‘greenfield
operations’
Vanaf de grond
opbouwen van een bedrijf
in het buitenland
Wat je hier kunt
(verwerken, vermarkten),
kun je mogelijk elders
ook
Kan reeds beschikbare
expertise en processen
goed repliceren.
Risico’s door onbekendheid
met lokale economische,
culturele en politieke
risico’s.
Glanbia (IR) en Arla Foods
(DK) in de VS, Campina in
Rusland
3.
Buitenlandse
deelnames en
acquisities
Minderheids,
meerderheids belang of
volledige overname.
Kan fasegewijs.
Rendement door eigen
expertise in te brengen
in bij bestaande lokale
partijen
Snelle opbouw van een
marktpositie door in te
stappen op een lopende
trein met een lokaal profiel,
een bestaand netwerk
een track record.
Kan tegen de financiële
grenzen oplopen van een
beperkte ledengroep;
Kan moeilijk te continueren
zijn als tegenvallende
resultaten ten koste gaan
van de leden.
Friesland Foods; Vion,
ForFarmers, DLG (DK),
portefeuille van
minderheidsdeelnemingen
van Emmi (CH)
4.
Internationale
strategische
allianties en joint
ventures
Samenwerkingsverband
mogelijk middels een
gezamenlijke
dochteronderneming
in gedeeld eigendom
Gebruik maken van
de specifieke expertise
van derden.
Benut wederzijds sterke
kanten
Afhankelijkheid van
(goede relatie met)
partner
Fonterra met o.a.
Campina (JV), Arla
Foods (SA) en DFA (SA),
DRW+RWA+Lantmännen
in InTrade
5.
BV International
Onderbrengen van
buitenlandse activiteiten
in een separate entiteit.
Buitenlandse
onderneming zelfstandig
laten groeien.
Ledenbusiness niet
(volledig) belasten met
financiële risico;
verbreden van de
financieringsmogelijkheden
Écht scheiden via
licentiecontracten enz.
kan moeilijk zijn.
In overweging bij Arla
Foods (DK) voor
(niet-Europese?)
expansie, is overwogen bij
Fonterra (NZ)
6.
Internationaal
lidmaatschap
Coöperatie onder
Nederlands recht met
ook buitenlandse leden
Omgaan met ‘leden’
is een natuurlijke manier
van handelen.
Vergroten van
betrokkenheid en loyaliteit
van buitenlandse
producenten; Inbedding
in lokale cultuur en
daardoor vergroting van
de acceptatie; Bredere
basis onder de
internationale expansie.
Gelijke behandeling en
‘warm’ houden van de
lidrelatie kan moeilijk
zijn.
FloraHolland, Avebe,
Tuinbouwcentrum Lent,
DOC Kaas, Fruitmasters
7.
Internationale
co-investor
partnerships
Buitenlandse
producenten worden
mede-eigenaar in hun
lokale unit van een
internationaal opererende
coöperatie.
Bouwen op de solidariteit
van producenten in
specifieke lokale markten.
Behoud van een
internationale regiefunctie;
Benut de investeringsmogelijkheden van
lokale producenten;
Bewaart een lokale
identiteit en betrokkenheid;
Vergroot de loyaliteit;
Gemakkelijk repliceerbaar
Onenigheid met het
collectief van lokale
eigenaren kan ook de
transactierelatie in gevaar
brengen
Arla Foods in het VK
en Finland, Nordzucker
mogelijk in Denemarken
8.
Internationale
coöperatieve
federatie
Een parapluonderneming
ter ondersteuning van
lokaal zelfstandig opererende coöperaties.
Verbondenheid in gemeenschappelijk belang
van gelijkwaardige lokale
partners
Bestuurlijke complexiteit
beperkt zich (grotendeels)
tot het federatieve niveau;
Behoud van lokale
identiteit en specificiteit.
Gevoeligheid voor
machtsverhoudingen
tussen lidcoöperaties
onderling en in verhouding
tot de topcoöperatie;
Gevoeligheid voor
ontwikkeling van
federatiepartners;
Heterogeniteit van ledenbelangen kan
sterk toenemen.
DLA Agro
(DK+Scandinavië),
Growmark (VS+CA)
9.
Internationale
coöperatieve
fusie
Toetreding van een
ledencollectief tot een
(nieuwe) coöperatie
in een ander land en
samenvoeging van de
business.
Voordelen van
gezamenlijke aansturing
en een
gemeenschappelijke
strategie wegen op
tegen behoud van lokale
identiteit.
Schaalvoordelen in
verwerking, innovatie,
marketing enz.; grotere
onderlinge verbondenheid
en uitwisseling tussen
producenten in
verschillende landen.
Risico op instabiliteit
door de neiging van
één cultuur om de
andere cultuur te
domineren;
Campina (NL+DE, BE),
Arla (DK+SE) en MD
Foods (DK), Ravensdown
(NZ+AU), CR Delta VRV
(NL+BE), Viking Genetics
(DK+SE)
10.
Europese
coöperatie
Een internationaal
opererende coöperatie
onder Europees recht.
Boven nationale identiteit
willen uitstijgen.
Eenvormig en transparant
systeem dat voldoende
flexibel is om aan
specifieke voorkeuren
tegemoet te komen.
Afhankelijkheid van
adoptie in nationale
wetgeving.
-
Coöperatie | nummer 597 | december 2008
23