Advies over de dubbeltellingregeling voor betere biobrandstoffen

Advies over de
dubbeltellingregeling
voor betere
biobrandstoffen
28 februari 2014
2
Advies over de dubbeltellingregeling voor betere biobrandstoffen
Inleiding
De Richtlijn Hernieuwbare Energie (RED) verplicht lidstaten om te garanderen dat het
aandeel hernieuwbare energie in de transportsector in 2020 minstens 10% bedraagt.
Lidstaten zijn vrij in de wijze van uitvoering van die verplichting. Maar bij keuze voor
het opleggen van bijmengverplichtingen aan leveranciers van brandstoffen, geldt
ook de verplichting om hierbij bepaalde biobrandstoffen dubbel te tellen (volgens
artikel 21.2 van de RED). EU lidstaten moeten dan biobrandstoffen op basis van afval,
resi­duen, non-food cellulosemateriaal en lignocellulose materiaal dubbeltellen
voor het behalen van de nationale doelstelling voor hernieuwbare energie in vervoer.
Nederland heeft ervoor gekozen een bijmengverplichtingen aan bedrijven op te
leggen en dus is de dubbeltelling verplicht voor Nederland.
De RED geeft geen handvatten voor implementatie van de dubbeltelling, waardoor
deze in lidstaten op verschillende manieren of überhaupt nog niet is ingevoerd.
Nederland heeft de dubbeltelling geïmplementeerd in de Regeling Hernieuwbare
Energie vervoer. Daarin is gekozen om alleen biobrandstoffen geproduceerd uit
biomassa dubbel te tellen die niet voor een alternatieve (hoogwaardiger) toepassing
kunnen worden aangewend.
Adviesvraag
Naar aanleiding van een motie van de Kamerleden Bisschop en Mulder heeft de
Staatssecretaris van IenM de Commissie Corbey om advies gevraagd. De overkoepe­
lende adviesvraag is:
‘Wat is uw interpretatie van artikel 21 van de Richtlijn hernieuwbare energie, het
omgaan met alternatieve toepassingen, cascadering en tabel 5 van de Regeling
hernieuwbare energie vervoer, en het al dan niet volledig dubbel tellen van
biobrandstoffen op basis van afval, residuen, non-food cellulosemateriaal en
lignocellulosisch materiaal?’
Ook wordt gevraagd in het advies in te gaan op 1) de effecten van de dubbeltelling
als er een alternatieve toepassing (van een grondstof) is, 2) hoe moet worden
omgegaan met grondstoffen in tabel 5 van de Regeling en 3) welke materialen in
andere lidstaten dubbel tellen en waarom.

Kamerstukken II, 2012-2013, nr. 32813, 74.
3
Advies over de dubbeltellingregeling voor betere biobrandstoffen
Eerdere adviezen
De Commissie Corbey heeft nog niet eerder specifiek over dubbeltelling van bio­
brandstoffen geadviseerd. In haar vorige advies over de versnelling van geavanceerde
biobrandstoffen is wel aangegeven dat sturen op emissiereductie van CO2 en
overige broeikasgassen (inclusief eventuele ILUC-effecten) de voorkeur geniet boven
het realiseren van klimaatdoelstellingen. Daarnaast is de aanbeveling gedaan in
plaats van een dubbeltelling van de betere biobrandstoffen een volumedoelstelling
te hanteren. Een volumedoelstelling stimuleert de markt om sneller (en in grotere
volumes) de betere biobrandstoffen te gaan produceren.
Verder geeft dat advies aan dat bij de keuze voor een systeem met dubbeltelling,
het van belang is dat afvalstoffen die voor dubbeltelling in aanmerking komen, niet
aangemerkt hoeven te worden als afvalstroom in het kader van de Afvalstoffenwet
(mits de veiligheid voor mens en milieu daarmee niet in gevaar komt). Uitgangspunt
daarbij is dat biobrandstoffen alternatieve toepassingen niet in de weg mogen staan.
Dit betekent echter niet dat - indien er voor een grondstof een kleinschalige alter­
natieve toepassing bestaat - er nooit een dubbeltellende biobrandstof van gemaakt
mag worden.
Opbouw advies
Dit advies van de Commissie Corbey zet eerst uiteen hoe de dubbeltellingregeling in
Nederland en andere EU-lidstaten is geïmplementeerd. Na een aantal overwegingen
schetst dit advies vervolgens zowel een beeld van de meest wenselijke vorm van
stimulering van biobrandstoffen als van de plek die dubbeltelling daarin heeft.
Daarvoor wordt stilgestaan bij het oorspronkelijke doel van het dubbeltellen van
biobrandstoffen en wordt nagegaan of dit doel is bereikt. Als laatste wordt ingegaan
op de verbetermogelijkheden van de dubbeltellingregeling.
Nederlandse regelgeving omtrent dubbeltelling
Nederland heeft in 2009 als eerste lidstaat een dubbeltellingregeling voor zoge­
naamde ‘betere biobrandstoffen’ ingevoerd. In de regelgeving is opgenomen welke
materialen dubbel meetellen voor de bijmengverplichting van oliemaatschappijen.
Dit zijn grondstoffen die aangemerkt zijn als afval, residuen, non-food cellulose­
materiaal en lignocellulosisch materiaal, die geen alternatieve toepassing kennen.
Daarnaast kan voor een beperkt aantal materialen ontheffing worden gevraagd.
Ook is het aandeel lignocellulose van het materiaal waaruit de biobrandstof is
gepro­duceerd van belang. Alleen dat deel komt voor dubbeltelling in aanmerking;
bij bijvoorbeeld gras en stro kan dit leiden tot een gedeeltelijke dubbeltelling van
de biobrandstof. In de toelichting is meer informatie over de dubbeltellingregeling
opgenomen.

Versnelde invoering geavanceerde biobrandstoffen, september 2013
4
Advies over de dubbeltellingregeling voor betere biobrandstoffen
Impact dubbeltellingregeling
Er was oorspronkelijk een drietal redenen waarom de RED een verplichting kent
om bepaalde biobrandstoffen dubbel te tellen. De dubbeltelling moet:
• de ontwikkeling van geavanceerde biobrandstoffen stimuleren,
• de inzet van voedselgewassen beperken, en
• de CO2-prestatie van de mix aan biobrandstoffen verhogen.
Nu na enige jaren ervaring kan worden gesteld dat de dubbeltelling goed werkt als
het gaat om het beperken van de inzet van voedselgewassen en om de CO2-prestatie
te verhogen (zie: NEa- rapportage), maar het heeft niet bijgedragen aan de ontwikke­
ling van geavanceerde biobrandstoffen. De dubbeltellende biobrandstoffen in
Nederland worden voornamelijk geproduceerd op basis van Used Cooking Oil (UCO)
en dierlijke vetten. Er worden nagenoeg geen biobrandstoffen geproduceerd op
basis van lignocellulose. Eén van de oorzaken daarvan is dat dubbeltelling alléén
onvoldoende perspectief biedt voor de lange ontwikkelingstermijnen die daarbij aan
de orde zijn.
Implementatie dubbeltellingregeling in andere lidstaten
We maken onderscheid tussen lidstaten die een bijmengverplichting hebben
ingevoerd en zij die een andere implementatiewijze van de RED kozen.
Bijmengverplichting
Naast Nederland hebben tien andere lidstaten die een bijmengverplichting kennen,
de (verplichte) dubbeltelling van biobrandstoffen geïmplementeerd. Twee van die
lidstaten (Verenigd Koninkrijk en Denemarken) hebben ook de mogelijkheid opge­
nomen om het dubbeltellen van een aantal biobrandstoffen uit te sluiten als er
alternatieve (hoogwaardiger) toepassingen zijn voor de betreffende grondstof.
In de toelichting op dit document is een overzicht van deze landen weergegeven
en de implementatiewijze van een aantal belicht.
Overige uitvoeringswijzen
Voor landen die op een andere wijze de 10% verplichting uit de RED invullen geldt
de dubbeltellingregeling niet, bijvoorbeeld in Zweden waar een accijnsverlaging
ingevoerd is als instrument om biobrandstoffen te bevorderen.
De Duitse regering heeft aangekondigd de bijmengverplichting te beëindigen.
Nu tellen biobrandstoffen daar volgens de EU-definitie nog dubbel (met uitzondering
van dierlijke vetten), als wordt aangetoond dat het een afvalstof of een residu betreft.
Ook worden biobrandstoffen die goed presteren op de reductie van broeikasgassen
gestimuleerd door middel van een vrijstelling van belastingen. Aangekondigd is dat
dat vanaf 2015 wijzigt en dat in Duitsland een CO2-emissiereductieverplichting voor
de totale brandstoffenmix gaat gelden. De brandstofkwaliteitrichtlijn (FQD) die
6% CO2-reductie in 2020 verplicht stelt wordt daar dan eerder verplichtend door
een CO2-reductiepad vast te stellen. Dan is geen dubbeltelling meer mogelijk;
de richtlijn stuurt immers op CO2.

Cat 1. en 2. zoals bedoeld in de richtlijn Dierlijke bijproducten (Verordening (EG) nr. 1069/2009)
5
Advies over de dubbeltellingregeling voor betere biobrandstoffen
FQD en voorstellen Europese Commissie na 2020
De FQD verplicht brandstofleveranciers op 31 december 2020 ten opzichte van
het referentiejaar 2010 een reductie van 6% aan broeikasgasemissies te realiseren,
gemeten ‘from well to wheel’, ofwel vanaf de (olie)bron tot de tank van de auto.
Vanaf 2012 geldt voor lidstaten tevens een jaarlijkse rapportageplicht. Voor bedrijven
gelden geen tussendoelen. Aan verdere uitvoeringsregels wordt nog gewerkt.
Voor de RED en FQD geldt tevens dat biobrandstoffen alleen mee mogen tellen
voor de doelstelling als ze aan bepaalde duurzaamheidseisen voldoen. Zo moet de
reductie van broeikasgasemissies vanaf 1 januari 2017 minimaal 50% zijn te meten
over de gehele keten van productie van grondstof tot eindgebruik en ten opzichte
van fossiele brandstoffen. Vanaf 1 januari 2018 wordt dit 60% voor installaties die in
2017 operationeel zijn geworden.
Onlangs heeft de Europese Commissie voorstellen gepresenteerd voor de periode
na 2020. Dit moet een EU-breed bindend doel voor hernieuwbare energie zijn van
minimaal 27% in 2030. Bindende doelstellingen voor hernieuwbare energie in de
RED en de CO2-doelstelling in de FQD vervallen dan. Het is voorlopig nog onduide­lijk
welke politieke steun hiervoor bestaat. Het Nederlandse kabinet heeft aange­geven
om een doelstelling voor transport te willen behouden. Deze ontwikkelingen en de
implementatie van de dubbeltelling in Nederland en andere landen leiden tot de
volgende overwegingen:
Overwegingen
De dubbeltelling heeft een positief effect op:
1. Gebruik van afvalstoffen. In 2012 is 51% van de doelstelling gerealiseerd met
dubbeltellende brandstoffen. Vooral UCO en dierlijke vetten werden ingezet.
De dubbeltelling creëert een prijs voor deze grondstoffen die de markt in
beweging brengt.
2. CO2-prestatie. UCO en dierlijke vetten materialen hebben een relatief goede
CO2-prestatie (ca. 70-80%). Zonder dubbeltelling zou voor biodiesel meer
koolzaad zijn gebruikt (met een lagere CO2-prestatie).
3. Riolen. Gebruik van UCO is niet alleen positief uit oogpunt van CO2-emissiereductie.
Inzameling en gebruik van UCO voor biodiesel voorkomt ook dat riolen verstopt
raken. Dit kan miljoenen euro’s besparen op herstelwerkzaam­heden. Daarnaast
waren gebruikte vetten één van de oorzaken van het dioxine­schandaal in 2003.
Het is sindsdien verboden UCO in te zetten voor de productie van veevoer. De
inzet van UCO voor biobrandstoffen vormt zo een alternatieve markt voor deze
stroom.
4. Aansluiting bij andere landen. De dubbeltelling sluit aan bij het Europese beleid,
maar ook bij de keuzes die in onze buurlanden gemaakt zijn. Ons omringende
landen kennen vergelijkbare regelingen.
5. Ondernemers. Deze duidelijke stimuleringsregeling biedt zekerheid voor
ondernemers en beïnvloedt daarmee zichtbaar het investeringsklimaat.
6
Advies over de dubbeltellingregeling voor betere biobrandstoffen
Maar niet op…
6. Nieuwe technologieën. De dubbeltelling heeft onvoldoende geleid tot het
stimuleren van geavanceerde biobrandstoffen van lignocellulose of aquatische
biomassa, waarvoor geavanceerde technologieën nodig zijn. Daarvoor is een
meer specifiek beleid nodig. In het advies ‘Versnelde invoering geavanceerde
biobrandstoffen’ concludeerde de Commissie Corbey al dat bestendig beleid
en stimuleren van innovatie daarvoor belangrijke randvoorwaarden zijn.
Daarnaast moet er een langetermijnperspectief zijn dat gericht is op het
beleidsdoel, niet een nieuwe maatregel met de bijgaande neveneffecten.
7. Volume. De dubbeltellingregeling draagt wel bij aan de realisatie van de
EU-doelstelling voor de bijmenging van 10% biobrandstoffen in 2020, maar
vertraagt tegelijk de realisatie van de 2020-doelstellingen voor hernieuwbare
energie en doelstellingen van de FQD omdat het volume biobrandstoffen
door de dubbeltelling kleiner is.
Op termijn is dubbeltelling minder gewenst
8. Samenloop FQD. Het is de verwachting dat de FQD in Nederland in de aanloop
naar 2020 steeds meer leidend zal zijn. De oorzaak daarvan is dat dubbeltelling het
gat tussen de werkelijke en fysiek benodigde hoeveelheid brandstof groter maakt.
Om het reductiepercentage van 6% procent in 2020 te halen met de huidige
reductieprestatie van brandstoffen, is een volume bijmenging nodig van 10%.
Echter, doordat sommige biobrandstoffen dubbeltellen, wordt de bijmeng­
verplichting ingevuld met een lager volume percentage van 7 á 8%. Dit is onvol­
doende om de 6% reductie doelstelling van de FQD te halen, tenzij een deel van
de reductieverplichting wordt ingevuld door biobrandstoffen met een zeer
hoge CO2 emissie reductie, of wanneer bijvoorbeeld meer elektriciteit in het
wegvervoer wordt toegepast. Het is echter te verwachten dat deze hogere
efficiëntie onvoldoende wordt bereikt, en dat van 2019 naar 2020 een sprong
gemaakt moet worden.
9. Meer principieel geldt: sturen op CO2 (inclusief een aanvaarde berekening van
het ILUC-effect) zou het uitgangspunt moeten zijn voor het beleid tot 2020 en
daarna. Dit geeft de gewenste zekerheid aan de markt, is technologieneutraal en
draagt bij aan een ‘level playing field’. Het hanteren van een bijmengverplichting
met bijbehorende dubbeltelling is daarmee niet het meest wenselijke, mede omdat
daarmee veel andere potentieel goede manieren om CO2 te verminderen minder
kansen krijgen.

Zie onder andere het advies ‘Biomassa en beleid: hoe sturen op minder CO2?’, 21 mei 2012 en het advies
versnelde invoering geavanceerde biobrandstoffen, 3 september 2013.
7
Advies over de dubbeltellingregeling voor betere biobrandstoffen
Er bestaat onzekerheid in beleid
10.Europees beleid na 2020. De Europese Commissie heeft onlangs voorgesteld de
FQD (art 7a) niet voort te zetten na 2020. Met het schrappen van de FQD zou een
instrument om te sturen op CO2 verloren gaan. De Europese Commissie stelt voor
om geen nieuwe bindende doelstelling voor hernieuwbare energie na 2020 te
hanteren, wel een algehele Europese doelstelling voor CO2-reductie van 27%.
Het is onzeker in hoeverre de transportsector hieraan bij kan of moet dragen,
ondanks het feit dat transport voor 25% van alle emissies verantwoordelijk is.
Een goede evaluatie van beleidsinstrumenten zou licht kunnen werpen op het
meest wenselijke beleid ná 2020.
11.ILUC. Tot 2020 blijft de 6%-reductieverplichting van de FQD wel gelden. Om een
systeem in te voeren dat stuurt op CO2 is het nodig dat ook een geaccepteerde
ILUC-waarde wordt meegenomen in de CO2-reductieberekeningen. Daarvoor
ontbreken tot nu toe vastgestelde waarden. Onderzoek wordt gedaan naar
methoden om vast te stellen dat het optreden van ILUC is vermeden.
De Regeling Dubbeltelling nader bekeken
12.Alternatieve toepassing. Het opleggen van de eis ‘geen alternatieve toepassing’
door Nederland in de dubbeltellingregeling heeft zowel voor- als nadelen.
Met deze eis wordt voorkomen dat grondstoffen worden ‘weggetrokken’ uit
andere sectoren waar de grondstoffen een hoogwaardiger toepassing hebben.
Echter, deze regeling is niet in alle EU lidstaten geïmplementeerd, waardoor deze
grondstoffen mogelijk alsnog worden ingezet voor biobrandstoffen, maar dan in
het buitenland. Bovendien kan de markt van de alternatieve toepassing te klein of
onvoldoende stabiel zijn om continue alle beschikbare materiaal van een
specifieke grondstof op te nemen. Daarnaast zorgt deze eis voor onzekerheid bij
investeerders. De ontwikkeling van geavanceerde biobrandstoffen vergt grote
investeringen, en dit vraagt om een langetermijninvesteringszekerheid.
13.Korte termijn en gedeeltelijke dubbeltelling. Anders dan andere landen kent
Nederland een gedeeltelijke dubbeltelling, die betrekking heeft op het aandeel
ligno-cellulose in het materiaal. De stimulans die daar vanuit gaat is ook
‘gedeeltelijk’. Juist voor ontwikkeling en implementatie van deze (nieuwe)
technologie bevat een dergelijke gedeeltelijke dubbeltelling onvoldoende
stimulans. Het is echter de vraag of volledige dubbeltelling wel voldoende
stimulans zou geven.
14.Gelijk speelveld. De gefragmenteerde implementatie van de dubbeltelling­
regeling in de verschillende lidstaten leidt niet tot een ‘level playing field’ in heel
Europa. Sommige lidstaten sluiten grondstoffen met een alternatieve toepassing
uit van de dubbeltellingregeling, andere niet. De stimulering van geavanceerde
biobrandstoffen (Type 3 in het eerdere advies van de Commissie Corbey, zie
toelichting voor definities) moet in de toekomst gericht zijn op zowel diesel als
benzinevarianten. Op dit moment wordt voornamelijk biodiesel van reststromen
ingezet als dubbeltellende biobrandstof. In het onderzoek naar geavanceerde
biobrandstof is veel aandacht voor bio-ethanolvarianten uit lignocellulose­
materiaal. In de nabije toekomst zal echter de benzinemarkt in Europa naar
verwachting sterk afnemen.
8
Advies over de dubbeltellingregeling voor betere biobrandstoffen
Conclusie
CO2-sturing is het meest wenselijk op termijn. De huidige dubbeltelling draagt weinig
bij aan een kwantitatieve sturing op CO2. Maximaal op CO2 sturen betekent dat de
meest gewenste brandstoffen maximaal ingezet worden. De FQD biedt daartoe
aanknopingspunten.
Een te snelle verandering van beleid is echter niet wenselijk, omdat de dubbeltelling
op een aantal punten een positief effect heeft en omdat leveranciers van brand­
stoffen die een bijmengverplichting hebben hun productie nu ingericht hebben op
dubbeltelling. Te snel afschaffen van de dubbeltelling leidt tot grote verander­ingen in
de markt, terwijl alternatieven er nog niet zijn. De verplichte doelstellingen van de
RED, maar ook van de FQD, worden dan waarschijnlijk niet gehaald.
Advies
A. Zet in op CO2 -sturing
1. Streef naar afschaffing van de bijmengverplichting (inclusief de dubbeltelling­
regeling) in 2017, en ga dan over op CO2-emissiereductie-eisen. Dit geeft de
gewenste zekerheid aan de markt, stimuleert de inzet van betere biobrandstoffen
(hoge CO2-reductiefactor), is technologieneutraal en draagt bij aan een ‘level
playing field’. Daarvoor zijn voorwaarden op Europees niveau nodig.
a. Een vaststelling van de wijze waarop CO2 berekend moet worden waarin ILUC
is meegenomen, dan wel aantoonbaar vermeden;
b. Uitwerking en implementatie (tussendoelen) van de FQD en vertaling naar
standaardwaarden voor fossiele diesel en benzine; en waarbij tevens vertaling
is gemaakt naar berekening van CO2 bij inzet van gas en elektriciteit in de
transportsector;
c. Een perspectief voor na 2020, voortzetting van de CO2-doelstelling van de FQD
dan wel andere wijze van CO2-sturing, bijvoorbeeld opname van de gehele
waardeketen van petrochemische sector en transportsector in het ETS.
Om te sturen op CO2 is daarnaast in Nederland een verstandige accijnspolitiek van
belang: gelijke fiscale voorwaarden voor voertuigen en de verschillende type
transportbrandstoffen waarbij de heffing een belangrijke stimulans oplevert voor
CO2 reductieprestatie. Aangezien de realisering van a, b en c onzeker is, is het van
belang ook te onderzoeken op welke andere wijze sturing op CO2 ingevoerd kan
worden, bijvoorbeeld inpassing van (een deel van de) transportsector in het ETS.
Ook inzet op voortzetting van de CO2-doelstelling van de FQD moet overwogen
worden. Van belang is een tijdige positiebepaling zodat Nederland maximaal
invloed kan uitoefenen op het Europese beleid.

De Commissie Corbey laat in samenwerking met I&M, RCI en een zestal bedrijven de Universiteit van
Utrecht wetenschappelijk onderzoek doen naar betere modellen om ILUC-effecten te kunnen voorspellen.
Op basis daarvan zullen voorstellen worden geformuleerd voor beleid gericht op ILUC-mitigatie
9
Advies over de dubbeltellingregeling voor betere biobrandstoffen
B. Verbeter de dubbeltellingregeling voor de komende periode tot 2017
2. Tot 2017 zou de dubbeltellingregeling vooral verbeterd moeten worden voor
bedrijven die geavanceerde technologieën willen ontwikkelen en benutten.
Dit kan door zekerheid te bieden voor de lange termijn. Huidige biobrandstof­
producenten die op basis van de huidige regelgeving en mogelijke alternatieve
toepassingen biobrandstoffen mogen dubbeltellen, moeten een zekerheid krijgen
dat dit voor een redelijke periode het geval is. Indien de regelgeving dan door
veranderende omstandigheden wijzigt – of in 2017 komt te vervallen - is een
vervangende stimuleringsmaatregel tot zeker 2020 nodig om de zekerheid te
garanderen.
3. Vereenvoudig de regelgeving door afschaffing van de gedeeltelijke dubbeltelling
die is gebaseerd op het aandeel lignocellulose van biobrandstoffen. Een product
kan of wél of niet dubbeltellen maar niet slechts gedeeltelijk. Alleen de bio­
brandstof die voor een aanzienlijk deel ( bijv 70 a 80% op basis van energie)
voortkomt uit lignocellulose welke niet bijdraagt aan ILUC, wordt dubbel geteld.
C. Stimuleer innovatie en marktontwikkeling voor geavanceerde biobrandstoffen
4. Sturing op CO2 geeft een langjarig perspectief voor geavanceerde biobrand­
stoffen, waarvan verwacht mag worden dat deze een aanmerkelijke reductie
op CO2 bewerkstelligt,. Voor innovatie van geavanceerde biobrandstoffen is sturen
op CO2 alleen echter niet voldoende. Deze innovatie vraagt grote investeringen,
die in de huidige economische situatie moeilijk van de grond komen. Een
afzonderlijke doelstelling voor echt geavanceerde biobrandstoffen
is hier een goed instrument. Zie ook het advies van de Commissie Corbey van
september 2013 over geavanceerde biobrandstoffen.
D. Gooi hetgeen bereikt is met UCO en dierlijke vetten niet weg
5. Creëer, indien nodig, voor UCO en dierlijke vetten een perspectief voor na 2017,
zodat inzameling en nuttige verwerking ervan door kan gaan. Dat kan bijvoor­
beeld door een subdoelstelling voor UCO en dierlijke vetten in te voeren met een
heldere einddatum.
Ten slotte: geef voldoende tijd. Kondig beleidswijzigingen ruim van te voren aan,
zodat bedrijven de tijd hebben zich voor te bereiden en aan te passen. Een periode
van twee jaar is daarbij het minimum.
10
Advies over de dubbeltellingregeling voor betere biobrandstoffen
Toelichting
Definities
Biobrandstoffen worden op veel verschillende manieren geclassificeerd. Er worden
verschillende definities gebruikt voor 1e en 2e generatie biobrandstoffen,
geavanceerde biobrandstoffen en/of biobrandstoffen gebaseerd op voedselgewassen.
Om verwarring te voorkomen heeft de Commissie Corbey in haar eerdere advies
“Versnelde invoering geavanceerde biobrandstoffen” gebruik gemaakt van
onderstaande indeling van biobrandstoffen. Ze sluit daarbij aan bij het onderscheid
dat de Europese Commissie maakt in biobrandstoffen afkomstig van voedselgewassen
en niet- voedselgewassen. Ook in dit advies wordt van onderstaande indeling
gebruik gemaakt.
• TYPE 1: Biobrandstoffen gebaseerd op voedselgewassen.
--
TYPE 1A: Biobrandstoffen die ILUC (Indirect Land Use Change) veroorzaken
--
TYPE 1B: Biobrandstoffen zonder / laag risico op ILUC
• TYPE 2: Biobrandstoffen geproduceerd uit reststromen met al beschikbare
technologieën, zoals biodiesel van gebruikte frituurvetten, vergisting van
reststromen van de agroketen en mest
• TYPE 3: Geavanceerde biobrandstoffen: biobrandstoffen van lignocellulose (al dan
niet uit reststomen) of aquatische biomassa waarvoor geavanceerde
technologieën nodig zijn. Indien in de toekomst grootschalige energieteelt zal
worden ingezet om deze biobrandstoffen te produceren kan dat leiden tot
verdringingseffecten ofwel ILUC:
--
TYPE 3A: Geavanceerde brandstoffen die ILUC veroorzaken
--
TYPE 3B: Geavanceerde biobrandstoffen zonder / met laag risico op ILUC
Nederlandse regelgeving omtrent dubbeltelling
Nederland heeft in 2009 als eerste Lidstaat een dubbeltellingregeling voor
zogenaamde ‘betere biobrandstoffen’ ingevoerd. Dit is geregeld in artikelen 16 en 17
van de Regeling hernieuwbare energie vervoer. Deze verwijzen naar de bijlage II
waarin is aangegeven of biobrandstoffen dubbel mogen worden geteld, op basis van
de grondstoffen waaruit zij zijn geproduceerd. Dit kan als volgt worden samengevat:
• Grondstoffen die zijn aangemerkt als afval, residuen, non-food cellulosemateriaal
en lignocellulosisch materiaal en zijn opgenomen in de tabellen 1 (materiaal dat
geldt als procesafval of procesresidu), 2 (materiaal dat geldt als afval of residu van


De Commissie Corbey is zich bewust dat met het hanteren van deze definitie niet alle biobrandstoffen een
plek hebben gekregen in de systematiek. Zo valt bijvoorbeeld biodiesel uit Jatropha niet onder één van de
categorieën. Ze vindt het echter van belang aan te sluiten bij de indeling die de Europese Commissie
heeft gemaakt in voedsel- en niet-voedselgewassen. Daarnaast realiseert de Commissie zich dat het
onderscheid eetbaar / niet eetbaar niet altijd relevant is. In de toekomst zijn delen van niet-eetbare
gewassen na bewerking wellicht wel eetbaar. Gewassen zijn daarnaast zelden helemaal eetbaar;
bijvoorbeeld het loof of de wortels.
De belangrijkste regels zijn vastgelegd in art. 16 en 17 en bijlage II van de Regeling. Art. 16 is integraal
opgenomen in de eerste bijlage bij dit advies.
11
Advies over de dubbeltellingregeling voor betere biobrandstoffen
landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw) of 3 (materiaal dat geldt als nietvoedsel cellulosemateriaal en ligno-cellulosisch materiaal), tellen dubbel. Deze
tabellen bevattten limitatieve lijsten met materialen die administratief dubbel
meetellen voor de bijmengverplichting van oliemaatschappijen. De lijsten zijn in
mei 2013 door de Staatssecretaris aan de Regeling hernieuwbare energie vervoer
toegevoegd, om marktpartijen meer duidelijkheid te geven en kunnen jaarlijks
worden aangepast. De belangrijkste criteria voor opname in de tabellen zijn:
--
Materialen die in de RED of lagere Europese regelgeving als residu worden
genoemd, worden door Nederland als residu gekwalificeerd en dubbel geteld;
--
Materialen die niet genoemd worden, zijn alleen afvalstof of residu als ze geen
alternatieve toepassing kennen. Een uitzondering is mogelijk als door middel
van een marktonderzoek wordt aangetoond dat er voor deze materialen geen
andere afzetmogelijkheden zijn.
• Materialen die zijn opgenomen in de tabellen 4 (met (co-)producten) en 5
(‘overige materialen’) tellen niet dubbel. Uitgezonderd hiervan zijn materialen uit
tabel 5 die op grond van art. 16 lid 2 ontheffing hebben gekregen. De
voorwaarden voor ontheffing zijn opgesomd in lid 4. De belangrijkste daarvan is
dat het materiaal geen alternatieve toepassing kent. Uit de toelichting op de
Regeling en uit tabel 5 zelf blijkt dat ook moet worden nagegaan wat het aandeel
aan lignocellulose is waaruit de biobrandstof is geproduceerd. Bijvoorbeeld,
ingeval van gebruik van gras en stro komt alleen het lignocellulose deel in
aanmerking voor dubbeltelling. Dit leidt in dat geval tot gedeeltelijke
dubbeltelling van de grondstof.
Omdat de criteria in lid 4 (van art. 16) de nodige ruimte laten, heeft de Staatssecretaris
bij individuele beslissingen over dubbeltelling van materialen in tabel 5 een zekere
beoordelingsruimte. In de afgelopen jaren zijn er 7 aanvragen gedaan om een
bepaalde grondstof dubbel te tellen. Dit is inclusief de aanvragen toen er nog geen
sprake was van tabel 5 maar met een marktanalyse moest worden aangetoond dat er
geen alternatieve toepassing voor de grondstof was.
Ethanol uit afvalgas en methanol geproduceerd met vulkanische activiteit zijn nieuwe
interessante brandstoffen met een hoog CO2 reductiepotentieel en moeten ook
onder de RED kunnen worden meegenomen.
Regelgeving dubbeltelling in verschillende Europese lidstaten
De dubbeltelling is op verschillende manieren in de Europese lidstaten
geïmplementeerd (in de lidstaten waar dat tot dusver is gebeurd; een groot aantal
lidstaten heeft artikel 21.2 nog niet geïmplementeerd).

Zie bijlage 1 bij dit advies.
12
Advies over de dubbeltellingregeling voor betere biobrandstoffen
In enkele landen waar geen verplicht marktaandeel biobrandstoffen geldt, maar het
op de markt brengen van biobrandstoffen wordt gestimuleerd door accijnsverlaging
(Zweden, soms ook in combinatie met tenders zoals in België) geldt voor bedrijven
geen dubbeltelling. De overheid kan biobrandstoffen uit afval, residuen, non-food
cellulosemateriaal en lignocellulose materiaal dan wel dubbeltellen in de nationale
rapportage aan Brussel.
Dubbeltelling geïmplementeerd
Alternatieve toepassing
Nederland
Nederland
Verenigd Koninkrijk
Verenigd Koninkrijk
Denemarken
Denemarken
Ierland
Duitsland*
Frankrijk*
Portugal
Italië*
Finland
Cyprus
Malta
* Lees toelichting bij de landen voor precieze uitleg dubbeltelling
Denemarken
Qua aanpak heeft Denemarken Nederland gevolgd en werken zij met het begrip
alternatieve toepassing. Denemarken kent in haar regelgeving een lijst met
materialen die dubbel mogen tellen. Een bedrijf kan een aanvraag doen voor
plaatsing van een grondstof op de positieve lijst. Bij de aanvraag moeten zij dan een
marktanalyse toevoegen waaruit blijkt dat er ‘voldoende overtollig potentieel’ is voor
biobrandstof productie.
Duitsland
Tot 2014 geldt in Duitsland een bijmengverplichting van 6,25% (2,8% benzine en
4,4% diesel). Per 1 januari 2015 zal er een verplicht broeikasgas emmissiereductie
percentage gelden voor biobrandstoffen. Voor 2015-2016 zal dit 3% zijn, voor
2017-2019 zal het 4,5% zijn en in 2020 zal het 7% bedragen. Daarmee zal de bijmeng­
verplichting komen te vervallen en daarmee ook de dubbeltelling. De FQD wordt
op dat moment leidend in Duitsland. Deze regelgeving met voornemen tot de
broeikasgasemissiereductie per 2015 is in 2009 gepubliceerd. In Duitsland is het
alleen mogelijk de broeikasgasemissiereductie te bereiken door het inzetten van
biobrandstoffen.
In Duitsland komen biobrandstoffen uit dierlijke vetten in het geheel niet in aan­
merking om te voldoen aan de verplichtingen uit de RED. Plantaardige olie die niet
meer eetbaar is (verstrijken houdbaarheidsdatum) komt in Duitsland niet in
aanmerking voor dubbeltelling. Duitsland heeft een lange lijst met materialen die
13
Advies over de dubbeltellingregeling voor betere biobrandstoffen
dubbel mogen tellen, waarbij moet worden aangetoond dat het een afvalstof of een
residu betreft.. Duitsland hanteert daarmee niet het principe van “geen dubbeltelling
indien een alternatieve toepassing” dat in VK, Nederland en Denemarken leidend is.
Frankrijk
Frankrijk kent een belastingvoordeel (en formeel dus geen verplicht marktaandeel,
hoewel er een boete wordt opgelegd als een bedrijf onder een bepaald marktaandeel
blijft). Brandstofleveranciers kunnen de belastingvoordelen claimen door een
verklaring in te dienen voor elke batch biobrandstof die zij op de markt brengen en
waarvoor de duurzaamheid is aangetoond. In Frankrijk is de dubbeltelling
gerelateerd aan bovenstaand belastingvoordeel, en is (in 2012) gemaximeerd op
0,35% van het aandeel brandstoffen van leveranciers. Dit percentage is gebaseerd op
de Franse productiecapaciteit voor gebruikt frituurvet en dierlijke vetten, Frankrijk
beoogt daarmee om eigen productie via dubbeltelling te stimuleren. Producenten
moeten door de Franse overheid worden erkend voordat ze dubbeltellende
biobrandstof op de Franse markt mogen brengen.
De Franse regelgeving bevat een lijst met grondstoffen die tot een dubbeltellende
biobrandstof leiden: gebruikt frituurvet (UCO), cat. I en cat. II dierlijke vetten, nietvoedsel cellulosemateriaal en lignocellulose materiaal.
Ierland
Ierland beoordeelt ieder verzoek tot dubbeltelling apart. Er is daarmee geen
positieve of negatieve lijst. Dubbeltelling mag alleen plaatsvinden nadat een verzoek
door een bedrijf is gehonoreerd.
Portugal
Biobrandstoffen van afval, residuen en non-food cellulose materiaal mogen
dubbeltellen. Op dit moment is er nog geen lijst waarop staat welke materialen wel
of niet mogen dubbeltellen.
Verenigd Koninkrijk (VK)
Het VK hanteert een “RTFO Guidance – Waste and residues” waaruit duidelijk wordt
welke stromen in het VK dubbeltellen. De Guidance geeft aan welke bewijzen
hiervoor gebruikt kunnen worden. Het VK hanteert een aanvraagformulier waarmee
bedrijven kunnen verzoeken om een materiaal te classificeren als waste, residu,
non-food cellulose en lignocellulose materialen. De beoordeling van deze aanvraag
vindt plaats op soortgelijke wijze als in Nederland.
Italië
In Italië is de dubbeltelling geïmplementeerd met gelimiteerde quota voor
biobrandstoffen uit de lijst van toegestane materialen. Uitzondering hierop vormen
geavanceerde biobrandstoffen als biobrandstoffen uit algen, bagasse stro en
bosbouwresiduen die geen limiet kennen.
14
Advies over de dubbeltellingregeling voor betere biobrandstoffen
Vergelijking huidige Nederlandse systeem en het systeem zoals dat
in Duitsland wordt geïmplementeerd
Hieronder volgt een vergelijking tussen regelgeving gebaseerd op het dubbeltellen
van biobrandstoffen in een bijmengverplichting, en een systeem dat stuurt op
CO2 reductie. Een aantal factoren worden benoemd:
Innovatie: Een van de doelen van de dubbeltellingregeling is het vergroten van de
commerciële beschikbaarheid van ‘geavanceerde’ biobrandstoffen. Een analyse van
de dubbeltellende biobrandstoffen in Nederland laat zien dat vooral stromen die
makkelijk beschikbaar zijn en relatief eenvoudig zijn om te zetten in biobrandstoffen
dubbel tellen, zoals bijvoorbeeld gebruikt frituurvet (UCO). Dubbeltelling vormt
daarmee dus onvoldoende stimulans voor biobrandstof geproduceerd met geavan­
ceerde technologieën, die eerder door de Commissie Corbey is ingedeeld als ‘Type 3’
biobrandstof.
Het ‘Duitse systeem’ legt de focus bij CO2 reductie. Of hiermee innovatie van
geavanceerde biobrandstoffen zal worden bevorderd is de vraag. Investeringen zijn
groot en dit vraagt om voldoende zekerheid voor de markt. Ook bij sturing op CO2
zal aanvullend instrumentarium nodig zijn voor innovatie.
• Uitvoerbaarheid: Het bepalen van CO2 uitstoot is afhankelijk van veel parameters
en wordt ook door lokale omstandigheden bepaald. Toch zal ook de
uitvoerbaarheid van het Duitse systeem afhangen van een heldere en
handhaafbare categorie-indeling, het is nog onduidelijk of dat aan de orde is.
• Milieuprestaties: In NL bestaat het aandeel dubbeltellende brandstoffen vooral
uit UCO en dierlijk vet. Het milieuvoordeel daarvan is hoog, circa 70-80% reductie
op CO2 uitstoot. Sturen op CO2 uitstoot zal in de komende jaren geen hoger
rendement genereren. CO2 reductie neemt in een systeem als het Duitse dus
niet toe. Hierbij moet worden opgemerkt dat sturing op CO2 reductie niet
altijd betekent sturing op het meest hoogwaardig technologische alternatief.
Het tegengaan van ILUC wordt alleen geborgd als in de CO2 reducties ook ILUC
wordt meegenomen.
• Toekomstbestendigheid: Verwacht kan worden dat op termijn de FQD overal
maatgevend wordt voor doelstellingen in de regelgeving. Op grond daarvan kan
worden geconstateerd dat het Nederlandse systeem minder toerkomstbestendig
is dan het Duitse, omdat de omslag toch zal komen.
• Level playing field: Beoordeling van grondstoffen op de mogelijkheid van
alternatieve toepassingen lijkt een belemmering te zijn voor een level playing
field in Europa. Dit bestaat niet in een systeem als het Duitse.

Zie het advies ‘Versnelde invoering geavanceerde biobrandstoffen’
15
Advies over de dubbeltellingregeling voor betere biobrandstoffen
• Fraude bestendigheid: elk systeem dat een economische meerwaarde voor een
bepaalde biomassastroom creëert is gevoeliger voor fraude. Een werkbaar
controlesysteem - al dan niet gebaseerd op certificering zoals dat nu gehanteerd
wordt - is noodzakelijk om daadwerkelijke en niet alleen papieren doelstellingen
te realiseren. Dit geldt zowel voor het huidige Nederlandse systeem als voor een
systeem dat stuurt op CO2.
• Type bijgemengde biobrandstof: Als gevolg van de huidige regelgeving wordt veel
UCO en Dierlijke vetten Cat.1 en 2 in Nederland als grondstof gehanteerd.
Geavanceerde biobrandstoffen (Type 3 uit het eerdere advies) worden nog niet of
nauwelijks bijgemengd. Het invoeren van een Duits systeem is niet voldoende
voor het stimuleren van deze Type 3 grondstoffen. Voor deze
technologieontwikkelinginnovatie beleid nodig.
16
Advies over de dubbeltellingregeling voor betere biobrandstoffen
Bijlage 1: art. 16 Regeling hernieuwbare energie vervoer
Artikel 16
1. Bij de vaststelling van het percentage, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het
besluit, telt biobrandstof die is geproduceerd uit materialen genoemd in:
a. bijlage II, tabel 1, 2 en 3: dubbel;
b. bijlage II, tabel 4 en 5: niet dubbel.
2. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder b, kan de minister op verzoek van
de drijver van een inrichting besluiten dat biobrandstof die is geproduceerd uit
materialen genoemd in tabel 5 van bijlage II onder specifieke locatie- of
bedrijfsomstandigheden dubbeltellen.
3. Een verzoek als bedoeld in het tweede lid omvat in ieder geval de ontstaanswijze
van het materiaal, de huidige toepassingen van het materiaal en de
marktcondities. De minister kan om nadere informatie vragen.
4. De minister beoordeelt bij een verzoek als bedoeld in het tweede lid,
de materialen als volgt:
a. materiaal dat in de richtlijn of bijbehorende communicaties als residu wordt
genoemd, is residu;
b. materiaal dat niet in de richtlijn of bijbehorende communicaties als afval of
residu wordt genoemd, is alleen afval of residu als:
1°.er geen alternatieve toepassing is;
2°.het niet een materiaal betreft dat in kwaliteit zodanig is verlaagd of
verontreinigd dat het niet meer geschikt is voor zijn oorspronkelijke
toepassing;
3°.het geen ongebruikt product betreft waarvan de houdbaarheidsdatum is
verstreken;
c. materiaal dat niet op grond van onderdeel a of b kan worden gecategoriseerd,
is een co-product als:
1°.het productieproces waaruit het materiaal overblijft is aangepast om een
grotere hoeveelheid of een hogere kwaliteit van het betreffende materiaal
te verkrijgen, of
2°.het in aanzienlijke mate bijdraagt aan de waarde van alle producten uit het
proces waarin het ontstaat;
d. materiaal dat niet op grond van onderdeel a, b of c kan worden
gecategoriseerd, is afval of residu.
5. Ten behoeve van de beoordeling, bedoeld in het vierde lid, wordt verstaan onder:
a. alternatieve toepassing: toepassing anders dan opwekking van elektriciteit of
warmte, compostering of benutting van het lignocellulosedeel van biomassa
als diervoerder;
b. residu: van landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw afkomstig restproduct
of stof die niet het eindproduct vormt waarop een productieproces
rechtstreeks is gericht.
17
Advies over de dubbeltellingregeling voor betere biobrandstoffen
Bijlage 2: Tabellen over dubbeltelling uit de Regeling
hernieuwbare energie vervoer (inclusief tabel 5)
Tabel 1 - Procesafval of procesresidu
Materiaal
Omschrijving
Afvalhout
Hout van voldoende kwaliteit om als materiaal of brandstof te worden
toegepast. Voor de beoordeling is leidend of de toepassing wel of niet
onder de afval wet- en regelgeving valt.
Afvalwater vrijkomend bij
Afvalwater dat vrijkomt bij verwerking van suikerbieten tot suiker en
productie van suiker uit
waarvoor is aangetoond, dat er geen sprake is van terugwinbare
suikerbieten
hoeveelheden suiker in het afvalwater, bijvoorbeeld door aan te tonen
dat de concentraties suiker in het afvalwater niet substantieel zijn
toegenomen ten opzichte van voorgaande jaren.
AWZI- en RWZI zuiveringsslib
Slib uit afvalwaterzuiveringsinstallaties (AWZI’s) en rioolwater­
zuiveringsinstallaties (RWZI’s). Dit is relevant voor biogas geproduceerd
(NTA 8003: 410)
Biomassa deel ongesorteerd
in AWZI- en RWZI-slibvergisters.
De gemengde restfractie is aan te merken als afval.
stedelijk afval (residual MSW)
Dit is relevant voor uit stortplaatsen gewonnen biogas (ook wel stortgas
genoemd).
Dierlijke vetten categorieën 1 en 2
Dierlijk vet dat ontstaat bij de verwerking van dierlijke bijproducten in
vetsmelterijen wordt in verordening (EG) nr. 1069/2009 inzake dierlijke
bijproducten10 wordt ingedeeld in categorieën. Categorie 1 en 2
materiaal heeft geen toepassing (in significante hoeveelheden) anders
dan voor energie.
Gebruikte bleekaarde (spent
Bleekaarde (‘bleaching earth’) wordt gebruikt als filtermedium bij
bleaching earth)
het raffineren van plantaardige oliën. Gebruikte bleekaarde wordt
doorgaans gestort of verbrand. Uit gebruikte bleekaarde kunnen
achtergebleven (residuale) oliën via extractie worden teruggewonnen.
Gebruikte frituurolie
Gebruikte frituurolie ontstaat bij het frituren van plantaardige
of dierlijke producten in plantaardige olie of dierlijke vetten.
(NTA 8003: 572)
De olie wordt door daarin gespecialiseerde bedrijven ingezameld.
Gebruikte frituurolie is – op mogelijk een kleine fractie na uit de
voedselverwerkende industrie waarin geen dierlijke producten zijn
bereid – ongeschikt voor toepassing als diervoeder of als grondstof voor
de oleochemische industrie en heeft daarmee geen toepassing anders
dan voor energie.
Gft (NTA 8003: 610) en organisch
Gft en soortgelijke afvalstromen uit handel- diensten en bedrijven
afval van handel-diensten-
worden aangemerkt als afval. Dit is inclusief etensresten van restaurants
bedrijven (NTA 8003: 620)
(swill).
Organische mest
Organische mest is volgens communicatie 2010/C160/02 (paragraaf 5.2)
bij de richtlijn een residu.
18
Advies over de dubbeltellingregeling voor betere biobrandstoffen
Palmolie – lege vruchtbundels
Lege palmolie vruchtbundels ontstaan als de palmvruchten worden
(empty palm fruit bunches)
verwijderd van de verse palmolievruchtbundels. Lege vruchtbundels
worden gestort, verbrand of als mulch in de plantages gebruikt.
Palmolie – afvalwater uit
Het afvalwater uit een palmoliemolen (palm oil mill effluent; POME)
palmolie molen (POME)
wordt opgeslagen in open bassins waar het leidt (na anaerobe
vergisting) tot methaanemissies. Als alternatief kan het in gesloten
tanks worden opgeslagen en vergist.
Ruwe glycerine
Ruwe glycerine (‘raw glycerine’ of ‘crude glycerine’) wordt o.a.
geproduceerd bij verestering van plantaardige oliën om bijv. biodiesel te
produceren. Volgens de richtlijn (Annex V.C.18) en communicatie 2010/
C160/02 (paragraaf 5.2) is ruwe glycerine een residu.
Suikerbietenpunten
Suikerbietenpunten zijn stukjes van suikerbiet die tijdens transport en
wassen van de suikerbiet (tijdens verwerking tot suiker) zijn afgebroken.
Typisch ontstaat circa 10 kg suikerbietenpunt per ton verwerkte
suikerbiet. Ook vrijkomend bladmateriaal wordt tot ‘suikerbietenpunten’
gerekend.
Talloliepek
Tallolie (‘tall oil’) ontstaat als bijproduct uit black liquor dat vrijkomt bij
papierproductie uit hout. De tallolie kan via raffinage worden
gescheiden in een aantal producten plus een destillatieresidu genaamd
talloliepek. Volgens communicatie 2010/C160/02 (paragraaf 5.2) is
talloliepek een residu.
Zaagsel
Hier valt niet onder zaagsel dat vrijkomt in de bosbouw (dat valt onder
‘bosbouwresidu’ in tabel 2). Zaagsel komt vrij bij de verwerking van
hout in de houtverwerkende industrie. Zaagsel is een procesafval/residu
zolang niet de hoeveelheid zaagsel opzettelijk wordt vergroot.
Opzettelijke aanpassingen aan het proces om de hoeveelheid te
verhogen, resulteren erin dat het zaagsel moet worden geclassificeerd
als een product in plaats van een residu.
10
Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheids­
voorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van
Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten).
19
Advies over de dubbeltellingregeling voor betere biobrandstoffen
Tabel 2 - Afval of residu van landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw
Materiaal
Omschrijving
Bagasse
Bagasse wordt als landbouwresidu genoemd in de richtlijn
(Annex V.C.18)
Stro (NTA 8003:220)
De droge halmen van koren en andere vruchtdragende planten.
Stro wordt als landbouwresidu genoemd in de richtlijn (Annex V.C.18)
Lege maïskolven
Kolven worden als landbouwresidu genoemd in de richtlijn
(Annex V.C.18)
Doppen, schillen, vliezen, pitten
Harde schillen van noten en dergelijke en schillen, vliezen en omhulsels
(NTA 8003: 230)
van oliezaden en oliebonen en olienoten, inclusief pitten.
Bosbouwresiduen
Residuen uit de bosbouw. Hieronder wordt niet verstaan vers hout
(zie tabel 3). Bij de inzameling van bosbouwresiduen moet erop worden
toegezien dat het proces waarin deze residuen ontstaat niet is
aangepast, leidend tot een toename van de hoeveelheid materiaal dat
als residu wordt geclaimd. Opzettelijke aanpassingen aan het proces
om de hoeveelheid zaagsel, chips, schors, of houtafval te verhogen,
resulteren erin dat het materiaal moet worden geclassificeerd als een
product in plaats van een residu. Zo worden houtchips van de takken
van bomen waarvan de stam separaat wordt verwerkt of afgevoerd,
geclassificeerd als bosbouwresidu, terwijl houtchips uit hele stammen
worden geclassificeerd als product (‘vers hout’ in tabel 3).
20
Advies over de dubbeltellingregeling voor betere biobrandstoffen
Tabel 3 - Niet-voedsel cellulosemateriaal en ligno-cellulosisch materiaal (geen afval, residu)
Materiaal
Omschrijving
Korte omloop hout
Landbouwteelt van snelgroeiende houtachtige gewassen waarbij
de bovengrondse biomassa periodiek tot maximaal 8 jaar na de
aanplanting of na de vorige oogst, in zijn totaliteit wordt geoogst.
Vers hout
Niet gebruikt hout, dat qua samenstelling niet is veranderd ten
opzichte van het hout dat in het bos groeit, en waar geen vermenging,
verontreiniging of vervuiling met product vreemde stoffen heeft
plaatsgevonden. Houtresten uit de houtverwerkende industrie, die
vrijgekomen zijn bij het verkleinen van vers hout, worden hier niet ook
onder verstaan (dit in tegenstelling tot NTA 8003 categorie 110)
21
Advies over de dubbeltellingregeling voor betere biobrandstoffen
Tabel 4 - Product of co-product
Materiaal
Omschrijving
DDGS (Dried Distillers Grains with
DDGS ontstaat bij de productie van ethanol uit granen zoals maïs,
Solubles)
gerst, rogge en tarwe. De vaste stof die achterblijft na fermentatie
heet distillers grains with solubles en bevat de niet gefermenteerde
delen waaronder proteïnen, vezels en vet. Dit natte product DGS kan
worden gedroogd tot DDGS. Zowel DGS als DDGS worden toegepast als
veevoeder.
Dierlijke vetten categorie 3
Dierlijk vet dat ontstaat bij de verwerking van dierlijke bijproducten in
vetsmelterijen wordt in verordening (EG) nr. 1069/2009 inzake dierlijke
bijproducten11 ingedeeld in categorieën. Categorie 3 materiaal kent
alternatieve toepassingen, bijv. als diervoeder en in de oleochemische
industrie.
NB. Omdat dit materiaal niet rechtstreeks vanuit landgebonden
gewassen wordt geproduceerd, hoeven voor biobrandstof uit categorie
3 dierlijk vet niet de landgebonden duurzaamheidscriteria te worden
aangetoond.
Dierlijke vetten - categorie
Dierlijk vet dat ontstaat bij de verwerking van dierlijke bijproducten in
onbekend of niet gecategorieerd
vetsmelterijen wordt in verordening (EG) nr. 1069/2009 inzake dierlijke
bijproducten12 ingedeeld in categorieën. Niet gecategoriseerd dierlijk
vet is of afkomstig van buiten Europa of er is sprake van categorie
onbekend voor een Europese stroom. Voor de biobrandstofregelgeving
wordt dit materiaal ingedeeld als (co-)product. Materiaal afkomstig van
buiten Europa kan als procesresidu worden ingedeeld als wordt
aangetoond dat het materiaal geen alternatieve toepassing heeft.
NB. Omdat dit materiaal niet rechtstreeks vanuit landgebonden
gewassen wordt geproduceerd, hoeven voor biobrandstof uit categorie
dierlijk vet niet de landgebonden duurzaamheidscriteria te worden
aangetoond.
Glycerine, geraffineerd
Geraffineerde glycerine wordt uit ruwe glycerine geproduceerd op de
plek waar de ruwe glycerine ontstaat (bijv. bij productie van biodiesel)
of in een centrale raffinagefabriek. Geraffineerde glycerine heeft
toepassingen in o.a. de voedsel-, cosmetica- en farmaceutische
industrie.
Olie-, suiker- of
Agrarische producten zoals oliehoudende pitten, vruchten of zaden
zetmeelhoudende agrarische
(jatropha, koolzaad, palmvruchten, sojabonen, zonnebloempitten),
producten
zetmeelhoudende zaden (gerst, maïs, rogge, tarwe) en suikerhoudende
producten waaronder knollen (suikerbiet) en stengels (suikerriet)
worden toegepast als voeding en diervoeder.
22
Advies over de dubbeltellingregeling voor betere biobrandstoffen
Plantaardige oliën
Plantaardige oliën ontstaan door mechanische persing of door extractie
(ruw en geraffineerd)
uit oliehoudende zaden zoals jatrophaboon, koolzaad, palmvrucht,
sojaboon en zonnebloemzaad. De meeste oliën worden toegepast in
voeding en cosmetica, daarnaast zijn de oliën in alle gevallen
hoofdproduct of één van de hoofdproducten van de teelt van het
betreffende gewas.
Plantaardige oliekoek
Plantaardige oliekoek (‘cake’ of ‘meal’) is het restant na persen van ruwe
plantaardige oliën uit oliehoudende pitten, vruchten of zaden). De koek
wordt doorgaans toegepast als diervoeder.
Pulp uit suikerbereiding
Overblijfsel uit suiker-extractie uit suikerbiet. Dit betreft zowel perspulp
(Nta 8003: 532).
(nat) als pulpbrok (droog). De pulp wordt verkocht als diervoeder.
Melasse
Reststroom uit suikerbereiding uit suikerbiet en suikerriet.
Wordt toegepast in de consumptie alcohol-industrie en als veevoer.
Tall olie, onbewerkt
Tallolie (‘tall oil’ or ‘crude tall oil’: CTO) ontstaat als bijproduct uit black
liquor dat vrijkomt bij papierproductie uit hout. De onbewerkte (ook
wel ‘ruwe’) tallolie kan via raffinage worden gescheiden in een aantal
producten.
Vetzuren ((Free) fatty acids,
Vetzuren worden geproduceerd tijdens de raffinage van ruwe
refinery fatty acids, fatty acid
plantaardige olie tot geraffineerde plantaardige olie, bijv. tijdens het
distillates, fatty acid oils)
productieproces van biodiesel. Hoeveelheid en samenstelling van de
gevormde vetzuren hangen af van het soort plantaardige olie en van het
type raffinageproces. Vetzuren worden gebruikt in de oleochemie,
als diervoeder en voor productie van biodiesel.
11
Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheids­
voorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van
Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten).
12
Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheids­
voorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van
Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten).
23
Advies over de dubbeltellingregeling voor betere biobrandstoffen
Tabel 5 - Overige materialen
Materiaal
Omschrijving
Gras
Gras is een verzamelnaam voor planten uit de grassenfamilie. Gras kan
worden benut (vers, gekuild of gedroogd) als veevoer. Vele grassoorten
zoals tarwe, rijst, maïs, etc. bevatten zetmeelrijke vruchten (zaden/
korrels) die worden gebruikt als voedsel en veevoer en ook als
grondstof voor productie van biobrandstoffen zoals ethanol en biogas.
Naast de vrucht bevatten ook de andere delen van gras significante
hoeveelheden eiwitten, suikers, vetten en zetmeel.
Uit de lignocellulose bestanddelen van gras kan biobrandstof worden
geproduceerd. Gras is niet in tabel 3 ingedeeld omdat de verhouding
tussen het aandeel biobrandstoffen uit het lignocellulose deel van het
gras en het aandeel biobrandstoffen uit de overige bestanddelen
afhankelijk is van het specifieke biobrandstof productieproces.
Stro, dat kan worden gezien als subcategorie van gras en waarvan het
lignocellulose gehalte zeer hoog is, is ingedeeld in tabel 2.
Industrieel afvalwater
Industrieel afvalwater is niet in één van de tabellen 1 t/m 4 ingedeeld
omdat de samenstelling zeer divers van aard is. Industrieel afvalwater
kan componenten bevatten die zijn terug te winnen of na eventuele
opwerking benut kunnen worden als diervoeder. Er is een overlap
tussen het materiaal ‘industrieel afvalwater’ en het materiaal
‘zetmeelrijke bij- en restproducten uit de aardappel- en
graanverwerkende industrie’.
Het gaat in deze categorie niet om afvalwater vrijkomend bij productie
van suiker uit suikerbieten of om palmolie – afvalwater uit palmolie
molen (POME) als bedoeld in tabel 1.
Voedingsmiddelen ongeschikt
Dit betreft bijvoorbeeld over datum producten, of producten die uit
voor menselijke consumptie
gezondheids- of veiligheidsoverwegingen uit de markt worden gehaald.
(NTA 8003: 581,582, 583)
Deze materialen zijn niet in één van de tabellen 1 t/m 4 ingedeeld
omdat het een diverse groep materialen betreft waarvan een deel een
alternatieve toepassing heeft, bijvoorbeeld als veevoeder.
Zetmeelrijke bij- of restproducten
Deze materialen zijn niet in één van de tabellen 1 t/m 4 ingedeeld
uit de aardappel- en graan-
omdat het een zeer diverse groep materialen betreft; de samenstelling
(oa maïs- en tarwe-) verwerkende
en afzetbaarheid van de materialen hangt af van het productieproces
industrie
en/of de productielocatie. Een groot deel van deze materialen heeft een
alternatieve toepassing, bijvoorbeeld als veevoeder of als toevoeging in
de papier- en kartonindustrie.