Het beeldje van St. Geertruid: een bezielde figuratieve vuursteen met gegraveerde symbolen De samenvatting van het onderzoek en het naschrijft over de figuurstenen van Catal Hüyük. ir. Marius Meulenberg 25 augustus 2014 1 augustus 2014 Het beeldje van St. Geertruid. Voor verantwoording en literatuur, zie onderzoeksrapport en bijlagen op www.beeldjestgeertruid.nl. Begin negentiger jaren vond ik (Marius Meulenberg) op de Kaap bij St. Geertruid een kleine vuursteenknol (hoogte 6,5 cm) met in de cortex groeven die mij opzettelijk gemaakt leken. Het is een door de natuur gevormde steen, die lijkt op een persoon die op een kubus zit. In het verleden vond iemand deze antropogene (op een mens gelijkende) vuursteen belangrijk genoeg om er o.a. drie symbolen op te graveren. Deze symbolen zijn bekend uit archeologische vondsten en komen in Z-Limburg voor op Bandkeramisch sieraardewerk (vroeg Neolithicum 55004900 v. Chr.). Vanwege deze graveringen en de vindplaats spreek ik van “het beeldje van St. Geertruid’ fig. a fig. b fig. c fig. d Op de het beeldje staan een tri-line symbool (fig. a en e), een liggend V-symbool (fig. b en f) met daaronder een gravering die de bovenkant van een rok of een gordel kan aanduiden (fig. b) en een staand Vsymbool (fig. d en g). De trapvormige contour die de scheiding zittend persoon- zitplaats aangeeft (fig. a) is waarschijnlijk gegraveerd. Enkele natuurlijke groeven versterken het beeld van een zittend persoon. Op de rug is er een recente beschadiging: een wit ploegspoor (fig. c). fig. e fig. f fig. g Zag men het beeldje destijds als een bezielde steen? Door de natuur gevormde figuratieve stenen zijn in culturen met een natuurgodsdienst belangrijk. Stenen die op een mens lijken, kunnen in dit geloof religieuze objecten zijn, bezield door de geest van een voorouder of een goddelijk wezen. In een enkel geval is uit een ver verleden nog steeds bekend welke betekenis dergelijke stenen hadden. Op nevenstaande foto een voorbeeld uit het Keltisch verleden van Schotland, waarbij men meerdere figuurstenen als bezield beschouwde. Het gaat om een goddelijk gezin, waarvoor zelfs een huisje is gebouwd. Dit is de woning van de Cailleach (de Keltische scheppingsgodin) en haar gezin. Zij waakten zomers over de grazende kudden in de heuvels te Glen Lyon en verbleven daarom buitenshuis van 1 mei (Beltane) tot 30 oktober (Halloween). fig. h. Uit het vroeg Neolithicum kent men natuurlijk gevormde antropomorfe stenen, die men gezien de plaats waar zij zijn gevonden, heeft beschouwd als heilig. In Catal Hüyük, een vroeg Neolithische stad in Anatolië, waardeerden de kunstenaars de ongewone en suggestieve vormen van natuurlijke rotsformaties, stalactieten, stalagmieten, kalksteen concreties en vreemd gevormde verweerde stenen. Het koste hen weinig moeite om in druipsteengrotten van het Taurus gebergte stenen te vinden die leken op goden, mensen of versteende dieren. Dat men deze grotten bezocht blijkt uit de afgebroken stalactieten die men tezamen met cultusbeelden bij elke gelegenheid in de tempels van Catal Hüyük deponeerde. Natuurlijk gevormde figuurstenen van 5 tot 20 cm zijn hier in ruime mate aanwezig. De beeltenis is bij sommige stenen verduidelijkt door graveren. Door mensen gemaakte cultusbeelden, gegraveerde figuurstenen, maar ook de onbewerkte suggestieve figuurstenen waren in Catal Hüyük zo heilig, dat ze bij buitengebruikstelling van tempels daaruit werden verwijderd en naar andere tempels werden overgebracht. 2 augustus 2014 Uit het Neolithicum van Europa kent men natuurlijk gevormde antropomorfe stenen, die men gezien de plaats waar zij zijn gevonden, heeft beschouwd als bezield. Deze stenen hebben meestal een langgerekte vorm, waarvan de breedte – dikte - hoogte verhouding enigszins overeenkomt met die van een mens (zie voorbeelden op fig. i t/m k en m t/m o). Soms is van nature ook een hoofd waarneembaar. In west Europa zijn daarbij ook stenen met gegraveerde symbolen en/of met attributen. Vaak zijn deze stenen groot, maar er bestaan ook kleine exemplaren. Op het Iberisch schiereiland vindt men in of nabij Neolithische ganggraven kleine natuurlijk gevormde stenen die soms gegraveerd zijn. Op één van deze stenen is een halsketting gegraveerd en een snavel i.p.v. neus (fig. i). fig. i. De vorm van het beeldje van St. Geertruid doet denken aan een persoon (met een hoofd, benen, voeten en ellebogen) die op een kubus zit. In vergelijking met de natuurlijke vormen van de bezielde stenen uit het Neolithicum, is die vorm kwalitatief meer dan voldoende om er een bezielde steen in te kunnen zien. De symbolen op het beeldje getuigen daar ook van. De plaats van deze symbolen (op het hart, de hals en het hoofd) geeft aan dat degene die de symbolen aanbracht in de steen een antropomorfe vorm zag. Het beeldje van St. Geertruid kan daarom een steen zijn, die men destijds beschouwde als bezield door een voorouder, god of godin. Bezield door een voorouder of een godin? Er zijn vier argumenten om te vooronderstellen dat men geen voorouder in het beeldje van St. Geertruid zag, maar een (vogel)godin: Argument 1: Bij alle gevonden voorbeelden van bezielde stenen uit het Neolithicum, is er in meerdere of mindere mate sprake van de combinatie onderwereld (grot of kunstmatige grot /ganggraf) – bezielde antropomorfe steen/godin – levenscyclus/dood/(weder)geboorte. Onderstaand enkele voorbeelden. * In een kalksteen concretie uit een tempel van Catal Hüyük, die van nature op een zittend persoon lijkt, is een mensenhoofd uitgesneden (fig. j). Uit het vroeg Neolithicum is dit de beste parallel voor het beeldje van St.Geertruid. Opgraver J.Mellaart ziet in dit beeldje “een godin die in haar drie aspecten optreedt: als jonge vrouw, als barende moeder of als een oude vrouw, in één geval vergezeld van een roofvogel, waarschijnlijk een gier. Bij dit beeldje worden haar simpeler en schrikwekkender aspecten benadrukt door haar vagelijk in een soort stalactitsche vorm met een mensenhoofd te tonen, wat blijkbaar de nadruk wil leggen op haar chtonische (= verbonden met de aarde) aard in verband met grotten en onderwereld”. fig. j1 * Uit Frankrijk kent men uit het midden Neolithicum natuurlijk gevormde stèles waarop een gezicht, soms armen en een attribuut (een kromstaf) zijn aangebracht (fig. k). Zij komen waarschijnlijk uit hypogea (onderaardse ruimten voor godsdienstige rituelen of begrafenissen). In het ganggraf ‘Table des Marchands ‘ staat een draagsteen die is overdekt met talloze kromstaven. Deze steen wordt ‘La divinité aux crosses’ (de godin met de kromstaven) genoemd. Kromstaven van leisteen zijn veelvuldig gevonden in Neolithische ganggraven uit Portugal. Gimbutas beschouwt ze als attributen van de (vogel)godin die de cirkel van geboorte, leven, dood en wedergeboorte beheerst. fig..k fig. j2 3 augustus 2014 * Te Bryn Celli Ddu (Wales) stonden in het Neolithicum een steencirkel en een ‘henge’( een cirkelvormige dijk met greppel aan de binnenzijde). In het midden van deze henge werd later het ganggraf gebouwd. Over het ganggraf van Bryn Celli Ddu (fig. l) schrijft Shahrukh Husain in haar boek ‘De Godin’ onderstaande. “De vagina-achtige opening in de neolithische grafheuvel in Bryn Celli Ddu (Wales) weerspiegelt de gedachte van het leven dat vanuit het diepste van de aarde weer opstaat uit de dood”. fig. l In de grafkamer van Bryn Celli Ddu stonden twee vrijstaande stenen. Een antropomorfe stèle met zigzag symbolen (fig. m). En een menhir/pilaar (fig. n). Mogelijk een versteende boomstam. Of een natuurlijk gevormde steen met een patroon dat een boombast lijkt. Vanuit bovengenoemde visie van Shahrukh Husain zou één van de vrijstaande stenen uit de grafkamer bezield moeten zijn door een godin met een functie betreffende dood en wedergeboorte. fig. n fig. m * Ten tijde van de lineaire Bandkeramiek in Z-Limburg werd in ZO Italië de Scaloria grot gebruikt. Bij de ingang van de nauwe grot waren 137 personen begraven. In deze grot zijn aardewerkscherven uit 5600-5300 v. Chr. gevonden. Op de scherven staan veel symbolen inzake wedergeboorte. Het is waarschijnlijk dat men daar in een stalagmiet een godin m.b.t. dood en wedergeboorte zag. fig. o Argument 2: Op het aardewerk uit de Scaloria grot (5600-5300 v. Chr.) staan symbolen inzake wedergeboorte. Op Bandkeramisch aardewerk uit Z-Limburg (5500-4900 v. Chr.) komen V-s en tri-lines voor. Mogelijk gaat het hier niet om versiering, maar eveneens om symbolen. Het doel daarvan kan zijn de inhoud van de potten onder bescherming van een godin te plaatsten. Als dit het geval is, kan het graveren van V-symbolen en een tri-line op het beeldje van St. Geertruid, een aanwijzing zijn dat men dit beeldje destijds zag als een steen die bezield werd door dezelfde godin. Argument 3: De Kaap, waar het beeldje van St. Geertruid is gevonden, is een bijzondere plek door de aanwezigheid van vuursteen en omdat hier karstverschijnselen zoals geologische orgelpijpen voorkomen. Een geologische orgelpijp is een oplossingsgat dat in de krijtlaag ontstaat door uitspoeling van het regenwater. Zelf heb ik tijdens het zoeken naar artefacten op de rand van het plateau bij Gronsveld wel eens een geologische orgelpijp gezien. De vorige keer was daar niets van te zien, maar nu was er ineens een heel diep rond gat. Voor Bandkeramiekers moet zo’n plots zichtbare orgelpijp een onverklaarbaar natuurfenomeen zijn geweest en een associatie met een toegang tot de onderwereld ligt voor de hand. Bandkeramiekers brachten offers op plaatsen waar men de aanwezigheid van de onderaardse vruchtbaarheidsgodin veronderstelde. Misschien was de Kaap zo’n plaats en vonden hier tijdens de Bandkeramiek rituelen plaats waarbij het beeldje van St. Geertruid een rol speelde. 4 augustus 2014 Argument 4: Uit het Neolithicum van de Balkan kent men beeldjes van een zittende (vogel)godin. Dit is volgens Gimbutas de levenschenkende godin die de cirkel van geboorte, leven, dood en wedergeboorte beheerst. Zij kan zich in haar nachtelijke vorm vertonen als uil. Rechts een keramisch beeldje van een vogelgodin met eendmasker en kroon uit de Vinca cultuur van voormalig Joegoslavië. Zij zit op een troon met ingekraste tri-lines en draagt een bolero. Haar bekken of schort is gemarkeerd met chevrons (opeenvolgende V’s), haar knieën met spiralen en haar ledematen met windsels. Uiterst rechts twee torso’s met omgekeerde V’s; tri-line tussen de borsten, chevrons en kruisjes. Karanova cultuur. Griekenland. De V-symbolen, de tri-line, de zittende figuur en het spitse gezicht van het beeldje van St. Geertruid sluiten naadloos aan bij beeldjes fig. p van deze vogelgodin. fig. q Gezien voorgaande argumenten beschouw ik het beeldje van St. Geertruid speculatief als een steen die men destijds zag als bezield door een (vogel)godin met een relatie tot de onderwereld, dood en wedergeboorte. Voor wie het wil zien staat haar naam er in symboolschrift drie keer op. Op het hart, op de hals en op het hoofd. De graveringen. Op het beeldje van St. Geertruid staan acht groeven (drie lange en vijf korte) die voldoen aan de kenmerken voor graveringen gemaakt door schrapen. Aangezien dezelfde kenmerken ook gelden voor toevallige schampsporen (van een ploeg, van een prehistorische mijnwerkershak of van onderling botsende vuursteenknollen tijdens eluviaal of menselijk transport), kunnen bovengenoemde groeven ook toevallige schampsporen zijn. Nader onderzoek was dus nodig. Naar de vraag of de symbolen op het beeldje van St. Geertruid gegraveerd zijn, heb ik zeven deelonderzoeken uitgevoerd die alle bevestigen dat dit zeker of (zeer) waarschijnlijk het geval is. Elk deelonderzoek heeft een ander toetsingscriterium t.a.v. de vraag of het om graveringen gaat, of om toevallige schampsporen. Onderstaand de resultaten van enkele deelonderzoeken ter illustratie. 1. Met kansberekeningen kan eenvoudig worden berekend hoe groot de kans is dat drie lange en vijf korte groeven toevallig de symbolen op het beeldje vormen. Deze kans blijkt ca. 1 op 20 miljard. De kans dat de symbolen toevallig zijn ontstaan is dus verwaarloosbaar klein. 2. Bots- of haksporen ontbreken op de acht onderzochte groeven. Als deze groeven gemaakt zouden zijn door een ploeg, door een hak of door onderling botsende vuurstenen, is de kans groot dat er sporen van botsen of hakken aanwezig zijn. Alleen als een voorwerp een steen onder een geringe hoek raakt, kan er een schampspoor ontstaan waarin sporen van botsen of hakken ontbreken. De kans dat de acht beschouwde groeven alle schampsporen zijn, is berekend op ca.1 op duizend. Tezamen leveren punt 1 en 2 de kans op dat de symbolen toevallig zijn gevormd uit schampsporen: 1 op 20 biljoen. Ofwel: 1 op 20.000.000.000.000! 3. Belangrijke resultaten geven de door mij uitgevoerde proeven met het graveren en eroderen van de cortex van vuursteen. In alle groeven op het beeldje die graveringen kunnen zijn, ontbreken krassen. Dit is bijzonder. Bij graveren of schampen van een vuursteenknol wordt een laagje van de cortex door schrapen verwijderd. Hoe dikker dit laagje is, hoe groter de stukjes cortex zijn die afbrokkelen. Doordat deze stukjes als schuurpapier werken tussen het schraapwerktuig en de gemaakte groef, ontstaan in de groef evenwijdige krassen die grover zijn naarmate een dikkere laag cortex wordt verwijderd. Uit de proeven blijkt dat er slechts één manier is, waarop diepe groeven zonder krassen gemaakt kunnen worden. Namelijk door in zachte (niet ontkalkte) cortex van pas gedolven vuursteen herhaaldelijk te graveren met een instrument met afgeronde schraaprand. Omdat zo’n instrument vrij bot is, wordt bij graveren steeds maar een dunne laag cortex verwijderd, waarbij slechts kleine stukjes cortex afbrokkelen die slechts fijne krassen maken. Deze fijne krassen kunnen in de loop der tijd nog wat vervagen door erosie. Het ontbreken van krassen in de acht onderzochte groeven op het beeldje van St. Geertruid toont dus aan dat het alle graveringen zijn. Als er zoiets als absolute zekerheid bestaat, geven de zeven onderzoeken die ik heb uitgevoerd deze zekerheid. 5 augustus 2014 De datering van de graveringen. Onderzoek naar parallellen voor de symbolen op het beeldje en naar parallellen voor de stijl van graveren, geven beide als meest waarschijnlijke datering van de graveringen de Lineaire Bandkeramiek (LBK). Een derde methodiek van dateren is complex, maar geeft wel grote zekerheid. Bij deze methodiek is opnieuw gebruik gemaakt van de door mij uitgevoerde proeven met graveren en eroderen. Hieruit blijkt dat het ontbreken van krassen in een gravering uitsluitend optreedt als er in zachte cortex van pas gedolven vuursteen wordt gegraveerd met een instrument met afgeronde schraaprand. Daaruit kan worden afgeleid dat de graveringen op het beeldje van St. Geertruid zijn gemaakt voordat ontkalking en verharding van de cortex in de löss van de Kaap plaatsvond. Aangezien de patina van de afsplinteringen op het beeldje overeenkomt met de patina van Neolithische artefacten van de Kaap, is het beeldje van St. Geertruid in het Neolithicum in de löss terecht gekomen. Dit levert als datering voor de graveringen ook het Neolithicum op. Deze datering bevestigt de LBK dateringen (vroeg Neolithicum) m.b.v. parallellen voor de symbolen en parallellen voor de stijl van graveren. . Voorgaande bevindingen geven geen absolute, maar wel grote zekerheid voor de meest waarschijnlijke datering van de graveringen: de Lineaire Bandkeramiek. Gezien de patinering van de vuursteen kan wel met zekerheid een eeuwenoude datering van de graveringen worden uitgesloten. Vierhonderd jaar oude bodemvondsten van ketsstenen uit vuursteengeweren zijn niet gepatineerd. Het voorkomen van ijzer- en mangaan - of aluminiumafzettingen op de graveringen van het beeldje van St. Geertruid lijkt dit te bevestigen. Het graveerinstrument. De onderzochte groeven op het beeldje hebben verschillende dwarsdoorsneden. Er zijn vier typen. Opmerkelijk is dat de lange gravering met V-vormige dwarsdoorsnede een sterk afgeronde punt van de V heeft (fig.s). De overige twee lange graveringen hebben een L-vormige dwarsdoorsnede met een hol bodemvlak (fig. t). Deze dwarsdoorsneden kunnen niet gemaakt worden met een vuursteen steker. Stekers werden in de prehistorie vaak gebruikt is voor het maken van graveringen. Alle groeven kunnen wel gemaakt worden met een Bandkeramisch kammetje zoals weergegeven in fig. r. Dit kammetje werd destijds waarschijnlijk gebruikt voor het versieren van Bandkeramisch aardewerk. Maar je kunt er ook prima mee graveren in zachte cortex van pas gedolven vuursteen. Op fig. s en t is te zien dat vorm en afrondingen van de punt van het kammetje, passen bij de vorm van de dwarsdoorsneden van de graveringen. fig. r LBK kammetje uit Luik. Punt kam bij graveren. Punt kam bij graveren. fig. s Groef met V- vormige dwarsdoorsnede en afgeronde punt. fig. t Groef met L-vormige dwarsdoorsnede en hol bodemvlak. De Bandkeramisch datering van de graveringen wordt bevestigd doordat alle graveringen op het beeldje gemaakt kunnen worden met een benen kammetje zoals het Bandkeramisch kammetje uit Luik . 6 augustus 2014 De archeologen en de gebrekkige zorg voor het prehistorisch erfgoed. Vanouds heeft de steentijdarcheologie veel moeite met het herkennen en erkennen van werkelijk nieuwe vondsten. Dat was al zo in de negentiende eeuw toen er veel spectaculaire vondsten werden gedaan. De eerste Neanderthaler, Homo erectus, de grotkunst van Altamira, de vuistbijlen. Zonder uitzondering werden deze amateursvondsten pas na vele jaren door de leidende autoriteiten erkend. Daar komt bij dat er enkele decennia geleden veel discussies zijn geweest over bewerkte figuurstenen. Amateurs vonden talloze stenen waarvan zij meenden dat het prehistorische beeldjes waren. Deze beeldjes zouden gemaakt zijn door van een (vuur)steen scherven (afslagen) af te slaan. De archeologen zagen in geen van die vondsten een beeldje. Naar mijn ervaring heeft e.e.a. bij archeologen geleid tot het vooroordeel dat figuratieve vuurstenen nooit opzettelijk zijn bewerkt. Mogelijk is het in Nederland zelfs een taboe. Het gevolg daarvan is, dat archeologen liefst zo ver mogelijk van een ongewone vondst als het beeldje van St. Geertruid vandaan blijven. Een positief oordeel over een bewerkte figuursteen kan een archeoloog duur komen te staan door kritiek van zijn collega’s en voor een negatief oordeel ontbreken goede argumenten. Dat is ook de reden waarom ik node zelf onderzoek naar mijn vondst ben gaan doen. Dat er sprake kan zijn van een taboe blijkt m.i. uit onderstaande. Uit kansberekeningen volgt dat de kans dat de symbolen op het beeldje van St. Geertruid zijn gevormd uit toevallige schampsporen, slechts 1 op 20 biljoen is. Archeologen gebruiken tegenwoordig veel statistiek bij hun onderzoek en zijn desgewenst in staat die berekeningen binnen een uur te verifiëren. Toch is er geen steentijdarcheoloog die durft uit te spreken dat het beeldje van St. Geertruid zeer waarschijnlijk is gegraveerd. Daarvoor is eerst nog een aanvullend onderzoek door een vooraanstaande autoriteit nodig. Zo’n autoriteit die e.e.a. wil en kan beoordelen blijkt in Nederland niet aanwezig. Daarvoor moet je naar Frankrijk. Ook de andere onderzoeken, die aantonen dat het om graveringen gaat, kunnen daar geen verandering in brengen. Het probleem is dus niet een gebrek aan bewijs, maar het vinden van iemand die voldoende aanzien en gezag heeft om uit te kunnen spreken dat het beeldje van St. Geertruid gegraveerd is. Dit is typerend voor een taboe. Het is daarom prijzenswaardig dat drs. Amkreutz van het Rijksmuseum voor Oudheden (RMO) toch commentaar op mijn onderzoek heeft gegeven, ook al bleef hij daarbij binnen veilige grenzen, door te stellen dat er voor erkenning absolute zekerheid moet zijn dat het beeldje gegraveerd is en er ook zekerheid moet zijn over de datering van de graveringen. Zijn commentaren zijn voor mij belangrijk geweest omdat ze hebben geleid tot aanvullend onderzoek, dat meer kennis en zekerheden opleverde. Maar tegelijkertijd sluiten de extreme eisen die door het RMO worden gesteld, erkenning bij voorbaat uit. Dat de eisen van absolute zekerheid extreem zijn, blijkt uit het feit dat de archeologen zichzelf niet zulke zware eisen hebben opgelegd. Bijvoorbeeld bij de vier erkende kunstuitingen uit de prehistorie: de klopsteen van Linne; het mannetje van Willemstad; de danseres van Geldrop en de danser van Wanssum. Geen van deze vier voldoet aan de eisen die het RMO stelt voor een zekere datering. Bij de meeste museumstukken is (was) er bovendien twijfel aan de authenticiteit. Toch is dat nooit een bezwaar geweest om ze met een (onzekere) datering in musea te exposeren. Bij twee van de vier erkende kunstuitingen is er naar mijn mening zelfs een grote kans dat er sprake is van vindplaatsvervalsingen. Waarschijnlijk komen deze stukken niet uit Nederland, maar uit het Neolithicum van Noord Afrika. Daar zijn de parallellen die in Europa ontbreken. Maar misschien is het grootste probleem wel, dat in Nederland een Rijksbeleid t.a.v. prehistorisch erfgoed bij particulieren ontbreekt. En de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) het leveren van een passende zorg voor het prehistorisch erfgoed bij particulieren niet als haar taak ziet. De zorg voor dit erfgoed berust daardoor uitsluitend bij particulieren. Zij kunnen echter geen duurzame zorg bieden, waardoor er een voortdurend verlies van mogelijk te behouden erfgoed plaatsvindt. Bij het afbouwen van een particuliere verzameling of bij overlijden van de verzamelaar, kunnen waardevolle stukken verkocht worden via de handel. Dit betekent vaak het einde van de waarde van een object als cultureel erfgoed. De kennis van de vindplaats en de vondstomstandigheden zullen vroeg of laat verloren gaan. Voor het beeldje van St. Geertruid betekent e.e.a. dat er geen Rijksdienst is die zich verantwoordelijk voelt voor beoordeling en eventueel duurzaam behoud van dit erfgoed. 7 augustus 2014 Het belang van het beeldje van St. Geertruid. Dr. Annine E.G. van der Meer is een vooraanstaand godsdiensthistoricus en symbooldeskundige. Zij schreef diverse boeken en heeft veel gereisd om de verborgen Moeder in teksten, kunst en symbolen terug te vinden. Dr. van der Meer is van mening dat men het beeldje van St. Geertruid vroeger mogelijk heeft gezien als bezield door een godin of een voormoeder die in verbinding staat met de Grote Moeder. Die mogelijkheid is maatgevend voor de religieus culturele waarde van het beeldje van St. Geertruid. Daar komt bij dat het beeldje van St. Geertruid, voor zover ik weet, de eerste figuratieve vuursteen is, waarvan uit onderzoek blijkt dat hij bewerkt is (door hem te graveren). Gezien de discussies die er zijn geweest over al dan niet opzettelijk bewerkte figuurstenen is ook dit van belang. Hoe nu verder? Voorlopig zie ik het nog als mijn taak een adequate zorg te leveren voor een unieke vondst die m.i. een grote religieus culturele waarde heeft. Ik kan als particulier echter geen duurzame zorg bieden. Ik streef er daarom naar over mijn vondst te publiceren in vaktijdschriften. Dit is een beperkte vorm van duurzame conservatie. Bovendien is er een geringe kans dat een soortgelijke gegraveerde steen als het beeldje van St. Geertruid al eerder is gevonden en kan publicatie mogelijk voorkomen dat zo’n vondst wordt weggegooid. Ik zie het niet als mijn taak een campagne te beginnen voor een betere zorg voor ons prehistorisch erfgoed. Maar streef er wel naar ook te publiceren in dagbladen. Op die manier kan er ook aandacht worden gevraagd voor de gebrekkige zorg voor erfgoed bij particulieren. Misschien komt het dan ooit tot een betere zorg en tot een betere organisatie daarvan. Marius Meulenberg, Civiel ingenieur TUD en ZZP-er beeldhouwer.
© Copyright 2024 ExpyDoc