Samenvatting beeldje St. Geertruid en Naschrift aug. 2014

Het beeldje van St. Geertruid:
een bezielde figuratieve vuursteen
met gegraveerde symbolen
De samenvatting van het onderzoek
en het naschrijft over de figuurstenen van Catal Hüyük.
ir. Marius Meulenberg
25 augustus 2014
1
augustus 2014
Het beeldje van St. Geertruid.
Voor verantwoording en literatuur, zie onderzoeksrapport en bijlagen op www.beeldjestgeertruid.nl.
Begin negentiger jaren vond ik (Marius Meulenberg) op de Kaap bij St. Geertruid een kleine vuursteenknol
(hoogte 6,5 cm) met in de cortex groeven die mij opzettelijk gemaakt leken. Het is een door de natuur gevormde
steen, die lijkt op een persoon die op een kubus zit. In het verleden vond iemand deze antropogene (op een mens
gelijkende) vuursteen belangrijk genoeg om er o.a. drie symbolen op te graveren. Deze symbolen zijn bekend uit
archeologische vondsten en komen in Z-Limburg voor op Bandkeramisch sieraardewerk (vroeg Neolithicum 55004900 v. Chr.). Vanwege deze graveringen en de vindplaats spreek ik van “het beeldje van St. Geertruid’
fig. a
fig. b
fig. c
fig. d
Op de het beeldje staan
een tri-line symbool
(fig. a en e), een liggend
V-symbool (fig. b en f)
met daaronder een
gravering die de
bovenkant van een rok of
een gordel kan aanduiden
(fig. b) en een staand Vsymbool (fig. d en g).
De trapvormige contour
die de scheiding zittend
persoon- zitplaats aangeeft
(fig. a) is waarschijnlijk
gegraveerd.
Enkele natuurlijke
groeven versterken het
beeld van een zittend
persoon.
Op de rug is er een recente
beschadiging: een wit
ploegspoor (fig. c).
fig. e
fig. f
fig. g
Zag men het beeldje destijds als een bezielde steen?
Door de natuur gevormde figuratieve stenen zijn in culturen met een natuurgodsdienst belangrijk. Stenen die op een
mens lijken, kunnen in dit geloof religieuze objecten zijn, bezield door de geest van een voorouder of een goddelijk
wezen.
In een enkel geval is uit een ver verleden nog steeds bekend welke
betekenis dergelijke stenen hadden.
Op nevenstaande foto een voorbeeld uit het Keltisch verleden van
Schotland, waarbij men meerdere figuurstenen als bezield beschouwde.
Het gaat om een goddelijk gezin, waarvoor zelfs een huisje is gebouwd.
Dit is de woning van de Cailleach (de Keltische scheppingsgodin) en
haar gezin. Zij waakten zomers over de grazende kudden in de heuvels
te Glen Lyon en verbleven daarom buitenshuis van 1 mei (Beltane) tot
30 oktober (Halloween).
fig. h.
Uit het vroeg Neolithicum kent men natuurlijk gevormde antropomorfe stenen, die men gezien de plaats waar zij
zijn gevonden, heeft beschouwd als heilig.
In Catal Hüyük, een vroeg Neolithische stad in Anatolië, waardeerden de kunstenaars de ongewone en suggestieve
vormen van natuurlijke rotsformaties, stalactieten, stalagmieten, kalksteen concreties en vreemd gevormde
verweerde stenen. Het koste hen weinig moeite om in druipsteengrotten van het Taurus gebergte stenen te vinden
die leken op goden, mensen of versteende dieren. Dat men deze grotten bezocht blijkt uit de afgebroken stalactieten
die men tezamen met cultusbeelden bij elke gelegenheid in de tempels van Catal Hüyük deponeerde.
Natuurlijk gevormde figuurstenen van 5 tot 20 cm zijn hier in ruime mate aanwezig. De beeltenis is bij sommige
stenen verduidelijkt door graveren. Door mensen gemaakte cultusbeelden, gegraveerde figuurstenen, maar ook de
onbewerkte suggestieve figuurstenen waren in Catal Hüyük zo heilig, dat ze bij buitengebruikstelling van tempels
daaruit werden verwijderd en naar andere tempels werden overgebracht.
2
augustus 2014
Uit het Neolithicum van Europa kent men natuurlijk gevormde antropomorfe stenen, die men
gezien de plaats waar zij zijn gevonden, heeft beschouwd als bezield.
Deze stenen hebben meestal een langgerekte vorm, waarvan de breedte – dikte - hoogte
verhouding enigszins overeenkomt met die van een mens (zie voorbeelden op fig. i t/m k en m
t/m o). Soms is van nature ook een hoofd waarneembaar.
In west Europa zijn daarbij ook stenen met gegraveerde symbolen en/of met attributen.
Vaak zijn deze stenen groot, maar er bestaan ook kleine exemplaren. Op het Iberisch
schiereiland vindt men in of nabij Neolithische ganggraven kleine natuurlijk gevormde stenen
die soms gegraveerd zijn. Op één van deze stenen is een halsketting gegraveerd en een snavel
i.p.v. neus (fig. i).
fig. i.
De vorm van het beeldje van St. Geertruid doet denken aan een persoon (met een hoofd, benen, voeten en
ellebogen) die op een kubus zit.
In vergelijking met de natuurlijke vormen van de bezielde stenen uit het Neolithicum, is die vorm kwalitatief meer
dan voldoende om er een bezielde steen in te kunnen zien.
De symbolen op het beeldje getuigen daar ook van. De plaats van deze symbolen (op het hart, de hals en het
hoofd) geeft aan dat degene die de symbolen aanbracht in de steen een antropomorfe vorm zag.
Het beeldje van St. Geertruid kan daarom een steen zijn, die men destijds beschouwde als bezield door een
voorouder, god of godin.
Bezield door een voorouder of een godin?
Er zijn vier argumenten om te vooronderstellen dat men geen voorouder in het beeldje van St. Geertruid zag, maar
een (vogel)godin:
Argument 1: Bij alle gevonden voorbeelden van bezielde stenen uit het Neolithicum, is er in meerdere of mindere
mate sprake van de combinatie onderwereld (grot of kunstmatige grot /ganggraf) – bezielde antropomorfe
steen/godin – levenscyclus/dood/(weder)geboorte. Onderstaand enkele voorbeelden.
* In een kalksteen concretie uit een tempel van Catal Hüyük, die van
nature op een zittend persoon lijkt, is een mensenhoofd uitgesneden
(fig. j). Uit het vroeg Neolithicum is dit de beste parallel voor het
beeldje van St.Geertruid.
Opgraver J.Mellaart ziet in dit beeldje “een godin die in haar drie
aspecten optreedt: als jonge vrouw, als barende moeder of als een oude
vrouw, in één geval vergezeld van een roofvogel, waarschijnlijk een
gier. Bij dit beeldje worden haar simpeler en schrikwekkender aspecten
benadrukt door haar vagelijk in een soort stalactitsche vorm met een
mensenhoofd te tonen, wat blijkbaar de nadruk wil leggen op haar
chtonische (= verbonden met de aarde) aard in verband met grotten
en onderwereld”.
fig. j1
* Uit Frankrijk kent men uit het midden Neolithicum natuurlijk
gevormde stèles waarop een gezicht, soms armen en een attribuut (een
kromstaf) zijn aangebracht (fig. k). Zij komen waarschijnlijk uit
hypogea (onderaardse ruimten voor godsdienstige rituelen of
begrafenissen).
In het ganggraf ‘Table des Marchands ‘ staat een draagsteen die is
overdekt met talloze kromstaven. Deze steen wordt ‘La divinité aux
crosses’ (de godin met de kromstaven) genoemd.
Kromstaven van leisteen zijn veelvuldig gevonden in Neolithische
ganggraven uit Portugal. Gimbutas beschouwt ze als attributen van de
(vogel)godin die de cirkel van geboorte, leven, dood en wedergeboorte
beheerst.
fig..k
fig. j2
3
augustus 2014
* Te Bryn Celli Ddu (Wales) stonden in het Neolithicum een steencirkel
en een ‘henge’( een cirkelvormige dijk met greppel aan de binnenzijde).
In het midden van deze henge werd later het ganggraf gebouwd.
Over het ganggraf van Bryn Celli Ddu (fig. l) schrijft Shahrukh Husain in
haar boek ‘De Godin’ onderstaande.
“De vagina-achtige opening in de neolithische grafheuvel in Bryn Celli
Ddu (Wales) weerspiegelt de gedachte van het leven dat vanuit het diepste
van de aarde weer opstaat uit de dood”.
fig. l
In de grafkamer van Bryn Celli Ddu stonden twee vrijstaande
stenen.
Een antropomorfe stèle met zigzag symbolen (fig. m).
En een menhir/pilaar (fig. n). Mogelijk een versteende
boomstam. Of een natuurlijk gevormde steen met een patroon
dat een boombast lijkt.
Vanuit bovengenoemde visie van Shahrukh Husain zou één van
de vrijstaande stenen uit de grafkamer bezield moeten zijn door
een godin met een functie betreffende dood en wedergeboorte.
fig. n
fig. m
* Ten tijde van de lineaire Bandkeramiek in Z-Limburg werd in ZO Italië
de Scaloria grot gebruikt.
Bij de ingang van de nauwe grot waren 137 personen begraven.
In deze grot zijn aardewerkscherven uit 5600-5300 v. Chr. gevonden.
Op de scherven staan veel symbolen inzake wedergeboorte.
Het is waarschijnlijk dat men daar in een stalagmiet een godin m.b.t. dood
en wedergeboorte zag.
fig. o
Argument 2: Op het aardewerk uit de Scaloria grot (5600-5300 v. Chr.) staan symbolen inzake wedergeboorte.
Op Bandkeramisch aardewerk uit Z-Limburg (5500-4900 v. Chr.) komen V-s en tri-lines voor. Mogelijk gaat het
hier niet om versiering, maar eveneens om symbolen. Het doel daarvan kan zijn de inhoud van de potten onder
bescherming van een godin te plaatsten.
Als dit het geval is, kan het graveren van V-symbolen en een tri-line op het beeldje van St. Geertruid, een
aanwijzing zijn dat men dit beeldje destijds zag als een steen die bezield werd door dezelfde godin.
Argument 3: De Kaap, waar het beeldje van St. Geertruid is gevonden, is een bijzondere plek door de
aanwezigheid van vuursteen en omdat hier karstverschijnselen zoals geologische orgelpijpen voorkomen.
Een geologische orgelpijp is een oplossingsgat dat in de krijtlaag ontstaat door uitspoeling van het regenwater.
Zelf heb ik tijdens het zoeken naar artefacten op de rand van het plateau bij Gronsveld wel eens een geologische
orgelpijp gezien. De vorige keer was daar niets van te zien, maar nu was er ineens een heel diep rond gat.
Voor Bandkeramiekers moet zo’n plots zichtbare orgelpijp een onverklaarbaar natuurfenomeen zijn geweest en een
associatie met een toegang tot de onderwereld ligt voor de hand. Bandkeramiekers brachten offers op plaatsen waar
men de aanwezigheid van de onderaardse vruchtbaarheidsgodin veronderstelde.
Misschien was de Kaap zo’n plaats en vonden hier tijdens de Bandkeramiek rituelen plaats waarbij het beeldje van
St. Geertruid een rol speelde.
4
augustus 2014
Argument 4: Uit het Neolithicum van de Balkan kent men beeldjes van een zittende (vogel)godin.
Dit is volgens Gimbutas de levenschenkende godin die de cirkel
van geboorte, leven, dood en wedergeboorte beheerst. Zij kan zich
in haar nachtelijke vorm vertonen als uil.
Rechts een keramisch beeldje van een vogelgodin met eendmasker
en kroon uit de Vinca cultuur van voormalig Joegoslavië. Zij zit
op een troon met ingekraste tri-lines en draagt een bolero. Haar
bekken of schort is gemarkeerd met chevrons (opeenvolgende
V’s), haar knieën met spiralen en haar ledematen met windsels.
Uiterst rechts twee torso’s met omgekeerde V’s; tri-line tussen de
borsten, chevrons en kruisjes. Karanova cultuur. Griekenland.
De V-symbolen, de tri-line, de zittende figuur en het spitse gezicht
van het beeldje van St. Geertruid sluiten naadloos aan bij beeldjes
fig. p
van deze vogelgodin.
fig. q
Gezien voorgaande argumenten beschouw ik het beeldje van St. Geertruid speculatief als een steen die men
destijds zag als bezield door een (vogel)godin met een relatie tot de onderwereld, dood en wedergeboorte.
Voor wie het wil zien staat haar naam er in symboolschrift drie keer op. Op het hart, op de hals en op het hoofd.
De graveringen.
Op het beeldje van St. Geertruid staan acht groeven (drie lange en vijf korte) die voldoen aan de kenmerken voor
graveringen gemaakt door schrapen. Aangezien dezelfde kenmerken ook gelden voor toevallige schampsporen (van
een ploeg, van een prehistorische mijnwerkershak of van onderling botsende vuursteenknollen tijdens eluviaal of
menselijk transport), kunnen bovengenoemde groeven ook toevallige schampsporen zijn.
Nader onderzoek was dus nodig.
Naar de vraag of de symbolen op het beeldje van St. Geertruid gegraveerd zijn, heb ik zeven deelonderzoeken
uitgevoerd die alle bevestigen dat dit zeker of (zeer) waarschijnlijk het geval is. Elk deelonderzoek heeft een ander
toetsingscriterium t.a.v. de vraag of het om graveringen gaat, of om toevallige schampsporen.
Onderstaand de resultaten van enkele deelonderzoeken ter illustratie.
1. Met kansberekeningen kan eenvoudig worden berekend hoe groot de kans is dat drie lange en vijf korte
groeven toevallig de symbolen op het beeldje vormen. Deze kans blijkt ca. 1 op 20 miljard.
De kans dat de symbolen toevallig zijn ontstaan is dus verwaarloosbaar klein.
2. Bots- of haksporen ontbreken op de acht onderzochte groeven. Als deze groeven gemaakt zouden zijn door
een ploeg, door een hak of door onderling botsende vuurstenen, is de kans groot dat er sporen van botsen of
hakken aanwezig zijn. Alleen als een voorwerp een steen onder een geringe hoek raakt, kan er een
schampspoor ontstaan waarin sporen van botsen of hakken ontbreken.
De kans dat de acht beschouwde groeven alle schampsporen zijn, is berekend op ca.1 op duizend.
Tezamen leveren punt 1 en 2 de kans op dat de symbolen toevallig zijn gevormd uit schampsporen: 1 op 20 biljoen.
Ofwel: 1 op 20.000.000.000.000!
3. Belangrijke resultaten geven de door mij uitgevoerde proeven met het graveren en eroderen van de cortex van
vuursteen. In alle groeven op het beeldje die graveringen kunnen zijn, ontbreken krassen. Dit is bijzonder.
Bij graveren of schampen van een vuursteenknol wordt een laagje van de cortex door schrapen verwijderd.
Hoe dikker dit laagje is, hoe groter de stukjes cortex zijn die afbrokkelen. Doordat deze stukjes als
schuurpapier werken tussen het schraapwerktuig en de gemaakte groef, ontstaan in de groef evenwijdige
krassen die grover zijn naarmate een dikkere laag cortex wordt verwijderd.
Uit de proeven blijkt dat er slechts één manier is, waarop diepe groeven zonder krassen gemaakt kunnen
worden. Namelijk door in zachte (niet ontkalkte) cortex van pas gedolven vuursteen herhaaldelijk te graveren
met een instrument met afgeronde schraaprand. Omdat zo’n instrument vrij bot is, wordt bij graveren steeds
maar een dunne laag cortex verwijderd, waarbij slechts kleine stukjes cortex afbrokkelen die slechts fijne
krassen maken. Deze fijne krassen kunnen in de loop der tijd nog wat vervagen door erosie.
Het ontbreken van krassen in de acht onderzochte groeven op het beeldje van St. Geertruid toont dus aan dat
het alle graveringen zijn.
Als er zoiets als absolute zekerheid bestaat, geven de zeven onderzoeken die ik heb uitgevoerd deze zekerheid.
5
augustus 2014
De datering van de graveringen.
Onderzoek naar parallellen voor de symbolen op het beeldje en naar parallellen voor de stijl van graveren, geven
beide als meest waarschijnlijke datering van de graveringen de Lineaire Bandkeramiek (LBK).
Een derde methodiek van dateren is complex, maar geeft wel grote zekerheid. Bij deze methodiek is opnieuw
gebruik gemaakt van de door mij uitgevoerde proeven met graveren en eroderen. Hieruit blijkt dat het ontbreken
van krassen in een gravering uitsluitend optreedt als er in zachte cortex van pas gedolven vuursteen wordt
gegraveerd met een instrument met afgeronde schraaprand. Daaruit kan worden afgeleid dat de graveringen op het
beeldje van St. Geertruid zijn gemaakt voordat ontkalking en verharding van de cortex in de löss van de Kaap
plaatsvond.
Aangezien de patina van de afsplinteringen op het beeldje overeenkomt met de patina van Neolithische artefacten
van de Kaap, is het beeldje van St. Geertruid in het Neolithicum in de löss terecht gekomen. Dit levert als datering
voor de graveringen ook het Neolithicum op.
Deze datering bevestigt de LBK dateringen (vroeg Neolithicum) m.b.v. parallellen voor de symbolen en parallellen
voor de stijl van graveren.
.
Voorgaande bevindingen geven geen absolute, maar wel grote zekerheid voor de meest waarschijnlijke datering
van de graveringen: de Lineaire Bandkeramiek.
Gezien de patinering van de vuursteen kan wel met zekerheid een eeuwenoude datering van de graveringen worden
uitgesloten. Vierhonderd jaar oude bodemvondsten van ketsstenen uit vuursteengeweren zijn niet gepatineerd.
Het voorkomen van ijzer- en mangaan - of aluminiumafzettingen op de graveringen van het beeldje van St.
Geertruid lijkt dit te bevestigen.
Het graveerinstrument.
De onderzochte groeven op het beeldje hebben verschillende dwarsdoorsneden. Er zijn vier typen. Opmerkelijk is
dat de lange gravering met V-vormige dwarsdoorsnede een sterk afgeronde punt van de V heeft (fig.s).
De overige twee lange graveringen hebben een L-vormige dwarsdoorsnede met een hol bodemvlak (fig. t).
Deze dwarsdoorsneden kunnen niet gemaakt worden met een vuursteen steker. Stekers werden in de prehistorie
vaak gebruikt is voor het maken van graveringen.
Alle groeven kunnen wel gemaakt worden met een Bandkeramisch kammetje zoals weergegeven in fig. r.
Dit kammetje werd destijds waarschijnlijk gebruikt voor het versieren van Bandkeramisch aardewerk. Maar je kunt
er ook prima mee graveren in zachte cortex van pas gedolven vuursteen.
Op fig. s en t is te zien dat vorm en afrondingen van de punt van het kammetje, passen bij de vorm van de
dwarsdoorsneden van de graveringen.
fig. r
LBK kammetje uit Luik.
Punt kam bij graveren.
Punt kam bij graveren.
fig. s
Groef met V- vormige dwarsdoorsnede
en afgeronde punt.
fig. t
Groef met L-vormige dwarsdoorsnede
en hol bodemvlak.
De Bandkeramisch datering van de graveringen wordt bevestigd doordat alle graveringen op het beeldje gemaakt
kunnen worden met een benen kammetje zoals het Bandkeramisch kammetje uit Luik .
6
augustus 2014
De archeologen en de gebrekkige zorg voor het prehistorisch erfgoed.
Vanouds heeft de steentijdarcheologie veel moeite met het herkennen en erkennen van werkelijk nieuwe vondsten.
Dat was al zo in de negentiende eeuw toen er veel spectaculaire vondsten werden gedaan. De eerste Neanderthaler,
Homo erectus, de grotkunst van Altamira, de vuistbijlen. Zonder uitzondering werden deze amateursvondsten pas
na vele jaren door de leidende autoriteiten erkend.
Daar komt bij dat er enkele decennia geleden veel discussies zijn geweest over bewerkte figuurstenen. Amateurs
vonden talloze stenen waarvan zij meenden dat het prehistorische beeldjes waren. Deze beeldjes zouden gemaakt
zijn door van een (vuur)steen scherven (afslagen) af te slaan. De archeologen zagen in geen van die vondsten een
beeldje.
Naar mijn ervaring heeft e.e.a. bij archeologen geleid tot het vooroordeel dat figuratieve vuurstenen nooit
opzettelijk zijn bewerkt. Mogelijk is het in Nederland zelfs een taboe. Het gevolg daarvan is, dat archeologen liefst
zo ver mogelijk van een ongewone vondst als het beeldje van St. Geertruid vandaan blijven. Een positief oordeel
over een bewerkte figuursteen kan een archeoloog duur komen te staan door kritiek van zijn collega’s en voor een
negatief oordeel ontbreken goede argumenten. Dat is ook de reden waarom ik node zelf onderzoek naar mijn
vondst ben gaan doen.
Dat er sprake kan zijn van een taboe blijkt m.i. uit onderstaande.
Uit kansberekeningen volgt dat de kans dat de symbolen op het beeldje van St. Geertruid zijn gevormd uit
toevallige schampsporen, slechts 1 op 20 biljoen is. Archeologen gebruiken tegenwoordig veel statistiek bij hun
onderzoek en zijn desgewenst in staat die berekeningen binnen een uur te verifiëren.
Toch is er geen steentijdarcheoloog die durft uit te spreken dat het beeldje van St. Geertruid zeer waarschijnlijk is
gegraveerd. Daarvoor is eerst nog een aanvullend onderzoek door een vooraanstaande autoriteit nodig.
Zo’n autoriteit die e.e.a. wil en kan beoordelen blijkt in Nederland niet aanwezig. Daarvoor moet je naar Frankrijk.
Ook de andere onderzoeken, die aantonen dat het om graveringen gaat, kunnen daar geen verandering in brengen.
Het probleem is dus niet een gebrek aan bewijs, maar het vinden van iemand die voldoende aanzien en gezag heeft
om uit te kunnen spreken dat het beeldje van St. Geertruid gegraveerd is. Dit is typerend voor een taboe.
Het is daarom prijzenswaardig dat drs. Amkreutz van het Rijksmuseum voor Oudheden (RMO) toch commentaar
op mijn onderzoek heeft gegeven, ook al bleef hij daarbij binnen veilige grenzen, door te stellen dat er voor
erkenning absolute zekerheid moet zijn dat het beeldje gegraveerd is en er ook zekerheid moet zijn over de datering
van de graveringen.
Zijn commentaren zijn voor mij belangrijk geweest omdat ze hebben geleid tot aanvullend onderzoek, dat meer
kennis en zekerheden opleverde. Maar tegelijkertijd sluiten de extreme eisen die door het RMO worden gesteld,
erkenning bij voorbaat uit. Dat de eisen van absolute zekerheid extreem zijn, blijkt uit het feit dat de archeologen
zichzelf niet zulke zware eisen hebben opgelegd. Bijvoorbeeld bij de vier erkende kunstuitingen uit de prehistorie:
de klopsteen van Linne; het mannetje van Willemstad; de danseres van Geldrop en de danser van Wanssum.
Geen van deze vier voldoet aan de eisen die het RMO stelt voor een zekere datering. Bij de meeste museumstukken
is (was) er bovendien twijfel aan de authenticiteit. Toch is dat nooit een bezwaar geweest om ze met een (onzekere)
datering in musea te exposeren.
Bij twee van de vier erkende kunstuitingen is er naar mijn mening zelfs een grote kans dat er sprake is van
vindplaatsvervalsingen. Waarschijnlijk komen deze stukken niet uit Nederland, maar uit het Neolithicum van
Noord Afrika. Daar zijn de parallellen die in Europa ontbreken.
Maar misschien is het grootste probleem wel, dat in Nederland een Rijksbeleid t.a.v. prehistorisch erfgoed bij
particulieren ontbreekt. En de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) het leveren van een passende zorg
voor het prehistorisch erfgoed bij particulieren niet als haar taak ziet. De zorg voor dit erfgoed berust daardoor
uitsluitend bij particulieren. Zij kunnen echter geen duurzame zorg bieden, waardoor er een voortdurend verlies
van mogelijk te behouden erfgoed plaatsvindt.
Bij het afbouwen van een particuliere verzameling of bij overlijden van de verzamelaar, kunnen waardevolle
stukken verkocht worden via de handel. Dit betekent vaak het einde van de waarde van een object als cultureel
erfgoed. De kennis van de vindplaats en de vondstomstandigheden zullen vroeg of laat verloren gaan.
Voor het beeldje van St. Geertruid betekent e.e.a. dat er geen Rijksdienst is die zich verantwoordelijk voelt voor
beoordeling en eventueel duurzaam behoud van dit erfgoed.
7
augustus 2014
Het belang van het beeldje van St. Geertruid.
Dr. Annine E.G. van der Meer is een vooraanstaand godsdiensthistoricus en symbooldeskundige. Zij schreef
diverse boeken en heeft veel gereisd om de verborgen Moeder in teksten, kunst en symbolen terug te vinden.
Dr. van der Meer is van mening dat men het beeldje van St. Geertruid vroeger mogelijk heeft gezien als bezield
door een godin of een voormoeder die in verbinding staat met de Grote Moeder.
Die mogelijkheid is maatgevend voor de religieus culturele waarde van het beeldje van St. Geertruid.
Daar komt bij dat het beeldje van St. Geertruid, voor zover ik weet, de eerste figuratieve vuursteen is, waarvan uit
onderzoek blijkt dat hij bewerkt is (door hem te graveren). Gezien de discussies die er zijn geweest over al dan niet
opzettelijk bewerkte figuurstenen is ook dit van belang.
Hoe nu verder?
Voorlopig zie ik het nog als mijn taak een adequate zorg te leveren voor een unieke vondst die m.i. een grote
religieus culturele waarde heeft. Ik kan als particulier echter geen duurzame zorg bieden.
Ik streef er daarom naar over mijn vondst te publiceren in vaktijdschriften. Dit is een beperkte vorm van duurzame
conservatie. Bovendien is er een geringe kans dat een soortgelijke gegraveerde steen als het beeldje van St.
Geertruid al eerder is gevonden en kan publicatie mogelijk voorkomen dat zo’n vondst wordt weggegooid.
Ik zie het niet als mijn taak een campagne te beginnen voor een betere zorg voor ons prehistorisch erfgoed.
Maar streef er wel naar ook te publiceren in dagbladen. Op die manier kan er ook aandacht worden gevraagd voor
de gebrekkige zorg voor erfgoed bij particulieren. Misschien komt het dan ooit tot een betere zorg en tot een betere
organisatie daarvan.
Marius Meulenberg,
Civiel ingenieur TUD en ZZP-er beeldhouwer.