Tentamen 2014 - IFMSA-NL

[TENTAMEN RESPIRATIE 2]
Vraag 1
Veelluchtweginfecties zijn viraal van aard.
Welke virale verwekker van luchtweginfecties heeft de hoogste morbiditeit en mortaliteit? Dat is het:
1) Adenovirus
2) Coxsackievirus
3) Influenza-A virus
4) Rhinovirus
Vraag 2
Een pneumonie kent een aantal typische klinische kenmerken.
Welk kenmerk bij lichamelijk onderzoek past het best bij een pneumonie? Dat is:
1) hypcrtone percussie
2) verlengd expirium
3) vcrscherpt ademgeruis
4) wheezing
Casus (bij vraag 3 en 4)
Een 63-jarigc vrouw meldt zich op de spoedeisende hulp vanwege klachten van acuut ontstaan hoesten
en kortademigheid. Zij heeft geen noemenswaardige medische voorgeschiedenis. Zij is niet naar het
buitenland geweest. Haar vitale gegevens zijn: bloeddruk 100/50 mm Hg, ademhalingsfrequentie 27/
min, saturatie 98% en temperatuur 38,9 °C . Bij lichamelijk onderzoek hoort de arts bronchiaal
ademgeruis dorsobasaallinks. Het aanvullend onderzoek toont Hb van 8,9 mmoVL (normaal > 7,4),
2
leucocytcn 17x109 (normaal < 10), ureum van 7,3 mmoiJL (normaal < 7), kreatinine 65 mVmin/l,73m
(normaal >60) en een CRP van 137 mg/L (normaal <5 mg/L). Op de thoraxfoto wordt een consolidatie
gezien retrocardiaal.
Vraag 3
De meest waarschijnlijke diagnose bij deze patiënte is een pneumonie. Wat is de bijpassende ernst van
de pneumonie?
I) mild
2) matig emstig
3) ernstig
Vraag 4
Bij deze patiënte wordt een Streptococcus pneumooiae gevonden in het sputum en zij start met
amoxicilline. Een aantal dagen later meldt zij zich weer op de SEH met persisterend koorts en
kortademigheidklachten. Bij lichamelijk onderzoek is patiënte helder en adequaat en wordt een
gedempte percussie en een opgeheven ademgeruis links dorsobasaal gevonden. Het aanvullend
onderzoek toont een persisterende leucocytose en een hoog CRP.
Wat is
I)
2)
3)
4)
nu de meest waarschijnlijke diagnose? Dat is een:
co-infectie met een influenza virus
empyeem
myocarditis
pneumonie met een resistente Streptococcus pneumoniae
!TENTAMEN RESPIRATIE 2]
Casus (bij vaag 5 en 6)
De heer Janssen, 54 jaar, heeft recent een herseninfarct doorgemaakt. Sindsdien is er onder andere
sprake van slikklachten. Hij heeft nooit gerookt. Hij presenteert zich op de spoedeisende hulp met
subfebriele temperatuur, zweten en gewichtsverlies sinds 2 weken. Daarnaast is hij productief gaan
hoesten en bemerkte zijn echtgenote een riekende ademhaling. Bij lichamelijk onderzoek hoort de arts
verminderd ademgeruis rechts dorsaal. Op de X-thorax is rechts een holtevormende afwijking met een
lucht-vloeistofspiegel zichtbaar, passend bij een longabces.
Vraag 5
Wat is/zijn de meest waarschijnlijke verwekker(s) van de infectie bij de heer Jansscn? Dat is/zijn:
1) anaerobe micro-organismen
2) klebsiclla pncumoniac
3) mycoplasma pncumoniae
4) streptococcus pncumoniae
Vraag 6
Bij de heer Jansscn wordt gcstart met antibiotische therapie.
Welke andere toevoeging aan de antibiotische therapie is in eerste instantie aangewezen? Dat is:
l) behandeling met corticosteroïden en bronchusvcrwijders
2) houdingsdrainage
3) plaatsing van een drain in het abces
4) video assisted thoracic surgery (V ATS) met excisie van het abces
Casus (bij vraag 7 en 8)
Een 24 jarige man vcrschijnt met hocsten en koorts sinds 2 dagen op de eerste hulp. Nadere anamnese
en lichamelijk onderzoek ( adcmhalingsfrequcntie 30/min) tonen een lobairc pneumonie. Het CRP is
125 (normaal < 10) en het ureum 8 mmoliL (normaal <7). Hij vcrtelt veel uit te gaan en alleen thuis te
zijn om te slapen. Hij beeft geen huisdieren.
Vraag 7
De eerste keus behandeling voor eommunity aequired pncumonia (CAP) is amoxicilline (SWAB
richtlijn). Hoe moet de amoxicill ine worden toegediend?
1) intraveneus
2) oraal
. Vraag 8
Welke actie is er naast de toediening van amoxicillinc nodig bij een community acquircd pneumonia
(CAP) volgens de SW AB-richtlijn?
I) Alleen toediening van eiprofloxacine
2) Alleen uitvoeren van een legionella sneltest
3) Het uitvoeren van een legionella sneltest en toediening van ciprofloxacinc
Vraag 9
Erik is 5 jaar en had in januari een flinke verkoudheid, die niet helemaal over is gegaan. Twee weken
later wordt hij zieker met koorts en hij klaagt over buikpijn. Als hij ook kortademig wordt, gaat zijn
moeder met hem naar de huisarts. Deze ziet een jongen met buikpijn, die hoest met een tachypnoe.
Erik heeft geen griepprik gehad. Zijn oma die wekelijks oppast, heeft COPD.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose? Dat is een:
I) Astma exacerbatie
2) Infectie met bet influenza virus
3) Ondcrkwabspncumonic
2
[TENTAMEN RESPIRATIE 2]
Vraag 10
Roxannc van vier maanden wordt in december in het ziekenhuis opgenomen met acute bronchiolitis.
~e meest waarscrujnlijkc vcrwekker bij zuigelingen in Nederland is het Respiratoir Syncytieel (RS)
VIruS.
Hoeveel procent van de zuigelingen wordt in Nederland jaarlijks opgenomen met een door het RS
virus veroorzaakte acute bronchiolitis?
1) 2%
2) 5%
3) 10%
Vraag 11
Veelluchtweginfecties bij kinderen worden veroorzaakt door virussen.
Welk virus veroorzaaktjaarlijks de meeste bovenste luchtweginfecties bij kinderen in Nederland? Het:
1) Adenovirus
2) Influenzavirus
3) Metapneumovirus
4) Rhinovirus
5) RS Virus
Vraag 12
De huisarts ziet Sandra van 9 jaar wegens malaise, koorts, fors hoesten en kortademigheid. Ze beeft
ook hoestbuien tot aan braken toe. Bij lichamelijk onderzoek ziet de huisarts petecbiën in het gelaat.
Wat voor type infectie is het meest waarschijnlijk?
1) Bordetella pertussis
2) Coxiella buemetti
3) Neisseria meningitides
4) Streptococcus pneumoniae
Vraag 13
Bob van 3 jaar is 2 weken geleden begonnen met hoesten. Omdat hij na 1 week ook ziek werd met
koorts, is moeder naar de buisarts gegaan. Deze schreef een kuur met antibiotica voor. Bij de controle
bij de huisarts na de kuur is het boesten over en is de koorts weg.
Moeder vertelt ook nog dat het boesten eigenlijk begonnen is nadat hij een lachbui bad bij het eten van
pinda's. Ze vraagt zich af of Bob zich misschien toen verslikt heeft in een pinda, en of die pinda nog in
de longen kan zitten.
De huisarts zegt dat die pinda er niet meer kan zitten want het hoesten is nu immers helemaal over, en
er is ook geen verband tussen een pinda en koorts. Deze beweringen van de huisarts over de pinda
ZIJn:
I) juist
2) onjuist
Vraag 14
Jaarlijks worden risicogroepen zoals patiënten met COPD, gevaccineerd tegen seizoensin:fluenza.
Waarom moet dit vaccinjaarlijks opnieuw gegeven worden? Omdat:
1) bet influenzavirus jaarlijks veranderingen vertoont die het gevolg zijn van antigene drift.
2) het influenzavirus jaarlijks veranderingen vertoont die het gevolg zijn van antigene shift.
3) risicogroepen jaarlijks voorbereid moeten worden op het gevaar van een nieuwe influenza
pandemie.
3
[TENTAMEN RESPIRATIE 2]
Vraag 15
Op de huisartsenpost ziet de arts Thomas van 9 jaar wegens conjunctivitis, vlekjes en dyspneu.
Thomas heeft een blanco voorgeschiedenis en is, wegens gcloofsoverwegingcn, niet gevaccineerd
volgens het Rijksvaccinatie programma. Hij woont met het gezin in Nijmegen, en gaat naar een
openbare basisschool in Nijmegen.
Stelling: Een infectie met mazelen moet bij Thomas overwogen worden vanwege bcsmettingskans via
kennissen met dezelfde geloofsovertuiging uit de Bijbel gordel.
Deze stelling is:
I) juist
2) onjuist
Vraag 16
Community acquired pnewnonie wordt niet veroorzaakt door:
I)
2)
3)
4)
Influenza virus
Pseudomonas acruginosa
Rhinovirus
Streptococcus pncumoniae
Vraag 17
Een Enzyme Linkcd Jmmunosorbent Assay, ook wel ELISA genoemd, is een belangrijke methode om
een infectie met een virus aan te tonen.
Als met een ELISA een antigeen wordt aangetoond, is de test:
1) directe diagnostische methode
2) indirecte diagnostische methode
Vraag 18
Met de opkomst van gencesmiddelen tegen tuberculose nam de incidentie wereldwijd aanvankelijk in
rap tempo af. Rond de jaren negentig zagen we de incidentie weer sterk stijgen en momenteel lijkt de
tuberculose weer een groot probleem te vormen als gevolg van de opkomst van multidrugresistentc
tuberculose.
Waardoor wordt de stijging van de tuberculose incidentie na 1986 verklaart? Door:
1) HIV besmettingen.
2) immigratie.
3) resistentie problematiek
4) toerisme naar endemisch gebied
Vraag 19
De IGRA (interferon gamma release assay) is een moderne vorm van een Mantoux -huidtcst.
Stelling: De IGRA test bepaalt hetzelfde als de Mantoux, namelijk een interferon gamma respons op
eiwitten van de tuberculose bacterie.
Deze stelling is:
1) juist
2) onjuist
4
!TENTAMEN RESPIRATIE 2]
Vraag 20
Hematogeen verspreide tuberculose is een ernstige vonn van tuberculose. Er komen als gevolg van
deze verspreiding via de bloedbaan vaak extrapulmonale lokalisatics van de tuberculose voor.
Waar worden deze lokalisaties het vaakste gevonden?
I. Nagels en bersenvliezen
2. Nagels en lever
3. Wcf'lcls, lcv.cr en herscnvliezen
4. WcrvcJs, herscnvliezen en haarfollikels
Vraag 21
Eenjonge man uit Zuid Afrika komt naar Nederland op visite. Hij wordt al drie maanden behandeld
voor een lon~:,rt.ubcrc ulose. Hij hoest altijd nog wat maar rookt ook stevig (25 sigaretten/ dag). Omdat
hij ineens wat hemoptoë heeft gaat hij naar de huisarts van de bevriende famili e. De huisarts maakt
ie atbcel
Afbeelding I
De huisarts vraagt met spoed een sputumkweek aan. De Zich I Neclscn kleuring is positief, de kweek
opM. tuberculosis uiteindelij k ook. Ondanks drie maanden behandeling is deze patiënt nog steeds
besmettelijk.
Wat is(zijn) de reden( en) dat deze patiënt nog steeds besmettelijk is? Dat is/zijn:
1) alleen het niet compliant zijn met de therapie
2) alleen resistentie
3) zowel resistentie als niet compliant zijn met de therapie
Vraag 22
Extrapulmonale tuberculose is tuberculose die niet in het parenchym van de long gelegen is.
SJelling:Dit is per definitie gesloten tuberculose.
Deze stelling is:
1) juist
2) onjuist
5
!TENTAMEN RESPlRATIE 2)
Vraag 23
Tuberculose kan ontstaan onder TNF alfa blokkerende therapieën die tegenwoordig worden gebruikt
voor de behandeling van de ziekte van Crohn.
Welke van onderstaande beweringen over tuberculose onder TNF alfa blokkerende therapie is waar?
Bij behandeling met TNF alfa blokkerende therapi e:
I) beschermt profylactische behandeling vooraf aan het starten van de TNF alpha blokkerende
therapie de patiënt volledig
2) is de kans op een nieuwe besmetting met tuberculose verhoogd
3) moet de arts ieder jaar opnieuw controleren op recente besmettingen met tuberculose
4) ontstaat een actieve tuberculose altijd als een rcactivatie van een oude latente tuberculose
Vraag 24
Een 24-jarige vrouw, bekend met pinda-allergie, wordt onwel na het eten van een biscuitje. Er blijken
pinda's te zijn verwerkt in dit biscuitje. Zij wordt progressief benauwd. De huisarts wordt bij haar
geroepen en constateert een obstructie van de hoge luchtwegen ten gevolge van allergisch
larynxoedeem.
Welk longgeluid past bij hier het beste bij? Dat is:
l) Bronchiaal ademen
2) Piepend expirium
3) Piepend inspirium
4) Verzwakt ademgeruis
Vraag 25
Een arts wordt geroepen bij eenjonge man met'klachtcn van acuut ontstane thoracalc pijn. De arts
denkt op basis van bet fysisch-diagnostisch onderzoek aan een pneumothorax.
Welke combinatie van bevindingen bij Lichamelijk onderzoek past het beste bij een pneumothorax? De
thoraxhelft beweegt bij ademhaling minder aan de :
l) aangedane zijde en de trachea is verschoven naar de aangedane zijde
2) aangedane zijde en de trachea is verschoven naar de contralaterale zijde
3) contralaterale zijde en de trachea is verschoven naar de aangedane zijde
4) contralaterale zijde en de trachea is vcrschoven naar de contralaterale zijde
Vraag 26
Een 67-jarige patiënt, bekend met een centrale tumor in de Linker hoofdbroncbus, meldt zich op het
spreekuur met dyspneu en koorts. Op basis van het lichamelijk onderzoek vermoedt de arts een
postobstructiepneumonie (infiltraat met gesloten bronchus). Dit wordt bevestigd middels een
conventionele röntgenfoto.
Welke combinatie van bevindingen bij Lichamelijk onderzoek passen bet beste bij deze patiënt? Dat
ZIJn:
1) afwezige stcmfrcmitus en bronchiaal ademen ·
2) afwezige stemfremitus en opgeheven ademgeruis
3) fijne erepitaties en gedempte percussie
4) toegenomen stcmfrcmitus en verscherpt ademgeruis _
Vraag 27
Welke bevinding bij lichamelijk onderzoek past het beste bij een pleurazwoerd?
I) fijne erepitaties
2) gedempte percussie
3) boogfrequente rhonchi
4) hypersonore percussie
6
[TENTAMEN RESPIRATIE 2]
Casus bij vraag 28 en 29
Een 22-jarige man presenteert zich op de spoedcisende hulp met sinds enkele uren kortademigheid en
thoracale pijn links. Hij zat gewoon op de bank televisie te kijken toen de klachten ontstonden en
heeft een blanco voorgeschiedenis zonder gebruik van joints of nicotine abusus. De bloeddruk is
125175 mmHg, pols 68/min en saturatie 97% zonder extra zuurstoftoedierung. Op de X-thorax wordt
een volledig gecollabeerde linkerlong gezien.
Vraag 28
De jongeman uit deze casus heeft een pneumothorax.
Welk type pneumothorax is het meest waarschijnlijk? Dit is een:
I) iatrogene pneumothorax.
2) partiële pneumothorax.
3) primaire pneumothorax.
4) secundaire pneumothorax.
Vraag 29
Bij lichamelijk onderzoek van de jongeman uit de casus vindt de arts een:
1) gedempte percussie links '
2) hoogstand van het diafragma links
3) pijnlijke palpatie van de linker flank.
4) toegenomen omvang van de linker thorax ten op zichtc van rechts.
Vraag JO
Bij een pneumothorax is de druk in de pleuraholte:
1) kleiner dan de druk in de buitenlucht.
2) groter dan de druk in de buitenlucht.
3) gelijk aan de druk in de buitenlucht.
Vraag 3 1
Het recidiefpercentage van een pneumothorax behandeld met video assisted thoracie surgery (V ATS) pleurectomie bedraagt
1) 1-5%
2) 10- 15%
3) 20-25%
Vraag32
In onderstaande schets (afbeelding 2) ziet u een drainagesysteem met een zogeheten 'waterslot' welke
gebruikt wordt voor behandeling van een pneumothorax
A
B
Afbeelding 2
Aan welke kant van het systeem is de thoraxdrain aangesloten? A of B ?
I ) Bij A
2) Bij B
7
(TENTAMEN RESPlRATIE 2]
Vraag33
Er zijn verschillende soorten pre-invasieve laesies.
Wat is geen pre-invasievc laesie?
1) atypische adenomatcuzc hyperplasie
2) carcinoïd
3) diffuse idiopathische pulmonale neuro-cndocricnc celhyperplasie
4) squamcuze dysplasie
Vraag34
Een 71-jarige man komt op het spreekuur met sinds 3 maanden bestaande pijn onder het linker
schouderblad en heesheid. Bij aanvullend onderzoek wordt longkanker gevonden.
De heesbeid wordt meest waarschijnlijk veroorzaakt door ingroei van longkanker in de:
I) nervus phrenicus
2) nervus recurrcns
3) plexus brachialis
4) sympatiscbc grensstreng
Vraag 35
In welk type longkanker komen epidermale groeifactorreceptor (EGFR) mutaties het meeste voor? In:
1) adcnocarcinoom
2) grootcellig carcinoom
3) kleincellig carcinoom
4) plaveiselcelcarcinoom
Vraag 36
Het percentage longkankerpatiënten dat zich presenteert met een stadium waarbij een operatie nog
mogelijk is, is ongeveer:
1) 15%
2) 30%
3) 45%
4) 60%
Vraag37
Patiënt G, 69 jaar, presenteert zich met een Pancoasttumor van de rechter long. Bij aanvullend
onderzoek wordt een stadium liJ niet-kleincellig longkanker vastgesteld.
De voorkeursbehandeling bij deze patiënt is:
1) concurrent chemo-radiothcrapie
2) chemo-radiotherapie, gevolgd door resectie
3) eerst radiotherapie, dan chemotherapie
4) sequentieel chcmo-radiotherapie
Vraag 38
Bij mevrouw H, 66 jaar, wordt stadium IV kleincellig longkanker vastgesteld. De arts wil starten met
chemotherapie.
De meest gebruikte chemo-combinatie bij dit type longkanker is:
l) Cisplatinum-Etoposide
2) Cyclofosfamide-Doxorubicine
3) Doxorubicine-Etoposidc
4) Vincristine-Cyclofosfarnide
8
[TENTAMEN RESPIRATIE 2]
Vraag 39
Een patiënt met de diagnose longkanker stadium cT2bNOMO plaveiselcelcarcinoom, wordt
geopereerd. Hij blijkt in de definitieve pathologie van het lobectomie preparaat een 4,5 cm grote tumor
te hebben met toch 2 uitzaaiingen in de hilaire klieren. De mediastinale klieren die zijn onderzocht
tijdens de operatie zijn allen 'schoon'. Alle snijvlakken zijn schoon.
Wat is bier nu de definitieve stadiëring?
1) pT2aN 1MO - stadium llb
2) pT2aN2MO- stadium Illa
3) pT3N2MO - stadium IIIa
Vraag 40
Bij een patiënt met een stadium I longkanker heeft een arts keuze uit de volgende 3 behandeloptics:
wigrcsectie, lobectomie of stereotactische radiotherapie.
Welke van deze 3 opties is vanuit oncologisch oogpunt gezien de slechtste optie?
1) wigresectie
2) lobectomie
3) stereotactische radiotherapie
Vr aag 41
Interstitiële longziekten leiden vaak tot de klacht dyspneu. Bij longfunctie onderzoek wordt vaak de
diffusie capaciteit (TLco) gemeten.
Wat gebeurt er met de TLco-waarde bij een patiënt met een interstitiële longziekte en dyspneu
klachten? Ten op zichte van de voorspelde waarde is de TLco in dat geval:
1) verlaagd
2) normaal
3) verhoogd
Vraag 42
Een 30-jarige vrouw meldt zich op de polikliniek interne geneeskunde in verband met vermoeidheid,
koorts, pijnlijke gewrichten en pijnlijke rode bulten op de strekzijde van de onderbenen. Op de Xthorax ziet de arts bilaire lymfadenopathie beiderzijds.
Welke diagnose is het meest waarschijnlijk? Dat is:
I) acute sarcoïdose
2) allergisch astma
3) extrinsieke allergische alveolitis
4) influenza
Vraag43
Door het inademen van organische stoffen kan een extrinsieke allergische alvcolitis (EAA) ontstaan.
Stelling: De deel~esgrootte van de ingeademde stoffen speelt een rol bij het ontstaan van EAA.
Deze stelling is:
1) juist
2) onjuist
9
[TENTAMEN RESPIRATIE 2]
Vraag44
Een 60-jarige man met snel progressieve dyspnoe d'effort komt op de polikliniek longziekten. Over de
longen hoort de arts inspiratoire erepitaties beiderzijds basaal en tevens ziet hij trommelstokvingers.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
1) COPD
2) Idiopathische pulmonale fibrose
3) Longcarcinoom
4) Pneumococccn pneumonie
Vraag 45
Een patiënt uit Heerlen (Zuid-Limburg) komt bij de longarts op de polikliniek. Vroeger heeft hij in de
steenkolenmijnen gewerkt. Hij klaagt nu over progressieve dyspneu. Op de X-thorax is een reticulair
beeld zichtbaar, beiderzijds.
De arts stelt een differentiaal diagnose op. Wat hoort nu bovenaan te staan?
l) Extrinsieke allergische alveolitis
2) Silicose
3) Sarcoïdose
4) NSIP (niet specifieke interstitiële fibrose)
Vraag 46
Een 40-jarige vrouw beeft een staditun IJ sarcoïdosc. Haar longfunctie is als volgt: TLC 90% van
voorspeld, Tiffeneau 72%, TLco 50% van voorspeld.
Is bier sprake van een behandelindicatie ?
1) Ja, want deze patiënt met sarcoïdose heeft een afwijkende longfunctie die behandeling vraagt
2) Nee, want deze patiënt met sareoïdose beeft geen afwijkende longfunctie die behandeling
vraagt
Vraag 47
Bij patiënten met interstitiële longziekten kunnen verschillende afwijkingen in de longfunctie ontstaan.
Welke afwijking in de longfunctie treedt bij patiënten met interstitiële longziekten veelal als eerste op?
Het ontstaan van een:
1) diffusiestoornis
2) hyperinflatie
3) obstructie
4) restrictie
Vraag 48
Mevrouw M. is een 3 1-jarige patiënte met een bekend allergisch astma (pollenallergie) Zij gebruikt
hiervoor neusspray, een lage dosisinhalatiecorticosteroïden een kortwerkende bèta2 agonist (Ventolin
dosisaerosol 100 11g/dosis) zo nodig. Sedert twee maanden heeft ze af en toe dyspneu klachten
waarvoor zij vaker dan 2x per week baar Ventolin gebruikt. Ook wordt zij bierdoor 1-2 x per week's
nachts wakker. Er is geen inspanningsbeperking of beperking in dagelijkse activiteiten. Een vcrricht
longfunctieonderroek laat een normale FEV 1 zien.
Wat is de volgende stap in de behandeling? Toevoegen van:
1) een anticbolinergicum
2) een langwerkende bèta2 agonist
3) een leukotriënenblokker (montelukast)
4) prednison 30 mg, 5 dagen ('stootkuur')
10
!TENTAMEN RESPIRATIE 2]
Vraag 49
Astma wordt veroorzaakt door chronische inflammatie van de lagere luchtwegen.
Welk gevolg kan deze persisterende inflammatie hebben voor de luchtwegen?
1) Afname van bronchiale hyperreactiviteit
2) Afname van de dikte van de gladde spierlaag
3) Remodellering: verandering van de opbouw van de bronchiale wand
4) Toename van de totale luchtwegdiameter
Vraag 50
Stelling: De toevoeging van een langwerkende bèta2 agonist aan een inhalatiecorticostcroïd bij de
behandeling van een instabiel astma geeft betere controle en minder exacerbaties.
Deze stelling is:
1) juist
2) onjuist
Vraag 51
Wat is de meest voorgeschreven toedieningsvorm voor inhalatiemedicatie? Een:
1) dosisaerosol met voorzetkamer met mond-neus masker
2) droogpoederinhalator
3) jetvernevelaar
Vraag 52
Allergie speelt een belangrijke rol bij astma.
Bij hoeveel procent van de astma patiënten speelt allergie een rol?
1) 30%
2) 50%
3) 70%
4) 90%
Vraag 53
Patiënt Pieper, bekend met allergisch astma, komt op de spoed eisende hulp met een ernstige astma
aanval. llij kan zijn zinnen niet afmaken, heeft een ademfrequentie van 30/min en een pols van
125/min.
De arts zet diagnostiek in om de ernst te bepalen en eventuele andere diagnoses dan de astma
exacerbatie uit te sluiten.
Welke van onderstaande uitslagen past bij een ernstige astma aanval?
L) Alkalose
2) Consolidaties op de X-thorax
3) Hypoxemie
4) Vcrlaagde PaC02
11
!TENTAMENRESPIRATIE 2]
Vraag 54
Mevrouw Mathijsen komt op het spreekuur van de huisarts vcrtellen dat zij zwanger is van haar eerste
kind. Nu is haar man bekend met hooikoorts en zij zelfheeft astma. Zij wil van de huisarts weten
welke maatregelen zinvol zijn om te voorkomen dat het kind later astma zal krijgen.
De huisarts vcrtelt haar dat volgens de laatste richt! ijnen, het volgende preventief wordt geadviseerd:
1) Alleen niet roken tijdens de zwangerschap en in de omgeving van het kind.
2) Niet roken tijdens de zwangerschap en in de omgeving van het kind, borstvoeding wordt
aanbevolen.
3) Niet roken tijdens de zwangerschap en in de omgeving van het kind, borstvoeding wordt
aanbevolen en sanering van bet huis op huisstofmijt en huisdieren.
Vraag 55
Bij kinderen jonger dan 6 jaar wordt afgeraden astmamedicatie via een droogpocdcrinhalator voor te
schrijven.
Stelling: Kinderenjonger dan 6 jaar beschikken over onvoldoende expiratoirc flow voor inhalatie via
droogpocdcrinhalatoren.
Deze stelling is:
1) juist
2) onjuist
Vraag 56
Mevrouw Pieters is 64 jaar en meldt zich bij de huisarts met klachten van hoesten, slijm opgeven en
kortademigheid. Ze rookt al 45 jaar. De huisarts denkt aan COPD.
Welk onderzoek moet nu worden verricht om de diagnose te bevestigen?
l) Arteriële bloedgas meting
2) Spirometrie/flow-volume curve
3) Sputumkweek
4) X-thorax
Vraag 57
De diagnose COPD is bevestigd bij mevrouw Pieters uit vraag 56 en zij krijgt het advies om te stoppen
met roken. Daarnaast start de huisarts met onderhoudsmedicatie.
Wat is
1)
2)
3)
4)
voor mevrouw Pieters geschikt als ondcrhoudsmedicatic?
inhalatiecorticosteroïden
Luchtwegverwijders
Onderhoudsantibiotica
Prednison
Vraag 58
Bij COPD treedt schade op aan de luchtwegen en aan het lonbrparcnchym. Dit uit zich als:
I) Luchtwegobstructie en restrictie
2) Luchtwegobstructie en zuurstofopnameprobleem
3) Restrictie en zuurstofopnameprobleem
12
[TENTAMEN RESPIRATIE 2]
Vraag 59
COPD kent veel co-morbiditeit.
Stelling: Patiënten met COPD hebben een verhoogde kans op het krijgen van longkanker.
Deze stelling is:
I) juist
2) onjuist
Vraag 60
COPD en roken zij n causaal met elkaar verbonden.
Hoeveel procent van de gevallen van COPD is terug te leiden tot rookgewoontes?
1) 30%
2) 50%
3) 70%
4) 90%
Vraag61
Anatomische schade bij COPD kan in de longfunctie leiden tot hyperinflatie.
Welke twee longfunctie parameters zijn beide verhoogd en kenmerken daarmee samen de
hyperinflatie bij COPD? Dat zijn:
1) residuaal volume (RV) en vitale capaciteit (VC)
2) residuaal volume (RV) en totale longcapaciteit (TLC)
3) vitale capaciteit (VC) en functionele residuale capaciteit (FRC)
4) vitale capaciteit (VC) en geforceerd expiratoir volume in 1 seconde (FEV 1)
Vraag 62
Patiënten met een vergevorderd stadium van COPD of patiënten met een exacerbatie COPD lopen het
gevaar respiratoir insufficiënt te worden. Eén van de behandelopties van respiratoire insufficiëntie is
het geven van extra zuurstof.
Wat is het risico van het geven van extra zuurstof bij patiënten met emstig COPD die respiratoir
insufficiënt zijn? Er is een risico op:
1) afname van de respiratoire drive
2) afname van de gevoeligbeid van centrale chemoreceptoren voor zuurstof
3) ontstaan van een respiratoire alkalose
4) zuurstoftoxiciteit door hoge luchtstroom
Vraag 63
Stelling: De prevalentie van COPD neemt op dit moment bij vrouwen in Nederland meer toe dan bij
mannen.
Deze stelling is:
1) juist
2) onjuist
13
[TENT AMEN RESPIRATIE 2]
Vraag 64
De trias van Virchow geefi aan dat de stolling (van bloed) samenhangt met de verandering van
verschillende factoren.
Welke
1)
2)
3)
4)
factor hangt N IET samen met stolling?
Bloedsamenstelling
Bloedstroomsnelbeid
Vaatwand veranderingen
Viscositeit van het bloed
Vraag 65
Longembolie kent gevaarlijke complicaties.
Welke van onderstaande is één van die gevaarlij ke complicaties?
1) Herseninfarct
2) Hersenbloeding
3) Longinfarct
4) Longbloeding
Vraag 66
Er zijn verschillende factoren die de kans op een longembolie vergroten.
Welke van onderstaande factoren behoort tot de risicofactoren voor het krij gen van een longembolie?
Dat is:
l) Anemie
2) Cachexie
3) Chirurgie
4) Obesitas
Vraag 67
De differentiaal diagnose van een longembolie is altijd heel uitgebreid, omdat de klachten vaak
aspecifiek zijn.
Wat staat er NIET in bet rijtje van de differentiaal diagnose van longembolie?
l ) Myocardinfarct
2) Peritonitis
3) Pleuritis
4) Pneumothorax
5) Ribfractuur
Vraag 68
Een cor pulmonale ontstaat doordat de rechter ventrikel het bloed niet meer goed door het longvaatbed
gepompt krijgt.
Welke
l)
2)
3)
4)
factor speelt een belangrijke rol bij het ontstaan van een cor pulmonale?
Anemie
Polyglobulie
Vasodilatatie
Verlies van vaatweerstand
14
[TENTAMEN RESPIRATlE 2)
•
Vraag 69
De longventilatie wordt onder meer bepaald door het zuurstof- en kooldioxidegehalte in het bloed. Een
tekort aan ventilatie wordt hypoventilatie genoemd.
Wat gebeurt er met de arteriële pC02 bij iemand die hypoventileert? Deze is:
1) verlaagd
2) normaal
3) verhoogd
Vraag 70
De bekendste longfunctiemeting is spirometrie. Onderstaande figuur (afbeelding 3) geeft een
voorbeeld van een spirograrn.
TLC
Afbeelding 3
TIME
Welk longvolume of welke longcapaciteit geeft de pijl met het vraagteken(?) weer? Dat is het/de:
I) expiratoir reserve volume (ERV)
2) functionele residuale volume (FRC)
3) geforceerde vitale capaciteit (FVC)
4) residuaal volume (RV)
Vraag 71
De luchtwegen bestaan uit een geleidend deel en een gaswisseling deel.
Wat is kenmerkend voor de bouw van de luchtwegen? Dieper in de luchtwegen:
1) neemt de totale diameter van de luchtwegen af, waardoor de stroomsnelheid van lucht in de
lagere luchtwegen toeneemt.
2) neemt de totale diameter van de luchtwegen toe, waardoor de stroomsnelheid van lucht in de
lagere luchtwegen afneemt.
3) neemt de totale diameter van de luchtwegen toe, waardoor de stroomsnelheid van lucht in de
lagere luchtwegen toeneemt.
4) neemt de totale diameter van de luchtwegen af, waardoor de stroomsnelheid van lucht in de
lagere luchtwegen afneemt.
·
15
•
[TENTAMENRESPIRATIE 21
Vraag 72
Naast het spimgram is de flow-volume curve de meest gebruikte weergave van de longfunctie.
Onderstaand is een voorbeeld van een flow-volume curve weergegeven (afbeelding 4).
l<iow Volume
"-" 1
~~
t-l
volume 1t.em; -+
.:;:
a
.."'..
0
~
Afbeelding 4
?
Welk longvolume of welke longcapaciteit geeft het vraagteken (?) in de grijze balk weer? Dat is
het/de:
1) inspiratoire capaciteit (IC)
2) inspiratoir reserve volume (IRV)
3) teugvolume (VT)
4) vitale capaciteit (VC)
Vraag 73
Een gecompenseerde respiratoire alkalose treedt op bij een patiënt met:
1) chronische hyperventilatie
2) anorexia nervosa die vaak braakt
3) een acute astma-aanval
4) een lang bestaand ernstig COPD
16