3F_CITO_CE_2013_examen

Lezen: Tekst 1
(hierbij horen 12 vragen)
De familie ís niet failliet
1
Het individualisme heeft genadeloos toegeslagen: ouders gaan uit elkaar, kinderen
groeien op in gebroken gezinnen en opa's en oma's kwijnen weg in tehuizen.
Familiewaarden? Aandacht voor onze naasten? Grotendeels verdampt, denken we. Maar
deskundigen zien voor dit sociale gesomber weinig grond.
2
In Zuid-Europa, dáár weten ze nog wat familie is. Je ziet het voor je: het zonovergoten
Toscaanse landschap, de picknicktafel vol goddelijke pasta's en wijnen, en daaromheen,
in opperste harmonie, alle generaties uit een grote, gezellige, warme, levenslustige
familie - smullend, spelend, dansend, duttend...
Het typische Bertolli-gevoel, kom daar eens om in het kille Nederland. Bij ons zijn de
familiebanden sinds de jaren zestig hopeloos verwaterd. Hier is het steeds meer 'ieder
voor zich'. Grootouders, kinderen, kleinkinderen, ooms, tantes, ze wonen ver uit elkaar
en hebben onderling hoe langer hoe minder contact. Mag zo'n hoopje los zand nog
'familie' heten? Zijn familiebanden überhaupt nog iets waard als je met de buurvrouw
vertrouwelijker omgaat dan met je neef uit de andere hoek van het land?
De familie is failliet. Althans, dat idee heeft zich genesteld in de beeldvorming van de
moderne Nederlander. Maar vraag sociologen ernaar, en ze wuiven de klaagzang weg.
Wetenschappelijke metingen waaruit blijkt dat de boel in rap tempo uiteenvalt, zijn er
niet. En gegevens die wel voorhanden zijn, suggereren bepaald niet dat de familie op
sterven na dood is.
3
Is de Italiaanse eenzamer dan de Finse?
Bij het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) doet sociaal-demografe
Tineke Fokkema onderzoek naar eenzaamheid in internationaal perspectief. "Aan het
begin van elke lezing over eenzaamheid stel ik de vraag: 'Wie zou er eenzamer zijn, een
Italiaanse of een Finse oudere vrouw?' Iedereen denkt: 'De Finse'. Maar uit een flinke
stapel onderzoek is gebleken dat het precies andersom is: Noord-Europese ouderen zijn
minder eenzaam dan Zuid- of Oost-Europese."
Maar in het Zuiden en Oosten wonen ouderen toch vaak bij hun kinderen in huis?
Garandeert dat geen warm sociaal bad? Niet per se, licht Fokkema toe. "Nederlandse
ouderen geven aan dat ze niet graag bij hun kinderen zouden wonen. Zo ideaal is dat
kennelijk niet." Bovendien: ook te midden van je kinderen kun je eenzaam zijn.
4
Ouderen
Nederlandse ouderen voelen zich in elk geval niet massaal in de kou gezet. Sinds de
jaren zeventig, toen er voor het eerst werd gemeten, is de eenzaamheid onder 50plussers dan ook niet toegenomen. "Op zeer hoge leeftijd gaan ouderen weliswaar
relatief vaak naar een tehuis", vult Fokkema aan. "Maar het idee dat ze door familie aan
hun lot worden overgelaten, klopt niet."
De 'bovenkant' van de familie zit dus nog stevig aan de rest vast. En hoe zit het met de
kwetsbare 'onderkant': de kinderen? Ook zij komen volgens de heersende gedachte
aandacht tekort. Beide ouders zijn immers noodgedwongen aan het werk, waardoor ze
zich nauwelijks om hun kroost kunnen bekommeren. Eind november 2011 werden ze
daarover nog gekapitteld door de minister van Onderwijs. Die vond dat werkende ouders
zichzelf meer moesten opofferen, zodat ze hun kinderen eindelijk weer fatsoenlijk konden
opvoeden.
5
Aandacht voor de kinderen
Krijgen kinderen zware klappen van de moderniteit? Die overtuiging leeft kennelijk tot op
het hoogste politieke niveau. Maar het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft er deze
zomer gehakt van gemaakt, onderbouwd met cijfers. In zijn Gezinsrapport meldde het
bureau verrassend genoeg dat werkende moeders en vaders tegenwoordig bijna twee
keer zoveel tijd aan hun kinderen besteden als in 1980. Moeders steken nu een kleine
veertien uur per week in de zorg voor hun kinderen; vaders ruim zes uur. In plaats van
een terechtwijzing was een schouderklopje vanuit Den Haag misschien meer op zijn
plaats geweest.
Toch heeft het moderne gezinsleven volgens sociologen wel degelijk ook een nadelige
kant. Eén op de drie huwelijken loopt op een scheiding uit. Het gevolg is dat ongeveer
een kwart van de 15-jarigen met nog maar één van zijn biologische ouders in huis leeft.
Vergeleken met de jaren vijftig is dat een dramatisch grote groep. Maar in een breder
historisch perspectief valt het mee, relativeert Aat Liefbroer, hoofd van de afdeling
Sociale Demografie van het NIDI en bijzonder hoogleraar demografie van
jongvolwassenen en intergenerationele overdracht aan de Vrije Universiteit in
Amsterdam. "Anderhalve eeuw terug had ook een kwart van de 15-jarigen maar één
ouder thuis."
6
Scheiding
Het probleem had destijds een andere oorzaak: honderdvijftig jaar geleden misten
kinderen vaak een ouder omdat die voortijdig was overleden. Tegenwoordig leven beide
ouders meestal nog, alleen wonen ze in een ander huis. Uit recent onderzoek blijkt
weliswaar dat kinderen daaronder lijden en slechter gaan presteren op school, maar
Liefbroer benadert het van een andere kant. "Je kunt dramatisch doen over een
scheiding, maar zo'n situatie biedt ook kansen. Met een beetje geluk kan een kind dubbel
profiteren van het inkomen, de ervaring en het netwerk van de ouders. En als er
stiefouders bijkomen, worden die mogelijkheden nog groter." Maar dat is niet het
heersende gevoel, beseft Liefbroer.
De algemene indruk is dat de vele scheidingen bijdragen aan de toch al dreigende
ondergang van de familie. Dat komt volgens de hoogleraar doordat veel mensen de jaren
vijftig als ijkpunt nemen. Toen heerste hier nog het echte kerngezin: vader verdiende het
geld, moeder zorgde voor de kinderen.
7
Motivatie
Studies wijzen er niet op dat de waarde van de familie afkalft. Wat wel verandert, is de
motivatie waarmee familieleden elkaar helpen. Allochtone Nederlanders met een
traditionele achtergrond zeggen vaak dat ze steun verlenen omdat het zo hoort.
Autochtone, modernere landgenoten doen het meer uit eigen beweging, bijvoorbeeld
omdat ze een prettige band met iemand hebben, of omdat het een goed gevoel geeft.
"De hulp blijft, maar het verplichte karakter verdwijnt", constateert Liefbroer. "Ik zie
daarom geen reden tot somberheid over de waarde van familie."
8
Ruzie als meerwaarde
Sterker nog, recente enquêtes onder duizenden Nederlanders hebben Liefbroer ervan
overtuigd dat familie een belangrijke functie vervult en zal blijven vervullen. Hij doelt op
de zogeheten NKPS-studie, een onderzoek naar familiebanden dat sinds 2002 loopt. In
de enquête werd onder meer gevraagd naar kortdurende ruzies tussen familieleden.
Zulke ruzies blijken voor een groot deel te gaan over normen en waarden. "Daarin schuilt
denk ik de meerwaarde van familierelaties ten opzichte van andersoortige relaties", zegt
Liefbroer. "De familie is een podium waar verschillende generaties met andere gedachten
serieus met elkaar in gesprek gaan. Je krijgt er tegenspraak. Waar anders in de
maatschappij vind je dat?" Een en al hosanna is het overigens ook weer niet met de
familiebanden. Het gaat niet vanzelf goed. "Het huwelijk, familiebanden... je moet er wel
in willen investeren", zegt eenzaamheidsonderzoekster Fokkema.
1 Wat is de functie van alinea 1?
A
B
C
de aandacht trekken door een tegenstelling te geven
duidelijk maken dat familiewaarden aan het verdwijnen zijn
het introduceren van het probleem van de eenzaamheid
2 Welke voorlopige conclusie volgt uit de eerste twee alinea's?
A
B
C
Volgens de moderne Nederlander is de familie niet failliet.
Volgens sociologen is de familie niet failliet.
Volgens wetenschappelijke metingen is de familie niet failliet.
3 Wat bedoelt de auteur in alinea 2 met 'het Bertolli-gevoel'?
Het gevoel dat je krijgt bij
A
een grote, gezellige, warme, levenlustige familie in Zuid-Europa.
B
een picknicktafel vol goddelijke pasta's en wijnen.
C
een zonovergoten Toscaans landschap.
4 In alinea 2 stelt de auteur dat de familiebanden in Nederland hopeloos
verwaterd zijn.
Welke zin gebruikt hij als argument bij dit standpunt?
A
B
C
Het typische Bertolli-gevoel, kom daar eens om in het kille Nederland.
Hier is het steeds meer 'ieder voor zich'.
Mag zo'n hoopje los zand nog 'familie' heten?
5 In alinea 3 zegt Tineke Fokkema: ''Noord-Europese ouderen zijn
minder eenzaam dan Zuid- of Oost-Europese."
Dit is
A
een argument.
B
een conclusie.
C
een standpunt.
6 In alinea 3 staat: ''Bovendien: ook te midden van je kinderen kun je
eenzaam zijn.''
Deze uitspraak is
A
een bewering van de auteur van het artikel.
B
een interpretatie van de auteur van het artikel.
C
een mening van onderzoekster Tineke Fokkema.
7 In alinea 4 wordt een uitspraak van de minister van Onderwijs
aangehaald.
Wat is hierna de reactie van de auteur?
A
B
C
Ouders zouden meer tijd aan hun kinderen moeten besteden.
Ouders zouden voor hun inzet gecomplimenteerd moeten worden.
Ouders zouden zich nu meer dan voorheen moeten opofferen.
8 In alinea 5 schrijft de auteur over hoeveel aandacht kinderen
tegenwoordig krijgen.
Wat is hierover volgens hem het meest voorkomende idee?
A
B
C
Kinderen krijgen te weinig aandacht.
Kinderen krijgen voldoende aandacht.
Kinderen krijgen te veel aandacht.
9 In alinea 5 staat: ''Anderhalve eeuw terug had ook een kwart van de
15-jarigen maar één ouder thuis.''
Waarom plaatst Liefbroer deze opmerking?
A
B
C
Hij wil de ernst relativeren van de afwezigheid van een van de biologische ouders
in huis.
Hij wil de ernst versterken van de afwezigheid van een van de biologische ouders
in huis.
Hij wil de spot drijven met de afwezigheid van een van de biologische ouders in
huis.
10 In alinea 6 staan de volgende zinnen:
(1) ''Tegenwoordig leven beide ouders meestal nog, alleen wonen ze in een ander huis.''
(2) ''Je kunt dramatisch doen over een scheiding, maar zo'n situatie biedt ook kansen.''
Welke zin is een feit, welke een mening?
A
B
C
D
(1)
(1)
(1)
(1)
is een feit; (2) is een mening.
is een mening; (2) is een feit.
en (2) zijn beide feiten.
en (2) zijn beide meningen.
11 In alinea 8 zegt Liefbroer: ''Daarin schuilt denk ik de meerwaarde van
familierelaties ten opzichte van andersoortige relaties.''
Wat is die meerwaarde?
In familierelaties
A
krijg je discussies tussen mensen uit verschillende generaties.
B
krijg je discussies tussen mensen van dezelfde generatie over normen en
waarden.
C
krijg je discussies, die grotendeels over familiebanden gaan.
12 Wat is kernzin van alinea 8?
A
B
C
Sterker nog, recente enquêtes onder duizenden Nederlanders hebben Liefbroer
ervan overtuigd dat familie een belangrijke functie vervult en zal blijven vervullen.
De familie is een podium waar verschillende generaties met andere gedachten
serieus met elkaar in gesprek gaan.
Het huwelijk, familiebanden... je moet er wel in willen investeren.
Lezen: Tekst 2
(hierbij hoort een casus en een vraag met 5 uitspraken)
Klacht over uw tandarts?
De meeste patiënten zijn tevreden over hun tandarts. Tóch kan het weleens gebeuren
dat u vindt dat u onjuist bent geïnformeerd of behandeld. Er kan ook sprake zijn van een
declaratieprobleem of een combinatie van bovengenoemde problemen. Als u een klacht
heeft, kunt u bij verschillende instanties terecht. Hieronder treft u gedeelten aan van de
klachtenprocedure van beroepsvereniging ANT (Associatie Nederlandse Tandartsen),
aangevuld met de klachtenprocedure van het Tuchtcollege Gezondheidszorg.
Klachtenprocedure van beroepsvereniging ANT
Ingediende klachten bij de Klachtencommissie van de ANT kunnen betrekking hebben op
de volgende gebieden:
- tandheelkunde
- communicatie/bejegening
- declaraties
- combinatie van bovengenoemde
Klachten over geldvorderingen en schadevergoedingen neemt de Klachtencommissie in
geen enkel geval in behandeling.
Probeer altijd eerst met uw tandarts te praten over uw klacht. Uw tandarts heeft er recht
op te weten dat u niet tevreden bent. Mogelijk is er sprake van een misverstand en kan
dat in een gesprek met uw tandarts worden opgelost. Blijft u ontevreden na dit gesprek
of heeft u het gevoel dat een gesprek over uw klacht (om wat voor reden dan ook) niets
oplevert, uit dan uw klacht schriftelijk aan uw tandarts. De Klachtencommissie
Tandheelkunde raadt aan dit per aangetekende brief te doen.
Van zowel u als van de tandarts wordt verwacht dat u probeert de klacht in goede
harmonie op te lossen. Indien u tot een oplossing komt, vraag uw tandarts dan de
gemaakte afspraken schriftelijk vast te leggen. Spreek eventueel een termijn af wanneer
de klacht afgehandeld zou kunnen worden. Pas als u er samen niet meer uit komt, staan
er andere wegen open.
U kunt een andere tandarts consulteren om diens mening over het probleem te vragen.
De mening van iemand die niet in het conflict betrokken is, kan uw eigen visie
bevestigen, nuanceren of tegenspreken. Wellicht is deze tweede mening aanleiding voor
u en/of uw tandarts het eigen standpunt te heroverwegen. Ook kunt u deze tandarts
vragen een bemiddelende rol te spelen (dit kan alleen wanneer u zich niet bij hem/haar
inschrijft als patiënt en uitsluitend gebruik maakt van 'de tweede mening'). De second
opinion-tandarts is overigens niet verplicht aan dat verzoek te voldoen. De kosten voor
de second opinion komen voor uw rekening. Sommige verzekeraars vergoeden deze
kosten.
De meeste zorgverzekeraars hebben een adviserend tandarts in dienst die u een second
opinion kan geven. Indien uw tandarts een medewerkersovereenkomst heeft afgesloten
met een zorgverzekeraar, kunt u aan laatstgenoemde uw klacht voorleggen. Op basis
van de afgesloten overeenkomst beschikt een adviserend tandarts ook over enige
bevoegdheid uw eigen tandarts (indien nodig) aan te spreken op de kwaliteit van de
geleverde prestatie en de wijze van afhandeling van uw klacht.
Pas als blijkt dat u er met uw tandarts niet uitkomt, kunt u uw klacht schriftelijk
voorleggen aan de klachtencommissie. Heeft u een klacht, dan dient u uw tandarts te
vragen waar hij/zij de klachtenregeling heeft ondergebracht. Indien u van uw tandarts
heeft vernomen dat hij/zij bij de ANT is aangesloten, dan kunt u uw klacht schriftelijk
voorleggen aan de Klachtencommissie Tandheelkunde van de ANT.
Als u het klachtenformulier heeft ingevuld en opgestuurd, gaat de klachtenprocedure van
start. Deze procedure is kosteloos. Mocht tijdens de procedure blijken dat nader medisch
onderzoek nodig is, dan worden de kosten voor dat onderzoek, eventuele foto's en
gebitsmodellen wel bij u in rekening gebracht; uiteraard is hierover van tevoren overleg
met u.
Klachtenprocedure van het Tuchtcollege Gezondheidszorg
Bij tuchtcolleges kunt u alleen klagen over situaties die onder de tuchtnormen in de
gezondheidszorg vallen, zoals schenden van het beroepsgeheim, niet doorverwijzen naar
een specialist of grensoverschrijdend gedrag op seksueel of ander gebied. U kunt uw
klacht alleen schriftelijk indienen. De klacht moet geschreven zijn in het Nederlands. Het
voorval waarop de klacht betrekking heeft, mag niet langer dan tien jaar geleden hebben
plaatsgevonden.
De behandeling van uw klacht duurt ten minste een half jaar en meestal langer. De
procedure is gratis, eventuele kosten voor een advocaat of deskundigen zijn voor uw
rekening. De procedure bestaat uit de volgende stappen:
Vooronderzoek
Tijdens het vooronderzoek kunnen beide partijen hun standpunten schriftelijk en
mondeling toelichten bij iemand van het college. Soms blijkt er dan in goed overleg een
oplossing mogelijk. Bijvoorbeeld omdat er sprake is van een misverstand. U trekt uw
klacht dan in en de procedure wordt gestopt.
Wel of geen terechtzitting?
Het college kan besluiten dat er geen zitting komt omdat het duidelijk is dat de klacht
ongegrond is, of niet zwaar genoeg om tot een tuchtmaatregel te leiden. Er komt ook
geen zitting als de zaak niet bij het Tuchtcollege thuishoort. Bijvoorbeeld als de klager
een schadevergoeding eist (daarover beslist niet het Tuchtcollege, maar de civiele
rechter) of als de klacht een niet-geregistreerde beroepsbeoefenaar betreft.
Terechtzitting
U krijgt minimaal drie weken van tevoren een uitnodiging voor de terechtzitting. Tijdens
de zitting kunt u getuigen en deskundigen oproepen. U kunt ook zelf uw verhaal doen.
Maar u bent niet verplicht om op de zitting te verschijnen. De zittingen zijn meestal
openbaar en dus open voor publiek en pers.
Uitspraak
Het college doet uiterlijk twee maanden na de zitting uitspraak. De uitspraak is
openbaar. U kunt erbij aanwezig zijn, maar het hoeft niet, want u krijgt de beslissing ook
toegestuurd.
Onlangs had Sara wat vervelende incidenten met haar tandarts. Ze informeert zich eerst
met behulp van de tekst 'Klacht over uw tandarts?' om te weten wat ze kan doen.
13 Noteer A of B bij iedere uitspraak. (let op dat je er 5 noteert!)
Sara maakt onderstaande opmerkingen.
Geef van iedere opmerking aan of deze juist of onjuist is.
"Doordat de afspraak met mijn tandarts veel later begon, heb ik een
parkeerbon van 90 euro gekregen. Mijn tandarts wil die boete niet
betalen. Ik kan dus met die claim terecht bij de ANT of het
Tuchtcollege."
A
juist
B
onjuist
"Het is het beste om meteen een aangetekende brief naar de
tandarts te sturen, zodat je alles schriftelijk hebt vastgelegd en daar
niet achteraf onenigheid over krijgt."
A
juist
B
onjuist
''Sommige zorgverzekeraars vergoeden de onkosten voor een second A
opinion, als de second opinion-tandarts is aangesloten bij de ANT.''
juist
B
onjuist
''Zowel de procedure bij de ANT als de procedure bij het Tuchtcollege A
is gratis.''
juist
B
onjuist
"Pas als ik er onderling met de tandarts niet uitkom, ook niet na een A
eventuele second opinion van een andere tandarts of adviserend arts
van mijn zorgverzekeraar, kan ik mijn klacht indienen bij de
klachtencommissie van de ANT."
juist
B
onjuist
Lezen: tekst 3
(bij deze tekst horen 11 vragen)
Het brein van de kenniswerker is als het huis van de schilder
1
Het is moeten, moeten, moeten.
In het debat over het verhogen van de pensioenleeftijd gaat het alsmaar over dat we
langer móéten doorwerken. Wat ik mis, zijn die andere vragen: Kúnnen we straks nog
wel doorwerken? Of mogen we dat misschien niet eens meer, ondanks het feit dat 65
wettelijk niet langer de grens is?
2
Dit zijn vragen die gaan over de inzetbaarheid van de Nederlandse werknemers, of juist
over het gebrek hieraan. Feit is dat de werkzame beroepsbevolking in rap tempo
veroudert. De cijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) tonen dat de
gemiddelde leeftijd van de hardwerkende Nederlander de afgelopen jaren is gestegen
met 0,3 per jaar. Was in 2001 de gemiddelde leeftijd nog 38, nu is de doorsnee
werkende al boven de 40. Bij de overheid, de grootste werkgever van Nederland, is het
werkvolk nog grijzer: de gemiddelde ambtenaar is 43.
3
Nou en? Denkt u misschien. We worden met z'n allen steeds ouder en dan is het niet
meer dan logisch dat ook de beroepsbevolking vergrijst. Dat klopt. Het is logisch, maar
ook problematisch. Een van de grafieken die ik mij nog goed herinner uit mijn studie laat
zien hoe vanaf het 18e levensjaar de fluïde intelligentie daalt. Vaardigheden zoals het
snel leggen van verbanden, het zien van gevolgen en het trekken van conclusies nemen
jaar in jaar uit af. Hetzelfde zien we bij de arbeidsproductiviteit van werknemers of het
aantal publicaties van wetenschappers. Voor vaardigheden geldt hetzelfde. Nederland
heeft een relatief goed opgeleide beroepsbevolking. De dertigers van nu zijn hoger
opgeleid en vaardiger dan de dertigers van 30 jaar geleden. Maar het verouderen van de
beroepsbevolking betekent niet veel goeds voor al deze fijne vaardigheden. Ouder
worden betekent: vaardigheden verliezen. Dit fenomeen, door wetenschappers skills
obsolescence genoemd, komt deels doordat mensen fysiek verouderen: mensen van 60
kunnen gemiddeld minder goed lezen, schrijven en rekenen dan jonge mensen.
4
Een tweede reden is dat de samenleving steeds om nieuwe vaardigheden vraagt die de
verouderende beroepsbevolking niet heeft geleerd. De ICT-revolutie maakt dit pijnlijk
zichtbaar. De vraag is dus niet of we móéten doorwerken, maar of we dat straks nog wel
kúnnen. Het verlies van vaardigheden door de vergrijzing is volgens sommige
wetenschappers zelfs zo ernstig, dat het de winst van de hogere opleiding van de
beroepsbevolking volledig teniet doet. Kort gezegd: dat de gemiddelde leeftijd van de
beroepsbevolking stijgt, betekent dat de productiviteit onder druk staat. Voor bedrijven
is dit een probleem. De kosten van ouderen zijn hoger (een hoger salaris en de
werkgever draagt veel hogere pensioenpremies af) en de baten worden steeds lager. De
vraag voor de werknemer wordt hierdoor of hij dus nog wel mág doorwerken. Veelal zal
dit wel het geval zijn. Grootschalig ontslag van oudere werknemers is geen optie.
Behalve een vergrijzende beroepsbevolking hebben we immers ook een krimpende
beroepsbevolking. Het afschrijven van dure oudjes kan de Nederlandse economie zich
straks niet meer permitteren.
5
Maar wat dan wel? Juist nu de beroepsbevolking krimpt, moeten we met minder mensen
meer productie draaien om onze rijkdom op peil te houden. En willen we dat de
economie groeit, dan moeten we echt productiever worden en slimmer gaan werken. Met
een beroepsbevolking van gemiddeld 45 jaar oud, is dat wat je noemt een uitdaging.
Deel van die uitdaging ligt bij de ouder wordende beroepsbevolking zelf. Om het
vaardighedenverlies te compenseren, zullen we tijd en energie moeten stoppen in
opleiding en training. Onderhoud is noodzaak, maar wordt te vaak vergeten. Met het
brein van de oudere Nederlandse kenniswerker is het vaak niet veel beter gesteld dan
met het spreekwoordelijke huis van de schilder. Flexibiliteit en verandering helpen ook.
Regelmatig wisselen van baan of binnen een baan veranderen van takenpakket, zijn ook
manieren om de skills obsolescence te bestrijden. En werkgevers - de overheid voorop dienen zich te realiseren dat al die mooie initiatieven van de afgelopen jaren, van 'leven
lang leren' tot 'vitaliteitsbeleid' en van employability tot active aging, niet langer
vrijblijvend zijn, maar een keiharde economische noodzaak.
14 Hoe kun je de tekst het best omschrijven?
A
B
C
De tekst heeft vooral een betogend karakter.
De tekst heeft vooral een informatief karakter.
De tekst heeft vooral een instructief karakter.
15 Welke zin vat de hoofdgedachte van de tekst het best samen?
A
B
C
Onderhoud van kennis en vaardigheden houdt de werknemer productief.
Ook het spreekwoordelijke huis van de schilder behoeft onderhoud.
Oudere werknemers kunnen bedrijfseconomisch winstgevend zijn.
16 In alinea 3 staat:
''... hoe vanaf het 18e levensjaar de fluïde intelligentie daalt.''
Welk voorbeeld heeft met name betrekking op deze vorm van intelligentie?
A
B
C
afname van de arbeidsproductiviteit
daling van wetenschappelijke publicaties
minder snel leggen van verbanden
17 Wat schrijft de auteur over vaardigheden?
A
B
C
Vaardigheden nemen van generatie op generatie af.
Vaardigheden verminderen naarmate men ouder wordt.
Vaardigheden zeggen niets over opleidingsniveau.
18 Aan het beantwoorden van welke vraag besteedt de auteur in alinea
3 van dit artikel de meeste aandacht?
A
B
C
Kunnen we straks nog wel doorwerken?
Moeten we straks nog wel doorwerken?
Mogen we straks nog wel doorwerken?
19 Wat maakte de ICT-revolutie volgens de auteur zichtbaar?
A
B
C
dat de invoering van de ICT negatieve gevolgen voor vaardigheden had
dat het aanleren van nieuwe vaardigheden noodzakelijk is
dat het aftakelingsproces van vaardigheden een harde werkelijkheid is
20 In alinea 4 wordt een verband geschetst.
Welke van de onderstaande zinnen vat dit verband het best samen?
A
B
C
Doordat de verouderende beroepsbevolking vaardigheden verliest, stagneert de
Nederlandse economie.
Hoewel oudere werknemers vaak duurder en minder productief zijn, kan het
bedrijfsleven toch niet zonder hen.
Omdat we te maken hebben met een krimpende economie, is het grootschalig
ontslag van werknemers geen alternatief.
21 (alinea 5) De auteur schrijft:
''Met een beroepsbevolking van gemiddeld 45 jaar oud, is dat wat je noemt een
uitdaging.''
Wat bedoelt hij daarmee?
A
B
C
De economische groei kan met deze beroepsbevolking verwezenlijkt worden.
Hij betwijfelt of met deze oudere beroepsbevolking de economie kan groeien.
Met deze beroepsbevolking is economische groei onmogelijk.
22 In alinea 5 schrijft de auteur over de overheid:
''En werkgevers - de overheid voorop - dienen zich te realiseren dat al die mooie
initiatieven van de afgelopen jaren, van 'leven lang leren' tot 'vitaliteitsbeleid' en van
employability tot active aging, niet langer vrijblijvend zijn, maar een keiharde
economische noodzaak.''
Welke reden wordt daar in de tekst voor gegeven?
A
B
C
"Al die mooie initiatieven" komen van de overheid.
De Nederlandse ambtenaar is gemiddeld het oudst.
De overheid is de grootste werkgever van Nederland.
23 Je moet een samenvatting van deze tekst maken.
Welke van de volgende zinnen horen in de samenvatting thuis en welke niet?
De werkzame beroepsbevolking veroudert in rap tempo.
A wel
B niet
De cijfers van het CBS tonen dat de gemiddelde leeftijd
van de hardwerkende Nederlander de afgelopen jaren
is gestegen met 0,3 per jaar.
A wel
B niet
De samenleving vraagt steeds om nieuwe vaardigheden,
die de verouderende beroepsbevolking niet heeft geleerd.
A wel
B niet
Een deel van de verantwoordelijkheid ligt bij de ouder
wordende beroepsbevolking zelf.
A wel
B niet
Om het vaardighedenverlies te compenseren zullen we
tijd en energie moeten investeren in opleiding en training.
A wel
B niet
24 Hoe sluit de auteur het artikel af?
A
B
C
met een aanbeveling
met een vergelijking
met een voorbeeld
Luisteren
Diverse fragmenten: klik op de link (ctrl + klik) of kopieer de url naar de browser om de
fragmenten te beluisteren. Beantwoord daarna telkens de bijbehorende vraag.
Nederland knutselland
Je gaat kijken naar fragmenten uit een programma over hoe Nederland er vanuit de lucht
gefilmd uitziet.
Het programma gaat over de vraag of wij het land vormen of het land ons vormt.
Je ziet 4 fragmenten, waarbij telkens 1 of meerdere vragen worden gesteld.
De laatste 2 vragen gaan over alle fragmenten. Je moet in totaal 8 vragen maken.
25
https://www.cve.nl/9378000/d/oefenexamens_mbo/ned3f_2013_voorbeeldexamen/coen
e12-3f_knutselland1.mpg
Bij dit fragment hoort 1 vraag.
Het programma wordt ingeleid door de presentator Roel Bentz van den Berg.
Op welke manier opent hij het programma?
Roel Bentz van den Berg
A
beargumenteert dat de kijker niet weet hoe Nederland er echt uitziet.
B
concludeert dat de kijker niet weet hoe Nederland er echt uitziet.
C
suggereert dat de kijker niet weet hoe Nederland er echt uitziet.
26
http://www.cve.nl/9378000/d/oefenexamens_mbo/ned3f_2013_voorbeeldexamen/coene123f_knutselland2.mpg
Bij dit fragment hoort 1 vraag.
Wanneer is de liefde voor het 'knutselen' in Nederland ontstaan?
A
B
C
nadat er op grote schaal land was gewonnen
tijdens het droogleggen van drassige gronden
toen de polders geschikt bleken voor veeteelt
27
http://www.cve.nl/9378000/d/oefenexamens_mbo/ned3f_2013_voorbeeldexamen/coene123f_knutselland3.mpg
Bij dit fragment horen 2 vragen.
In dit fragment zegt de verslaggever: ''Dit is de maakbaarheid van ons land.''
Deze uitspraak is
A
een argument bij het voorafgaande.
B
een conclusie van het voorafgaande.
C
een samenvatting van het voorafgaande.
28
http://www.cve.nl/9378000/d/oefenexamens_mbo/ned3f_2013_voorbeeldexamen/coene123f_knutselland3.mpg
Bij dit fragment horen 2 vragen.
Waarom zegt Dirk Sijmons (hoogleraar Landschapsarchitectuur TU Delft): "We leven in
een soort enorme prothese"?
Hij wil duidelijk maken dat Nederland
A
een te complex waterbeheersingsstelsel nodig heeft voor goede grond.
B
kunstgrepen nodig heeft om land optimaal te kunnen benutten.
C
nog bij lange na niet klaar is met bouwen en verbouwen.
29
http://www.cve.nl/9378000/d/oefenexamens_mbo/ned3f_2013_voorbeeldexamen/coene123f_knutselland4-5.mpg
Bij dit fragment horen 2 vragen.
Waarvoor staan de Oostvaardersplassen model?
A
B
C
voor de oorspronkelijke natuur in Nederland
voor de rijkdom aan flora en fauna in Nederland
voor het (op juiste wijze) bewust aanleggen van een natuurgebied
30
http://www.cve.nl/9378000/d/oefenexamens_mbo/ned3f_2013_voorbeeldexamen/coene123f_knutselland4-5.mpg
Bij dit fragment horen 2 vragen.
Waarom lacht Dirk Sijmons als hij zegt dat ze het geweten hebben?
A
B
C
Hij vindt het resultaat van het te zuinige overheidsbeleid grappig.
Hij vindt het vermakelijk dat het gebied al dertig jaar bestaat.
Hij vindt zijn vergelijking met de kraakbeweging amusant.
31
Deze vraag gaat over alle fragmenten.
Op welke manier probeert dit programma de kijker erover te informeren dat Nederland
een knutselland is?
Met beelden die worden ondersteund
A
door feiten.
B
door feiten en meningen.
C
door meningen.
32
Deze vraag gaat over alle fragmenten.
Wat is de toon van het programma?
Nederland is een land waar
A
we nog veel aan moeten doen.
B
we trots op mogen zijn.
C
we zuinig op moeten zijn.
In de schaduw van het nieuws
Je gaat kijken naar een programma over moderne sociale media. Arie Boomsma praat
met 4 gasten die over dit onderwerp hun mening geven.
Je ziet 3 fragmenten waarbij telkens 1 of meer vragen gesteld worden.
De laatste 2 vragen gaan over alle fragmenten. Je moet in totaal 8 vragen maken.
33
http://www.cve.nl/9378000/d/oefenexamens_mbo/ned3f_2013_voorbeeldexamen/coene123f_twitter1.mpg
Bij dit fragment hoort 1 vraag.
Arie Boomsma leidt het programma in.
Welke vraag behandelt dit programma?
A
B
C
Is de razendsnelle groei van de sociale media nog af te remmen?
Kan men het zich permitteren om de sociale media te negeren?
Welke mogelijkheden bieden de sociale media ons tegenwoordig?
34
http://www.cve.nl/9378000/d/oefenexamens_mbo/ned3f_2013_voorbeeldexamen/coene123f_twitter3.mpg
Bij dit fragment horen 2 vragen.
Hoe reageert Christine van Renssen op de uitspraken van anderen in dit fragment?
A
B
C
enthousiast
ontkennend
verontwaardigd
35
http://www.cve.nl/9378000/d/oefenexamens_mbo/ned3f_2013_voorbeeldexamen/coene123f_twitter3.mpg
Bij dit fragment horen 2 vragen.
In dit fragment reageert Boris Velthuyzen van Zanten op het gedrag van Christine van
Renssen.
Hoe doet hij dit?
A
B
C
Hij juicht haar gedrag toe met behulp van voorbeelden van het gedrag van andere
moeders.
Hij noemt andere, overeenkomstige voorbeelden om Christines verslaving te
bevestigen.
Hij ondersteunt Christine en relativeert het probleem door andere voorbeelden te
geven.
36
http://www.cve.nl/9378000/d/oefenexamens_mbo/ned3f_2013_voorbeeldexamen/coene123f_twitter4.mpg
Bij dit fragment horen 3 vragen.
Arie Boomsma vraagt in dit fragment aan Dick Trubendorffer hoe je iemand van een
verslaving afbrengt.
Wat is de kern van zijn antwoord?
Je moet
A
de omvang van het probleem kennen om de ernst van de situatie te begrijpen.
B
goed kunnen onderscheiden wat nog acceptabel is in je verslaving.
C
naast het inzien van je verslaving, je ook realiseren wat de gevolgen zijn.
37
http://www.cve.nl/9378000/d/oefenexamens_mbo/ned3f_2013_voorbeeldexamen/coene123f_twitter4.mpg
Bij dit fragment horen 3 vragen.
Zijn de uitspraken van Dick Trubendorffer meningen en/of feiten?
A
B
C
feiten
meningen
meningen en feiten
38
http://www.cve.nl/9378000/d/oefenexamens_mbo/ned3f_2013_voorbeeldexamen/coene123f_twitter4.mpg
Bij dit fragment horen 3 vragen.
Boris Velthuyzen van Zanten vindt internet geen verslaving.
Waarom klopt zijn redering niet?
A
B
C
Hij gebruikt emotionele argumenten.
Hij geeft een verkeerde samenvatting.
Hij maakt een verkeerde vergelijking.
39
Deze vraag gaat over alle fragmenten.
Welke zin vat het hele programma het best samen?
A
B
C
Alleen jonge mensen raken tot nu toe verslaafd aan sociale media.
Sociale media kunnen, maar wees waakzaam voor verslaving.
Verslaving aan sociale media is in Nederland nog geen probleem.
40
Deze vraag gaat over alle fragmenten.
Wat is in de meeste gevallen de toon van Arie Boomsma tijdens de vraagstellingen?
A
B
C
objectief
sturend
suggestief
Worden kinderen brutaler?
Je gaat luisteren naar een radio-interview. Het programma gaat over de vraag of
kinderen tegenwoordig brutaler zijn dan vroeger.
Beluister eerst de hele uitzending (ca. 6 minuten). Hier gaat de eerste vraag over.
Je hoort 5 fragmenten, waarbij telkens 1 of meerdere vragen worden gesteld.
De laatste vraag gaat over alle fragmenten. Je moet in totaal 8 vragen maken.
41
http://www.cve.nl/9378000/d/oefenexamens_mbo/ned3f_2013_voorbeeldexamen/01 worden kinderen
brutaler - hele interview.mp3
Bij dit fragment hoort 1 vraag.
In dit radio-interview reageert hoogleraar Jo Hermanns op de vraag of de Nederlandse
jeugd brutaler is dan vroeger.
Op welke wijze benadert Hermanns de vraag?
A
B
C
Hij geeft zijn mening over het gedrag van de jeugd.
Hij plaatst het gedrag van de jeugd vooral in een historisch perspectief.
Hij presenteert onderzoeksgegevens over gedrag van de jeugd.
42
http://www.cve.nl/9378000/d/oefenexamens_mbo/ned3f_2013_voorbeeldexamen/02 0026 - 0103.mp3
Bij dit fragment hoort 1 vraag.
Hoe reageert Jo Hermanns op de eerste vraag van de interviewer?
A
B
C
met een bevestiging
met een relativering
met een voorbeeld
43
http://www.cve.nl/9378000/d/oefenexamens_mbo/ned3f_2013_voorbeeldexamen/03 0104 - 0142.mp3
Bij dit fragment hoort 1 vraag.
Jo Hermanns geeft aan dat het tegenwoordig (ook) goed gaat met de jeugd.
Hoe onderbouwt hij zijn antwoord?
A
B
C
met argumenten bij zijn betoog
met een algemene conclusie uit onderzoek
met resultaten uit onderzoeken
44
http://www.cve.nl/9378000/d/oefenexamens_mbo/ned3f_2013_voorbeeldexamen/04 0142 - 0315.mp3
Bij dit fragment hoort 1 vraag.
Nederlandse kinderen leren tegenwoordig om van jongs af aan mee te praten.
Welk nadelig gevolg heeft dit volgens Jo Hermanns?
A
B
C
De jeugd beseft nog te weinig dat inspraak niet overal gepast is.
De jeugd is te kritisch in gezagsrelaties buiten het gezin.
De jeugd negeert stelselmatig de fatsoensregels in het onderwijs.
45
http://www.cve.nl/9378000/d/oefenexamens_mbo/ned3f_2013_voorbeeldexamen/05 0317 - 0456.mp3
Bij dit fragment hoort 1 vraag.
Wat vindt Jo Hermanns van de media-aandacht voor 'comazuipen'?
A
B
C
Gegrond, maar het probleem moet niet overdreven worden.
Gegrond, want comazuipen is een ernstig probleem.
Ongegrond, want comazuipen is van alle tijden.
46
http://www.cve.nl/9378000/d/oefenexamens_mbo/ned3f_2013_voorbeeldexamen/06 0459 - 0622.mp3
Bij dit fragment horen 3 vragen.
Jo Hermanns vergelijkt de media-aandacht voor 'comazuipen' met de
opvoedprogramma's op tv.
Welke negatieve kant hebben opvoedprogramma's volgens Hermanns?
A
B
C
Ze geven een verkeerd beeld van de jeugd.
Ze leiden tot overbezorgdheid over de jeugd.
Ze zijn niet in het belang van de jeugd.
47
http://www.cve.nl/9378000/d/oefenexamens_mbo/ned3f_2013_voorbeeldexamen/06 0459 - 0622.mp3
Bij dit fragment horen 3 vragen.
De verslaggever vraagt Jo Hermanns of het terecht is dat elke generatie de jeugd van
haar tijd veroordeelt.
Hermanns reageert aanvankelijk instemmend, maar daarna
A
ontkent hij excessen.
B
prijst hij de jeugd van tegenwoordig.
C
relativeert hij het gedrag van de jeugd.
48
http://www.cve.nl/9378000/d/oefenexamens_mbo/ned3f_2013_voorbeeldexamen/06 0459 - 0622.mp3
Bij dit fragment horen 3 vragen.
Jo Hermanns heeft het in zijn antwoord onder meer over het problematiseren van de
opvoeding.
Wat bedoelt Hermanns hiermee?
A
B
C
Ouders hebben te veel de neiging problemen te overdrijven.
Ouders kloppen bij opvoedingsproblemen te snel aan bij professionals.
Ouders zijn te gemakzuchtig als het gaat om hun opvoedtaken.