000780 rapport VU Instellingstoets kwaliteitszorg

Adviesrapport
Vrije
Universiteit
Amsterdam
Instellingstoets kwaliteitszorg
8 juli 2014
Adviesrapport
Vrije
Universiteit
Amsterdam
Instellingstoets kwaliteitszorg
8 juli 2014
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
3
Inhoud
1 Samenvattend advies
2Verantwoording
2.1 Samenstelling van de auditcommissie
2.2 Werkwijze van de commissie
2.3 Opbouw van het adviesrapport en opzet van de hoofdstukken
6
10
11
11
12
3 Beschrijving van de instelling
14
3.1 Algemene gegevens
3.2 Profiel van de instelling
3.3 Kengetallen per 1-1-2014
15
15
16
4 Beoordeling per standaard
4.1
4.2
4.3
4.4
4.5
Standaard 1: Visie op de kwaliteit van het onderwijs
Standaard 2: Beleid
Standaard 3: Resultaten
Standaard 4: Verbeterbeleid
Standaard 5: Organisatie-en beslissingstructuur
18
19
22
26
28
30
5 Adviezen ter verbetering
34
6 Overzicht van het advies
36
Bijlage 1: Samenstelling van de commissie
38
Bijlage 2: Programma’s van de locatiebezoeken
42
Bijlage 3: Overzicht van de bestudeerde documenten
48
Bijlage 4: Lijst met afkortingen
50
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
5
Hoofdstuk 1
Samenvattend
advies
De commissie constateert dat in de
afgelopen jaren binnen de Vrije
Universiteit hard is gewerkt aan een
scherpere visie op onderwijs, aan het
versterken van het systeem van interne
kwaliteitszorg en aan het uitbouwen van
de kwaliteitscultuur. De commissie is
onder de indruk van de reeds behaalde
resultaten. In de afgelopen periode
werden belangrijke aanpassingen in het
onderwijs doorgevoerd, werd de
kwaliteitszorg verbeterd, werd de
organisatie geprofessionaliseerd en
werden de voorzieningen vernieuwd.
De commissie heeft vastgesteld dat over de volle breedte van
de instelling een sterke urgentie wordt gevoeld om de kwaliteit van het onderwijs te optimaliseren. Aan die kwaliteitsverbetering wordt nu vanuit gedeelde uitgangspunten en in
gezamenlijkheid gewerkt. De verbetering van de kwaliteit van
het onderwijs wordt ondersteund door het versterken van het
kwaliteitszorgsysteem.
Tegelijkertijd stelt de commissie vast dat in een aantal
belangrijke opzichten het brede draagvlak voor de visie en
de maatregelen om op verschillende terreinen verbeteringen
tot stand te brengen van recente datum zijn. De resultaten
hiervan kunnen nu nog niet in volle omvang worden vastgesteld. Daarnaast is de organisatie in transitie en moeten
enkele voorgenomen wijzigingen in het organisatiemodel nog
worden geëffectueerd. De uitwerking en implementatie van de
maatregelen voor kwaliteitsverbetering en het kwaliteitszorgsysteem zijn daarmee nog niet afgerond. De eerste resultaten
en de inrichting van het systeem zijn naar het oordeel van de
commissie wel in het stadium dat een positieve instellingstoets kwaliteitszorg kan worden toegekend onder een aantal
eenduidig toetsbare voorwaarden. De commissie acht het
realistisch dat de universiteit daar binnen twee jaar aan kan
voldoen. Op grond van haar onderzoek adviseert de commissie
de NVAO daarom een positief besluit onder voorwaarden te
nemen.
Standaard 1: Visie op de kwaliteit van het
onderwijs
De meest recente en aangescherpte visie op onderwijs van de
VU stamt uit januari 2014. De nieuwe visie is aan de ene kant
duidelijk een weerslag van de visie die eerder in het
Instellingsplan werd geformuleerd, maar is daarnaast ook
‘opgehaald’ uit de faculteiten. Het draagvlak voor de visie is
daarmee substantieel sterker geworden. De commissie
constateert dat alle gesprekspartners zich nu ook echt
­eigenaar voelen van de nieuwe visie.
De commissie heeft waardering voor de expliciete wijze
waarop de eigen identiteit van de VU is vastgelegd in drie
kernwaarden: open, verantwoordelijk en persoonlijk. Die kernwaarden worden breed gedragen en blijken een belangrijke
referentie voor medewerkers bij de ontwikkeling van beleid en
de inrichting en het verzorgen van het onderwijs.
Deze kernwaarden zijn minder goed te vatten in meetbare
indicatoren, maar vormen een goede oriëntatie in de discussie
over de kwaliteit van het onderwijs. De kernwaarden zijn
daarmee een belangrijk onderdeel van de kwaliteitscultuur
binnen de VU.
Er is veel energie gestoken in het ontwikkelen van een
ge­zamenlijke en breed gedragen visie op onderwijs. De kernwaarden van de VU zijn daarbij een centraal uitgangspunt;
in vele sessies met de medewerkers op alle niveaus is de
discussie over de visie van de VU gevoerd. Dit heeft geresulteerd in een aangescherpte versie van de visie op onderwijs
die vervolgens aan alle gremia, waaronder de medezeggen­
schap, is voorgelegd voor advies. De commissie stelt vast
dat de instelling zich heeft ingezet om een duidelijke onderwijsvisie te ontwikkelen. De wijze waarop dit proces is vorm­
gegeven, draagt bij aan het grote draagvlak dat de commissie
aantrof voor deze visie. Dat draagvlak wordt ook bevestigd
door de interne audits die de VU de afgelopen jaren heeft
uitgevoerd. Het college van bestuur bevordert actief een
kwaliteitscultuur waarin het vanzelfsprekend is verantwoording af te leggen. Daarbij zijn gedeelde kernwaarden richtinggevend en dragen ‘soft controls’ bij aan het streven naar
kwaliteit.
De commissie komt tot de conclusie dat de VU voldoet aan
standaard 1.
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
7
Standaard 2: Beleid
Standaard 3: Resultaten
De commissie heeft een concrete vertaling van de visie
naar het gevoerde beleid aangetroffen. De VU heeft in de
Onderwijs­agenda verbetermaatregelen en structurele herzieningen in het onderwijs uitgewerkt. Het personeelsbeleid
is eveneens duidelijk en gedetailleerd uitgeschreven in een
aantal nota’s. De diensten die verantwoordelijk zijn voor de
kwaliteit van de voorzieningen werken de activiteiten uit in
gezamenlijke programma’s zoals bijvoorbeeld het programma
Ondersteunen Studeren en Doceren (OSD). Er is een campusvisie ‘We ontmoeten elkaar op de campus’ uitgewerkt. Naast
de lange termijn projecten zijn ook korte termijn projecten
gestart om meer urgente problemen weg te nemen. Het vastgestelde centrale beleid wordt opgenomen in het Handboek
Onderwijskwaliteit en is daarmee breed toegankelijk voor alle
medewerkers.
Het kwaliteitszorgsysteem van de VU kent verschillende
instrumenten. Binnen de opleidingen worden vakevaluaties met gestandaardiseerde vragenlijsten ingezet, worden
gesprekken met studenten(panels) en/of docenten gevoerd,
is er ruimte voor observatie van onderwijs en worden tentamenresultaten geanalyseerd. Daarnaast maakt de curriculumevaluatie onderdeel uit van het instrumentarium. Er wordt
verder veel belang gehecht aan de uitkomsten van de
Nationale Studenten Enquête (NSE).
De commissie heeft vastgesteld dat de VU beleid heeft
geformuleerd voor de ondersteuning van studenten met
een functiebeperking. Uit het gesprek met de delegatie van
studenten met een functiebeperking blijkt dat het beleid
wordt uitgevoerd. Het is de commissie in de eerste plaats
opgevallen dat de studenten zich welkom voelen bij de VU, in
overeenstemming met de kernwaarden: open en persoonlijk.
De commissie stelt vast dat er nog een aantal verbeteringen
mogelijk zijn. Studenten met een functiebeperking moeten
nog te vaak de toegezegde voorzieningen opnieuw aanvragen
en aan docenten regelmatig opnieuw uitleggen waarom die
voorzieningen nodig zijn.
De commissie heeft aandacht besteed aan de wijze waarop
bij de onderwijsvernieuwing rekening wordt gehouden met de
verwachtingen en ontwikkelingen in het werkveld.
De opleidingen van de VU hebben een werkveldadviesraad.
Via deze werkveldadviesraad houdt een opleiding contact
met het werkveld waarvoor de opleiding opleidt en wordt
bewaakt of de eindtermen van de opleiding nog in voldoende
mate aansluiten op de behoefte van het afnemend werkveld.
De commissie heeft daarvan een aantal goede voorbeelden
gezien.
De commissie stelt vast dat de visie adequaat is vertaald
in beleid. De commissie oordeelt dat de VU aan standaard 2
voldoet.
8
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
De VU heeft veel geïnvesteerd in het verbeteren van managementinformatie. Onder de naam Mijn Informatie VU (MIVU) is
een informatiesysteem ontwikkeld dat gegevens zou moeten
betrekken uit verschillende bronsystemen en op een geaggregeerde manier zichtbaar maken op de verschillende bestuursniveaus. Dat systeem is nog volop in ontwikkeling, zodat het
nog niet voldoende helder is of alle betrokkenen ook daadwerkelijk kunnen beschikken over de juiste managementinformatie. De commissie stelt vast dat het van belang is dat op
alle niveaus deze informatie beschikbaar is zodat de instelling
in staat is te handelen om de kwaliteit van haar opleidingen
waar nodig te verbeteren. De interne evaluatiesystematiek
is recent verder versterkt door de invoering van een midterm
review. Vanaf 2014 vindt halverwege de zesjarige accreditatie­
cyclus standaard voor elke opleiding deze midterm review
plaats.
De systematiek van evaluaties, managementinformatie en
verantwoording is de afgelopen twee jaar duidelijk verbeterd.
De resultaten en effecten van dit nieuwe systeem zijn nu nog
niet goed te beoordelen.
De commissie concludeert in dit verband dat standaard 3
ten dele voldoet.
Standaard 4: Verbeterbeleid
Het verbeterbeleid heeft in het kwaliteitszorgsysteem van
de Vrije Universiteit een duidelijke plaats. De beoogde verbetermaatregelen worden vastgelegd in de jaarplannen. Op het
niveau van de opleiding wordt gewerkt met een combinatie
van een jaarverslag en een jaarplan. In het jaarverslag en jaarplan blikt de opleidingsdirecteur terug op de relevante resultaten en geeft aan welke eventuele verbeteracties worden
ingezet. Deze verbeteractiviteiten worden opgenomen in de
planning- en control cyclus binnen de faculteit. Dit systeem
herhaalt zich op het niveau van de instelling waar facultaire
jaarplannen worden besproken en opgevolgd.
Het panel heeft verschillende voorbeelden van gestructureerde verbeterprogramma’s aangetroffen.
Naast programma’s die betrekking hebben op de instelling
heeft de commissie in de trails een goed beeld kunnen krijgen
van een aantal verbeterprogramma’s die op het niveau van
de opleidingen tot goede resultaten hebben geleid. Hoewel
de commissie van oordeel is dat de formele procedures rond
evaluatie en verantwoording beter zijn ingericht dan voorheen
en goed worden doorlopen, moet de commissie tegelijkertijd
constateren dat veel verbeteracties overwegend reactief zijn,
terwijl van een goed werkend kwaliteitszorgsysteem mag
worden verwacht dat proactief problemen kunnen worden
voorkomen. Er zijn wel goede ontwikkelingen maar de resultaten kunnen nog niet worden vastgesteld.
De commissie is daarom van oordeel dat de VU ten dele
voldoet aan standaard 4.
Standaard 5: Organisatie- en
beslis­singsstructuur
De organisatie- en beslis­singsstructuur is in ontwikkeling.
De instelling heeft helder beschreven hoe de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden nu zijn verdeeld en in de
toekomst zullen worden verdeeld, op welke wijze de besluitvorming nu plaatsvindt en in de toekomst zal plaatsvinden.
Echter, de nieuwe organisatie- en beslissingsstructuur is nog
niet goedgekeurd, en er is daardoor nog geen ervaring mee
opgedaan.
Gezien deze onzekerheid over de uiteindelijke inrichting
van de organisatie- en beslissingsstructuur beoordeelt de
commissie standaard 5 als voldoet ten dele.
op een aantal terreinen te laat heeft ingegrepen en kwaliteitsproblemen die bleken uit externe evaluaties niet eerder zelf
onderkend en hersteld had. Op dat moment functioneerde het
kwaliteitszorgsysteem nog niet adequaat.
De commissie stelt in het licht van haar advies drie voorwaarden bij haar positieve oordeel.
>> In relatie tot standaard 3 (Resultaten): de VU dient aan te
tonen dat als onderdeel van de planning en control cyclus
alle opleidingen een curriculumevaluatie hebben uitgevoerd.
Daarnaast moet de midterm review uitgevoerd zijn voor die
opleidingen waarvan de midterm valt in de periode waarin
de voorwaarden gerealiseerd moeten worden (halverwege de
looptijd van de accreditatie).
>> In relatie tot standaard 4 ( Verbetermaatregelen): de VU
dient aan te tonen dat risicosignalering een duidelijke
plek heeft gekregen in het Handboek Onderwijskwaliteit,
in het onderwijsbeleid en in de onderwijspraktijk. De
indicaties voor risico’s zijn duidelijk geformuleerd. De wijze
waarop deze worden gerapporteerd ligt vast. Daarnaast
wordt concreet aangegeven wat de werkwijze is bij
gesignaleerde risico’s, wie verantwoordelijk is en op welke
wijze wordt bewaakt dat gesignaleerde risico’s worden
weggenomen en dat deze werkwijze waar nodig ook in de
praktijk wordt toegepast. Tevens moet aantoonbaar gevolg
gegeven zijn aan de resultaten van de midterm reviews en
curriculumevaluaties.
>> In relatie tot standaard 5 (Organisatie- en beslisstructuur):
de VU dient een vastgestelde en geïmplementeerde
beschrijving van de organisatie- en beslissingsstructuur
te geven, met een reflectie op het bereiken van de doelen
die daarmee worden beoogd; die structuur moet ook
instellingsbreed zijn ingevoerd.
Evaluatie van deze voorwaarden; binnen twee jaar.
Concluderend stelt de commissie vast dat twee standaarden
voldoen en dat de overige drie standaarden ten dele voldoen.
Op grond van haar afwegingen bij deze standaarden adviseert
de commissie het bestuur van de NVAO de aanvraag voor de
instellingstoets van de Vrije Universiteit Amsterdam positief onder voorwaarden te beoordelen. De commissie weegt
daarbij dat de evaluatieresultaten, de verbetermaatregelen en
de organisatie- en beslisstructuur in belangrijke mate voldoen
aan de standaard. In de recente jaren zijn grote stappen gezet
die veel vertrouwen geven. De commissie kan echter nog
niet vaststellen dat daarmee de kwaliteit van het onderwijs
voldoende is geborgd. Dat kan alleen aan de hand van de
toekomstige resultaten van dit beleid worden vastgesteld.
Daar komt bij dat de Vrije Universiteit in het recente verleden
Den Haag, 8 juli 2014
Namens de commissie ter beoordeling van de
Vrije Universiteit Amsterdam
Prof. dr. ir. J. Ritzen (voorzitter)
Drs. F.J.M. Wamelink (secretaris)
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
9
Hoofdstuk 2
Verantwoording
2.1 ⁄ Samenstelling van de
­auditcommissie
De auditcommissie is als volgt samengesteld:
>> Prof. dr. ir. J. Ritzen, Professor in International Economics
of Science, Technology and Higher Education aan de
Universiteit Maastricht, UNU-Merit/Graduate School of
Governance, voormalig Minister OCW en Voorzitter van het
college van bestuur van de UM (voorzitter);
>> Florine Boeding, student Communicatie & Organisatie (MA)
aan de Universiteit Utrecht (student-lid):
>> Prof. dr. T van Haaften, voormalig vicerector Magnificus
Universiteit Leiden en hoogleraar Taalbeheersing van het
Nederlands (lid);
>> Ir. E. Schaper, algemeen directeur van de FNV, voormalig
algemeen directeur Hogeschool van Hall Larenstein (lid);
>> Prof. dr. M. Vervenne, Oud-Rector Universiteit Leuven
(KU Leuven) en hoogleraar Faculteit Theologie en
Religiewetenschappen (lid).
Voorafgaand aan de bezoeken heeft de commissie op 14
maart 2014 een voorbereidende bespreking gehouden. Tijdens
dit vooroverleg heeft de commissie de instelling verkend aan
de hand van de kritische reflectie en de documentatie die
de VU beschikbaar had gesteld. Het eerste, verkennende,
bezoek vond plaats op 17 en 18 maart 2014. De commissie
heeft tijdens het eerste bezoek onder andere gesproken met
het college van bestuur (CvB), de raad van toezicht (RvT), de
decanen, de portefeuillehouders onderwijs, de stafdiensten,
studentenmedezeggenschap, docenten medezeggenschap en
opleidingsdirecteuren. Op 17 maart 2014 heeft de commissie
een open spreekuur gehouden. De VU heeft bij studenten
en medewerkers bekendheid gegeven aan het spreekuur. Er
hebben zich studenten, docenten en medewerkers gemeld
voor het spreekuur.Het verkennend bezoek werd afgesloten
met een terugkoppeling aan het college van bestuur.
De commissie heeft een tweede, verdiepend, bezoek aan de
instelling gebracht op 22, 23 en 24 april 2014. De commissie
heeft tijdens dit bezoek een aantal audit trails uitgevoerd
waaronder vier verticale en een horizontale trail.
>> Dr. S.E.A. van Galen, procescoördinator NVAO
>> Drs. F.J.M. Wamelink, secretaris
In bijlage 1 zijn de Cv’s van de commissieleden opgenomen.
2.2 ⁄ Werkwijze van de commissie
2.2.1 ⁄ Voorbereidingen
Op 28 mei 2013 en 8 november 2013 vond bestuurlijk overleg
plaats tussen de NVAO en de Vrije Universiteit over de opzet
van de instellingstoets Kwaliteitszorg.
De basis voor deze instellingstoets vormen de Kritische
Reflectie van de Vrije Universiteit (februari 2014) en het accreditatieportret dat door de NVAO is opgesteld op 28 februari
2014. Dit accreditatieportret bevat de accreditatiebesluiten
en -oordelen en aanvragen voor een toets nieuwe opleiding
voor zover die in het nieuwe stelsel tot stand zijn gekomen.
Feitelijke gegevens zijn ter verificatie voorgelegd aan de
instelling.
2.2.2 ⁄ Bezoeken van de commissie aan de
instelling
De horizontale trail kent twee onderdelen:
1. explicitering van de visie op onderwijskwaliteit, de wijze
waarop die visie tot stand is gekomen en de nadere specificering van die visie binnen de verschillende organisatieonderdelen;
2. vertaling van de visie op onderwijskwaliteit naar verschillende beleidsterreinen.
De commissie heeft in deze trail in de eerste plaats gezocht
naar de actuele beschrijving van de visie op onderwijskwaliteit die de VU hanteert en die onderscheidend is. Daarnaast
heeft de commissie de specifieke invulling van de centrale
visie op kwaliteit binnen de verschillende organisatieonderdelen (faculteiten, opleidingen, diensten etc.) bestudeerd. Een
van de vraagstellingen was bijvoorbeeld hoe de centrale visie
terugkomt in de visiedocumenten op het niveau van faculteiten en opleidingen?
In de tweede plaats heeft de commissie in deze horizontale
trail willen navolgen of, en zo ja, in welke mate de visie op
onderwijskwaliteit sturend is op de volgende beleidsterreinen:
1. de onderwijsveranderingsprocessen;
2. de verwevenheid van het onderwijs met het internationale
beroepenveld, en;
3. het personeelsbeleid.
De commissie heeft twee bezoeken aan de instelling gebracht
van in totaal vijf dagen.
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
11
De commissie heeft daarnaast twee verticale trails uitgevoerd naar de werking van de kwaliteitszorgcycli binnen de
VU en de aansluiting tussen de cycli op verschillende niveaus
aan de hand van twee opleidingen. Aandachtspunten in deze
trails waren: (1) op welke wijze informatie over de onderwijskwaliteit van onder naar boven percoleert, door bijvoorbeeld
de systematiek van de jaarverslagen en de bestuurlijke en
portefeuille­houders overleggen, en (2) op welke wijze er van
boven naar beneden wordt gestuurd inzake de onderwijskwaliteit. Dit heeft de commissie onderzocht aan de hand
van casuïstiek. De commissie heeft hiervoor de opleidingen
Gezondheidswetenschappen/Health Sciences en International Business Administration gekozen. Een centrale vraag is
of de kwaliteitszorgsystematiek voldoende waarborgen biedt
problemen met de kwaliteit tijdig te identificeren en te onderkennen en adequaat verbeterbeleid te formuleren en effectief
uit te voeren. Hierbij wilde de commissie ook zicht krijgen op
de besluitvormingsstructuur en de managementinformatie
die op de verschillende niveaus en in de verschillende overleggen beschikbaar zijn.
Verder heeft de commissie twee verticale trails uitgevoerd
naar de inrichting van de organisatie- en beslisstructuur,
waarbij als casus is genomen de implementatie van het beleid
rond de ‘Academische kern’ binnen de faculteiten Geneeskunde en Exacte Wetenschappen.
Voorafgaand aan het tweede bezoek heeft de VU aanvullende
documentatie beschikbaar gesteld via een elektronisch
platform. De instelling heeft daarnaast in leeswijzers een
toelichting gegeven op het materiaal. Tijdens het bezoek heeft
de commissie wederom gesproken met het instellingsbestuur
en met relevante delegaties per trail.
Ter afsluiting van het tweede bezoek heeft de commissie haar
bevindingen op hoofdlijnen mondeling teruggekoppeld aan
het instellingsbestuur en andere genodigden.
Op basis van de documentatie, het algemene onderzoek en
de audit trails heeft de commissie haar overwegingen en
oordelen geformuleerd. De secretaris heeft op basis hiervan
een conceptadviesrapport opgesteld. Dit rapport is door de
commissieleden van commentaar voorzien. Het adviesrapport
is op 25 juni 2014 voor correctie van feitelijke onjuistheden
naar de VU gestuurd, op 8 juli 2014 heeft de VU gereageerd, dit
heeft geleid tot een beperkt aantal aanpassingen in de tekst.
Op 8 juli is het definitieve rapport door de voorzitter vastgesteld.
De agenda van de bezoeken is opgenomen in bijlage 2.
12
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
2.3 ⁄ Opbouw van het adviesrapport en
opzet van de hoofdstukken
Hoofdstuk 3 bevat algemene informatie over de Vrije Universiteit Amsterdam en een aantal kengetallen. Vervolgens geeft
de commissie in hoofdstuk 4 haar oordeel over de kwaliteitszorg van de instelling per standaard van het beoordelingskader. Bij elke standaard worden de bevindingen opgesomd
en vervolgens de overwegingen van de commissie gegeven.
De bevindingen naar aanleiding van de audit trails dienen
hierbij steeds als casuïstische evidentie voor de wijze waarop
het kwaliteitszorgsysteem als geheel functioneert binnen de
Vrije Universiteit Amsterdam. Het gaat daarbij dus niet om een
beoordeling van de in de audit trails betrokken opleidingen of
programma’s, maar om bepaalde aspecten daarvan, op basis
waarvan de commissie is kunnen nagaan of de instelling in
control is. In hoofdstuk 5 zijn adviezen ter verbetering van het
kwaliteitszorgsysteem opgenomen. Het rapport sluit af met
een samenvattende tabel van de oordelen over de kwaliteitszorg van de instelling.
Het rapport bevat verder vier bijlagen met:
1. informatie over de samenstelling van de commissie
2. het programma van de locatiebezoeken
3. een overzicht van de bestudeerde d
­ ocumenten en
4. een lijst met afkortingen
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
13
Hoofdstuk 3
Beschrijving
van de
instelling
3.1 ⁄ Algemene gegevens
Land
Nederland
Instelling
Vrije Universiteit Amsterdam
Locatie
Amsterdam
Status van de instelling
Bekostigd
3.2 ⁄ Profiel van de instelling
De Vrije Universiteit (VU) is in 1880 opgericht met de intentie
wetenschap te beoefenen in onafhankelijkheid van staat en
kerk. De oprichters hadden daarbij vooral voor ogen kansen
te bieden aan het protestants christelijk volksdeel om zich via
een academische voorhoede te emanciperen. Kansen geven
aan studenten die de capaciteiten en de wil hebben om een
academische studie te voltooien is nog steeds de missie van
de VU. Anno 2014 kenmerkt de academische gemeenschap
van de VU zich door een grote verscheidenheid qua achtergrond, etniciteit, levensbeschouwing, politieke overtuiging en
leer- en levensstijl. Studenten zijn wat dat betreft een
getrouwe afspiegeling van de grootstedelijke en internationale
omgeving waarin de VU opereert.
De VU is een brede universiteit die met onderwijs en onderzoek in de vier grote wetenschapsclusters (alfa, bèta, gamma
en medisch) van internationale betekenis wil zijn.
De VU is het laatste decennium sterk gegroeid in studentaantallen. Het aantal studenten heeft zich na een piek in
2011 gestabiliseerd. Momenteel heeft de VU iets minder dan
24.000 studenten en bijna 4.800 medewerkers. Het onderwijs
en onderzoek zijn georganiseerd in twaalf faculteiten. De VU
verzorgt 44 bacheloropleidingen en 93 masteropleidingen.
Op De Vrije Universiteit is in 2013-2014 in korte tijd veel veranderd. De samenstelling van de bestuurlijke organen is sterk
gewijzigd. De raad van toezicht is nagenoeg geheel vernieuwd.
Het college van bestuur kent een nieuwe rector magnificus en
een nieuwe voorzitter. In de afgelopen jaren is ook een aantal
nieuwe decanen aangetreden.
De VU heeft twaalf faculteiten:
1. de Faculteit der Godgeleerdheid (FGG)
2. de Faculteit der Rechtsgeleerdheid (RCH)
3. de Faculteit der Geneeskunde, onderdeel VUmc (GNK)
4. de Faculteit der Tandheelkunde (ACTA)
5. de Faculteit der Exacte Wetenschappen (FEW)
6. de Faculteit der Aard- en Levenswetenschappen (FALW)
7. de Faculteit der Letteren (LET)
8. de Faculteit der Economische Wetenschappen en
Bedrijfskunde (FEWEB)
9. de Faculteit der Sociale Wetenschappen (FSW)
10.de Faculteit der Psychologie en Pedagogiek (FPP)
11. de Faculteit der Wijsbegeerte (WIJS)
12. de Faculteit der Bewegingswetenschappen (FBW)
Die breedte laat onverlet dat er binnen elk van deze clusters
keuzes worden gemaakt. De VU richt haar onderwijs en
onderzoek op de volgende vier thema’s:
>> Human Health and Life Sciences (H2LS)
>> Science for Sustainability (S4S)
>> Connected World
>> Professional Services
De missie van de VU luidt als volgt: De VU is ambitieus in
wetenschappelijk onderzoek en onderwijs en stimuleert
de vrije en open communicatie van ideeën. De VU staat
voor universele waarden als academische vrijheid en onafhankelijkheid. In haar naam komt deze onafhankelijkheid
tot uitdrukking. De basisfilosofie van de VU uit zich in drie
kernwaarden, die als richtsnoer gelden voor het werken en
handelen van medewerkers en studenten. Deze waarden zijn
onlosmakelijk verbonden met de wijze waarop de VU onderwijs en onderzoek vormgeeft. De kernwaarden van de VU zijn:
Persoonlijk, Open en Verantwoordelijk.
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
15
3.3 ⁄ Kengetallen per 1-1-2014
Studentenaantallen Totaal aantal studenten (2013)
Ba studenten (2013)
Ma studenten (2013)
Opleidingen
23.661
14.396
9.265
Waarvan internationale
417 (B)
studenten (2013)
961 (M)
Totaal aantal opleidingen
146
Bacheloropleidingen (2013)
44
Masteropleidingen (2013)
79
Researchmasteropleidingen
(2013)
Postinitiële opleidingen (2013)
14
9
Verleende diploma’s Ba (2013)
3.228
Ma (2013)
3.937
Personeel
Totaal (2013)
Wetenschappelijk Personeel
3037
(2299 fte)
Ondersteunend Personeel
1812
(1467 fte)
Financiën
16
Totaal budget (2010)
€ 487.400.000
Totaal budget (2013)
€ 483.900.000
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
17
Hoofdstuk 4
Beoordeling
per standaard
4.1 ⁄ Standaard 1: Visie op de kwaliteit
van het onderwijs
De instelling beschikt over een breed gedragen visie op de
kwaliteit van haar onderwijs en op het ontwikkelen van een
kwaliteitscultuur.
A. Bevindingen
De commissie heeft bij haar onderzoek op basis van deze
standaard in het bijzonder gelet op de ontwikkeling van de
visie op onderwijs en de visie op onderwijskwaliteit binnen de
VU. Daarnaast heeft de commissie aandacht besteed aan het
draagvlak dat binnen de instelling bestaat voor deze visie en
de vertaling daarvan naar de faculteiten en opleidingen. Bij
het onderzoek naar deze standaard is eveneens gekeken naar
de elementen waaruit de kwaliteitscultuur blijkt.
De VU maakt een onderscheid tussen de ‘visie op onderwijs’
en de ‘visie op onderwijskwaliteit’. Deze twee hangen samen
maar vertegenwoordigen een eigen invalshoek op de kwaliteit
van het onderwijs. Als ‘visie op onderwijs’ is vastgelegd wat
de VU beschouwt als goed onderwijs. De ‘visie op onderwijskwaliteit’ beschrijft het kwaliteitszorgsysteem waartoe ook
aspecten van de kwaliteitscultuur worden gerekend. In deze
eerste standaard gaat het met name om de ‘visie op onderwijs’. Die visie is in verschillende documenten vastgelegd.
De VU beschikt over een lange termijnvisie die is vastgelegd
in het document: ‘Visie VU 2025’. Om daaraan concreet invulling te geven is deze visie uitgewerkt in het Instellingsplan.
Het afgelopen instellingsplan: ‘VU is verder kijken’ beslaat de
periode 2011-2015. In het instellingsplan komt eerst de vraag
aan de orde wie en wat de Vrije Universiteit in de 21e eeuw
met haar onderwijs wil bereiken. Vervolgens worden de speerpunten geformuleerd in relatie tot maatschappelijke ontwikkelingen. Daarnaast is de VU-identiteit beschreven en worden
kernwaarden geformuleerd. Er vindt een vertaling plaats van
de ambities van de VU naar meer concrete doelstellingen en
beleidsmaatregelen op het terrein van onderzoek en bacheloren masteronderwijs, bedrijfsvoering, voorzieningen en huisvesting. Daaraan is een implementatieplan en een financieel
kader gekoppeld. In het Instellingsplan worden aan de hoofddoelstellingen meetbare prestatie-indicatoren verbonden aan
de hand waarvan de realisatie kan worden vastgesteld. De
implementatie van de doelstellingen op het terrein van onderwijskwaliteit vindt plaats in het kader van een gestructureerd
programma dat wordt aangeduid met ‘de Onderwijsagenda’.
Daarvan is verslag gedaan in het document ‘Onderwijs­agenda:
Onderwijs op Koers’ waarin wordt teruggekeken naar de resul-
taten uit 2013 en vooruitgeblikt naar de doelen voor 2014.
Daarnaast zijn de doelstellingen vastgelegd in de prestatieafspraken (juni 2012).
De centrale kaders voor het onderwijs zijn binnen de VU vastgelegd in het Handboek Onderwijskwaliteit. De commissie
heeft aan de hand van oudere versies van dit Handboek
kunnen vaststellen dat binnen de VU al lang gewerkt wordt
aan het ontwikkelen van een visie. Het collegejaar 2006-2007
werd uitgeroepen als ‘Jaar van de Onderwijsvisie’. In de laatste
versie van het Handboek uit 2014 wordt het instellingplan als
uitgangspunt voor de visie op onderwijs genomen.
Bij een extern uitgevoerde proefaudit in het kader van de
Instellingstoets Kwaliteitszorg (Proefaudit Instellingstoets
kwaliteitszorg, Vrije Universiteit, QANU, januari 2013), is door
een externe commissie geconstateerd dat de onderwijsvisie
niet voldoende helder was verwoord door de instelling. Deze
commissie stelde vast dat verspreid over verschillende documenten diverse componenten werden benoemd, maar dat de
samenhang onvoldoende duidelijk was en geen prioritering
in projecten en plannen zichtbaar was. Daarnaast was een
bevinding van deze commissie dat de visie door de verschillende gesprekspartners niet goed kon worden verwoord.
De proefaudit van begin vorig jaar heeft als een wake up call
gewerkt, zo heeft de huidige Commissie ervaren. De kritische
uitkomsten hebben binnen de Vrije Universiteit de noodzaak
onderstreept kritisch naar zichzelf te kijken, onderwijs prioriteit te geven en daarop een gezamenlijke visie te ontwikkelen.
Ook de serie interne audits die de afgelopen jaren instellingsbreed zijn uitgevoerd heeft duidelijk gemaakt dat er veel te
verbeteren viel (‘Onderwijskwaliteit: Onze zorg’: begin 2012,
begin 2013 en begin 2014). De nieuwe rector, die in mei 2013
aantrad, is voortvarend met deze conclusies aan het werk
gegaan. Er is veel energie gestoken in het ontwikkelen van
een gezamenlijke en breed gedragen visie op onderwijs. De
kernwaarden van de VU zijn daarbij een centraal uitgangspunt
geweest; in vele sessies met de medewerkers op alle niveaus
is de discussie over de visie van de VU gevoerd. Dit heeft geresulteerd in een aangescherpte versie van de visie op onderwijs
die vervolgens aan alle gremia, waaronder de medezeggenschap, is voorgelegd.
De wijze waarop dit proces is vormgegeven draagt bij aan het
grote draagvlak dat de commissie aantrof voor de visie op
onderwijs. Dat draagvlak wordt ook bevestigd door de interne
audits.
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
19
Het college van bestuur spreekt in dit licht over een kanteling die heeft plaatsgevonden. Er is binnen de instelling de
wil kritisch te kijken naar de kwaliteit van onderwijs. De
commissie constateert dat er nu ook draagvlak is voor de
noodzakelijke veranderingen.
De meest recente en aangescherpte visie op onderwijs van de
VU stamt uit januari 2014. De nieuwe visie is aan de ene kant
duidelijk een weerslag van de visie die in het Instellingsplan
werd geformuleerd, maar is daarnaast ook ‘opgehaald’ uit de
faculteiten. Het draagvlak voor de visie is daarmee substantieel sterker geworden. De commissie constateert dat alle
gesprekspartners zich nu ook echt eigenaar voelen van de
nieuwe visie.
De uitgangspunten van deze visie zijn de kernwaarden: open,
verantwoordelijk en persoonlijk. De kernwaarden zijn zowel
richtinggevend als een uitdrukking van de eigen identiteit van
de Vrije Universiteit. Uit de documenten en de gesprekken
blijkt dat deze waarden duidelijk zijn terug te vinden in de
academische cultuur en het beleid van de VU. Gesprekspartners konden met voorbeelden aantonen dat deze waarden
concrete invulling krijgen en herkend worden als centrale
waarden van de VU. Onder meer worden de volgende voorbeelden gegeven. “De VU is een open academische gemeenschap die gekenmerkt wordt door een grote verscheidenheid
qua achtergrond, etniciteit, levensbeschouwing, politieke
overtuiging en leer- en levensstijl. Het persoonlijke krijgt
invulling in het onderwijs via persoonlijke begeleiding bij het
afstudeerproject, maar ook bij kleinschalige onderwijsvormen
zoals werkcolleges en practica. Daarnaast leren studenten om
een inhoudsvolle bijdrage aan de academische gemeenschap
en de samenleving waarvan de universiteit deel uitmaakt.
Community service is daar een belangrijke invulling van.
Hiermee komt de VU-kernwaarde verantwoordelijk bijvoorbeeld tot zijn recht”.
De realisatie van deze waardes is niet altijd concreet meetbaar. Er wordt bij de ontwikkeling van evaluatie instrumenten
echter wel bekeken of zinvolle indicatoren kunnen worden
bepaald.
Onderdelen van de visie op onderwijs die onderscheidend zijn
voor de VU en waarvan de implementatie kan worden nagevolgd zijn de volgende vijf punten:
1. De verwevenheid van onderzoek en onderwijs.
2. Een intensief en uitdagend studieklimaat.
3. Ruimte voor excellentie en het ontplooien van talenten.
4. Flexibilisering van het onderwijs.
5. Meer zichtbare waardering onderwijsprestaties.
20
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
De commissie heeft onderzoek uitgevoerd naar de implementatie van de visie op onderwijs binnen de faculteiten. In de
eerste plaats is aan de hand van de resultaten van de interne
audit vastgesteld dat alle faculteiten beschikken over een
visie die aansluit bij de centrale visie op onderwijs. (bij twee
faculteiten is een nieuwe visie in ontwikkeling). In centraal
beleid ‘gestolde’ elementen van de visie worden vastgelegd
in het Handboek Onderwijskwaliteit. Daarnaast bleek uit de
gesprekken dat het centrale beleid goed is afgestemd met de
faculteiten. Er is wel ruimte voor eigen invulling en ontwikkeling. In de tweede plaats heeft de commissie twee faculteiten
nader onder de loep genomen.
Bij FEWEB is de onderwijsvisie richtinggevend geweest bij
de recente herziening van de bachelorprogramma’s. De visie
van de FALW moet geplaatst worden in de recente ontwikkelingen gericht op het tot stand brengen van de Amsterdam
Faculty of Science (AFS), een nauwere samenwerking tussen
de drie Amsterdamse Science faculteiten. In dit proces is
het een uitdaging geweest om de onderwijsvisie van de VU te
combineren en in enige mate in overeenstemming te brengen
met de visie van de UvA. Vele maar niet alle uitgangspunten
die vastliggen in de VU visie konden een plaats krijgen in de
gezamenlijke visie. De ambitie om tot een volledige fusie van
de drie faculteiten te komen kon uiteindelijk eind 2013 niet
worden gerealiseerd.
De visie op onderwijskwaliteit verwijst naar het kwaliteitszorgsysteem. Het kwaliteitszorgsysteem heeft als uitgangspunt dat onderwijskwaliteit zowel wordt
geleverd door aan prestatiecriteria te voldoen als door continu
te werken aan verbetering. Het kwaliteitszorgsysteem wordt
beschreven aan de hand van vier begrippen: i) presteren,
ii) verbeteren, iii) de verbetermotor en iv) mensen en het
systeem. Presteren betekent het voldoen aan de gestelde
prestatie- en kwaliteitscriteria. De VU plaatst het begrip
kwaliteitszorg (van het onderwijs) duidelijk in het verbeterperspectief door te werken aan thematische verbeteringen.
De verbetermotor staat voor de integrale aanpak van kwaliteit waarin het prestatie- en verbeterperspectief worden
gecombineerd. Die integrale aanpak is ook terug te vinden
in het Instellingsplan en het werken aan kwaliteit vanuit de
planning- en control cyclus. Mensen leveren een belangrijke
bijdrage aan de kwaliteit. De VU schrijft: “Elk individu levert
door zijn of haar eigen professionaliteit, door hoge kwaliteitseisen aan eigen onderwijs of ander werk, door reflectie
op eigen werk, een bijdrage aan de kwaliteit van het geheel
van het onderwijs aan de VU. Sleutelwoorden zijn voor de VU:
consistentie van beleid, communicatie en professionaliseringsbeleid”.
De commissie heeft tot haar genoegen vastgesteld dat het VU
kwaliteitszorgsysteem naast harde en meetbare elementen
ook ‘soft controls’ kent. Er zijn vele vormen van informele
informatie uitwisseling en overleg; er zijn activiteiten om de
sociale cohesie te versterken; er worden op verschillende
niveaus ‘heidagen’ georganiseerd. Het versterken van de
zichtbaarheid van het college van bestuur in de organisatie is
eveneens een belangrijke recente maatregel op dit terrein. De
grotere zichtbaarheid heeft bijgedragen aan de ontwikkeling
van een coherente en gedragen visie. De betrokkenheid van
medewerkers bij de VU is hoog, zo bleek in de gesprekken die
de commissie heeft gevoerd.
B. Overwegingen
De commissie heeft waardering voor de expliciete wijze
waarop de eigen identiteit van de VU is vastgelegd in de drie
kernwaarden. Die kernwaarden worden breed gedragen en
blijken een belangrijke referentie voor medewerkers bij de
ontwikkeling van beleid, de inrichting en het verzorgen van
het onderwijs. De kernwaarden zijn minder goed te vatten in
meetbare indicatoren maar vormen een goede oriëntatie in
de discussie over de kwaliteit van het onderwijs en vormen
daarmee een belangrijk onderdeel van de kwaliteitscultuur
binnen de VU.
De commissie stelt vast dat de visie op onderwijs van de Vrije
Universiteit in de laatste jaren een duidelijke ontwikkeling
heeft doorgemaakt. De visie is aanleiding geweest tot kritische reflectie, is onderwerp geweest van debat en werd in
dat proces nader aangescherpt. De instelling bevestigt in de
kritische reflectie dat de visie daardoor onderhevig is aan een
zekere dynamiek.
Uiteenlopende elementen worden nogal verspreid aangetroffen in de documenten. De gesprekspartners somden
verschillende elementen op en gaven daaraan een verschillende prioritering. Hierdoor heeft de commissie wel enige
moeite gehad om de visie op onderwijs duidelijk in beeld te
krijgen. De visie is daarbij ook niet eenduidig gecodificeerd.
Het is daarom niet makkelijk de actuele routekaart voor de
onderwijsvernieuwing in beeld te krijgen. Naar het oordeel
van de commissie zou dit kunnen worden verbeterd door
drie lagen in de visie te onderscheiden: a) de kernwaarden;
b) de strategische noties die worden uitgevoerd en van meer
toegepaste aard zijn, en c) de elementen die ter inspiratie zijn
bedoeld en meer een ‘stip op de horizon’ vertegenwoordigen,
een mogelijke toekomst.
Door de strategische lijnen duidelijker vast te leggen kan de
sturende werking van de visie worden versterkt. De commissie
onderkent echter dat een visie daarnaast ook altijd onderwerp
moet zijn van kritische reflectie en dat er elementen in voorkomen die moeten inspireren en een gewenste situatie in de
toekomst beschrijven. De commissie waardeert het positief
dat de dynamiek in de visie een uitdrukking is van de zoektocht naar gezamenlijke en gedeelde uitgangspunten. Dat
heeft het draagvlak versterkt. Daarnaast vindt de commissie
het positief dat wordt bijgesteld op grond van ervaringen
die worden opgedaan bij de implementatie van de visie. De
commissie is van oordeel dat dit proces van aanscherping van
de visie waardevol is geweest voor de VU.
De commissie waardeert de duidelijke continuïteit in de
onderdelen van de visie die op de beleidsagenda staan als
positief. Er zijn wel degelijk hoofdlijnen te ontdekken in de
uitwerking van de visie naar beleid. De commissie stelt vast
dat er gericht is gewerkt aan de realisatie van de geformuleerde ambities. Zoals gezegd is de visie op onderdelen in
meetbare indicatoren vastgelegd. Verder is het Handboek
Onderwijskwaliteit richtinggevend voor de uitwerking van de
visie binnen de faculteiten. Het kwaliteitszorgsysteem dat
vorm krijgt vanuit de visie op onderwijskwaliteit draagt bij aan
een goede opvolging van de realisatie van de visie.
Verder herkent de commissie dat er sprake is van een kanteling in de VU. In de gesprekken en uit de documenten blijkt dat
de urgentie breed gevoeld wordt om kritisch te kijken naar de
kwaliteit van onderwijs en dat maatregelen worden genomen
om die kwaliteit te verbeteren. Er is een breed draagvlak voor
de nieuwe visie. Er is overeenstemming over onderdelen die
op de beleidsagenda staan en er is een duidelijke continuïteit
in de uitvoering zichtbaar. Dat neemt niet weg dat een visie op
onderwijs ook altijd onderwerp van debat zal blijven.
Een belangrijk aspect van de kwaliteitscultuur binnen de VU
is: de bereidheid om het eigen presteren kritisch te beoordelen. Die bereidheid is duidelijk zichtbaar. De commissie
waardeert het ook dat ‘best practices’ worden gedeeld. Er
bestaat een open communicatie, voldoende overleg, de medewerkers zijn betrokken en voelen verantwoordelijkheid voor de
kwaliteit van het onderwijs. De commissie is wel van mening
dat er alle reden is kritisch naar de kwaliteit van het onderwijs
te blijven kijken. De sterke groei van het studentenaantal en
het gebrek aan de bereidheid elkaar kritisch op kwaliteitsproblemen aan te spreken heeft immers de afgelopen tien jaar
tot problemen met de kwaliteit van het onderwijs geleid.
De commissie beveelt aan de ‘soft controls’, waarbij bewust
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
21
wordt ingezet op vertrouwen, meer te expliciteren en deze
onderdeel te laten zijn van het kwaliteitszorgsysteem
Alles afwegend komt de commissie tot de conclusie dat de VU
in de actuele situatie voldoet aan standaard 1. De visie wordt
voldoende gedragen binnen de instelling en is voldoende
sturend in de concrete uitwerking van het gevoerde beleid.
Het college van bestuur bevordert actief een kwaliteitscultuur
waarin het vanzelfsprekend is verantwoording af te leggen.
Daarbij zijn gedeelde kernwaarden richtinggevend en dragen
‘soft controls’ bij aan het streven naar kwaliteit.
C. Oordeel
De commissie is van oordeel dat de Vrije Universiteit
Amsterdam voldoet aan standaard 1, Visie op de kwaliteit van
het onderwijs.
4.2 ⁄ Standaard 2: Beleid
De instelling beschikt over adequaat beleid om de visie op
de kwaliteit van haar onderwijs te realiseren. Dit omvat in elk
geval: beleid op het gebied van onderwijs, personeel, voorzieningen, toegankelijkheid en studeerbaarheid voor studenten
met een functiebeperking, verankering van onderzoek in het
onderwijs, evenals de verwevenheid tussen onderwijs en het
(internationale) beroepenveld en vakgebied.
A. Bevindingen
Onderwijs
In het Handboek Onderwijskwaliteit is het centrale beleid op
het gebied van onderwijs samengebracht. Op deze manier is
voor iedereen inzichtelijk welke centrale kaders er gelden ten
aanzien van het onderwijsbeleid bij de VU.
De groei van de studentenaantallen heeft de onderwijskwaliteit onder druk gezet. De commissie heeft kunnen vaststellen
dat binnen de instelling de noodzaak om de kwaliteit van
het onderwijs te verbeteren nu breed wordt onderschreven.
De VU toont zich voldoende zelfkritisch door in de inleiding
bij de Onderwijsagenda vast te stellen dat haar imago van
goed georganiseerde universiteit verloren dreigt te gaan. De
opleidingen van de VU scoren relatief laag in de NSE en in
de recente externe visitaties zijn zes onvoldoende oordelen
gevallen.
Er is een breed scala aan verbetermaatregelen en herzieningen in het onderwijs opgenomen in het Instellingsplan en
de prestatieafspraken. Het college van bestuur heeft in eerste
22
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
instantie programmacommissies ingesteld om de implementatie van het instellingsplan nader uit te werken. Deze
commissies hebben een aantal belangrijke verbeteringen
opgeleverd, zoals afspraken over het aantal contacturen en
de intensivering van het onderwijs bij grote opleidingen. In
de Kritische Reflectie wordt geconstateerd dat deze werkwijze, met programmacommissies en een apart overleg van
de voorzitters van die programmacommissies, niet gelukkig
is geweest. Er ontstond daarmee een aparte lijn van besluitvorming naast de bestaande overlegstructuren. Bovendien
stuitten sommige van deze programmacommissies bij de
uitwerking van de plannen op implementatieproblemen,
onder meer omdat kaders te gedetailleerd werden uitgewerkt.
Verder heeft weerstand rond een ingezette bezuinigingsoperatie de implementatie van het instellingsplan gehinderd.
Als reactie op deze problemen bij de implementatie van het
instellingsplan is, als vervolg op de programmacommissies,
een meerjarig programma gestart dat de naam ‘Onderwijsagenda’ heeft meegekregen. De VU heeft voor de uitvoering van
de Onderwijsagenda gedurende drie jaar additioneel circa €8
miljoen euro per jaar beschikbaar gesteld.
De Onderwijsagenda moet de integrale aanpak bevorderen,
het omvat de diverse onderwijsplannen zoals geformuleerd
in de Onderwijsvisie, het Instellingsplan en de daaruit voortgekomen richtlijnen voor het bachelor- en masteronderwijs
en het projectplan Instellingstoets Kwaliteitszorg. Binnen
de Onderwijsagenda is focus en prioritering aangebracht in
de plannen en wordt de aansturing op de uitvoering daarvan
aangescherpt. De prestatie-indicatoren uit het instellingsplan zijn in dit kader overgenomen en vallen voor een deel
samen met de prestatieafspraken die met het ministerie zijn
gemaakt. Voor de duur van de Onderwijsagenda (2013-2015)
is een programmamanager onderwijs aangesteld, die onder
aansturing van de rector magnificus de uitvoering van de
Onderwijsagenda coördineert.
De commissie heeft binnen de trails die zij heeft uitgevoerd,
onderzoek gedaan naar vertaling van de visie in het beleid. De
commissie stelt naar aanleiding van dit onderzoek vast dat
het Instellingsplan duidelijk wordt geëffectueerd in de Onderwijsagenda.
Op ieder van de vijf aandachtspunten uit de Onderwijsagenda wordt concreet beleid ontwikkeld. De verwevenheid
van onderwijs en onderzoek krijgt in de bacheloropleidingen
onder meer gestalte door het invoeren van een Academische
kern die voor een cluster van opleidingen wordt ingericht.
Daarin komen naast onderzoeksmethodologie en academische vaardigheden ook wetenschapsfilosofie, ethiek en
wetenschappelijke integriteit aan bod. Het uitdagende en
intensieve studieklimaat wordt onder meer ingevuld door
een toetsing op bekwaamheid in het eerste jaar, het bindend
studieadvies, intensieve begeleiding, actieve werkvormen
en onderstrepen van de eigen verantwoordelijkheid van de
student. Verder is er ruimte voor excellentie en het ontplooien
van talenten in centraal gecoördineerde honoursprogramma’s,
tevens worden studenten ondersteund bij studeren in het
buitenland. De flexibilisering van het onderwijs is gerealiseerd
door een uniforme jaarkalender in te voeren. Verder is er in het
loopbaanbeleid aandacht voor het waarderen van onderwijsprestaties.
De Onderwijsagenda is leidend geweest bij het formuleren
van het nieuwe beleid. Het Handboek Onderwijskwaliteit geeft
een overzicht van het ‘staande’ centrale onderwijsbeleid. Dat
centrale beleid wordt verder door de faculteiten nader uitgewerkt in eigen beleidsplannen.
Een voorbeeld is het toetsbeleid. Op centraal niveau is een
kader ontwikkeld. Dat kader is binnen de faculteiten uitgewerkt in eigen maatregelen. De commissie heeft bijvoorbeeld
een concrete implementatie van dat kader bij de Faculteit
Rechtsgeleerdheid aangetroffen.
Personeel
Het personeelsbeleid in relatie tot het onderwijs is duidelijk
en gedetailleerd uitgeschreven in een aantal nota’s: Personeelsbeleid VU in het kader van het onderwijs (januari 2014);
Talentbeleid WP; een plan van aanpak (maart 2012) en de
Notitie Loopbaandifferentiatie WP (november 2012).
Dat beleid is samengebracht in hoofdstuk 8 van het Handboek
Onderwijskwaliteit.
Voor de VU is de verbondenheid van onderwijs en onderzoek
een kenmerk van de academie. Dat wordt geconcretiseerd in
het loopbaanbeleid doordat in academische functies onderwijs en onderzoek altijd worden gecombineerd. In het kader
van dat loopbaanbeleid wordt eveneens gewerkt aan het de
ontwikkeling van een beoordelingsmeetlat waarin de kernwaarden van de VU worden geoperationaliseerd.
Er is verder een rijk palet aan instrumenten om invulling te
geven aan het personeelsbeleid. Onder meer het zogenaamde
‘schouwen van de wetenschappelijke vloot’ in relatie tot het
aanwijzen van talenten en het formuleren van strategisch
personeelsbeleid. De vlootschouw wordt op het niveau van de
afdeling uitgevoerd en de onderwijsprestaties spelen daarin
een grote rol. Het talentenprogramma heeft tot doel om een
aantal wetenschappelijke talenten te ‘scouten’. Deze beloftevolle wetenschappers worden vervolgens individueel ondersteund in een traject met coaching. Zoals dit beleid wordt
uitgevoerd binnen FSW wordt als good practice aangeduid.
Tevens wordt gericht beleid gevoerd om onderwijshoogleraren
aan te stellen. Het doel is om onderwijskundig leiderschap te
versterken. Uit de gesprekken blijkt dat het college indringend
aan het kijken is naar de onderwijsprestaties, leiderschap en
talentontwikkeling als onderdeel van het personeelsbeleid.
Verder is het Tenure Track systeem in 2011 ingevoerd.
Er is veel beleid ontwikkeld dat goed aansluit bij de visie van
de VU, de resultaten daarvan moeten echter nog worden afgewacht.
In het kader van het personeelsbeleid is een belangrijk
aandachtspunt dat het percentage gevoerde jaargesprekken
en de registratie daarvan stelselmatig achterblijft bij de
streefdoelen van de VU. De commissie is met de instelling van
mening dat dit moet verbeteren.
Voorzieningen
De kern van het personeelsbeleid is het borgen van de kwaliteit van docenten: hun vermogen studenten te inspireren,
hun didactische kwaliteiten en hun vermogen het eigen vak
te plaatsen binnen het grotere geheel van de opleiding en het
te verbinden met het onderzoek. Concreet krijgt dit vorm in
de docentprofessionalisering; het loopbaan- en talentbeleid
en de beoordelingssystematiek van docenten. Om te kunnen
vaststellen of de uitgangspunten worden bereikt zijn concrete
doelen gesteld met betrekking tot het behalen van de BKO,
SKO en de leergang Onderwijskundig Leiderschap. Als onderdeel van de professionalisering wordt aandacht besteed aan
de visie van de VU op de kwaliteit van het onderwijs.
De VU heeft door de groei van de studentenaantallen de
grenzen van de huidige huisvesting bereikt. Daarnaast zijn
meerdere gebouwen verouderd. In de Kritische Reflectie stelt
de VU vast dat op dit punt te laat is ingegrepen. Dat resulteert
nu in ontevredenheid onder de studenten die zichtbaar wordt
in lage scores in de Nationale Studenten Enquête (NSE). De
informatievoorziening en de studiefaciliteiten worden systematisch relatief laag gewaardeerd.
De VU werkt op verschillende fronten aan verbetering van die
situatie. In de onderwijsvisie wordt aandacht besteed aan de
inrichting van de campus om doelstellingen op het gebied van
het onderwijs te realiseren.
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
23
Er is een campusvisie ‘We ontmoeten elkaar op de campus’
uitgewerkt. Naast de lange termijn projecten zijn ook korte
termijn projecten gestart om meer urgente problemen weg te
nemen, zoals het opknappen van studieplekken, zondag openstelling, het creëren van tal van nieuwe ontmoetingsplekken
en het toevoegen van voorzieningen zoals een supermarkt en
een koffiebar. Het gereedkomen van belangrijke nieuwbouw
vindt plaats in 2016 (O|2 Gebouw) en 2017 (VU.NU gebouw).
De diensten die verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van
de voorzieningen werken de activiteiten uit in gezamenlijke
programma’s zoals bijvoorbeeld het programma Ondersteunen Studeren en Doceren (OSD). Overleg over het beleid
en de voortgang vindt plaats in de Vergadering Bedrijfsvoering
(VB), een overleg tussen alle dienstdirecteuren en de directeuren bedrijfsvoering van de faculteiten.
In de Onderwijsagenda zijn een aantal concrete prestatieafspraken vastgelegd op het terrein van de ICT voorzieningen.
Bijvoorbeeld de verbetering van de informatievoorziening
door de introductie van een nieuwe portaaloplossing voor de
studenten. Daarnaast is er geïnvesteerd in het Centrum voor
Studie en Loopbaan (CSL) dat een belangrijke rol speelt bij
de dienstverlening aan studenten als expertisecentrum voor
studie en loopbaan.
Functiebeperking
Voor het formuleren van het beleid ten aanzien van studenten
met een functiebeperking heeft de VU het referentiekader
van de Commissie Maatstaf als uitgangspunt genomen. Dit is
uitgewerkt in een negental kwaliteitseisen die zijn opgenomen
in het Handboek Onderwijskwaliteit. In de interne audits is
vervolgens nagegaan of ook binnen de faculteiten uitvoering is
gegeven aan deze uitgangspunten.
Voor studenten met een functiebeperking is de studieadviseur
van de opleiding het eerste aanspreekpunt. De studentendecaan kan studenten bijstaan bij het verkrijgen van financiële ondersteuning of het aanvragen van andere regelingen.
Daarnaast worden studenten met een functiebeperking
ondersteund door Studenten Contact, Hulp & Informatie
bij Beperkingen (SCHIB). De adviseurs van SCHIB beheren
centrale voorzieningen zoals rustruimtes, kluisjes en organiseren themabijeenkomsten.
De studenten kennen het SCHIB en zijn op de hoogte van
de initiatieven van het SCHIB maar de dagelijkse zaken
individueel regelen vraagt nog veel eigen initiatief. Er zou
op centraal niveau meer kunnen worden geregeld voor deze
studenten. Het zou ook een verbetering zijn wanneer er één
24
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
centraal aanspreekpunt is en de VU tot standaardarrangementen komt zodat niet bij iedere gelegenheid een verzoek
noodzakelijk is.
Uit het gesprek met de delegatie van studenten met een
functiebeperking blijkt dat het beleid in het algemeen wordt
uitgevoerd. Daarnaast is het de commissie opgevallen dat
de studenten zich welkom voelen bij de VU. Dat is in overeenstemming met de kernwaarden van de instelling: open
en persoonlijk. Illustratief is het feit dat de rector persoonlijk
een gesprek heeft gevoerd met de studenten om een beeld te
krijgen van de mate van tevredenheid. Dit gesprek blijkt in een
behoefte te voorzien en er wordt nu gekeken naar herhaling
van deze bijeenkomst.
Verwevenheid met (internationale) werkveld en
vakgebied
De commissie heeft in de trails in het bijzonder aandacht
besteed aan de wijze waarop in het onderwijs aangesloten
wordt bij de verwachtingen en ontwikkelingen in het werkveld.
Daarbij is vastgesteld dat alle opleidingen een werkveldadviesraad hebben, of bezig zijn om die in te richten. Via de
werkveldadviesraad houdt een opleiding contact met het
werkveld waarvoor de opleiding opleidt en wordt bewaakt
of de eindtermen van de opleiding nog in voldoende mate
aansluiten op de behoefte van het afnemend werkveld. In dit
kader kan ook het alumnibeleid worden genoemd. De VU wil
een actieve band onderhouden met al haar afgestudeerden
en de band tussen de alumni onderling stimuleren. Door deze
band te onderhouden kan de VU haar afgestudeerden in hun
nieuwe rollen blijven voeden met wetenschappelijke kennis en
ze betrekken bij innovaties van het onderwijsaanbod. Een van
de manieren waarop dat concreet gebeurt is via VU Connected
(een community waarin alumni, studenten en andere maatschappelijk geïnteresseerden worden uitgenodigd te discussiëren over maatschappelijke vraagstukken). Tijdens de
trails die de commissie heeft uitgevoerd heeft zij een mooi
voorbeeld aangetroffen van de wijze waarop de verwevenheid
tussen het werkveld en de het onderwijs in beleid gestalte
krijgt. Bij de curriculuminnovatie van de opleiding International Business Administration (IBA) is een systematische
bevraging van het werkveld uitgevoerd. De inrichting van het
curriculum is op die manier in een proces van co-creatie met
het werkveld tot stand gekomen.
B. Overwegingen
Onderwijs
De commissie vond het niet eenvoudig om een systematisch
beeld te krijgen van het traject dat de VU heeft gevolgd bij
het vertalen van de visie in concreet onderwijsbeleid. Zoals
onder het kopje Bevindingen beschreven ondervond de implementatie van het Instellingsplan 2011-2015 aanvankelijke
problemen. Die problemen zijn naar de waarneming van de
commissie grotendeels overwonnen.
De commissie waardeert het positief dat inmiddels in een
constructieve sfeer, met veel zorg voor het draagvlak en
ondersteund door open en heldere communicatie, wordt
gewerkt aan de uitwerking van de doelstellingen van het
instellingsplan en de herziening van het onderwijs. Die positieve waardering wordt onderstreept omdat de commissie
heeft kunnen vaststellen dat de visie op de vijf aandachtspunten navolgbaar uitgewerkt is in beleid. Daarbij past wel de
kritische noot dat de uitwerking van het centrale onderwijsbeleid in de Academische Kern in enkele gevallen niet veel meer
heeft behelsd dan het herschikken en onder dit label samenbrengen van bestaande onderdelen. Het is de vraag of met
deze Academische Kern volledig kan worden gewaarborgd dat
onderwijs en onderzoek voldoende zijn verweven in de opleiding. Inmiddels is wel een Academische Kern van ten minste
24 EC door het overgrote deel van de faculteiten geïntegreerd
in het curriculum.
De commissie waardeert de vertaling van de visie naar het
onderwijsbeleid in zijn geheel positief omdat er op veel
terreinen positieve resultaten zijn op te sommen, waaronder: de invoering van een uniforme jaarkalender voor de
bacheloropleidingen, de invoering van de ‘harde knip’ en het
terugbrengen van het aantal bacheloropleidingen. Daarnaast
resulteert het beleid om het bachelorrendement te verbeteren
bijvoorbeeld bij de Rechtenfaculteit in een zichtbare verbetering van het rendement.
Samenvattend berust de positieve waardering van de
commissie op de vaststelling dat er gericht maatregelen
worden genomen die goed aansluiten bij de doelstellingen.
Dat beleid wordt deels centraal ingevuld en er is ruimte om
daaraan binnen de faculteiten en opleidingen een eigen invulling te geven. Verder wordt als onderdeel van dat beleid ook
gewerkt met concrete prestatieafspraken en indicatoren. Aan
de hand van evaluaties en interne audits stelt het instellingsbestuur vast of de doelen worden bereikt.
Personeel
Het personeelsbeleid is goed geformuleerd en sluit nauw
aan bij de visie. De commissie staat positief tegenover de
Notitie Talentbeleid WP. Daarin wordt nagegaan hoe onderwijsprestaties een rol spelen in de loopbaan van het WP. Bij
de formulering van dit beleid is rekening gehouden met het
draagvlak door de notitie in samenspraak met wetenschappers op te stellen. Het instrumentarium dat beschikbaar is
voor het personeelsbeleid ondersteunt de realisatie van de
doelstellingen nadrukkelijk. Er wordt daarnaast gewerkt aan
verbetering door de ontwikkeling van indicatoren om onderwijsprestaties mee te wegen in het loopbaanbeleid.
De commissie heeft, zoals gezegd, zorgen over het lage
percentage geregistreerde jaargesprekken. Dit zou in de
komende periode duidelijk moeten verbeteren om de effecten
van het beleid te kunnen nagaan. In de Notitie Talentbeleid
worden profielen ontwikkeld waarin onderwijs een belangrijke rol speelt. Als uitvloeisel daarvan worden bijvoorbeeld
10 hoogleraren met een onderwijsprofiel aangesteld. Dit is
een van de maatregelen om onderwijskundig leiderschap te
versterken. Dat draagt bij aan het kwaliteitszorgsysteem van
de instelling.
Hoewel de commissie vindt dat het professionaliseringsbeleid in een aantal faculteiten traag op gang is gekomen
moet worden vastgesteld dat het BKO-SKO programma nu
goed loopt, onder meer opvallend goed in de Faculteit der
Geneeskunde. De commissie vond het overtuigend dat de
kernwaarden van de VU terugkomen in de BKO opleiding van
de docenten.
Ook het gesprek met de docenten heeft de commissie ervan
overtuigd dat onderwijs een belangrijk aandachtspunt is in
het beleid.
Naast al deze positieve overwegingen moet de commissie wel
vaststellen dat, zoals in alle universiteiten, op dit moment
het onderzoek, het verwerven van onderzoekfondsen en
bestuurstaken nog steeds doorslaggevend zijn voor het
maken van loopbaanstappen. De prestaties op het gebied van
onderwijs worden wel in toenemende mate betrokken in het
personeelsbeleid. Onderdelen zijn bijvoorbeeld: onderzoekers
voor de klas; de aanstelling van onderwijshoogleraren en het
uitgangspunt dat masteropleidingen altijd zijn gekoppeld aan
onderzoek. Aan deze uitgangspunten wordt per vakgebied op
een verschillende wijze invulling gegeven.
Voorzieningen
Er wordt, naar het oordeel van de commissie, momenteel hard
gewerkt om de leer- en werkomgeving te verbeteren dit beleid
geeft vertrouwen . Op een aantal punten zijn verbeteringen
gerealiseerd. Gebouwen zijn opgeknapt, voorzieningen verbeterd, de rechtenfaculteit heeft een nieuw gebouw betrokken
en binnenkort worden nieuwe gebouwen opgeleverd.
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
25
Toegankelijkheid en studeerbaarheid voor studenten
met een functiebeperking
De commissie waardeert het positief dat het beleid in lijn
is met de uitgangspunten die door de commissie Maatstaf
zijn geformuleerd. Tevens blijkt dat in de behandeling van
studenten met een functiebeperking de kernwaarden van de
VU zichtbaar worden.
Wel moet worden vastgesteld dat de implementatie van
de ’Maatstaf’ nog voor verbetering in aanmerking komt.
Studenten met een functiebeperking moeten in sommige
gevallen nog te vaak aan docenten uitleggen welke functiebeperking ze hebben en welke extra faciliteiten ze nodig hebben
tijdens de studie. Daarnaast wordt door de studenten ervaren
dat dit gepaard gaat met de nodige bureaucratie en blijkt het
nodig om telkens opnieuw een aanvraag in te dienen voor het
gebruik van een voorziening.
De universiteit bouwt nog geen garantie in dat de noodzakelijke individuele arrangementen goed worden uitgevoerd.
Verwevenheid met (internationale) werkveld en
vakgebied
De commissie stelt vast dat de VU beleid heeft ontwikkeld om
de verwevenheid van het onderwijs met het werkveld en het
vakgebied te waarborgen. In de eerste plaats door per opleiding een werkveldadviesraad in te richten. Verder is het alumnibeleid deels bedoeld om deze verbinding te onderhouden.
Daarnaast heeft de commissie mooie voorbeelden gezien
van de wijze waarop bij onderwijsinnovatie het beroepenveld
wordt betrokken bijvoorbeeld bij de opleiding IBA (zie ook
standaard 4). Er is helder beleid dat aansluit bij de visie en dat
vertaald wordt naar concrete streefdoelen.
C. Oordeel
De commissie is, alles overwegend, van oordeel dat de Vrije
Universiteit Amsterdam voldoet aan standaard 2, Beleid.
4.3 ⁄ Standaard 3: Resultaten
De instelling heeft zicht op de mate waarin haar visie op de
kwaliteit van haar onderwijs wordt gerealiseerd, en meet en
evalueert regelmatig de kwaliteit van haar opleidingen bij
studenten, medewerkers, alumni en vertegenwoordigers van
het beroepenveld.
A. Bevindingen
De commissie heeft bij haar onderzoek op basis van deze
26
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
standaard in het bijzonder gekeken naar de instrumenten
die beschikbaar zijn voor evaluatie. De commissie heeft
daarnaast geprobeerd een beeld te krijgen van de managementinformatie die op verschillende niveaus beschikbaar
is. Daarnaast was voor de commissie een belangrijke vraag
hoe de informatie vanuit het laagste niveau naar het hogere
niveau in de organisatie ‘percoleert’ en hoe de bewaking van
kwaliteitsrisico’s wordt vormgegeven.
De Vrije Universiteit kent al jaren een kwaliteitszorgsysteem
dat op centraal niveau beschreven is in het Handboek Onderwijskwaliteit. Het kwaliteitszorgsysteem dat de commissie
aantrof bestaat uit de volgende elementen. Bij vakevaluaties
worden gestandaardiseerde vragenlijsten ingezet maar tevens
gesprekken met studenten(‐ panels) en/of docenten, observatie van onderwijs en de analyse van tentamenresultaten.
Door de gestandaardiseerde opzet is vergelijking mogelijk.
Daarnaast maakt de curriculumevaluatie onderdeel uit van
het evaluatie instrumentarium. Er wordt verder veel belang
gehecht aan de uitkomsten van de NSE. Deze scores worden
geanalyseerd en besproken.
De interne evaluatiesystematiek is daarnaast recent versterkt
door de invoering van een midterm review. Vanaf 2014 vindt
halverwege de zesjarige accreditatiecyclus standaard voor
elke opleiding deze midterm review plaats.
Opleidingscommissies besteden bij het bespreken van onderwijsevaluaties systematisch aandacht aan de onderwijskundige kwaliteiten van docenten. De onderwijsevaluaties worden
ook aan de betreffende docenten toegestuurd en/of met hen
besproken.
De informatiestroom door de instelling verloopt in belangrijke
mate langs de planning- en control cyclus. De onderwijskwaliteit is expliciet onderdeel van deze cyclus. Er worden
drie niveaus onderscheiden: de cyclus op opleidingsniveau,
de cyclus op het niveau van faculteiten en diensten en de
cyclus op instellingsniveau. Op elk van de drie niveaus kent
de VU in ieder geval een interne jaarcyclus en een externe
zes­jarencyclus. Bij de besprekingen wordt gebruik gemaakt
van de verschillende rapportages. De jaarrapportages vormen
de schakel tussen de organisatieniveaus. De informatie
wordt op de verschillende organisatieniveaus geaggregeerd
en gerapporteerd door middel van jaarverslagen. Binnen een
opleiding stellen de opleidingscommissie en de examen­
commissie jaarlijks een verslag op. De opleidingsdirecteur
stelt tegelijkertijd met de verslagen van de opleidings­
commissie en examencommissie een gecombineerd
opleidingsjaarverslag en -plan op. Op het niveau van de
faculteiten wordt verantwoording afgelegd door middel van
een facultair onderwijsjaarverslag. Het facultaire jaarverslag
gebruikt de opleidingsjaarverslagen als input.
Deze systematiek wordt duidelijk in de kritische reflectie
beschreven en is in de huidige vorm twee jaren operationeel.
Hoewel uit de interne audits het beeld ontstond dat nog niet
alle jaarverslagen waren opgesteld, bleek uit het gesprek dat
dit het gevolg was van vertragingen in de aanlevering. Uiteindelijk zijn alle jaarverslagen beschikbaar gekomen.
De commissie heeft dit steekproefsgewijs kunnen controleren
door kennis te nemen van de jaarverslagen van de faculteiten
die onderwerp waren van de audit trails. De systematiek is
nog in ontwikkeling en recent meer gestroomlijnd, onder meer
door centrale sjablonen te ontwikkelen en meer specifiek
informatie op te vragen. De uitvoering van de jaarplannen
wordt gecheckt in 4, 8 en12 maandsrapportage. Op grond van
het jaarverslag vindt decharge plaats van het bestuur.
Daarnaast is veel geïnvesteerd in het verbeteren van de
managementinformatie. Het project Mijn Informatie VU
(MIVU) heeft een informatiesysteem ontwikkeld dat allerlei
gegevens onttrekt aan verschillende bronsystemen. Het
systeem ontsluit bijvoorbeeld ook informatie uit het nieuwe
studentinformatiesysteem (SAP/SLM). Deze informatie wordt
op centraal niveau verzameld, vastgelegd en ontsloten en
komt middels MIVU ook op het niveau van de opleidingen
beschikbaar. Er zijn ‘expertgebruikers’ opgeleid die verschillende rapportages kunnen maken. Daarnaast zijn standaard­
uitdraaien beschikbaar van onder andere de volgende
gegevens: rendement, uitval, switch, instroom, excellentie,
uitwisselingsstudenten, tentamenresultaten, NSE-resultaten
en resultaten van onderwijsevaluaties. De commissie heeft
kunnen vaststellen dat die standaardoverzichten gemakkelijk
kunnen worden geleverd. Bijzondere rapportages of analyses
vergen ondersteuning van de expertgebruiker of de centrale
dienst.
Ter voorbereiding op de instellingstoets kwaliteitszorg zijn
door de VU verschillende interne audits en één externe proefaudit uitgevoerd. De eerste vond plaats in het begin van 2012,
de tweede audit is uitgevoerd in januari en februari 2013
(publicatie in maart 2013) en de derde audit is uitgevoerd in
november 2013. De externe proefaudit vond plaats in januari
2013.
In de interne audits werden 12 faculteiten op 46 onderwijskwaliteitszorg-aspecten ondervraagd. In de eerste audit werd
aangetoond dat aan 25% van de aspecten werd voldaan, in de
tweede ronde is dat opgelopen tot 52% en in de derde ronde is
het percentage uitgekomen op 77%. Van belang hierbij is dat
slechts een beoordeling ‘voldaan’ werd toegekend indien een
faculteit dat ook gedocumenteerd kon aantonen.
De Stuurgroep Onderwijskwaliteit (STOK) is verantwoordelijk
voor het toezicht op de onderwijskwaliteit op de VU. De STOK
adviseert het college van bestuur over elke aanvraag voor
een nieuwe bachelor- of masteropleiding voordat die wordt
voorgelegd aan de NVAO. Het voornemen is dat de STOK vanaf
2014 ook een rol gaat spelen bij de beoordeling van de
kritische reflectie van opleidingen.
Uit bovenstaande beschrijving wordt duidelijk dat recent een
aantal verbeteringen is doorgevoerd in het kwaliteitszorgsysteem. Die hebben met name betrekking op het verzamelen van
evaluatieresultaten en het intern kritisch reflecteren op die
resultaten zodat tijdig maatregelen kunnen worden genomen.
Het gaat om het invoeren van de midterm review, meer
aandacht voor onderwijs in de planning- en control cyclus,
ontwikkelen van een managementinformatiesysteem en de
interne audits. Dat was noodzakelijk omdat in het recente
verleden niet altijd tijdig is ingegrepen bij problemen die
ontstonden, met name door de groei van het aantal studenten.
Daardoor is de situatie ontstaan dat de voorzieningen niet
meer helemaal adequaat waren; het onderwijs om een
herziening vroeg, achterstanden in de professionalisering van
zittende docenten moesten worden ingelopen en aanscherping nodig was van het kwaliteitszorgsysteem.
B. Overwegingen
Uit de bevindingen blijkt dat de commissie een afweging
moet maken tussen positieve bevindingen - die in een aantal
gevallen betrekking hebben op recente maatregelen en
beleidsvoornemens - en de vaststelling dat er een periode is
geweest dat de instelling onvoldoende zicht had op de resultaten van het beleid.
Positief is dat de VU beschikt over de gebruikelijke evaluatieinstrumenten op het niveau van de opleiding. De evaluatie­
resultaten worden met de docenten besproken en zijn
aanleiding voor aanpassingen van de cursussen.
Negatief is dat de commissie niet heeft kunnen vaststellen
dat bij alle opleidingen een curriculumevaluatie wordt uitgevoerd.
Het resultaat van het voornemen om vanaf 2014 standaard
voor alle opleidingen een midterm review in te voeren, kon op
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
27
het moment van het bezoek van de commissie aan de instelling nog niet worden meegewogen. De commissie is ook van
oordeel dat deze midterm evaluatie relatief laat wordt ingevoerd.
De commissie stelt vast dat er een systematiek van evaluatie beschreven wordt en is geïmplementeerd die vertrouwen
geeft. Op onderdelen zijn nog omissies aan te wijzen die
verbetering behoeven.
Als gevolg van het geringe aantal gevoerde jaargesprekken
ontstaat ook gebrekkig zicht op de resultaten op het gebied
van de kwaliteit van het personeel.
De commissie moet wel vaststellen dat in het recente
verleden de interne evaluatiesystematiek de problemen niet
altijd tijdig in beeld gebracht heeft of dat er omstandigheden
bestonden waardoor de negatieve evaluatieresultaten niet
voldoende onder ogen werden gezien. De systematiek van
evaluaties, managementinformatie en verantwoording is
recent duidelijk verbeterd, dat geeft vertrouwen. De onderwijs
plannings- en control cyclus is echter pas twee jaar in deze
vorm operationeel. De resultaten daarvan zijn nog niet goed te
beoordelen.
Daar komt bij dat op het niveau van de opleiding de midterm
review pas dit jaar voor alle opleidingen verplicht is ingevoerd.
Die lijkt cruciaal voor het tijdig signaleren van kwaliteitsproblemen. De commissie kan daardoor op dit moment nog niet
constateren dat problemen nu wel tijdig VU-breed worden
gesignaleerd.
De laatste twee jaar is de planning- en control cyclus die
zorg draagt voor een goede informatiestroom verbeterd. De
commissie waardeert dit positief, met de kanttekening dat de
effecten van deze maatregel nog niet kunnen worden ingeschat.
De gesprekken die gevoerd worden over de evaluatieresultaten, bijvoorbeeld in het OPDO en het BOVU en in ander
vormen van overleg, vormen daarnaast ook een goede systematiek om informatie op te halen uit de instelling. Dit is een
belangrijk communicatiekanaal binnen de VU en geeft de
commissie vertrouwen.
Daarnaast zijn er ook duidelijke vormen van ‘soft controls’
aangetroffen. De leidinggevenden zijn toegankelijk en vinden
het belangrijk om ook langs informele weg informatie te
verzamelen. Belangrijk is ook dat gesprekspartners van
oordeel zijn dat de communicatie nu meer open verloopt,
waardoor problemen met de kwaliteit eerder kunnen worden
gesignaleerd.
C. Oordeel
De commissie is van oordeel dat de Vrije Universiteit
Amsterdam ten dele voldoet aan standaard 3, Resultaten.
4.4 ⁄ Standaard 4: Verbeterbeleid
Het MIVU systeem biedt naar het oordeel van de commissie
een goede ondersteuning van de kwaliteitscyclus, er zijn
interessante parameters in verwerkt en het systeem genereert standaardrapportages voor jaarverslagen en accreditatierapporten. Wel is op een aantal punten nog verbetering
mogelijk. Dat betreft bijvoorbeeld het nog sneller en meer
gedetailleerd volgen van studievoortgang, het verbeteren van
de datakwaliteit en uit de gesprekken blijkt dat voor sommige
informatievragen rapportages nodig zijn die alleen door de
expertgebruikers kunnen worden gemaakt.
De instelling kan aantonen dat zij de kwaliteit van haar opleidingen waar nodig systematisch verbetert.
De commissie is positief over de consequent zelfkritische
aanpak bij de interne audits (en de externe proefaudit)
waarmee de implementatie van het instellingsplan is geëvalueerd. Dat heeft bijgedragen aan een scherp beeld van de
kwaliteitsaspecten die verbetering behoeven. De evaluatieresultaten van de opeenvolgende audits zijn een belangrijke
motor geweest in de verbeteringen die zijn doorgevoerd en
laten over de jaren ook een duidelijke verbetering zien.
Het verbeterbeleid heeft in het kwaliteitszorgsysteem van de
Vrije Universiteit een duidelijke plaats. Er wordt gewerkt aan
thematische en integrale verbeteringen waarvan de realisatie
aan de hand van prestatiecriteria wordt opgevolgd.
28
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
A. Bevindingen
De commissie baseert haar bevindingen met betrekking tot
standaard 4, naast de algemene gesprekken en documenten,
in het bijzonder op haar onderzoek in het kader van de audit
trails die betrekking hadden op de onderwijsveranderingsprocessen, het personeelsbeleid en de vertaling van het centrale
beleid naar de faculteiten.
De commissie heeft kennis genomen van de wijze waarop
deze uitgangspunten concreet worden in reflectie op evaluatieresultaten en andere managementinformatie en de formulering van verbetermaatregelen. Onder standaard drie zijn de
evaluatie-instrumenten, managementinformatiesystemen en
procedures van verslaglegging besproken waarmee de resultaten van het beleid worden gemeten, vastgelegd en gecommuniceerd. Daar heeft de commissie vastgesteld dat in die
informatie de verschillende aspecten van onderwijskwaliteit
aan de orde worden gesteld.
Onder de standaard 4 gaat het meer bepaald om de bespreking van de wijze waarop resultaten effectief worden omgezet
in gerichte verbetermaatregelen. De verbetermaatregelen
worden vastgelegd in de jaarplannen. Deze verbeteractiviteiten worden opgenomen in de planning- en control cyclus
binnen de faculteit.
Op het niveau van de faculteiten werkt de systematiek op
dezelfde manier. Facultaire jaarverslagen en jaarplannen
worden besproken met het college van bestuur.
De commissie heeft daarnaast op centraal niveau verschillende voorbeelden van gestructureerde verbeterprogramma’s
aangetroffen. De Onderwijsagenda is een van die programma’s, het tweede verbeterprogramma betreft het programma
Ondersteunen Studeren en Doceren. Dit is een programma
dat zich richt op tevredenheid van studenten en medewerkers
door ondersteuning van optimale (online) informatievoorzieningen en -services en efficiënte werkprocessen.
De commissie heeft in de trails eveneens een goed beeld
kunnen krijgen van een aantal verbeterprogramma’s op het
niveau van de opleidingen.
In de faculteit FEWEB heeft herijking en herziening van onder
meer de bachelor International Business Administration
plaatsgevonden. Deze curriculumvernieuwing heeft plaatsgevonden in een proces van co-creatie met het werkveld waardoor veel aandacht kon worden besteed aan de verankering in
het beroepenveld. Het co-creatietraject is uitgevoerd met en
door docenten van de opleiding. Daarbij zijn inzichten verzameld door middel van diepte-interviews met verschillende
stakeholders.
De commissie heeft daarnaast een toelichting gekregen op
de herziening van het geneeskundecurriculum en de wijze
waarop de academische kern in het programma gestalte heeft
gekregen. Hieruit blijkt dat binnen de VU ook ruimte bestaat
om beargumenteerd af te wijken van het centrale beleid en
de implementatie daarvan binnen de faculteit af te stemmen
op de specifieke kenmerken en eisen van het curriculum. In
afwijking van het centrale beleid is in het geneeskundecurriculum de academische kern in de vorm van een leerlijn
gerealiseerd in het programma. Het centrale beleid is om de
academische kern in separate onderdelen aan te bieden.
In de gesprekken met de betrokken docenten en het beroepenveld heeft de commissie een beeld kunnen krijgen van
de goede werking van de kwaliteitszorgsystematiek waarin
de verbetermotor effectief en op een systematische manier
werkt aan de verbetering van het curriculum. Daarbij worden
lessen die zijn geleerd uit de evaluaties op een goede manier
meegenomen in de activiteiten.
Bij wijze van casus heeft de commissie in een trail kennis
genomen van de verbeteringen die zijn doorgevoerd in het
toets- en examenbeleid bij de opleiding Gezondheidswetenschappen. Uit evaluaties kwam naar voren dat de inrichting
en uitvoering van dit beleid te kort schoot. De commissie heeft
begrepen dat min of meer gelijktijdig zowel intern als extern
werd geconstateerd dat de examencommissie niet adequaat
heeft gefunctioneerd waardoor problemen ontstonden met de
bewaking van het niveau van de eindwerken. In reactie op deze
evaluatieresultaten vonden in 2011 en 2012 diverse verbetermaatregelen plaats. De effecten van die verbetermaatregelen worden gemonitord door diverse interne audits. In 2014
stelde de visitatiecommissie Gezondheidswetenschappen
vast dat de opleiding weer ‘in control’ is. De inrichting van het
toets- en examenbeleid binnen de opleiding Gezondheidswetenschappen geldt nu als een ‘best practice’. Deze casus is
eveneens een illustratie van de goede werking van de verbetermotor binnen de instelling.
B. Overwegingen
De Vrije Universiteit heeft in de afgelopen periode een omvattend programma van verbetermaatregelen doorgevoerd. De
Onderwijsagenda betreft vele aspecten van het onderwijs, er
zijn vernieuwingen doorgevoerd in het personeelsbeleid en de
voorzieningen en gebouwen worden onder handen genomen.
Die verbetermaatregelen zijn voor een belangrijk deel een
reactie op teruglopende evaluatieresultaten. In deze verbeterprogramma’s is de thematische en integrale aanpak herkenbaar, die in het kwaliteitszorgsysteem wordt beschreven.
De casussen die de commissie in dit verband heeft bestudeerd onderschrijven het beeld dat de VU waar nodig systematische verbetermaatregelen doorvoert.
De commissie beschouwt de vernieuwing van het International Business Administration curriculum als een voorbeeldig proces van onderwijsvernieuwing. Daarnaast heeft
de commissie waardering voor de werkwijze bij de vernieuwing van het Geneeskunde curriculum. De resultaten van de
vernieuwingen zijn zorgvuldig gemonitord, onder meer door
het inzetten van een externe audit.
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
29
De verbeteringen die bij de opleiding Gezondheidswetenschappen zijn doorgevoerd hebben geresulteerd in een ‘best
practice’.
dat kwaliteitsproblemen eerder zullen worden gesignaleerd
en tijdig maatregelen kunnen worden genomen. Dat is op dit
moment echter nog niet vast te stellen.
De interne audits hebben deze verbeteracties krachtig aangedreven. Uit de laatste audit blijkt echter dat nog niet alle
verbeteringen zijn gerealiseerd. Daarnaast zijn verschillen
tussen de faculteiten zichtbaar die de vraag oproepen of het
kwaliteitssysteem op alle plaatsen even goed functioneert.
C. Oordeel
Wel moet ook bij deze standaard worden vastgesteld dat
sneller en eerder had moeten worden ingegrepen naar
aanleiding van teruglopende resultaten en gesignaleerde
problemen. De delegaties hebben de commissie ervan overtuigd dat het noodzakelijke vertrouwen en de transparantie
binnen de kwaliteitszorgprocessen nu beter zijn georganiseerd. De informatie komt nu op de juiste tafels terecht waardoor tijdig de juiste maatregelen kunnen worden genomen.
Er is hard gewerkt aan het oplossen van de problemen die zijn
ontstaan. Verder zijn aanpassingen in het kwaliteitszorgsysteem doorgevoerd om vergelijkbare problemen te voorkomen.
Hoewel de commissie onderkent dat de kwaliteitszorgprocedures beter zijn ingericht en goed worden doorlopen, moet de
commissie constateren dat op dit moment niet kan worden
vastgesteld dat het systeem deze problemen in de toekomst
kan voorkomen. Veel verbeteringen zijn overwegend reactief;
van een kwaliteitszorgsysteem mag echter worden verwacht
dat kwaliteit actief wordt bewaakt. Dit in tegenstelling tot
een systeem dat tijdig risico’s signaleert en op grond daarvan
proactief tot verbeteringen komt. Daarvan zijn nu onvoldoende
evidenties te geven. Er zijn wel goede ontwikkelingen, maar
de resultaten kunnen nog niet worden vastgesteld. Dit wordt
nog bevestigd door de observatie dat in de laatste periode bij
een aantal opleidingen in het kader van de externe visitaties
onvoldoende scores zijn uitgedeeld. Dat waren de opleidingen
Gezondheidswetenschappen, Health Sciences, Religiewetenschappen, Literatuur en Samenleving, Media, Kunst,
Design en Architectuur en Biomolecular Sciences. Door tijdige
aanpassingen hadden die onvoldoendes voorkomen kunnen
worden. Dat geldt ook voor de teruglopende NSE scores.
De commissie meent dat het tijdig nemen van maatregelen kan
worden ondersteund door risico’s eerder te signaleren. Die risicosignalering zou een duidelijkere plek moeten hebben in het
Handboek Onderwijskwaliteit. Daarin kunnen indicatoren voor
risico’s worden geformuleerd. Waarbij kan worden aangegeven
welke stappen worden genomen om risico’s weg te nemen.
Alles afwegend concludeert het panel dat de aanpassingen
in het kwaliteitszorgsysteem voldoende vertrouwen geven
30
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
De commissie is van oordeel dat de Vrije Universiteit
Amsterdam ten dele voldoet aan standaard 4, Verbeterbeleid.
4.5 ⁄ Standaard 5: Organisatie- en
beslissingstructuur
De instelling heeft een effectieve organisatie- en beslissingsstructuur met betrekking tot de kwaliteit van haar
opleidingen, waarin de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden duidelijk zijn afgebakend en waarvan de inspraak
van studenten en medewerkers deel uitmaakt.
A. Bevindingen
De commissie heeft bij haar onderzoek op basis van deze
standaard in het bijzonder gekeken naar de wijze waarop
draagvlak is gecreëerd voor de onderwijsvernieuwing en naar
de professionalisering van de organisatie, om die beter af te
stemmen op de grotere studentenaantallen. Daarnaast heeft
de commissie veel aandacht besteed aan de wijze waarop
de organisatie opnieuw is ingericht ten behoeve van het
vergroten van de slagvaardigheid om de nodige vernieuwingen
ook door te kunnen voeren.
In het organisatie- en beslissingsmodel is beschreven hoe de
taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn verdeeld
en op welke wijze de besluitvorming plaatsvindt (besturingsmodel VU).
Binnen het besturingsmodel worden een aantal principes
gehanteerd om er voor te zorgen dat verantwoordelijkheid
voor kwaliteit wordt genomen en verantwoording wordt afgelegd. Het eerste principe is de eenhoofdige verantwoordelijkheid. Dit principe is nog niet volledig gerealiseerd. Voorheen
was, in de traditie van de VU, respectievelijk een faculteits- en
opleidingsbestuur eindverantwoordelijk voor de faculteit en
de opleiding. Dit is deels nog niet verlaten. Het tweede principe is het academisch leiderschap. Academische eenheden
worden door wetenschappers met begrensde zittingstermijn
geleid. Het derde principe is Integraal management. Leidinggevenden zijn verantwoordelijk voor onderwijs én onderzoek
én bedrijfsvoering. Het vierde principe is de scheiding tussen
budget en mensen. Instituten en opleidingen zijn verzamelingen van onderzoeks- c.q. onderwijsprogramma’s en
projecten zonder personeel, maar met budgetrecht. Recent
wordt het budgetrecht verplaatst van het afdelingshoofd naar
de opleidingsdirecteur die daarmee meer controle krijgt over
de kwaliteit van mensen.
Het besturingsmodel heeft mede naar aanleiding van de
uitkomsten van de proefaudit, zeer recent, een aantal wijzigingen ondergaan. Die wijzigingen worden in de Kritische
Reflectie opgesomd. Een van de wijzigingen is dat het voltallige college van bestuur niet eenmaal maar tweemaal een
bestuurlijk overleg heeft met alle faculteiten en diensten.
Verder is de zichtbaarheid van het college op de werkvloer
vergroot, onder meer door verhuizing naar het hoofdgebouw.
Daarnaast heeft het OPDO meer bevoegdheden gekregen. De
laatste voorgenomen wijziging in de organisatie en beslissingsstructuur moet echter haar beslag nog krijgen. Het
gaat hier om de vervanging van het huidige model van het
faculteitsbestuur door de eenhoofdige leiding van de decaan.
Verder zijn er een aantal uitgangspunten vastgelegd die er
voor moeten zorgen dat er eenvormigheid ontstaat in de
inrichting van de organisatie tussen faculteiten.
De universiteit is op dit moment in transitie. Er is een vastgesteld besturingsmodel, maar er ligt een voorstel om dat aan te
passen. Nog niet alle faculteiten voldoen momenteel aan de
uitgangspunten en principes van het nieuwe besturingsmodel.
De commissie heeft wel kunnen vaststellen dat nu al wordt
geanticipeerd op de invoering.
Opvallend in de organisatiestructuur van de Vrije Universiteit
is het grote aantal faculteiten. Er is binnen de VU de wens om
het aantal faculteiten terug te brengen om de bestuurlijke
slagkracht te vergroten. Er vinden gesprekken plaats over het
fuseren van de Faculteit der Psychologie en Pedagogiek met
de Faculteit der Bewegingswetenschappen. Hetzelfde geldt
voor de faculteiten Letteren en Wijsbegeerte die inmiddels
onder leiding van één decaan zijn gebracht.
Daarnaast moet binnen de faculteit Aard- en Levenswetenschappen worden bezuinigd. Een facultaire commissie o.l.v.
een externe voorzitter heeft een voorstel uitgewerkt voor de
uitvoering van die bezuinigingen. Tijdens het eerste bezoek
van de commissie vond een bezetting plaats van de kerkzaal
onder andere door studenten van de opleiding Hydrologie
die in de plannen op de nominatie stond om te worden afgebouwd. Deze casus roept de nodige discussie op. Onder meer
over de positie van de kleine opleidingen en het bekostigingsmodel van de VU. De commissie kan vanuit haar opdracht
alleen vaststellen dat in dit geval maatregelen worden
genomen om het financiële tekort aan te pakken. Die maatregelen komen tot stand volgens de daarvoor geldende procedures. De bezuinigingen worden doorgezet maar het college
heeft kunnen toelichten welke overeenkomst met de bezetters
werd bereikt. De commissie heeft tijdens het open spreekuur
met de betrokkenen gesproken en de indruk gekregen dat de
huidige studenten voldoende waarborgen hebben gekregen
dat zij de opleiding kunnen afronden.
Er is hard gewerkt aan de inrichting van de gezamenlijke
bètafaculteit onder de naam ‘Amsterdam Faculty of Science’.
Deze ontwikkeling is vanuit de medezeggenschap binnen de
UvA geblokkeerd. Vanuit de VU wordt in dit initiatief deelgenomen vanuit de faculteiten Aard- en Levenswetenschappen
en Exacte Wetenschappen. Deze faculteiten zullen in de
komende periode wel onderling intern fuseren en zijn vooruitlopend daarop eveneens onder leiding van één decaan
gebracht. Deze decaan geeft ook leiding aan de Faculteit der
Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica (FNWI) van
de UvA. De bestuurlijke integratie met de UvA zal voorlopig zijn
beslag niet krijgen. Wel worden maatregelen genomen om de
samenwerking zo goed mogelijk te laten verlopen door zonder
een formele fusie in de praktijk de samenwerking te bevorderen en eventuele belemmeringen weg te nemen.
Andere voorbeelden van samenwerkingsverbanden zijn de
volgende. De faculteiten Tandheelkunde van de Universiteit
van Amsterdam en van de Vrije Universiteit zijn ondergebracht
in het ‘Academisch Centrum Tandheelkunde Amsterdam’
(ACTA). Daarnaast hebben UvA en VU de gezamenlijke Liberal
Arts opleiding ondergebracht in het ‘Amsterdam University
College’ (AUC).
Verder zijn er binnen de Vrije Universiteit op het moment van
het bezoek reorganisaties gaande. De meest omvangrijke
reorganisatie vindt plaats binnen de ondersteunende diensten. Twee jaar geleden heeft het college van bestuur geconstateerd dat de omvang van het ondersteunend personeel ten
opzichte van het wetenschappelijke personeel onevenredig
toenam. Bovendien leverden de ondersteunende processen
niet altijd de gewenste kwaliteit. De reorganisatie moet de
kosten verlagen en de kwaliteit verbeteren. Dat leidt tot
reductie van het aantal FTE.
De commissie heeft tijdens het gesprek met het college van
bestuur en de raad van toezicht de financiële situatie van de
VU besproken, mede naar aanleiding van de publicaties over
de risico’s van de opgebouwde derivatenpositie en betrokkenheid bij het Zuidas-project dat de toenmalige beloftes
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
31
niet volledig zal waarmaken. De commissie is door het college
van bestuur en de raad van toezicht ervan overtuigd dat dit
geen onverantwoorde financiële risico’s met zich mee brengt
waardoor de kwaliteitszorg voor onderwijs in het gedrang
kan komen. Tegenover de derivatenpositie staan inmiddels leningen ter realisatie van het Zuidas project. De raad
van toezicht verzekert de commissie dat de universiteit een
rustige financiële positie heeft. De grens van de solvabiliteit
wordt volgens de raad van toezicht goed bewaakt.
B. Overwegingen
De weging van de bevindingen om te komen tot een oordeel bij
deze standaard wordt bemoeilijkt omdat de organisatie- en
beslissingsstructuur binnen de universiteit op veel punten in
beweging is. De maatregelen en beoogde doelstellingen zijn
wel helder en in de gesprekken blijkt dat duidelijk de behoefte
wordt gevoeld om de organisatiestructuur te professionaliseren. De Vrije Universiteit heeft een groei doorgemaakt die
vraagt om aanpassingen in de organisatie en beslissingsstructuur. De commissie onderschrijft de noodzaak van deze
wijzigingen en de doelstellingen. De Vrije Universiteit maakt
hierdoor op vele fronten veranderingen door. Die veranderingen verlopen niet zonder slag of stoot.
Op onderdelen is de besluitvormingsprocedure nog niet
volledig afgerond of geïmplementeerd of er moeten nog ervaringen mee worden opgedaan. De consequenties van reorganisaties, fusies en bezuinigingen kunnen nog niet worden
bepaald. Op dit moment is er daardoor nog onduidelijkheid
over de uiteindelijke inrichting en werking van de organisatieen beslissingsstructuur.
De commissie waardeert vele veranderingen positief. De
verbetering in de zichtbaarheid en toegankelijkheid van het
college van bestuur levert een positieve bijdrage aan ontwikkelingen binnen de instelling. Er is een goede en constructieve
sfeer aangetroffen. De commissie heeft uit de gesprekken
het beeld overgehouden dat op een verstandige manier wordt
gewerkt aan de noodzakelijke professionalisering van de
organisatiestructuur waarbij veel aandacht wordt besteed
aan voldoende draagvlak binnen de instelling en aan het
behoud van een inspirerende eigen academische cultuur, die
past bij de Vrije Universiteit. De decanen geven een hoge prioriteit aan het verbeteren van de onderwijskwaliteit. Het OPDO
kan meer slagvaardig opereren vanuit de nieuwe positie in de
organisatiestructuur. Dat heeft bijgedragen aan de vele verbeteringen die al tot stand zijn gebracht. De planning en control
cyclus wordt effectief ingericht en goed ondersteund door de
informatievoorziening die in ontwikkeling is. Er wordt gericht
verantwoording afgelegd.
32
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
De commissie ziet dat het college van bestuur binnen de
instelling werkt aan het tot stand brengen van academisch
leiderschap op alle posities. Hoogleraren worden verantwoordelijk voor opleidingen en krijgen als opleidingsdirecteur de
beschikking over het budget.
De examencommissies hebben invulling gegeven aan de
verstevigde rol die zij hebben gekregen bij het borgen van de
toetskwaliteit als gevolg van de Wet versterking besturing.
De opleidingscommissies die de commissie heeft gezien zijn
actief, het waren goede studenten en die toonde een grote
betrokkenheid.
Naast al deze positieve resultaten zijn er ook twijfels en onzekerheden bij de commissie.
De organisatiestructuur is in het recente verleden oorzaak
geweest van een deel van de problemen die zijn ontstaan.
De verschillende onderdelen van de universiteit hadden een
zekere afstand van elkaar. Daardoor ontstond aanvankelijk onvrede bij de invoering van het centrale beleid om de
onderwijskwaliteit te verbeteren. De commissie heeft kunnen
vaststellen dat de eenheden van de universiteit nu beter
samenwerken. Met het aantreden van nieuwe collegeleden en
leden van de raad van toezicht en met de aanstelling van een
aantal nieuwe decanen is daar ook meer een groep ontstaan.
De VU komt van een grote mate van autonomie van faculteiten.
Er wordt nu meer horizontale uitwisseling georganiseerd, er is
een slag naar gezamenlijkheid gemaakt. De decanen brengen
in het gesprek met de commissie in aanvulling daarop naar
voren dat een duidelijker centraal beleid is ontstaan.
De commissie stelt vast dat binnen de instelling enkele reorganisaties worden doorgevoerd. Deze reorganisaties passen
binnen het voorgenomen beleid van de instelling en er wordt
overeenstemming gezocht langs de lijnen van de medezeggenschap. Deze ontwikkelingen zijn onderdeel van de veranderingen die worden doorgevoerd om de onderwijskwaliteit te
verbeteren en de organisatie te professionaliseren. De resultaten van dit beleid moeten nog worden afgewacht.
De samenwerking met de UvA is belangrijk om kwaliteit te
blijven waarborgen, met name in een aantal domeinen van
onderwijs en onderzoek. In dit proces zijn grote stappen gezet
maar er moeten nog weerstanden worden overwonnen. Het is
goed dat de ontwikkeling niet stagneert maar er heeft bijsturing en bijstelling van de ambities plaatsgevonden.
De beoogde effecten van de wijzigingen in het organisatiemodel kunnen door de commissie nog niet worden vastgesteld. De veranderingen in de organisatiestructuur zijn nog
niet neergeslagen in een goedgekeurde beschrijving van de
organisatiestructuur en hoewel de veranderingen snel gaan
moet er nog veel worden gedaan om de nieuwe organisatiestructuur in de hele instelling te effectueren.
Concluderend overweegt de commissie de volgende zaken. Zij
is positief over de stappen die zijn gezet en het constructieve
klimaat dat zij heeft aangetroffen. De beoogde veranderingen
van de organisatie- en beslissingsstructuur zijn echter nog
niet volledig gerealiseerd. Het organisatiemodel is nog niet
vastgesteld en op onderdelen moeten nog weerstanden
worden overwonnen. In het recente verleden is de organisatiestructuur niet effectief gebleken. Die situatie heeft de VU nog
niet volledig achter zich gelaten. Er zijn bijvoorbeeld duidelijk
verschillen tussen de faculteiten in de mate waarin de organisatiestructuur is aangepast. Belangrijk in dit proces is dat
wordt onderkend dat er draagvlak is voor de veranderingen
vanuit het gezamenlijke besef dat onderwijskwaliteit hoog op
de agenda moet staan binnen de Vrije universiteit. Door alle
veranderingen kan de commissie op dit moment echter niet
op grond van resultaten beoordelen dat de organisatie- en
beslissingsstructuur voldoende effectief is.
C. Oordeel
De commissie is van mening dat de Vrije Universiteit
Amsterdam ten dele voldoet aan standaard 5, Organisatie- en
beslissingsstructuur.
Conclusie
De commissie onderkent dat de Vrije Universiteit al vanaf
2011, maar sinds 2013 in hoog tempo, veel verbeteringen
heeft gerealiseerd. Die verbeteringen zijn zichtbaar en
concreet en vinden op alle niveaus van de organisatie en in
veel domeinen plaats. Die verbeteringen geven de commissie
veel vertrouwen. Het ontstaan van meer gezamenlijkheid
binnen de instelling en de verbetering in de horizontale
communicatie dragen daar aan bij. Nieuwe systemen zijn
geïntroduceerd en veel onderwijsvernieuwingen doorgevoerd.
De resultaten daarvan zijn echter nog niet volledig zichtbaar
en bijgevolg nog niet afdoende te beoordelen. De commissie
adviseert daarom om te besluiten tot een positieve instellingstoets kwaliteitszorg, onder voorwaarden.
De commissie stelt in het licht van haar advies drie
voorwaarden bij haar positieve oordeel.
>> In relatie tot standaard 3 (Resultaten): de VU dient aan te
tonen dat als onderdeel van de planning en control cyclus
alle opleidingen een curriculumevaluatie hebben uitgevoerd.
Daarnaast moet de midterm review uitgevoerd zijn voor die
opleidingen waarvan de midterm valt in de periode waarin
de voorwaarden gerealiseerd moeten worden (halverwege de
looptijd van de accreditatie).
>> In relatie tot standaard 4 (Verbetermaatregelen): de VU
dient aan te tonen dat risicosignalering een duidelijke
plek heeft gekregen in het Handboek Onderwijskwaliteit,
in het onderwijsbeleid en in de onderwijspraktijk. De
indicaties voor risico’s zijn duidelijk geformuleerd. De wijze
waarop deze worden gerapporteerd ligt vast. Daarnaast
wordt concreet aangegeven wat de werkwijze is bij
gesignaleerde risico’s, wie verantwoordelijk is en op welke
wijze wordt bewaakt dat gesignaleerde risico’s worden
weggenomen en dat deze werkwijze waar nodig ook in de
praktijk wordt toegepast. Tevens moet aantoonbaar gevolg
gegeven zijn aan de resultaten van de midterm reviews en
curriculumevaluaties.
>> In relatie tot standaard 5 (Organisatie- en beslisstructuur):
de VU dient een vastgestelde en geïmplementeerde
beschrijving van de organisatie- en beslissingsstructuur
te geven, met een reflectie op het bereiken van de doelen
die daarmee worden beoogd; die structuur moet ook
instellingsbreed zijn ingevoerd.
Evaluatie van deze voorwaarden; binnen twee jaar.
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
33
Hoofdstuk 5
Adviezen ter
verbetering
Op grond van de bevindingen tijdens de audit beveelt de
commissie de Vrije Universiteit Amsterdam aan om gepaste
aandacht te schenken aan de onderstaande actiedomeinen:
1. Het verdient aanbeveling de visie nader uit te werken
en te structureren. Daarbij een duidelijker onderscheid
maken in de drie niveaus die in de visie kunnen worden
onderscheiden: kernwaarden, te realiseren strategische
doelen en concepten ter inspiratie of de ‘stip op de horizon’.
Daarnaast verdient het aanbeveling het bijstellen van de
visie vast te leggen in een meer geformaliseerd proces,
waarin periodiek en op grond van systematische reflectie
de doelstellingen worden bijgesteld.
2. De commissie beveelt aan om kritisch te blijven werken
aan stroomlijning van de onderwijsplanning en de control
cyclus, en waar mogelijk de bureaucratische last te
verminderen, mede aan de hand van evaluaties.
3. De commissie beveelt aan om ‘soft controls’, waarbij
bewust wordt ingezet op vertrouwen, nog duidelijker
te expliciteren en onderdeel te laten zijn van het
kwaliteitszorgsysteem van de instelling.
4. De commissie beveelt ten slotte aan een substantiële
stijging van de personeelsbeoordelingen en de
geregistreerde jaarverslagen te realiseren.
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
35
Hoofdstuk 6
Overzicht van
het advies
De onderstaande tabel geeft per standaard het oordeel van de
commissie uit hoofdstuk 4 weer.
Standaard
Oordeel
1.Visie op de kwaliteit van het onderwijs
Voldoet
2.Beleid
Voldoet
3.Resultaten
Voldoet ten dele
4.Verbeterbeleid
Voldoet ten dele
5.Organisatie- en beslissingsstructuur
Voldoet ten dele
Algemene conclusie
Positief, onder voorwaarden
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
37
Bijlage 1
Samenstelling
van de
commissie
Voorzitter
Prof. dr. ir. J. Ritzen
Prof. dr. ir. Jo(zef) Ritzen, is Professor in International Economics of Science, Technology and Higher Education aan de
Universiteit Maastricht, UNU-Merit/Graduate School of
Governance.
Tot februari 2011 was hij president van de Universiteit Maastricht. Hij had verschillende functies bij de Wereldbank,
waaronder Vice-President van de Development Economics
Department en het Human Development Network, die de
instelling en de cliëntlanden adviseert over innovatieve benaderingen voor het verbeteren van gezondheid, onderwijs en
sociale zekerheid.
Voorafgaand aan zijn aanstelling bij de Wereldbank was
hij Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van
Nederland van 1989 tot 1998. Gedurende deze periode heeft
hij een aantal belangrijke hervormingen doorgevoerd in het
Nederlandse Onderwijs. Voor zijn aanstelling als minister in
1989, beklede Ritzen een aantal academische posities aan
de Radboud Universiteit Nijmegen, de Erasmus Universiteit
in Nederland en de University of California-Berkeley en de
Robert M. LaFollette Institute of Public Affairs aan de
University of Wisconsin-Madison in the United States.
Ritzen behaalde een master graad in de technische natuurkunde is 1970 van de Technische Universiteit Delft en een
PhD in de Economie in 1977 van de Erasmus Universiteit in
Rotterdam. Zijn dissertatie over onderwijs, economische groei
en inkomensverdeling verkreeg de Winkler Prins prijs.
Studentlid
F.E.J. Boeding
Florine Boeding heeft in 2012 haar hbo-bachelordiploma
bedrijfscommunicatie behaald aan de Hogeschool Utrecht.
Momenteel is ze, na het behalen van de pre-master, bezig
met de masteropleiding Communicatie en Organisatie aan de
Universiteit Utrecht. Naast haar studie is zij actief bestuurslid
geweest van de Programmaraad Studentzaken, de opleidingscommissie Bedrijfscommunicatie en de Vereniging
MUST (Medezeggenschap Utrechtse Studenten). Ze heeft als
student-lid sinds 2012 deelgenomen aan diverse visitatie­
panels voor de NVAO.
Commissielid
Prof. dr. T. van Haaften
Ton van Haaften is neerlandicus en taalwetenschapper. Hij
studeerde Nederlandse Taal- en Letterkunde, Algemene Taalwetenschap, Logica en Taalfilosofie aan de Universiteit van
Amsterdam en Nederlands Recht aan de Open Universiteit.
Hij werkte als docent en onderzoeker aan de letterenfacul-
teiten van de Universiteit van Amsterdam (1976-1984), de
Vrije Universiteit te Amsterdam (1984-1986), de Universiteit van Tilburg (1986) en aan de juridische faculteit van de
Erasmus Universiteit Rotterdam (1986-1998). Sinds november
1998 is hij als hoogleraar verbonden aan de letterenfaculteit
(thans Faculteit der Geesteswetenschappen) van de Universiteit Leiden. Aan deze universiteit heeft hij ook de volgende
bestuurlijke functies vervuld: hoogleraar-directeur Onderwijs
van de letterenfaculteit en lid van het faculteitsbestuur (19982002), decaan van de letterenfaculteit (2002-2005), vicerector magnificus en lid van het college van bestuur van de
Universiteit Leiden (2005-2007). Hij is thans wetenschappelijk
directeur van Leiden University Centre for Linguistics (LUCL)
en hoogleraar Taalbeheersing van het Nederlands.
Commissielid
ir. E. Schaper MBA
Erica Schaper (1966) is algemeen directeur van de FNV, Zij is
voormalig algemeen directeur van hogeschool Van Hall Larenstein. Tot 1 oktober was zij halftime voorzitter van het College
van Bestuur van RSG De Nieuwe Veste in Coevorden. Zij heeft
deze aanstelling gecombineerd met interim opdrachten en
executive coaching via haar bedrijf Schaper Interim Management. Haar opdrachten lagen vaak op het vlak van strategische herpositionering en verbetering van performance op
het gebied van onderwijskwaliteit en bedrijfsvoering. Haar
opdrachtgevers zaten onder andere in het onderwijs, de
consultancy en de commerciële opleidingsbranche. Naast
haar interimwerk is zij actief in een aantal raden van toezicht
o.a. van Yulius (GGZ), De Kleine Prins (speciaal onderwijs)
en is zij lid van het auditteam van Sirius, een programma ter
bevordering van excellentie in het hoger onderwijs. Recentelijk
maakte ze onderdeel uit van de denktank Excellentie in het
VO. Erica heeft haar roots in de landbouw, het landelijk gebied
en de groene ruimte. Na haar opleiding Rurale Sociologie aan
de universiteit van Wageningen en een aantal functies in het
groene domein heeft zij zich toegelegd op het management
van professionele organisaties.
Commissielid
Prof. dr. M. Vervenne
Marc Vervenne was van 1 augustus 2005 tot 31 juli 2009
rector van de Universiteit Leuven (KU Leuven). Sinds 1
augustus 2009 is hij ere-rector. Hij is als gewoon hoogleraar
verbonden aan de onderzoekseenheid Bijbelwetenschap.
Sinds 1989 is hij gasthoogleraar aan de Université du Congo
(Kinshasa, RDC). Door de jaren heen heeft hij op zijn vakgebied
artikelen gepubliceerd in internationale wetenschappelijke
tijdschriften alsook bijdragen in boeken en proceedings.
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
39
Hij was voorzitter van het Fonds voor Wetenschappelijk
Onderzoek (FWO) – Vlaanderen (2006-2007), voorzitter van de
Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) (2007-2009) en lid van
verscheidene bestuurs- en adviesorganen. In het verlengde
van zijn academisch en bestuurlijk werk voert hij onder meer
expertopdrachten uit voor de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO), de VLIR-Universitaire Ontwikkelingssamenwerking (UOS) en de Commission universitaire pour le
Développement (CUD). Op het gebied van de samenwerking
met Zuidlanden is hij bestuurder van LUMOS UZ Leuven
(Leuvense Universitaire Medische Ontwikkelingssamenwerking en Solidariteit) en voorzitter van de Stichting Hubi
& Vinciane voor Bénin. In mei 2010 heeft de Vlaamse regering hem aangesteld tot voorzitter van de Vlaamse Unesco
Commissie in België. In april 2014 is hij bij ministerieel besluit
aangesteld als lid van de Raad van bestuur van het Koninklijk
Hoger Instituut voor Defensie.
Secretaris
Drs. F.J.M. Wamelink
Procescoördinator
Dr. S.E.A. van Galen
Alle commissieleden hebben een onafhankelijkheids­
verklaring ingevuld en ondertekend.
40
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
41
Bijlage 2
Programma’s
van de locatiebezoeken
Programma eerste ronde
instellingstoets kwaliteitszorg VU
10.00-11.00
17 en 18 maart 2014
Dag 1: maandag 17 maart 2014
Portefeuille houders onderwijs
>> Prof. dr. G. (Gerda) Croiset (GNK)
>> Dr. R.C. (Ronald) Gorter (ACTA)
>> Drs. R.W. (Rob) de Crom (FEWEB)
>> Ir. J. (Johan) Vermeer (FEW)
>> Dr. M. (Nellie) Harms (FALW)
>> Prof. dr. M.J.H. (Marcus) Huibers (FPP)
13.45-14.00
Ontvangst commissie
>> Prof.dr. F.A. (Frank) van der Duyn Schouten
(Rector Magnificus)
>> Drs. A. (Alexander) Babeliowsky
(Projectleider ITK)
>> MSc. F. (Floor) Elsenburg
(Projectsecretaris ITK)
14.00-16.00
Intern beraad commissie
16.00-17.00
Instellingsbestuur (CvB )
>> Prof. mr. dr. J.W. Jaap Winter (Voorzitter)
>> Prof. dr. F.A. Frank van der Duyn Schouten
(Rector Magnificus)
>> Drs. B.J.M. Bernadette Langius (Lid)
11.00-12.30Stafdiensten
>> Drs. I.R. (Roeleke) Vunderink (Dienst
Bestuurszaken)
>> Drs. H.G. (Erna) Klein Ikkink (Dienst
Student -en Onderwijszaken)
>> Drs. J.J. (Hanco) Gerritse (Dienst
Financiën en Audit)
>> Drs. A.R. (Anneriek de HeerDienst HRM,
Arbo en Milieu)
>> Ir. R.A.E. MBA (Richard) Oerlemans (Dienst
Informatietechnologie)
>> Drs. J. (Josja) van der Veer (Dienst
Facilitaire Campusorganisatie)
>> Drs. M. (Mareanne) Karssen
(Programmamanager Onderwijsagenda)
17.00-18.00
Open spreekuur
12.30-13.00Lunch
18.00-19.00
Raad van Toezicht
>> Drs. W.J. Wim Kuijken (Voorzitter)
>> Prof. dr. E.C. Eduard Klasen (Voorzitter
Kwaliteitscommissie)
>> Prof. mr. A.T. Annetje Ottow (Lid
kwaliteitscommissie)
>> Drs. J.P. Jacqueline Rijsdijk (Lid)
13.00-14.00
Studenten medezeggenschap
>> Poey Lam (Voorzitter USR, FEWEB, VUSO)
>> Suzanne Bijman (RCH, VUSO)
>> Yussef Al Tamimi (RCH, VUSO)
>> Loubna Ghabouj (RCH, SRVU)
>> Stephan Lallhit (FEWEB, SRVU)
>> Kheireddine Moussaoui (FEWEB, VUSO)
14.00-15.00
Docenten Medezeggenschap
>> Dr. O.G. (Ottho) Heldring (Voorzitter OR,
docent FSW)
>> Drs. P.J. (Jelly) Reinders (Vicevoorzitter
OR, Hoofd Onderwijsbureau WIJS)
>> Dr. H.S. (Rieky) van Walraven (Docent
FALW)
>> Drs. J.MSc (Jeroen) Rodenberg
(Promovendus FSW)
>> Dr. D.B.R. (Ronald) Kroeze (Docent LET)
>> Dr. S.W. (Wybren) Verstegen (Docent LET)
>> Dr. T.C. (Dick) de Gilder (Docent FSW)
Dag 2: dinsdag 18 maart 2014
8.45-9.00
Ontvangst commissie
>> MSc. F. (Floor) Elsenburg
(Projectsecretaris ITK)
9.00-10.00Decanen
>> Prof. mr. E. (Elies) van Sliedregt (RCH)
>> Prof. dr. M.R.M. (Michel) ter Hark (LET &
WIJS)
>> Prof. dr. ir. K.I.J. (Karen) Maex (FALW &
FEW)
>> Prof. dr. T.G. (Theo) van Tilburg (FSW)
>> Prof. dr. B. (Bauke) Oudega (FPP)
>> Prof. dr. P.J. (Peter) Beek (FBW)
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
43
15.00-16.00Opleidingsdirecteuren
>> Prof. dr. J.E. (Koos) Bosma (Ma Kunst en
cultuur LET)
>> Prof. dr. H. (Hans) Renssen (Ba
Aardwetenschappen FALW)
>> Prof. dr. ir. R.V.A. (Romano) Orru (Ma
Chemistry FEW)
>> Prof. dr. W.E.H. (Wout) Dullaert (Ba
Bedrijfskunde en International BA
FEWEB)
>> Dr. R. (Ronald) van Steden (Ma
Bestuurskunde FSW)
>> Mr. J.W. (Jacobien) Rutgers (Ba & Ma
Rechtsgeleerdheid RCH)
16.00-17.00
Programma tweede ronde
instellingstoets kwaliteitszorg VU
22, 23 en 24 april 2014
Dag 1: dinsdag 22 april 2014
8.30-11.00
Intern beraad commissie trail 1: visie op
onderwijskwaliteit
Trail 1: visie op onderwijskwaliteit
11.00-12.00
Intern beraad commissie
17.00-17.30Terugkoppeling
>> Prof. mr. dr. J.W. (Jaap) Winter (CvB,
voorzitter)
>> Prof.dr. F.A. (Frank) van der Duyn Schouten
(Rector Magnificus)
>> Drs. B.J.M. (Bernadette) Langius (CvB, lid)
>> Drs. A. (Alexander) Babeliowsky
(Projectleider ITK)
>> MSc. F. (Floor) Elsenburg
(Projectsecretaris ITK)
Trail 1, gesprek 1: onderwijsveranderings­
processen, centraal
>> Frank van der Duyn Schouten (Rector
Magnificus)
>> Marjolijn Witte (Hoofd Afdeling
Onderwijs- en kwaliteitszorg)
>> Mareanne Karssen (Programmamanager
Onderwijs)
>> Jikke Bekker (Beleidsmedewerker met
portefeuille Handboek Onderwijs­
kwaliteit)
>> Wim Janse (Voorzitter Stuurgroep
Onderwijskwaliteit)
>> Marcus Huibers (Portefeuillehouder
onderwijs FPP)
12.00-13.00Lunch
13.00-14.00
44
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
Trial 1, gesprek 2: onderwijsveranderings­
processen, decentraal
>> Joyce Aalberts (Lid Stuurgroep
Onderwijskwaliteit, FPP)
>> Anne-Marie Slotboom (Lid Stuurgroep
Onderwijskwaliteit, RCH)
>> Gerhard van de Bunt (Lid Stuurgroep
Onderwijskwaliteit, FSW)
>> Ingrid van den Oord (Facultaire
beleidsmedewerker onderwijs en
kwaliteitszorg, FPP)
>> Noëlle Swaan (Facultaire
beleidsmedewerker onderwijs en
kwaliteitszorg, RCH)
>> Joost Meijer (Facultaire
beleidsmedewerker onderwijs en
kwaliteitszorg, FEWEB)
14.00-15.00 Trail 1, gesprek 3: delegatie personeelsbeleid,
staf
>> Jaap Winter (Voorzitter College van
Bestuur, leiderschap in portefeuille)
>> Annemarie Kneppers
(Beleidsmedewerker Dienst HRM)
>> Dominicus Kamsma (Directeur
Onderwijscentrum VU)
>> Hester Glasbeek (Senior docent
Onderwijscentrum VU)
>> Josien Hagen (Personeelsadviseur FSW)
>> Veronique Bremers (Personeelsadviseur
RCH)
16.30-17.30
Trail 1, gesprek 5: delegatie personeelsbeleid,
faculteitsbestuur FSW en RCH
>> Elies van Sliedregt (Decaan RCH)
>> Lieke Coenraad (Portefeuillehouder
onderwijs RCH)
>> Michel van Raaphorst (Directeur
bedrijfsvoering RCH)
>> Karin van Oudenhoven (Decaan FSW)
>> Cees Elzinga (Portefeuillehouder
onderwijs FSW)
>> Hanneke Reuling (Directeur
bedrijfsvoering FSW)
15.30-16.30
Trail 1, gesprek 4: delegatie
personeelsbeleid, docenten
FSW en RCH
>> Bas de Wilde (Docent, afdeling Strafrecht
en criminologie Secretaris OLC
Rechtsgeleerdheid)
>> Willemijn Roozendaal (Hoofddocent 2,
afdeling Staats- en bestuursrecht)
>> Guillaume Beijers (Docent,
afdeling Strafrecht en criminologie,
Opleidingscoördinator Criminologie)
>> Frits Salomons (Hoogleraar,
afdeling Notarieel en fiscaal recht,
Opleidingsdirecteur Notarieel recht)
>> Jos Bartels (Universitair docent, (afdeling
Communicatiewetenschap)
>> Bo van Grinsven (Docent, afdeling
Communicatiewetenschap)
>> Karin Lasthuizen (Universitair
Hoofddocent, afdeling Bestuurs­
wetenschap en Politicologie)
>> Cathy van Dyck (Universitair Hoofddocent,
afdeling Organisatiewetenschappen)
Dag 2: woensdag 23 april 2014
Trail 2: kwaliteitszorgcycli
9.00-10.00
Trail 2, gesprek 1: delegatie college van
bestuur en centrale staf
>> Frank van der Duyn Schouten (Rector
Magnificus)
>> Mareanne Karssen (Programmamanager
Onderwijs)
>> Hanco Gerritse (Directeur Financiën &
Audit, voorbereiding Bestuurlijk Overleg)
10.00-11.00
Trail 2, gesprek 2: delegatie facul­teiten
FALW en FEWEB, PFO en decaan
>> Karen Maex (Decaan FALW)
>> Nellie Harms (Portefeuillehouder
Onderwijs FALW)
>> (Willem Verschoor (Decaan FEWEB)
>> Rob de Crom (Portefeuillehouder
Onderwijs FEWEB)
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
45
11.00-12.00 Trail 2, gesprek 3: delegatie studenten
gezondheidswetenschappen en
International Business Administration
>> Kyra Pedersen (Student
Gezondheidswetenschappen)
>> Eva Vroonland (Student
Gezondheidswetenschappen)
>> Maartje de Jong (Student International
Business Administration)
>> Sean Filidis (Student International
Business Administration, spreekt geen
Nederlands)
>> Irene Lecluse (Student International
Business Administration)
14.00-15.00
Trail 2, gesprek 5: delegatie International
Business Administration
>> Mirella Kleijnen (Opleidingsdirecteur
International Business Administration)
>> Emile Lancee (Voorzitter OLC
International Business Administration)
>> Bart van den Hooff (Voorzitter ExC
International Business Administration &
Bedrijfskunde)
>> Frans van der Wel (Voorzitter commissie
onderwijsvernieuwing)
>> Noortje Vlek (Student OLC International
Business Administration)
>> Anieke Lamers (Alumna International
Business Administration & Finance)
15.00-15.30
Koffie- en theepauze
12.00-13.00Lunch
13.00-14.00
46
Trail 2, gesprek 4: delegatie
gezondheidswetenschappen
>> Lothar Kuijper (Opleidingsdirecteur
Gezondheidswetenschappen)
>> Marjolein Zweekhorst (Voorzitter OLC
Gezondheidswetenschappen)
>> Ingrid Steenhuis (Voorzitter ExC
Gezondheidswetenschappen & Health
Sciences)
>> Pamela de Boer (Beleidsmedewerker
onderwijs en kwaliteitszorg FALW)
>> Maartje Ridder (Student OLC
Gezondheidswetenschappen)
>> Mieke Cabout (Alumna Gezondheids­
wetenschappen & Health Sciences)
>> Jantine Schuit (Vertegenwoordiger
werkveld: Hoofd Centrum voor Voeding,
Preventie en Zorg, Rijksinstituut voor
Volksgezondheid en Milieu, Bijzonder
hoogleraar, sectie Preventie en
Volksgezondheid)
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
Trail 3: organisatie- en
beslissingsstructuur
15.30-16.30
Trail 3, gesprek 1: delegatie geneeskunde
>> Wim Stalman (Decaan Geneeskunde)
>> Gerda Croiset (Portefeuillehouder
Onderwijs Geneeskunde)
>> Margreeth van der Meijde (Vice-decaan
Geneeskunde en directeur Instituut voor
Onderwijs & Opleiden)
>> Anton Horrevoets (Programmaleider
bachelor Geneeskunde)
>> Guy Widdershoven (Leerlijncoördinator
academische vorming)
>> Henk Groenewegen (Voormalig
programmaleider bachelor)
16.30 – 17.30 Trail 3, gesprek 2: delegatie exacte
wetenschappen
>> Hubertus Irth (Vice-decaan FEW)
>> Johan Vermeer (Portefeuillehouder
Onderwijs FEW)
>> Wan Fokkink (Opleidingsdirecteur
Computer Science, Information,
Multimedia & Management, Lifestyle
Informatics)
>> Femke van Raamsdonk (Voorzitter OLC
Computer Science)
>> Guus Schreiber (Inrichter
academische kern, in de functie van
opleidingsdirecteur)
Dag 3: donderdag 24 april 2014
9.00 - 10.00
Gesprek studenten met een functiebeperking
>> Deelnemers bekend bij commissie
10.00 - 12.00 Intern beraad commissie
12.00 - 13.00 Lunch
13.00 – 14.00 Terugkoppeling
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
47
Bijlage 3
Overzicht van
de bestudeerde
documenten
Van te voren zijn aan de commissie ter
beschikking gesteld:
Voor de audittrails zijn de volgende
documenten geleverd:
1. Onderwijskwaliteit: Onze Zorg, deel 1 (juli 2012); deel 2
(maart 2013) en deel 3 (januari 2014)
2. Rapportage proefaudit Instellingstoets Kwaliteitszorg VU,
QANU, januari 2013
3. ‘VU is verder kijken’, Instellingsplan VU 2011-2015
4. Onderwijsvisie Vrije Universiteit, januari 2014
5. Looking further, profile of VU University Amsterdam, juni
2012
6. Het Systeem van Kwaliteitszorg Onderwijs op de VU,
december 2013
7. Handboek Onderwijskwaliteit
8. Onderwijsagenda, februari 2013
9. Bachelor- en Masterrichtlijnen VU, december 2013
10. Toetsbeleid VU, januari 2013
11. Personeelsbeleid VU in het kader van onderwijs, januari
2014
12. Loopbaanbeleid voor WP, 2013
13. Campusvisie ‘We ontmoeten elkaar op de campus’, april
2010
14. Visie op ICT in het onderwijs ICT&O-21, 2012
15. VU beleidsplan Toegankelijkheid en studeerbaarheid
voor studenten met dyslexie, een functiebeperking of een
(chronische) ziekte, februari 2013
16. Format jaarverslag opleidingscommissie, juli 2013
17. Format jaarverslag examencommissie, juli 2013
18. Format gecombineerd opleidingsjaarverslag en -plan, juli
2013
19. Accreditatieportret, februari 2014
20. Besturingsmodel van de VU, nog niet vastgesteld
21. Regels en richtlijnen examencommissie
22. Model OER bachelor en master
23. Jaarverslag Commissie van Beroep voor de Examens 2013
24. Advies Reviewcommissie Hoger Onderwijs en Onderzoek,
september 2012
25. Jaarverslag VU 2012
26. Onderwijsvisie Amsterdam Faculty of Science, concept juli
2013.
27. Onderwijsvisie FEWEB, oktober 2013.
28. Format opleidingsjaarverslag
29. Jaarverslagen EC en OLC 2011-2012 en 2012-2013
Gezondheidswetenschappen (GZW) en International Business Administration (IBA)
30. MIVU rapportages
31. Opleidingsjaarverslagen en –plannen 2011-2012 en 20122013 GZW en IBA
32. Gespreksverslagen jaarverslag- jaarplannen 2011-2012
en 2012-2013 GZW en IBA, verslagen overleggen 2012 en
2013 OLC en EC GZW en IBA
33. Notulen opleidingsbestuur IBA en email opleidingsdirecteur aan vakcoördinator
34. Format facultair onderwijsjaarverslag
35. Format jaarplan
36. Plannen prestatieafspraken FALW en FEWEB
37. Facultair onderwijsjaarverslag 2012-2013 FALW en
FEWEB
38. Agenda eerste PO 2014 FALW en FEWEB
39. Jaarplan 2014 FALW en FEWEB
40. Agenda najaarsBO 2013 FALW en FEWEB
41. 12maandsrapportage 2012 FALW en FEWEB\
42. Agenda voorjaarsBO 2013 FALW en FEWEB
43. Verslag PO september 2013 FEWEB
44. Verslag BO oktober 2013 FEWEB
45. Bestuursreglement VUmc
46. Bestuurlijke inrichting van de bachelor- en master­
opleiding geneeskunde VUmc- compas 2011-2014
47. Leerlijn Academische Vorming
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
49
Bijlage 4
Lijst met
afkortingen
ACTA
Academisch Centrum Tandheelkunde Amsterdam
AFS
Amsterdam Faculty of Science
AUC
Amsterdam University College
babachelor
BKO
Basis Kwalificatie Onderwijs
BOVU
Bestuurlijk Overleg VU
BSA
Bindend Studieadvies
CEUT Commissie Center of Excellence in University Teaching
O&O
Commissie Onderwijs & Onderzoek
CSL
Centrum voor Studie en Loopbaan
CvB
College van Bestuur
ExCExamencommissie
EC
European Credit
EFQM
European Foundation for Quality Management
EVC
elders verworven competentie
FALW
Faculteit der Aard- en Levenswetenschappen
FBW
Faculteit der Bewegingswetenschappen
FEW
Faculteit der Exacte Wetenschappen
FEWEB
Faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde
FGG
Faculteit der Godgeleerdheid
FPP
Faculteit der Psychologie en Pedagogiek
FSR
Facultaire Studentenraad
FSW
Faculteit der Sociale Wetenschappen
GV
Gezamenlijke Vergadering
GVO
Gezamenlijke Overlegvergadering
H2LS
Human Health and Life Sciences
hbo
hoger beroepsonderwijs
HRM
Human Resource Management
ICTO
ICT in het Onderwijs
IPInstellingsplan
LET
Faculteit der Letteren
mamaster
MIVU
Mijn Informatie VU
MRmedezeggenschapsraad
MTManagementteam
NSE
Nationale Studentenenquête
NVAO
Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie
OBP
ondersteunend en beheerspersoneel
OC&W
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
OER
Onderwijs- en Examenreglement
OKZ
Onderwijs en Kwaliteitszorg
OLCOpleidingscommissie
OPDO
Overleg Portefeuillehouders en Directeuren Onderwijs
OROndernemingsraad
OSD
Ondersteunen Studeren en Doceren
P&O
Stafbureau Personeel en Organisatie
PDCA
Plan, Do, Check, Act
PGO
Probleem Gestuurd Onderwijs
RCH
Faculteit der Rechtsgeleerdheid
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
51
RvT
S4S
SAP/SLM
SCHIB
SGO
SKO
SLB
STOK
UCLA
UFO
UHD
USR
UvA
VB
VSNU
VU
VUSAM
WHW
WIJS
WOR
WP
52
Raad van Toezicht
Science for Sustainability
SAP/Student Lifecycle Management
Studenten Contact, Hulp & Informatie bij Beperkingen
Student Gericht Onderwijs
Senior Kwalificatie Onderwijs
studieloopbaan begeleiding
Stuurgroep Onderwijskwaliteit
University of California Los Angeles
Universitair Functieordenen
Universitair Hoofddocent
Universitaire Studentenraad
Universiteit van Amsterdam
Vergadering Bedrijfsvoering
Vereniging van Universiteiten
Vrije Universiteit
VU Allocatiemodel
Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek
Faculteit der Wijsbegeerte
Wet op de Ondernemingsraden
Wetenschappelijk Personeel
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
53
Colofon
8 juli 2014
Het adviesrapport is tot stand gekomen in opdracht van de
NVAO met het oog op de beoordeling van de aanvraag voor
de instellingstoets kwaliteitszorg van de Vrije Universiteit
Amsterdam.
NVAO
Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie
Parkstraat 28 ⁄ 2514 J K Den Haag
Postbus 85498 ⁄ 2508 CD Den Haag
Nederland
T +31 (0)70 312 23 00
F +31 (0)70 312 23 01
E [email protected]
www.nvao.net
Aanvraagnummer 000780
54
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
NVAO Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
55
NVAO
Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie
Parkstraat 28 / 2514 JK Den Haag
Postbus 85498 / 2508 CD Den Haag
Nederland
T +31 (0)70 312 23 00
F +31 (0)70 312 23 01
[email protected]
www.nvao.net