toelichting

Bestemmingsplan IJsbaanterrein Zuid
Ontwerp
1
Bestemmingsplan IJsbaanterrein Zuid
Ontwerp
NL.IMRO.0643.BP1411PW001-ON01
19 augustus 2014
2
Inhoudsopgave
1.
Inleiding...................................................................................................................5
1.1
Aanleiding ...........................................................................................................5
1.2
Opzet ..................................................................................................................5
2. Beleidskader.............................................................................................................6
2.1
Rijksbeleid ...........................................................................................................6
2.2
Provinciaal beleid ..................................................................................................7
2.3
Regionaal beleid ...................................................................................................8
2.4
Gemeentelijk beleid ..............................................................................................9
3. Planbeschrijving en randvoorwaarden .................................................................... 11
3.1
Historie, bestaande situatie plangebied en omgeving................................................ 11
3.2
Planbeschrijving Parkwijk ..................................................................................... 11
3.3
Stedenbouwkundige randvoorwaarden ................................................................... 11
4. Milieuaspecten ....................................................................................................... 13
4.1
Bedrijven en milieuzonering ................................................................................. 13
4.2
Bodem .............................................................................................................. 13
4.3
Ecologie ............................................................................................................ 14
4.4
Externe veiligheid ............................................................................................... 15
4.5
Geluid ............................................................................................................... 15
4.6
Luchtkwaliteit ..................................................................................................... 15
4.7
Bedrijven en milieu ............................................................................................. 15
4.8
Archeologie ........................................................................................................ 16
4.9
Water................................................................................................................ 16
5. Economische uitvoerbaarheid ................................................................................. 18
5.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid .............................................................................. 18
3
4
1.
Inleiding
1.1
Aanleiding
Gemeente Nederlek werkt aan vernieuwing van haar beide kernen. In de structuurvisie Nederlek
2004-2015 zijn voor beide kernen enkele locaties aangewezen waarvoor herontwikkelingsplannen
zijn opgesteld. Eén van die locaties is Parkwijk in de kern Lekkerkerk. Het gehele plan Parkwijk
omvat globaal de locatie van de voormalige Landbouw-Huishoudschool De Weidebloem, het
Baaderspark en de aangrenzende bebouwing van de Koninginneweg, de Marijkeweg en het
ijsbaanterrein. Het plan Parkwijk kent verschillende fases met daarin verschillende woonvormen. In
de eerste fase zijn 56 levensloopgeschikte woningen en 20 woningen voor verstandelijk
gehandicapten met zorgvoorzieningen gebouwd. Daarnaast zijn nog vijf rijwoningen gerealiseerd.
De eerste fase is opgevolgd door de bouw van een woonzorgcomplex; een vier verdiepingen tellend
gebouw met 42 appartementen en een centrale ruimte van 80m². In derde instantie is gestart met
de Touwbaanappartementen. Min of meer in het verlengde van de eerste fase en tegenover het
woonzorgcomplex zijn de Touwbaanappartementen in ontwikkeling. Het betreft twee
woongebouwen met vier woonblokken met verschillende goot- en bouwhoogten. De ruimte tussen
het woonzorgcomplex en de touwbaanappartementen kent een inrichting met groen en water. Die
is afgestemd op de beide gebouwen en aansluit op het Baanderspark.
Nu is het moment daar om het zuidelijke deel van het voormalige ijsbaanterrein tot ontwikkeling te
brengen. Er is geen tot in detail uitgewerkt bouwplan. Voor dit terrein zijn stedenbouwkundige
randvoorwaarden opgesteld die aangeven dat op deze locatie een kleinschalig en grondgebonden
woningbouwprogramma passend is. Een verdere uitwerking hiervan volgt in hoofdstuk 3.
Om het voorgenomen initiatief te kunnen realiseren is een herziening van het bestemmingsplan
nodig.
1.2
Opzet
In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader uiteengezet. Het voor de ontwikkeling relevante rijks-,
provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid wordt beschreven. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving
van de huidige situatie en de stedenbouwkundige randvoorwaarden voor de nieuwe ontwikkeling.
In hoofdstuk 4 worden de milieuaspecten behandeld. Hoofdstuk 5 handelt over de economische
een maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, alsmede de resultaten van het vooroverleg.
5
2.
Beleidskader
2.1
Rijksbeleid
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2011)
Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Ruimte heeft op 13
maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en
mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
Het doel van de structuurvisie is Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maken.
Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de
gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en
infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden.
De structuurvisie heeft betrekking op:
rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving,
water, veiligheid en het beschermen van unieke waarden;
rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische
structuur.
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere
verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de
verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale
schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en
natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en de uitvoering van
verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in
de stedelijke regio’s rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken
maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Afspraken over
percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering
laat het Rijk los. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een “ladder”
voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de SER ladder). Hierdoor neemt de bestuurlijke
drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
2.1.2 AMvB Ruimte
De inwerkingtreding van de Wet Ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 heeft gevolgen voor de
doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro is werking trad werd het geldende
rijksbeleid vastgelegd in Planologische Kenbeslissingen (PKB’s). Sinds 1 juli 2008 zijn deze
documenten alleen nog bindend voor het Rijk en niet meer voor andere overheden. Het Rijk kiest
ervoor om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn voor andere overheden,
ook onder de Wro te borgen. De Wro geeft daarvoor het Rijk de beschikking over het instrument
Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).
De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van
gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het
gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeenten. Daarnaast kan de AMvB aan de
gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te
motiveren. Deze algemene regels zorgen ervoor dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot
op lokaal niveau. Inhoudelijk kan het daarbij gaan om nationale belangen die samenhangen met
het beschermen van ruimtelijke functies zoals natuur in de ecologische hoofdstructuur of met het
vrijwaren van functies, bijvoorbeeld kapitaalintensieve functies in gebieden waar rivierverruiming
noodzakelijk is.
2.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Ten behoeve van de bescherming van de in de SVIR genoemde nationale belangen, worden in het
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) algemene regels voorgeschreven die bindend
zijn voor lagere overheden als provincie en gemeenten. In het Barro worden de kaderstellende
uitspraken uit de SVIR bevestigd.
Doel van het Barro is om onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken, danwel te beschermen. Het
gaat hierbij onder meer om de volgende onderwerpen:
6
2.2
Rijksvaarwegen;
Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
Elektriciteitsvoorziening;
Buisleidingen van nationaal belangvoor vervoer van gevaarlijke stoffen;
Ecologische hoofdstructuur;
Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, zoals de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
Provinciaal beleid
2.2.1 Provinciale Visie op Zuid Holland
Provinciale Staten hebben op basis van de Wet ruimtelijke ordening op 2 juli 2010 de
Structuurvisie en Verordening Ruimte vastgesteld. De eerste herziening van deze Structuurvisie is
vastgesteld op 23 februari 2011 en de actualisatie van de Structuurvisie is vastgesteld op 29
februari 2012.
Doel van de structuurvisie is de versterking van de samenhang, de herkenbaarheid en de
diversiteit in de provincie Zuid Holland. Met de structuurvisie werkt de provincie aan een vitaal Zuid
Holland, met meer samenhang en verbinding tussen stad en land. De Visie vermeldt hoe de
provincie samen met haar partners wil omgaan met de beschikbare ruimte.
De provincie onderscheidt in de structuurvisie de volgende vijf hoofdopgaven:
1. aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
2. duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
3. divers en samenhangend stedelijk netwerk;
4. vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
5. stad en land verbonden.
De ambities zijn vertaald in een beeld van het ruimtegebruik in 2020, bestaande uit een
functiekaart en een kwaliteitskaart. De functiekaart geeft aan wat er op welke plek mogelijk is. De
kwaliteitskaart aan welke kwaliteiten waar aanwezig zijn of moeten komen. Bij ontwikkelingen in
een gebied zijn deze kwaliteiten belangrijk. Het doel van de structuurvisie draagt bij aan een goede
kwaliteit van leven en aan een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkelingen
en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil de provincie bereiken door realisering van
een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod
van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en
natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.
De provincie kiest ervoor om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te
concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Het
stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid Holland zijn omgeven door
bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en
werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en
de kernen, rekening houdend met plannen waar de provincie al mee heeft ingestemd. De
ontwikkeling van het zuidelijke deel van het voormalige ijsbaanterrein ligt binnen deze
bebouwingcontour.
2.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
Om het provinciaal ruimtelijk beleid uit de structuurvisie uit te voeren hebben Provinciale Staten op
2 juli 2010 ook de Verordening Ruimte vastgesteld. Ook de Verordening Ruimte is op 23 februari
2011 voor het eerst herzien en vervolgens op 29 februari 2012 geactualiseerd.
De Verordening, gebaseerd op artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening, stelt regels betreffende
de inhoud van en de toelichting op.
Op grond van artikel 2, lid 1 van de Verordening dienen ruimtelijke plannen voor gronden buiten de
bebouwingscontouren nieuwvestiging van stedelijke functies uit te sluiten. Uitgangspunt is dat
nieuwe woonbebouwing binnen de bebouwingscontour dient plaats te vinden.
Het zuidelijke deel van het ijsbaanterrein ligt binnen de bebouwingscontour zoals opgenomen in de
verordening.
7
2.2.3 Visie Ruimte en Mobiliteit
In januari van dit jaar heeft de visie Ruimte en Mobiliteit met bijbehorend programma en
Verordening ter inzage gelegen. Dit is de actualisering van de Provinciale Visie op Zuid Holland.
De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief
voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een
mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder de keuzevrijheid biedt, en bevat
voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke
initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en
netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt. Vier
rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie.
1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
2. vergroten van de agglomeratiekracht;
3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving
Voor de bebouwde ruimte streeft de provincie naar een compact, samenhangend en kwalitatief
hoogwaardig bebouwd gebied. De provincie zet ten eerste in op verdichting, concentratie en
specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied en ten tweede op een hiërarchie van
knooppunten en centra met goede onderlinge bereikbaarheid. Dit beleid voorziet in de
maatschappelijke vraag naar betaalbare woningen nabij (stedelijke) voorzieningen, waaronder
hoogwaardig openbaar vervoer. In gebieden met een eenzijdige samenstelling van functies en
bevolking, vormen herstructurering, stedelijke transformatie en functiemenging een belangrijke
opgave. Zo wil de provincie sociaal-ruimtelijke segregatie tegengaan.
2.2.4 Provinciale Woonvisie 2011-2020
De provincie Zuid-Holland werkt aan een aantrekkelijke leefomgeving in de dichtstbevolkte
provincie van Nederland. Een leefomgeving waarin ruimte voor wonen, werken, reizen en recreëren
in balans is. De provincie wil dat binnen de woningmarkt vraag en aanbod in balans zijn. En
daarnaast moet er een balans zijn tussen steden onderling en tussen stedelijk en landelijk gebied.
Sinds 2008 is het beleidsveld wonen sterk in beweging. De woningmarkt en daarmee ook de
noodzakelijke doorstroming is nagenoeg tot stilstand gekomen. Woningen staan langer te koop en
prijzen dalen. Ondanks de crisis is tot 2010 doorgebouwd, mede door dat projecten nog in
ontwikkeling waren. Daarna is de nieuwbouw gestagneerd.
De veranderende context is voor de provincie reden geweest om haar woonvisie 2005-2014, terwijl
de termijn nog niet verstreken was, te vernieuwen. De visie is een basis voor nieuwe afspraken op
provinciaal en (inter)regionaal niveau. In de visie zijn de volgende ambities neergelegd ten
aanzien van woningbouw:
Regionale verscheidenheid behouden en benutten;
Passend woningaanbod voor iedereen;
Niet meer woningen plannen dan nodig zijn;
Toevoegingen en impulsen dragen bij aan een verbetering van de leefbaarheid;
Kaders stellen, waardoor innovatie mogelijk wordt.
In samenspraak met alle partijen op de woningmarkt moeten deze ambities leiden tot een
kwantitatief en kwalitatief woningbouwprogramma met nieuwe samenwerkingsvormen en
vernieuwd vertrouwen in elkaar.
De provinciale woonvisie wordt in de regionale woonvisies verder ingevuld en uitgewerkt door de
regio’s. In deze regionale woonvisies worden de verstedelijkingsafspraken voor de Zuidvleugel en
Groene Hart en Delta vastgelegd. De provincie benadrukt de decentralisatie van de regie op de
woningmarkt door het belang van regionale woonvisies te benadrukken. In de regio Midden
Holland is/wordt in dit kader gewerkt aan de Regionale Agenda Wonen.
2.3
Regionaal beleid
2.3.1 Ruimtelijke Agenda Wonen
In de Regionale Agenda Wonen Midden Holland 2013-2019 (RAW) leggen de gemeenten van het
Intergemeentelijk Samenwerkingsorgaan vast hoe zij vorm geven aan de samenwerking rondom
wonen. Het is een flexibele samenwerkingsagenda die me kan met de veranderende woningmarkt
en ruimte geeft aan lokaal en subregionaal woonbeleid.
8
Doel van de Regionale Agenda Wonen is gemeenten op regionaal niveau een gemeenschappelijk
kader te bieden waardoor zij met elkaar in staat zijn tijdig kansen of ongewenste ontwikkelingen op
het gebied van wonen te signaleren om vervolgens hierop vanuit een gezamenlijk belang adequaat
in te spelen. Hiermee willen de gemeenten de vitaliteit van Midden Holland waarborgen.
De gemeente hebben met het opstellen van deze agenda het woningbouwprogramma voor de
periode tot en met 2019 aanzienlijk teruggebracht. Er is prioriteit gegeven aan financieel en
maatschappelijk urgente projecten. Met een kleiner en beter gedoseerd programma is er een reëler
beeld geschetst van de woningproductie tot 2019.
Voor de kwaliteit van de regio, zetten gemeenten in op een gemeenschappelijke taal en een divers
aanbod aan woonmilieus. Door het monitoren van zowel de kwaliteit als de kwantiteit van het
programma kan op het niveau van Midden Holland worden bezien of er voldoende wordt gebouwd
en in welke kwaliteiten.
Deze Regionale Agenda Wonen wordt op het moment van het schrijven van dit bestemmingsplan in
overleg met de Provincie Zuid-Holland verder uitgewerkt tot een regionale woonvisie.
Een van de afspraken hierin is dat bij nieuwe woningbouwplannen met meer dan 10 woningen er
regionale afstemming plaatsvindt. Aangezien dit bestemmingsplan de bouw van 10 woningen
mogelijk maakt is er geen regionale afstemming vereist.
2.4
Gemeentelijk beleid
2.4.1 Structuurvisie Nederlek 2005-2015
Op 21 juni 2005 heeft de gemeenteraad van Nederlek de gemeentelijke structuurvisie Nederlek
2005-2010 vastgesteld. In februari 2006 heeft de provincie Zuid-Holland ingestemd met deze
structuurvisie. In de structuurvisie wordt de toekomstige ontwikkeling van de gemeente Nederlek
aangegeven. Het plan doet uitspraken over de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. De visie gaat
daarbij uit van sturing op de ruimtelijke kwaliteit en het integrale karakter van de ruimtelijke
ordening. Bij het opstellen van deze structuurvisie is gebruik gemaakt van de zogenaamde
lagenbenadering, die de kwaliteiten in de gebieden met elkaar in verband brengt.
De opzet van de structuurvisie bestaat uit drie delen. Het eerste deel is gericht op de waardering
van de kwaliteiten van het gebied, uitmondend in het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld waarin de
essenties van het gebied zijn beschreven. Het tweede deel is de weergave van het programma,
zoals geformuleerd in onderliggende beleidsdocumenten.
Het laatste deel is de transformatie van het programma en het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld
tot één visie in de vorm van een strategiekaart.
In de structuurvisie is in de woonkernen Krimpen aan de Lek en Lekkerkerk een aantal locaties
aangewezen waarvoor herontwikkelingsplannen worden uitgewerkt. Voor bijna alle deellocaties zijn
(schets)plannen uitgewerkt. De plannen geven een indruk van hoe een locatie er uit kan komen te
zien. Zoals in de inleiding vermeld is Parkwijk, waar het zuidelijke deel van het IJsbaanterrein
onderdeel van uitmaakt, onderdeel van de plannen die uitgewerkt zijn in de structuurvisie.
2.4.2 Woonvisie Nederlek 2011-2020
De gemeenteraad van Nederlek heeft op 2 maart 2011 de Woonvisie Nederlek 2011-2020
vastgesteld. Deze visie vervangt de in 2006 vastgestelde Sturingsnota Volkshuisvesting “Nederlek:
woonplaats voor jong en oud”. Op basis van gesprekken met bewoners uit beide kernen,
makelaars, projectontwikkelaars en andere marktkenners is een inventarisatie gemaakt van de
kwalitatieve woningbehoefte in Nederlek.
Starters wensen vooral een grondgebonden woning, een appartement is wel een goed
alternatief. Een koopwoning heeft de voorkeur, al is betaalbaarheid voor hen het belangrijkst
(tot €200.000).
Gezinnen met kinderen missen vooral het marktsegment van grondgebonden
koopwoningen tussen de €225.000 en €350.000.
Senioren zijn erg kritisch op het geboden woningaanbod. Een levensloopgeschikte woning
zien de meesten wel zitten, maar de prijs van niet te hoog zijn.
Bijzondere aandacht is er voor lagere en middeninkomensgroepen (hieronder vallen starters,
gezinnen en senioren), omdat zij door hun inkomen beperkte mogelijkheden hebben op de
woningmarkt. Qua Wonen ziet huishoudens met een inkomen tot €45.000 als hun doelgroep. Deze
groep is aangewezen op een sociale huurwoning. Deze groep wordt door nieuwe Europese regels
9
ingeperkt tot huishoudens met een inkomen tot maximaal €33.614. De groep die hier net boven
zit, zal in de toekomst grotendeels via andere wijzen geholpen moeten worden (vrije sector huur,
koop).
Het aantal mensen dat naar specifieke vormen van wonen met zorg vraagt, zal de komende jaren
door de vergrijzing toenemen. Steeds meer wil deze groep langer in de eigen thuissituatie blijven
wonen, waardoor de vraag naar levensloopbestendige woningen met extramurale zorg toeneemt.
Er is nog onvoldoende zicht op de omvang van deze opgave in Nederlek. Aanvullend regionaal
onderzoek moet hier zicht over bieden.
De vier speerpunten van de visie zijn:
1.
Continueren van het huidige woningbouwprogramma
2.
Eerst kansen benutten in de bestaande woningvoorraad
3.
Nieuwbouw moet gaten in de opbouw van de woningvoorraad dichten
4.
Aandacht voor een duurzame woningvoorraad en woonomgeving
Nieuwbouw is aanvullend op de mogelijkheden in de bestaande woningvoorraad. De gemeente
heeft de afgelopen jaren ingezet op een programmering die doorstromen op de lokale woningmarkt
beter mogelijk maakt.
10
3.
Planbeschrijving en randvoorwaarden
3.1
Historie, bestaande situatie plangebied en omgeving
Het plangebied is gelegen in Lekkerkerk dat samen met Krimpen aan de Lek de gemeente Nederlek
vormt. De bebouwing van Lekkerkerk voegt zich in het slagenlandschap van de Krimpenerwaard,
waarbij de lange lijnen van het patroon de overgang bepalen tussen stad en land. Begrenzingen
van buurten zijn lineair en worden door historisch landschappelijke lijnen bepaald.
Het watersysteem in de kern kenmerkt zich door lange sloten die gekoppeld zijn aan oost- west
gelegen opvangsloten die beeldbepalend zijn voor verschillende locaties.
Het verkeer maakt gebruik van een netwerkstructuur, waarbij de Kerkweg, de Burgemeester van
der Willigenstraat en de Talmastraat gebiedsontsluitingswegen zijn. Het verkeer naar en van de
kern is op een heldere manier via de Boezemweg op de provinciale weg door de Krimpenerwaard
aangetakt. De overgang tussen stad en water manifesteert zich door de aanwezigheid van de
Voorstraat, die als een belangrijke structuurdrager in de kern en het landschap aanwezig is.
Het plangebied Parwkijk ligt aan de oostzijde van de kern Lekkerkerk en omvat globaal de locatie
van de voormalige Landbouw-Huishoudschool, de Weidebloem, het Baanderspark en de
aangrenzende bebouwing van de Koninginneweg, de Marijkeweg en het ijsbaanterrein. Dit
bestemmingsplan richt zich op de ontwikkeling van het zuidelijke deel van het ijsbaanterrein
waarmee onder voorwaarden de bouw van 10 woningen mogelijk gemaakt wordt.
3.2
Planbeschrijving Parkwijk
Zoals in paragraaf 1.1 beschreven bestaat de ontwikkeling van Parkwijk uit verschillende fases. De
ontwikkeling van het zuidelijke deel van de IJsbaan is de vierde fase. Dit bestemmingsplan ziet op
de vierde fase en geeft de randvoorwaarden voor de ontwikkeling van 10 grondgebonden
woningen.
3.3
Stedenbouwkundige randvoorwaarden
3.3.1 Omgevingsaspecten
De voormalige ijsbaan is zoals eerder aangegeven een onderdeel van de totale ontwikkeling van
Parkwijk en maakt onderdeel uit van de stedenbouwkundige structuur van dit gebied. De
voormalige ijsbaan kent een langwerpige vorm die in noord-zuid richting aan twee zijden wordt
ingekaderd door de aanwezige watergangen, als onderdeel van het slagenlandschap en de hieraan
gelegen groenstructuur. De locatie kent ruimtelijk een helder en leesbare begrenzing.
11
Door de vorm van de locatie is er een groot raakvlak met de bestaande omgeving. Hierdoor is de
interactie tussen de omgeving en de toekomstige invulling groot. Het meest zuidelijke deel van de
voormalige ijsbaan vormt de schakel tussen het groene Baanderspark en de hierin gelegen
Parkflat, (fase II van de gehele ontwikkeling) en de toekomstige ontwikkeling in het noordelijke
deel van de locatie.
3.3.2 Water en groen
Het uitgangspunt is dat de locatie een groen woonkarakter krijgt dat aansluit het groene centraal
gelegen Baanderspark. Het slagenlandschap dient behouden te blijven. De groene wal aan de
oostzijde van het plangebied dient ook in stand gehouden te worden. Dit waarborgt het nu reeds
aanwezige slagenlandschap en vormt een natuurlijke buffer richting de naastgelegen woningen aan
de Wilhelminastraat. In het meeste zuidelijke deel van de locatie is ruimte voorzien om in oostwest richting een waterverbinding te maken tussen de oostelijk gelegen watergang en de centrale
waterpartij in de wijk. Deze waterstructuur dient begeleid te worden door een groenstructuur die
de locatie een groene uitstraling geeft en een overgang vormt naar de bestaande woningen aan de
zuidzijde van de locatie.
De inpassing van zijkanten en achterzijden van private buitenruimtes grenzend aan de openbare
ruimte dienen te worden ingepast door een eenduidige groene oplossing.
3.3.3 Bebouwing
Op het terrein is een kleinschalig, maximaal 10 woningen, grondgebonden woningbouwprogramma
mogelijk. De bewoners kunnen indien nodig gebruik maken van de ambulante zorg die zich bevindt
in de naastgelegen Parkflat. De ontwikkeling moet bestaan uit levensloopbestendige woningen, die
mogelijk in de toekomst omgezet kunnen worden naar nultredewoningen.
Bij de verkavelingsstructuur en oriëntatie van de woningen dient rekening gehouden te worden met
de bestaande omliggende bebouwing (Koninginneweg en Marijkeweg) en de toekomstige
ontwikkeling van het noordelijke deel van de ijsbaan. De stedenbouwkundige korrel dient
aansluiting te vinden bij de grondgebonden woningen in de directe omgeving gelegen aan de
Wilhelminastraat en de Marijkeweg.
De grondgebonden woningen mogen een bouwhoogte hebben van maximaal 1.5 bouwlaag (4.5
meter) met kap of een maximale bouwhoogte van 2 bouwlagen met een plat dak.
3.3.4. Infrastructuur
De planlocatie is gelegen aan de Koninginneweg die de infrastructurele verkeersstructuur vormt
door de wijk Parkwijk heen. Wanneer er vanaf de Koninginneweg aftakkingen worden gemaakt om
de woningen toegankelijk te maken dienen deze aftakkingen ondergeschikt te zijn aan de
hoofdstructuur. De eventuele aftakkingen dienen een kleinschaliger karakter te krijgen en
onderdeel uit te maken van de leefomgeving van de toekomstige bewoners.
3.3.5 Parkeren
In de actualisatie parkeernota gemeente Nederlek is de te hanteren parkeernorm per soort woning
opgenomen. Afhankelijk van het soort woningen dat gerealiseerd wordt zal daar ook een bepaald
aantal parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Het uitgangspunt is dat er minimaal 1
parkeerplaats op eigen terrein gerealiseerd dient te worden. Enerzijds wordt hiermee de
parkeerdruk in de openbare ruimte verkleind en anderzijds geeft een parkeergelegenheid op eigen
terrein een bepaalde mate van woonkwaliteit die passend is bij een grondgebonden
woningbouwprogramma.
12
4.
Milieuaspecten
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de milieutechnische aspecten van de ontwikkelingslocatie. De
Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in het kader van de totale ontwikkeling van Parkwijk een
milieukundig basisonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek beschrijft de invloed op het plangebied van
de volgende milieuaspecten: wegverkeerslawaai, luchtkwaliteit, bedrijvigheid, externe veiligheid,
bodem en leefbaarheid. Daarnaast is er een oriënterend ecologisch onderzoek uitgevoerd. De
conclusies van deze onderzoek komen in het vervolg van dit hoofdstuk aan bod. De onderzoeken
en adviezen zijn in hun geheel als bijlagen bij de bestemmingsplan gevoegd.
4.1
Bedrijven en milieuzonering
Milieuhinder in woonsituaties dient zoveel mogelijk te worden voorkomen. Bij het opstellen van een
bestemmingsplan dient de invloed van bestaande of nieuw te vestigen bedrijvigheid op de
leefomgeving afgewogen te worden. Bij het realiseren van een milieugevoelige bestemming zoals
wonen, moet worden gekeken naar de omgeving waar de bestemming gerealiseerd wordt.
Daarnaast mogen omliggende bedrijven niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering door de
voorgenomen ontwikkeling.
Alle bedrijven en instellingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken moeten een
vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer. In aanvulling op de milieuvergunningen
worden er in voorkomende gevallen ook afstanden vastgelegd tussen bedrijven en woonbuurten.
Deze afstanden zijn naast de factoren aard en omvang van het bedrijf mede afhankelijk van de
omgeving. Voor rustige woongebieden gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor andere
gebieden, zoals drukken woonwijken, gemengde gebieden en landelijke gebieden.
Met behulp van het inrichtingenbestand van de Milieudienst is geïnventariseerd welke bedrijven
relevant kunnen zijn voor de ruimtelijke ontwikkeling.
Vanuit bedrijven en milieuzonering zijn geen belemmeringen te verwachten voor het plangebied en
ook bedrijven worden niet in hun werkzaamheden belemmerd door ontwikkelingen in het
plangebied. Tevens is het zo dat al bestaande woningen op kleinere afstand zijn gelegen dan de
woningen die mogelijk gemaakt worden met dit bestemmingsplan. De bestaande woningen zijn
maatgevend voor de milieuruimte van de omliggende bedrijven.
4.2
Bodem
Zoals hierboven vermeld is voor de totale ontwikkeling van Parkwijk, waar het ijsbaanterrein
onderdeel van uitmaakt, een milieukundig basisonderzoek uitgevoerd. Ten aanzien van de bodem
is met behulp van het Bodem Informatie Systeem (BIS) informatie verzameld ten aanzien van:
Huidige bedrijven
Voormalige tanks
Dempingen
Wbb locaties
Bodemonderzoeken
BSB deelname (Bodemsanering op in gebruik zijnde bedrijventerreinen
Bodemkwaliteitskaart en Grondstromenbeleid
Deze informatie heeft niet geleid tot het classificeren van de locatie als milieuhygiënisch verdacht.
Voor het voormalige ijsbaanterrein, waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft, zijn geen
specifieke aandachtspunten naar voren gekomen. Wel is het zo dat in het kader van de aanvraag
omgevingsvergunning altijd eerst een historisch onderzoek conform de NVN 5725 moet worden
uitgevoerd. Afhankelijk van de uitkomsten dient al dan niet een verkennend bodemonderzoek
uitgevoerd te worden.
In aanvulling op het milieukundig basisonderzoek van een aantal jaren geleden is er een
actualiserend bodemonderzoek speciaal voor het gebied van de IJsbaan uitgevoerd.
Op 22 juli 2014 is een locatie-inspectie uitgevoerd. De locatie is grotendeels verhard met puin en
asfalt. Het zuidoostelijk gedeelte betreft grasland. Op de locatie zijn momenteel geen opstallen
aanwezig. Tijdens de locatie-inspectie zijn op de onderzoekslocatie aan de oppervlakte geen
asbestverdachte materialen aangetroffen.
13
Uit het onderzoek is gebleken dat voor zover bekend er op de locatie geen bodembedreigende
activiteiten hebben plaatsgevonden. Vanaf minimaal 1958 is de locatie in gebruik geweest als
ijsbaan door de lokale ijsvereniging. De opstallen zijn na 2012 gesloopt. Op het merendeel van de
locatie is een asfalt/puinverharding aanwezig. Onder deze verharding is in 2005 repac
aangetroffen. In de omgeving van de onderzoekslocatie zijn geen bodemverontreinigingen bekend,
welke van invloed kunnen zijn op de bodemkwaliteit van de planlocatie.
De locatie bevindt zich in een zone waar verkennend bodemonderzoek wordt vereist bij het
toekomstig gebruik “Wonen met grote moestuin >200m². Het toekomstig gebruik van het
plangebied is Wonen met tuin; een eventuele moestuin zal kleiner zijn dan 200m².
In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen is wel een verkennend
bodemonderzoek conform de NEN 5740 noodzakelijk. Het bodemonderzoek uit 2005 heeft in
principe de algemene bodemkwaliteit in voldoende mate bepaald en na 2005 hebben geen
verdachte activiteiten plaatsgevonden op de locatie. Het is echter onbekend met welk materiaal de
voormalige sloten zijn gedempt. Het verkennend bodemonderzoek dient zicht te richten op de
voormalige sloten. Vanuit het bodemperspectief is er geen beletsel om het bestemmingsplan vast
te stellen.
4.3
Ecologie
Om natuurwaarden in Nederland te beschermen geldt een drietal landelijk wetten en
beleidsplannen: De Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het Natuurbeleidsplan
1990 (Nota Ruimte met daarin de Ecologische Hoofdstructuur). Daarnaast geldt provinciaal beleid,
te weten: Structuurvisie Provincie Zuid-Holland; natuurbeheerplan 2014 en Provinciaal
Compensatiebeginsel 2013.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient middels een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en
één oriënterend veldbezoek) te worden vastgelegd of:
Er overtreding van de verbodsbepalingen voor beschermde soorten plaatsvindt (toetsing Flora- en
Faunawet);
Er mogelijke significante gevolgen zijn voor beschermde gebieden (toetsing
Natuurbeschermingswet) en gevolgen voor beschermde ‘kernmerken en waarden’ van de EHS
(Ecologische Hoofdstructuur).
Voor de woningbouw op de IJsbaanlocatie is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd.
Hieronder volgt een korte samenvatting van de resultaten van voornoemd onderzoek. Het
plangebied maakt geen deel uit van beschermde natuurgebieden. De dichtstbijzijnde beschermde
gebieden zijn de uiterwaarden van de Lek die in het kader van de EHS zijn aangewezen. De afstand
tot de uiterwaarden is zodanig groot dat er als gevolg van de kleinschalige activiteiten geen
verstoring te verwachten is op de EHS. Ten noordoosten van het plangebied, aan de overkant van
de Tiendweg Oost zijn provinciaal aangewezen belangrijke weidevogelgebieden gelegen. De
ontwikkeling op de IJsbaanlocatie heeft geen invloed op die gebieden. De planlocatie is niet
geschikt voor het broeden van weidevogels door de aanwezigheid van struweel waar predatoren in
kunnen schuilen en het veelvuldig maaien van het gras ter plekke.
Op nog grotere afstand ten zuidwesten van het plangebied is het natura 2000-gebied Boezems
Kinderdijk gelegen. Dat is aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn. De activiteiten binnen de
dorpskern van Lekkerkerk zullen geen extra verstoring op het natuurgebied veroorzaken. Mogelijke
verstoring is afgeschermd door de bebouwde kom die er tussen ligt.
Het onderzoek heeft uitgewezen dat algemene broedvogels, algemene zoogdieren, algemene
amfibieën en foeragerende vleermuizen de enige beschermde natuurwaarden die in het geding zijn.
Wanneer de werkzaamheden plaatsvinden buiten het broedseizoen kan het bestemmingsplan
zonder problemen ten aanzien van de natuurwetgeving worden vastgesteld. Voor algemene
zoogdieren en amfibieën geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen een algemene
vrijstelling. Ten aanzien van foeragerende vleermuizen vormt de locatie van de ijsbaan geen
essentieel foerageergebied of vliegroute. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is
daarom niet benodigd. Wel geldt als aanbeveling dat bij het aanbrengen van nieuwe verlichting
deze zodanig wordt aangelegd, dat vleermuizen minimaal worden verstoord tijdens het foerageren.
Het onderwerp ecologie staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg. Wel dient er
buiten de broedtijd gewerkt te worden. Te allen tijde moet er ook rekening met de zorgplicht van
14
de Flora- en Faunawet worden gehouden, door te proberen algemeen voorkomende soorten niet te
verontrusten of te doden.
4.4
Externe veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis
mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De
daaraan verbonden risico’s moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee
normstellingen gehanteerd:
Het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers
en;
Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van
calamiteiten met gevaarlijke stoffen.
Voor wat betreft externe veiligheid zijn er geen beperkingen door het transport van gevaarlijke
stoffen over weg (N476), spoor, water en buisleidingen of door externe veiligheid relevante
bedrijvigheid ten aanzien van het plangebied.
4.5
Geluid
Het bouwen van nieuwe woningen betreft een geluidgevoelige bestemming. In en rondom het
plangebied zijn echter alleen wegen met een maximale snelheid van 30 km/uur gelegen. In dat
kader is het dan ook niet nodig akoestisch onderzoek uit te voren. De locatie van het
IJsbaanterrein valt buiten de geluidszone van het industrieterrein Dammestraat (Bedrijventerrein
Lekkerkerk). Tussen het ijsbaanterrein en het industrieterrein zijn al bestaande woningen
aanwezig. Geluid vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling van de woningen.
4.6
Luchtkwaliteit
Bij ruimtelijke planvorming dient rekening te worden gehouden met de effecten van de plannen op
de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse. De wet luchtkwaliteit stelt dat een ruimtelijk plan
doorgang kan vinden indien:
Een project niet tot het overschrijden van de grenswaarde leidt:
De luchtkwaliteit te gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft.
Een project “niet in betekende mate” (NIBM) bijdraagt aan concentratie van relevante stoffen
in de buitenlucht.
Een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht
(NSL).
De bouw van de 10 geplande woningen valt in de categorie projecten (<1000 woningen) die “niet
in betekenende mate” bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een verdergaand
onderzoek naar de luchtkwaliteit is dan ook niet nodig. De realisering van de 10 woningen is uit het
oogpunt van luchtkwaliteit zondermeer toelaatbaar.
4.7
Bedrijven en milieu
Milieuhinder in woonsituaties dient zoveel mogelijk te worden voorkomen. Bij het opstellen van een
bestemmingsplan dient de invloed van bestaande of nieuw te vestigen bedrijvigheid op de
leefomgeving afgewogen te worden. Bij het realiseren van een milieugevoelige bestemming zoals
wonen, moet worden gekeken naar de omgeving waar de bestemming gerealiseerd wordt.
Daarnaast mogen omliggende bedrijven niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering door de
voorgenomen ontwikkeling.
Vanuit bedrijven en milieuzonering zijn geen belemmeringen te verwachten voor het plangebied en
ook de bedrijven worden niet in hun werkzaamheden belemmerd door de ontwikkelingen in het
plangebied. Tevens is het zo dat in al bestaande woningen op kleinere afstand zijn gelegen dan de
gepland woningen in het plangebied. Die bestaande woningen zijn maatgevend voor de
milieuruimte van de omliggende bedrijven.
15
4.8
Archeologie
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd: archeologisch
erfgoed betreft een onvervangbaar deel van ons cultureel erfgoed. De Monumentenwet legt de
verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologisch erfgoed bij de gemeente.
Op 2 juli 2013 heeft de gemeente Nederlek haar eigen archeologiebeleid vastgesteld. Aan de hand
van dit beleid is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch onderzoek verplicht is.
Volgens de Verwachtingen- en Beleidsadvieskaart die behoort bij het gemeentelijk beleid ten
aanzien van archeologie is een groot deel van het plangebied vrijgesteld van onderzoek en geldt
voor het uiterst zuidelijke deel één type archeologische verwachting. Dit betreft een middelhoge
archeologische verwachtingswaarde; hier kunnen archeologisch resten uit de periode IJzertijd tot
en met Vroege Middeleeuwen voorkomen.
In de periode 1985 tot en met heden hebben er verschillende bouw- en graafwerkzaamheden in
het zuidelijke deel plaatsgevonden. Uit de boringen van een milieukundig onderzoek uit 2005 blijkt
dat de bodem vanaf het maaiveld bestaat uit een pakket verstoord/opgebracht zand op een dunne
laag klei op veen. De archeologische kansrijke kleilaag is gedeeltelijk afgegraven tot een diepte van
50 cm en plaatselijk zelfs 1,1 meter onder maaiveld. De archeologische verwachting kan daarmee
naar beneden bijgesteld worden.
Gezien de lage archeologische verwachtingswaarde wordt voor het plangebied geen archeologische
dubbelbestemming opgenomen.
4.9
Water
Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee
beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het
ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in
het betreffende gebied. Zo’n waterparagraaf moet sinds januari 2003 worden opgenomen in onder
meer de toelichting bij een bestemmingsplan.
Beleidskader Rijk en Provincie
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota’s verschenen over de
waterhuishouding. Onderstaand verschijnt een samenvatting van de voor het plangebied relevante
nota’s.
Rijk
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op
hoofdlijnen aan welke beleid het Rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot duurzaam
waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende
en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd
die hiervoor worden genomen. Het Nationale Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota
Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaan de nota’s waterhuishouding. Het Nationaal
Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van
kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de
ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste
uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies
van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en
zoetwatervoorziening.
Provincie
Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Provinciaal
Waterplan 2010-2015. In dit plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met
waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en
behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal
Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord
Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstelling voor Zuid-Holland. Het
Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
1. Waarborgen waterveiligheid
2. Zorgen voor mooi en schoon water
16
3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema’s en voor drie gebieden, in
samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale
visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvelugel van de
Randstad.
Beleid Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Het hoogheemraadschap stimuleert het afkoppelen van verharde oppervlakten. Dit draagt bij aan
de doelstellingen zoals die zijn gesteld in het Waterbeheer 21e eeuw (vasthouden-bergenafvoeren). Voor het afkoppelen van wegen en overig verhard oppervlak hanteert het
hoogheemraadschap de ‘Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakten’ van de Werkgroep
Riolering West-Nederland als richtlijn. Bij het afkoppelen van schoon hemelwater van
dakoppervlakken en bij (nieuw)-bouwactiviteiten wordt gewezen op de uitgangspunten in de
Nationale Pakketten Duurzame Stedenbouw en Duurzaam Bouwen. Volgens deze uitgangspunten
dient de toepassing van uitloogbare bouwmetalen- zoals koper, zink en lood- voor dakbedekking,
gevelbekleding, regenwaterafvoer, drinkwaterleidingen of straatmeubilair te worden voorkomen,
zodat minder verontreinigde stoffen in het watersysteem terechtkomen.
Waterhuishouding
Het plangebied ligt in het peilgebied Lekkerkerk met een peil van overwegend NAP -1.97. Dit
gebied is door middel van betonschotten en dammen achter de bebouwing ten noorden van de
Tiendweg West gescheiden van de omliggende agrarische peilgebieden. Er zijn twee inlaatpunten,
beiden met een debiet van 3m³/minuut en drie uitlaatpunten. Om een zo groot mogelijk deel van
het waterstelsel door te spoelen, wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van het gemaal aan de
noordelijke rand van de bebouwde kom, nabij de Boezemweg. Het water stroomt via de
hoofdwatergangen aan de Boezemweg en achter het industriegebied via de watergangen langs de
Tiendweg af naar de klepstuw aan de westkant van het gebied. Bij een grotere inlaatbehoefte
treedt ook het gemaal aan de Tiendweg West in werking. De doorstroming in de kern is echter
gering, alleen bij regenval stroomt het water af. Overtollig water (wintersituatie) verlaat het gebied
via de klepstuw die dan handmatig wordt bediend, en de automatische stuw ter hoogte van de
Thorbeckestraat. Bij extreme regenval wordt ook gebruik gemaakt van de noordstuw aan de
oostkant van het gebied.
Watercompensatie
Bij de toename van verharding binnen het plangebied dient 10% gecompenseerd te worden in de
vorm van oppervlaktewater. Daarnaast dient al het water wat gedempt wordt weer te worden
teruggebracht. In het kader van de planontwikkeling heeft het Technisch Bureau in de
Krimpenerwaard een waterbalans opgesteld voor het gehele plangebied van Parkwijk. Uit deze
berekening blijkt er geen extra water hoeft te worden gegraven in verband met de bouw van de
tien woningen.
Water
Groen
Verharding
Bebouwing
Bestaand
610
7245
9190
3600
Nieuw
1975
6765
8405
3500
Verschil
1365
-480
-785
-100
Totaal Controle
20645
20645
0
17
5.
Economische uitvoerbaarheid
Wanneer een bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen (bouwplannen in de zin van het Besluit
ruimtelijke ordening) mogelijk maakt moet naast het bestemmingsplan ook een exploitatieplan
worden opgesteld. Via het exploitatieplan kunnen kosten worden verhaald. Het opstellen van een
exploitatieplan is niet nodig indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via de
gronduitgifte of door middel van een anterieure overeenkomst.)
Voor de bouw van de tien woningen op het voormalige IJsbaanterrein geldt dat alle grond in
eigendom is van de gemeente. De gemeente zal de kosten verhalen via de gronduitgifte. Met het
bepalen van de prijs van de grond wordt rekening gehouden met het feit dat alle kosten uit de
opbrengst van de grond betaald kunnen worden. Er wordt voor het plan van de bouw van de 10
woningen dan ook geen exploitatieplan opgesteld.
5.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bestuurlijk overleg
In de periode van PM 2014 tot en met PM 2014 heeft over het ontwerp van dit
bestemmingsplan bestuurlijk overleg plaatsgehad als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit
ruimtelijke ordening. Hierbij hebben de volgende instanties gereageerd:
PM
Resultaat
De overlegreacties hebben wel/niet geleid tot aanpassingen van het bestemmingsplan. De
uitkomsten van het overleg, als bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, onder c., van het Besluit
ruimtelijkeordening, zijn opgenomen in Bijlage X van deze toelichting.
Zienswijzen
Van PM 2014 tot PM 2014 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter visie gelegen
voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke
ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Binnen genoemde periode zijn wel/geen zienswijzen ingediend. De ontvangen zienswijzen zijn als
volgt beoordeeld. Voor een volledig overzicht van de
zienswijzen wordt verwezen naar Bijlage X van deze toelichting.
18