Zwaartepunt Rechtspleging en Conflictoplossing 1. Plaatsbepaling en hoofdvraag Context: Recht heeft de functie de maatschappij mede te ordenen en goederen (rechten) op eerlijke wijze te verdelen. Het is daarnaast een instrument van conflictoplossing. De functie van ordening en verdeling is traditioneel toebedeeld aan statelijke instituties van wetgeving, bestuur en rechtspraak. De afgelopen decennia tekenen zich echter ingrijpende veranderingen af en zien we dat de hegemonie van statelijke instituties afneemt. In de eerste plaats is sprake van een vergaande internationalisering van zowel regelgeving, bestuur als rechtspraak en ligt het primaat niet langer bij nationale, statelijke instituties, maar spelen in toenemende mate ook internationale en supranationale instituties een rol bij vraagstukken van ordening en verdeling. Het recht Europeaniseert, internationaliseert en globaliseert. Daarnaast wordt de hegemonie van staat in maatschappelijke ordening en verdeling in toenemende mate gedeeld met de maatschappij zelf en de markt. We zien namelijk dat naast de traditionele statelijke praktijken van regulering, bestuur en geschillenbeslechting andere praktijken worden bevorderd waarbij een grotere autonomie wordt gelaten aan burgers om zelf te reguleren (zelfregulering) en zelf conflicten op te lossen (bijvoorbeeld via mediation of arbitrage). Kortom, domineerden lange tijd centripetale krachten waarbij recht en rechtspraak zich concentreerden op nationaal en statelijk niveau, in toenemende mate ontwikkelen zich tegenwoordig centrifugale krachten die de functie van ordening en verdeling meer en meer lijken te verleggen naar internationale verbanden respectievelijk actoren in de maatschappij. Dit noopt tot een fundamentele heroriëntatie op functies en functioneren van het recht. In deze herbezinning dienen rechtspraak en andere praktijken van conflictoplossing een vooraanstaande plaats in te nemen. Deze praktijken vormen immers het knooppunt van samenleving en recht en vervullen bij (dreigende) conflicten een intermediaire functie. Zij komen tussenbeide en wijzen aan burgers toe wat hen toekomt. Naarmate men er beter in slaagt de strijdende partijen ervan te overtuigen dat deze verdeling naar geldende maatstaven juist is, zullen (verdere) conflicten worden voorkomen. Rechtspraak en andere praktijken van conflictoplossing hebben op deze manier een sleutelrol bij ordening van de samenleving en de verdeling van goederen. Het voorgaande onderstreept het belang om in het licht van de geschetste ontwikkelingen een omvattend onderzoeksprogramma op te bouwen waarin onderzoek wordt gedaan naar verschillende ontwikkelingen op het terrein van de rechtspraak en andere praktijken van conflictoplossing in een veranderende samenleving. Zo’n programma is niet alleen wetenschappelijk uitdagend, maar heeft tevens een hoge maatschappelijke relevantie. Focus: Binnen het programma rechtspleging en conflictoplossing zal aandacht zijn voor ontwikkelingen en veranderingen naar: a. rechtspraak in verschillende verschijningsvormen; b. (semi-)juridische geschillenbeslechting buiten de rechtspraak (voorbeeld arbitrage, commissie gelijke behandeling); c. niet-juridische geschillenbeslechting (voorbeeld mediation); d. politieke conflictoplossing. Elk van deze categorieën is op nationaal, Europees en internationaal niveau van belang. De term rechtspleging is gekozen in plaats van rechtspraak, omdat deze tevens duidt op de organisatie van de rechtspraak en de daarmee verbonden ‘ketenpartners’ zoals advocatuur en openbaar ministerie. Analysekader: Bij de studie naar de ontwikkelingen binnen en bij een vergelijking tussen de verschillende praktijken is een drietal oriëntatiepunten richtinggevend. In het onderzoek dient er aandacht te zijn voor vraagstukken van de doelmatigheid (waaronder ook begrepen efficiëntie) van verschillende praktijken van conflictoplossing. Voorts is van belang de mate waarin de verschillende praktijken zekerheid bieden aan burgers en particulieren. Hierbij gaat het ondermeer om de transparantie van procedures, maar ook over de vraag of 1 beslissingen (bijvoorbeeld op nationaal en internationaal vlak) voldoende coherent en afdwingbaar zijn. Tot slot is rechtvaardigheid (waaronder ondermeer begrepen ‘fairness’ en ‘genoegdoening’, en mede gezien vanuit mensenrechtelijk perspectief) een belangrijk oriëntatiepunt. Geschilbeslechting moet voldoen aan bepaalde vereisten van eerlijkheid en behoorlijkheid en zoveel mogelijk rechtdoen aan wat partijen redelijkerwijs mogen verwachten. Deze drie oriëntatiepunten wijzen niet per definitie steeds in dezelfde richting. Wat doelmatig is, hoeft bijvoorbeeld niet per definitie ook rechtvaardig te zijn. In het onderzoek zal van deze spanningsverhoudingen rekenschap moeten worden afgelegd. 1.2. Hoofdonderzoeksvraag Welke vormen van conflictoplossing zijn passend in de huidige, veranderende samenleving en op welke wijze dienen de onderscheiden procedures te zijn ingericht opdat een goede balans wordt bereikt tussen doelmatigheid, zekerheid en rechtvaardigheid? 1.3. Deelthema’s en deelvragen Deze hoofdonderzoeksvraag noopt tot onderzoek naar een aantal deelthema’s: A. Heroriëntatie in procedures en procesrecht Omdat praktijken van conflictoplossing nauw verweven zijn met procedurele regels, is een vergaande bezinning noodzakelijk op procesrecht en andere procedures. Het hoge aantal zaken, de complexiteit ervan en de veranderende verwachtingen van rechtzoekenden leveren een rechtspraktijk op die geleidelijk aan verwijderd raakt van het in het verleden gegroeide procesrecht en van de veronderstellingen waarop dat is gebaseerd. Dit noopt tot een heroriëntatie op de kerntaken van de rechtspraak. Hoe kan op doelmatige wijze de stroom van zaken kan worden beheerst en hoe kunnen tegelijkertijd de waarborgen van een behoorlijk proces worden bewaard. Specifiek zullen de volgende elementen onder de loep worden genomen: a. Access to justice. Welke eisen moeten aan de toegankelijkheid van de rechtspraak worden gesteld, zowel om de massaliteit het hoofd te bieden als ook om in de groeiende behoefte aan rechtsbescherming te voorzien? b. Differentiatie. In hoeverre is de aard van het geschil (m.n. de actoren, de rechtsvragen en de betrokken belangen) van invloed op de inrichting en de uitkomst van het proces? Gezocht wordt naar een ‘proces op maat.’ c. Mensenrechten en procesrecht. Welke eisen stellen mensenrechten aan een goed proces? Hierbij gaat het ten eerste om de procesrechtelijke eisen die uit mensenrechten voortvloeien (zoals uit art. 6 EVRM). Ten tweede gaat het om de vraag hoe het proces optimaal kan bijdragen aan de verwezenlijking van mensenrechten. d. Conflictoplossend vermogen. In hoeverre dragen de verschillende procedures en het daarbij behorend procesrecht daadwerkelijk bij aan de oplossing van conflicten? B. Organisatie van geschilbeslechtende instanties Aan de hierboven genoemde onderzoeksvragen en –onderwerpen zitten vrijwel steeds ook organisatorische kanten. Het geschilbeslechtend vermogen van de rechter is in belangrijke mate aantoonbaar afhankelijk van organisatorische aspecten en budgettaire structuren. Onderzoek is derhalve noodzakelijk naar de organisatorische voorwaarden voor adequate geschilbeslechting. C. Semi-juridische en niet-juridische geschillenbeslechting Verdergaande democratisering, overwegingen van doelmatigheid en de behoefte aan meer informele vormen geschillenbeslechting brengen naast rechtspraak alternatieve methoden van geschillenbeslechting in toenemende mate in beeld. Onderzoek naar het functioneren van deze methoden kan laten zien wat de succesfactoren ervan zijn. Verschillende soorten partijen en verschillende soorten geschillen vragen om uiteenlopende methoden. Het onderzoek zal erop gericht zijn: a. de juiste methode bij verschillende soorten conflicten te vinden; b. de werking van de afzonderlijke methoden te optimaliseren, waarbij niet alleen wordt gekeken naar doelmatigheid, maar ook naar (rechts)zekerheid en waarborgen in verband met het vereiste van behoorlijke conflictoplossing; c. de verschillende methoden van elkaar te laten leren. D. Het spanningsveld rechter-wetgever-bestuur 2 Terwijl aan de ene kant de samenleving een sterk zelfordenend traject lijkt ontwikkelen, zien we ook een omgekeerde beweging waarbij steeds meer een beroep wordt gedaan op de overheid. Dat geldt zeker voor het beroep op de rechter in zaken die draaien om collectieve belangen (van bewonersgroepen die ijveren tegen de aanleg van een snelweg tot religieuze minderheden die hun uitingen beschermd willen zien). Het toenemende beroep dat hierbij op de rechter wordt gedaan roept vragen op met betrekking tot de competentie van de rechter ten opzichte van bestuur en wetgever. Binnen dit onderzoekprogramma zal daarom aandacht zijn voor deze problematiek in de context van de trias politica door te focussen op de toenemende rol van collectieve belangen in de rechtspraak: welke actor is de meest geëigende voor het oplossen van conflicten als het om collectieve belangen gaat? In dit spanningsveld vormen twee onderling verbonden vragen uitgangspunt van onderzoek. Ten eerste intern: hoe functioneert rechtspleging optimaal in conflicten waarin de trias-problematiek zich het sterkst voordoet? Ten tweede extern: wat is de invloed van de manier waarop rechtzoekenden hun claims framen (meer of minder juridisch) op de manier en het forum van rechtspleging (via de politiek, semi-juridische instanties als de ombudsman of CGB of via de rechter zelf)? E. Verhouding tussen gerechten De proliferatie van gerechtelijke instanties, die bovendien van uiteenlopende aard zijn, vraagt om afstemming. Dat is van belang voor de rechtseenheid in de rechtsvorming, maar ook voor de conflictoplossing. Voorkomen moet worden dat aan elkaar gerelateerde problemen op inconsistente of incoherente wijze worden aangepakt. Hierbij gaat het in de eerste plaats om verticale afstemming tussen hogere en lagere rechters binnen de nationale rechtsorde. Denk hierbij aan de rechtseenheidfunctie van hoger beroep en cassatie, die in de bestuursrechtspraak van groot actueel belang is, als ook aan de prejudiciële vragen bij het Hof van Justitie en de procedures bij het EHRM. Hier dient ook aandacht te worden besteed aan de vraag hoe supranationale rechters, zoals het HvJ en het EHRM rekening (moeten) houden met de gevarieerdheid van de onder hun jurisdictie vallende rechtsstelsels. In de tweede plaats zal studie worden gemaakt van horizontale afstemming. Hier gaat het om arrangementen om tot consistente en coherente rechtsontwikkeling te komen tussen gerechten van gelijke instantie (bijvoorbeeld tussen de gerechtshoven of tussen de vier hoogste bestuursrechters, tussen de hoogste rechters van verschillende (Europese) landen of tussen de verschillende internationale mensenrechtenmechanismen. Hoe werken deze arrangementen in de praktijk, hoe kan de werking ervan worden geoptimaliseerd en wanneer zijn zij niet gewenst of ontoelaatbaar? Tot slot moet aandacht worden geschonken aan afstemming tussen rechters en andere conflictoplossers, nationaal zowel als internationaal. F. Transitional Justice Men is er inmiddels van doordrongen dat op internationaal vlak een moeilijke, doch onmisbare taak is weggelegd voor juridische en semi-juridische instellingen als het gaat om conflictoplossing. Rechtspleging en conflictoplossing hebben met name urgentie in samenlevingen in transities, waar fundamentele mensenrechtelijke normen en de democratie zelf op het spel staan. Hier doen de vragen van dit onderzoekszwaartepunt zich in extremis voor. De omgang met deze conflicten roept vooral problemen op waar fragiele staten in transities recht moeten doen aan pluralisme. Onder de noemer ‘transitional justice’ wordt bestudeerd hoe een samenleving na ingrijpende conflicten of autoritaire regimes weer een (vreedzame) toekomst kan vinden. Onderwerp van onderzoek zijn de rol, het functioneren en legitimiteit van (inter)nationale rechterlijke mechanismen, de effecten (of het gebrek daaraan) van rechtspraak op de samenlevingen in transitie, restitutiemechanismen en waarheidscommissies in conflicthantering en rechtspleging. 2. Te bereiken resultaten Over vijf jaar neemt het programma zowel nationaal als internationaal een vooraanstaande en herkenbare plaats in. Utrecht onderscheidt zich door de multidimensionale insteek en integrale aanpak, waarbij alle rechtsgebieden zijn vertegenwoordigd. Aan geen van de Nederlandse universiteiten bestaat een vergelijkbaar breed opgezet onderzoekprogramma op het terrein van rechtspleging en conflictoplossing. De ontwikkeling van het programma zal mede worden gedragen door het Montaignecentrum voor Rechtspleging en Conflictoplossing en het Studie- en Informatiecentrum Mensenrechten. Beide centra, alsook de afdeling staats- en 3 bestuursrecht, participeren in sterke nationale en internationale netwerken van onderzoekers op het terrein van rechtspleging en conflictoplossing (Cambridge, Parijs, Bologna, Osnabrück, Gent, en de Association of Human Rights Institutes) en bieden een krachtige structuur voor de organisatie van tal van wetenschappelijke activiteiten, publicatie van onderzoekresultaten etc. In het eerste jaar zal een intern startsymposium worden georganiseerd om de onderzoeksgroep een coherente en sterke start te geven. In de daaropvolgende jaren zullen vier grote internationale conferenties worden georganiseerd – ieder uitmondend in een Engelstalig publicatie – om het onderzoek internationaal op de kaart te zetten en te verbinden met toonaangevende experts buiten Nederland. De vier thema’s van deze conferenties zullen zijn: (1) hoe gaan internationale rechters om met verschillen tussen nationale rechtsordes; (2) de relatie tussen differentiatie (‘proces op maat’) en conflictoplossend vermogen; (3) transitional justice; (4) alternatieve geschillenbeslechting en mediation. Bij elk van die conferenties zal het spanningsveld tussen doelmatigheid, zekerheid en rechtvaardigheid – centraal in dit zwaartepunt – de invalshoek zijn. 3. Multidimensionaliteit Utrecht onderscheidt zich door de multidimensionale insteek en integrale aanpak, waarbij alle rechtsgebieden zijn vertegenwoordigd. Aan geen van de Nederlandse universiteiten bestaat een vergelijkbaar breed opgezet onderzoekprogramma op het terrein van rechtspleging en conflictoplossing. De hoofd- en deelthema’s worden bestudeerd vanuit verschillende wetenschappelijke invalshoeken. Ten eerste een juridische invalshoek Hierbij worden de onderscheiden vraagstukken onderzocht op hun juridische merites. Rechtsvergelijking zal hierbij een prominente plaats innemen. De volgende juridische vakgebieden spelen daarbij in ieder geval een rol: straf-, civiel-, en bestuursprocesrecht, mensenrechten en grondrechten, staatsrecht, Europees recht, en internationaal recht. Ten tweede is er een sociaalwetenschappelijke invalshoek. Zeker waar het gaat om onderzoek naar onder andere de doelmatigheid van procedures, procesrecht en de organisatie van de rechtspleging is sociaal wetenschappelijk onderzoek, waaronder begrepen bestuurskundig en economisch onderzoek van belang. Rechterlijke instanties functioneren binnen een bredere politiek-maatschappelijke context, zowel nationaal als internationaal: voor de uitdagingen die zich daarbij voordoen zijn ook politicologische en zelfs historische analyses van belang. Daarnaast kunnen ook de (rechts)psychologie en de forensische psychiatrie een belangrijke bijdrage leveren. Het juridische onderzoek wordt dus structureel gevoed en versterkt door empirische componenten Tot slot is er de rechtstheoretische invalshoek. Een fundamentele vraag die steeds opnieuw aan de orde komt, is hoe praktijken van conflictoplossing en hun uitkomsten kunnen worden gelegitimeerd. Die uitkomsten kunnen immers negatieve gevolgen hebben voor betrokkenen (verlies van de procedure, sancties). Deze legitimiteitsvraag vraagt om reflectie op belangrijke grondbeginselen en kernwaarden (waaronder mensenrechten) van rechtspraak en conflictoplossing in een dynamisch perspectief. Dit impliceert een studie van de onderscheiden thema’s vanuit rechtstheoretisch perspectief (waaronder begrepen de rechtsfilosofie en de rechtsgeschiedenis). 4. Mensenrechten Mensenrechten zijn centraal in het onderzoeksprogramma verankerd. In de eerste plaats nemen mensenrechten een vooraanstaande plaats in waar het gaat om de grondslag van een eerlijke procedure en voor de invulling van het begrip rechtvaardigheid. Artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens heeft het procesrecht de laatste decennia ingrijpend beïnvloed en zal dat ook in de toekomst doen. In de tweede plaats wordt binnen verschillende deelthema’s onderzocht op welke wijze bepaalde procedures al dan niet kunnen bijdragen tot verwezenlijking van mensenrechten. Behalve dat deze problematiek binnen verschillende deelonderzoeken op geïntegreerde wijze aan de orde zal komen, vormt het de kern van het deelthema ‘transitional justice’. Tot slot is er aandacht voor aspecten van mensenrechten in de studie naar afstemming tussen rechterlijke instanties, te weten de Europese hoven (het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en het Hof van Justitie van de Europese Unie), andere internationale hoven en quasijudiciële mechanismen (zoals bij de Verenigde Naties) en nationale rechtspraak. 4
© Copyright 2025 ExpyDoc