Poëzieproject voor VWO 5 -0- Inhoudsopgave §1 Gedichten naar aanleiding van een muziekfragment…………………………………………………………… pag. 2 §2 Gedichten naar aanleiding van een filmfragment………………………………………………………………… pag. 4 §3 Poëzie in het leven van alledag……………………………………………………………………………………………. pag. 6 §4 Poëzie en liedteksten…………………………………………………………………………………………………………… pag. 7 §5 Het doel van poëzie……………………………………………………………………………………………………………… pag. 9 §6 Des dichters toolbox 1: genre en typografie…………………………………………………….…………………… pag. 11 §7 Des dichters toolbox 2: rijm en metrum…………………………………………………….…….…….……………. pag. 13 §8 Des dichters toolbox 3: beeldspraak en stijlfiguren……………………………………………………………… pag. 17 §9 Beknopte geschiedenis van de poëzie…………………………………………………………………………………… pag. 20 § 10 Zelf aan de slag……………………………………………………………………………………………………………………… pag. 27 § 11 De eindopdracht…………………………………………………………………………………………………………………… pag. 29 -1- § 1 Gedichten n.a.v. een muziekfragment Opdracht: 1) Lees tijdens het beluisteren van de muziek de onderstaande gedichten door. 2) Kies een gedicht dat volgens jou het best aansluit bij de emotie of sfeer die de muziek bij je oproept. 3) Schrijf de woorden of zin(nen) op die volgens jou de beleving van de emotie / sfeer het duidelijkst oproepen. ik ben het zuiverste dier op aarde ik slaap met de nacht als met mijn lichaam en de nacht wordt groter in mijn hart Paradise regained De zon en de zee springen bliksemend open: waaiers van vuur en zij; langs blauwe bergen van de morgen scheert de wind als een antilope voorbij. in het donker weefgetouw van je vingers borduur ik een nacht van eenzaamheid veelkleurig veeleisend veranderlijk Zwervende tussen fonteinen van licht en langs de stralende pleinen van ‘t water, voer ik een blonde vrouw aan mijn zij, die zorgeloos zingt langs het eeuwige water een held’re, verruk’lijk - meeslepende wijs: ik ken alle tranen van de eenzaamheid sla mij maak mij open ik ben een roos van vrolijkheid kom hier vertrouw mij ik gooi de wind vol sterren ‘het schip van de wind ligt gereed voor de reis, de zon en de maan zijn sneeuwwitte rozen, de morgen en nacht twee blauwe matrozen wij gaan terug naar ‘t Paradijs.’ als een boot van overvloed in de spaarzaamheid van de zee nu ben je niet gekomen en ga ik zachtjes dicht H. Marsman Februarizon Hans Lodeizen Weer gaat de wereld als een meisjeskamer open het straatgebeuren zeilt uit witte verten aan arbeiders bouwen met aluinen handen aan een raamloos huis van trappen en piano’s. Big bang Laat mij maar voorbijgaan -eenzaam ben je, eenzaam, eenzaam & alleenik dij uiteen in vleesgeworden hemelstralen De populieren werpen met een schoolse nijging elkaar een bal vol kinderstemmen toe en heel hoog schildert een onzichtbaar vliegtuig helblauwe bloemen op helblauwe zijde. Vanuit mijn lichaams’ ademhalen verdwijn ik zo de hemel in, de hemel uit, aan het begin van hemellichaam lang verdwalen, dunner worden en verschralen. De zon speelt aan mijn voeten als een ernstig kind. Ik draag het donzen masker van de eerste lentewind. Paul Rodenko Om het even zal ik leven, een zweem van leven , in cirkelvorm uiteengedreven sterrenstorm. Een lange val in het heelal waarin ik eenmaal opgaan zal, tenzij ik voor het einde vind: Een zon een land een vrouw een kind. Ruben van Gogh -2- overhandig mij brekend je peilloze bloem je kus Liggen in de zon Ik hoor het licht het zonlicht pizzicato de warmte spreekt weer tegen mijn gezicht ik lig weer dat gaat zo maar niet dat gaat zo ik lig weer monomaan weer monodwaas van licht. als een dar dolzinnig drijf ik op het aquarel van de dorst van oe en a staat je ruimte door mijn hijgen verzadigd Ik lig languit lig in mijn huid te zingen lig zacht te zingen antwoord op het licht lig dwaas zo dwaas niet buiten mensen dingen te zingen van het licht dat om en op mij ligt. van stijgen en ademhalen is opgestapeld mijn lichaam en mijn stem hij dartelt en klapwiekt als een donkere boom aan de bron Ik lig hier duidelijk zeer zuidelijk lig zonder te weten hoe of wat ik lig alleen maar stil ik weet alleen het licht van wonder boven wonder ik weet alleen maar alles wat ik weten wil. hoor dan met uw handen haast dan uw hartslag ik ben een donkere droom in de zon Hans Andreus en de omarmende honderdman ben een wenk in de wolken Geschenk uit de hemel Lucebert Alsof de dag opnieuw begint snellen de wolken gevoerd door de wind langs heldere luchten. Alsof de dag opnieuw begint zijn zij bevrijd. Hun te zware last in ontelbaar veel druppels verspreid. Een boog van kleuren is vervaagd. Buiten danst het kind in de spiegels op de grond. Dorstig zuigt de aarde. Nieuw leven ontspringt alsof de dag opnieuw begint. Floor van der Meulen 3 § 2 Gedichten n.a.v. een filmfragment Opdrachten: 1) Fragment bekijken; probeer zelf in enkele woorden/enkele zinnen te omschrijven: welke emotie wordt uitgedragen door dit fragment / welke emotie het fragment bij jouzelf oproept. 2) Lees de geselecteerde gedichten. Welk van deze gedichten verwoordt de emoties die je hebt aangegeven, volgens jou het best? 3) Schrijf woord(en) / zin(nen) uit het door jou gekozen gedicht, die volgens jouw beleving de emoties het best, of het duidelijkst, of het meest opvallend, weergeven. REQUIEM SPOOKWORDING Te Middelharnis is een kind verdronken. Sober berichtje in het avondblad: ‘t stond bij een hooiberg die had vlam gevat en bij een zolderschuit die was gezonken. Zij trok haar gezicht naar binnen en sloeg de leegte als een sluier om het hoofd, Ze ging de kamer uit als was de wand een deur. Een regen van as bleef achter als spoor op het tapijt. Zes dagen heeft het in mij nageklonken. Op het kantoor vroeg men: zeg, heb je wat? Ik werkte door, maar steeds weer hoorde ik dat: te Middelharnis is een kind verdronken. Theo van Baaren GOTISCH En kranten waaien weg en zijn verouderd, de dagen korten, nachten worden kouder, maar over ‘t water komt zijn kleine stem De bomen schragen mist, vertakte zuilen. Het regent in het schip, nevel hangt aan het hout en regen tikt. Je hoort de koster sluipen, op zandmanvoeten graaft hij kuilen voor de mist. -Te Middelharnis, denk ik, ‘k denk aan hem en bed zijn hoofdje tussen hart en schouder en zing voor hem dit lichte requiem. Ed. Hoornik AVOND Chr. J. van Geel DOOD LIEDJE De avonden donkeren al dit is het regenende jaargetijde waarin wij haar eenmaal ten grave droegen; ook toen sloegen de bladeren en de regen over de paden en de zwarte wegen en het woei duister in de donkre groeve Lief maskertje van amandelogen Lief torsje van albasten borstjes Straks graaft een metalen schep een graf in het groene gras en als men je bloemen brengt zal je allang met me dansen over gesluierde heiden met diepzwart struikgewas zullen we samen slapen in een geluidstil moeras en de vogels van vroeger die hel en lichtwit zingen kus ik weg van je mond. Lief maskertje, lief torsje ik kom. alleen was het toen vroeger herfst en droever. Hendrik Marsman Onder de bomen ruist de dood, rekken zich de doden. Dommelend gegil onder de gebochelde wind, tot in de parken waar de maan kraait in zijn vijver. Chr. J. van Geel Ankie Peypers 4 DOOD WATER DOODSSTRIJD Mijn vader die opstaat. Schaduw beweegt met hem mee. Het lamplicht blijft achter. De kamerdeur snijdt zijn verdwijnen af. Ik lig zwaar en verminkt in een hoek van de nacht, weerloos en blind; ik wacht op de dood die nu eindelijk komen moet. het paradijs is verbrand: ik proef roet, dood, angst en bloed. Ik ben bang, ik ben bang voor de dood. Ik voel de winternacht rondom zijn lichaam sluiten. Daarna loopt hij tegen stilstaand water in. ik kan hem niet zien, ik kan hem niet zien, maar ik voel hem achter mij staan. hij is misschien rakelings langs mij gegaan. hij sluipt op zwarte geruisloze voeten onzichtbaar achter het leven aan. Ik volg hem nog als hij al lang in het onzichtbare is opgelost en moeder eindelijk de koud geworden schalen op het dienblad zet. Ik vouw het tafellaken, een bevlekte vlag, en leg het weg. Nooit meer zal deze avond er zijn. Nooit meer zal ik dood water zo dicht om een mens zien staan. hij is weergaloos laf: hij valt aan in de rug; hij durft niet recht tegenover mij staan; ik zou zijn schedel te pletter slaan. Ik heb nu nog, nu nog, een wild ontembaar verlangen naar bloed. Maurits Mok H. Marsman 5 § 3 Poëzie in het leven van alledag Je denkt bij het woord poëzie misschien aan iets bijzonders, iets wat in duffe boekjes op een apart plankje in de boekwinkel of bibliotheek te vinden is. Daar vind je inderdaad ook gedichten, maar eigenlijk zijn poëtische uitspraken en teksten overal te vinden. Als er iemand sterft is er altijd wel een persoon die bij de herdenking in zijn tekst een gedicht voorleest. Ook in een overlijdensadvertentie zie je vaak een gedicht opgenomen. In de onderstaande twee voorbeelden zie je hoe men, voor een groter publiek, zoekt naar een verklaring of typering van de dood. Vaak dicht men zelf, soms citeert men een dichter. 1. Waarom? 2. Zwaar werden de dagen en lang duurde de nacht. Hoe moeilijk is het vechten bij het ontbreken van kracht. Maar ondanks je verlies van de strijd om het leven, heb je ons een goed voorbeeld gegeven. Waarom al die pijn Je wilde nog zo graag bij ons zijn. Deze strijd was niet eerlijk En geheel niet terecht. Je wilde nog zo graag met ons verder Maar verloor dit gevecht. Je komt die vorm van ‘onder woorden brengen’ ook tegen op bijvoorbeeld geboortekaartjes en in reclame. Vergelijk bijvoorbeeld de volgende slogans: ‘Zo in m'n sas met badedas’, ‘Rettekettet naar beter bed’, ‘De ING denkt met u mee’. In de laatste slogan wordt zelfs een geraffineerd spel met ritme gespeeld (welk precies?). Je hebt zelf in het verleden, misschien zonder dat je daarbij stilstond, met een of meerdere vormen van poëzie te maken gehad. De meest voor de hand liggende vorm daarbij is het Sinterklaasrijm, waarbij eindrijm zo’n beetje voorgeschreven is: Het klussen vind je heerlijk om te doen en echt niets is je te veel, bovendien werk je heel netjes, voorzichtig en blijft alles altijd heel. Toch heeft de Sint jou wel eens stiekem horen mopperen dit jaar, en kreeg je niet altijd de klussen echt naar jouw wens voor elkaar. Om je de komende tijd nog meer klusplezier te geven dan dit jaar, staat er ‘n pakje met spul dat je prima kunt gebruiken voor je klaar! En ook nu kom je op straat, in gebouwen, thuis via tv en radio, in de krant of op je computer (internet) heus wel aparte vormen van taal tegen die je tot de poëzie mag rekenen. In meerdere Nederlandse steden, waaronder Den Bosch, vind je poëzie in het straatbeeld terug. Denk aan gedichten op gevels en op de straatstenen: 6 §4 Poëzie en liedteksten Opdracht: Vergelijk De stilte en Winter: bepaal of er typische liedkenmerken in zitten en zo ja, welke dat zijn. Geef de overeenkomsten en verschillen tussen De stilte en Winter. Deze beschrijving moet minimaal 100 woorden bedragen. Winter De stilte Ik heb nu alles gedaan voor als de sneeuw zal komen, ik heb de deuren gesloten en de blinden voor ieder raam, En met de sneeuw de storm: ik heb het dak nagekeken uit vrees dat het zou kunnen breken onder des winters enorm waaien. Nu staat tijd stil in de dichte kamers en gangen. Door kieren komt enkel het lange langzame licht nog. Dat wil spioneren of er soms een opening is gebleven groot genoeg voor de witte legers om in te dringen tot ons. Kom nu maar vlug. Ik leid je trappen op met mijn lantaren naar een klein vertrek waar wij samen kunnen doen of wij veilig zijn als de sneeuw en het waaien komen. Stil. Laten wij nu gaan slapen, ons houdende voor elkaar of wij het nog echt geloven, alsof licht en koude, vazallen van de winter, niet alle hoeken zouden komen doorzoeken, en de vluchtelingen vinden, alle. De stilte, de stilte Heeft honderden namen Duizend gezichten En even veel kleur De stilte gebrand In het licht van de ramen De stilte heeft ogen En oren en geur De stilte, de stilte Is oud en versleten Treuzelend traag Elke tree van de trap De stilte, de stilte Is jong en verbeten Staat op de stoep Met een stevige stap van De stilte, de stilte De stilte, de stilte Is heilzaam en helend Zacht als een zalf Op het zeer van een wond De stilte is hard Ongenadig vervelend Gravend en grauw In het grijs van de grond De stilte, de stilte Is licht en bevrijdend Als woorden de weg Niet meer weten te gaan De stilte, de stilte Is zwart, zwaar en zwijgend Als woorden, als wapens Te ver zijn gegaan 7 Opdracht: Lees beide teksten hieronder. Welke tekst is een liedtekst en welke een gedicht? Licht toe hoe je tot die conclusie gekomen bent. Grootmoeder in een stoel Opa in de antieke amper ademende klok zijn de dode uren verdronken en tijd gaat langzaam ongeluk roept hard in de hele uren en pijn slaat echo op de halve. Muizen en motten komen en gaan grootmoeder is als een horloge afgelopen in haar stoel; haar hart staat stil haar lichaam is zo koud als zilver, brr! waarom zijn wij blijven staan die mee hadden willen gaan? De morgen van zijn honderdste verjaardag Kreeg opa een beschuit bij zijn ontbijt En deden alle zusters even aardig, Per slot is honderd jaar een hele tijd. Hij mocht de hele dag bezoek ontvangen, Er werden stoelen rond zijn bed gezet En roodpapieren slingers opgehangen, Dat gaf meteen zo'n feestelijk cachet. Om half elf kwam de directeur persoonlijk, Gewapend met een potplant en een speech, Te lang en slaapverwekkend, als gewoonlijk, Maar opa hoorde toch al jaren niets. Met zware stem en machtige gebaren Besprak de directeur de tijd die vloog, Wat misschien gold voor opa's honderd jaren Maar vast niet voor des directeurs betoog. Daarna kwam er een stroom familieleden Uit Sidderburen zelfs en uit Goeree, Vol jaren opgespaarde hart'lijkheden En ieder bracht cadeautjes voor hem mee. Voornamelijk tabak en confiture Maar ook een paar pantoffels en een vest En drie kisten sigaren, hele dure, Want zijn gezichtsvermogen was nog best. Des middags na 't verplichte uurtje rusten Werd hij opnieuw bewonderd en verwend Door bloed- en aanverwanten, die hem kusten, Nog voordat hij ze eigenlijk had herkend. Rechtop in bed met blosjes op de konen, Omringd door al wat hem gegeven was, Leek hij tussen zijn oud geworden zonen Een feniks rijzend uit sigarenas. Maar 's avonds is de hoofdzuster gekomen Nadat de gasten waren weggegaan En heeft al die cadeautjes meegenomen Waarvan 't gebruik hem niet was toegestaan. Tabak en chocola, het vest met mouwen, Daar wol nog wel eens irriteren wou, Alleen het paar pantoffels mocht hij houwen, Toch jammer dat hij nooit meer lopen zou. 8 §5 Het doel van poëzie Bij poëzie denk je al snel aan sinterklaasrijmpjes of aan loodzware gedichten die over gevoelsuitstortingen gaan. Nogal wat mensen zien bij het woord ‘dichter’ een sombere man op een zolderkamertje voor zich die bij flakkerend kaarslicht zijn emotionele gedichtjes neerpent, huilend om zijn eenzaamheid of zijn verloren geliefde. Zoals de negentiende-eeuwse dichter Willem Kloos dichtte: ‘Ik ween om bloemen in de knop gebroken […] / Ik ween om liefde die niet is ontloken / en om mijn harte dat niet werd verstaan.’ Maar klopt dit beeld? Wat is nu precies het doel van poëzie? Heeft poëzie een doel? Dichters hebben zelf door de eeuwen heen over deze vragen veel nagedacht. Vooral in de moderne poëzie zijn er veel gedichten te vinden die gaan over het ambacht van het dichten of die het gedicht zelf als onderwerp hebben. Dit soort gedichten noemen we poëticale gedichten. Hieronder volgen zeven gedichten die allemaal, direct of indirect, een antwoord kunnen geven op de vraag wat de bedoeling is van poëzie. Opdracht: Neem onderstaande gedichten goed door. Werk in drietallen. Probeer aan de hand van de gedichten antwoord te geven op de volgende vragen: 1) Hoe moet poëzie eruitzien? (Heeft poëzie bijvoorbeeld een vaste vorm?) 2) Welk doel kan poëzie hebben? 3) Wanneer is een gedicht een goed gedicht? Probeer per gedicht deze vragen te beantwoorden. Het gedicht Misverstand Opdat je nooit vergaat doe ik je in het gedicht: hoe je loopt, hoe je ligt, hoe je lichaam tegen me praat. Dit wordt een droef gedicht. Ik weet niet goed waarom ik dit geheim ophoest, maar sinds een maand of drie geloof ik meer en meer dat poëzie geen vorm van naastenliefde is. Eerder een ziekte die je met een handvol hopeloze idioten deelt, Eeuwen hiervandaan leest een levende het wellicht – aandachtig gebogen gezicht boven de woorden. Ik dicht je dat het gedrukt staat. een uitgekookte klacht die anderen vooral verveelt en 's nachts – een heelkunst is het niet. De kamer blijft een kamer, het bed een bed. Mijn leven is door poëzie verpest en ook al wist ik vroeger beter, ik verbeeld me niets Willem van Toorn wanneer ik met dit hoopje drukwerk vierenzestig lezers kwel of, erger nog, twee bomen vel. In dit gedicht is geen woord te veel Menno Wigman Neem je er iets af dan is het niet meer heel Zoek de beer in het bos boom boom boom boom boom boom boom boom boom boom boom boom beer boom boom boom boom boom boom boom boom boom boom boom boom K. Schippers Wim Hofman 9 Ik wil alleen maar weten wie ik ben. Woningloze Alleen in mijn gedichten kan ik wonen, Nooit vond ik ergens anders onderdak; Voor de' eigen haard gevoelde ik nooit een zwak, Een tent werd door de stormwind meegenomen. Een andere reden om te schrijven heb ik niet. Alleen in mijn gedichten kan ik wonen. Zolang ik weet dat ik in wildernis, In steppen, stad en woud dat onderkomen Kan vinden, deert mij geen bekommernis. Maar wie ik ben gaat niemand wat aan. Het zal lang duren, maar de tijd zal komen Dat voor de nacht mij de oude kracht ontbreekt En tevergeefs om zachte woorden smeekt, Waarmee 'k weleer kon bouwen, en de aarde Mij bergen moet en ik mij neerbuig naar de Plek waar mijn graf in 't donker openbreekt. Jan Arends Programma J.J. Slauerhoff Weet ik veel hoe poëzie eruit moet zien. Niet dat statische, dat uniforme. Daar hou ik niet zo van. Dezelfde toon herhaald tot in den treure, en dat dan 'vormvastheid' noemen, of 'een eigen stem', dat soort gelul. Nee, daar hou ik niet zo van. Geef mij dan maar het favoriete snoepgoed uit mijn jeugd. De toverbal. Je zuigt en zuigt maar, telkens komen er andere kleuren te voorschijn en voor je 't weet, heb je helemaal niets meer. Dát is het, vind ik. Zoiets. Ongeveer. Tom Lanoye 10 § 6 Des dichters toolbox 1: genre en typografie De bestudering van de vorm van een gedicht is een hulpmiddel om een gedicht beter te kunnen begrijpen. Het kan ook zijn dat je al onderzoekende meer waardering krijgt voor het gedicht: dat is knap in elkaar gezet! Hieronder tref je een lijst aan met begrippen die je op weg kan helpen bij de ontrafeling van een moeilijk gedicht of een moeilijke passage in een gedicht. Deze lijst is verre van volledig, maar is nog altijd behoorlijk lang. Het is echter zeer zeker niet de bedoeling dat je deze vormstudie als hoofddoel ziet bij jouw aanpak van een gedicht: je kunt gedichten op die manier kapot analyseren. Het genre Genre = een soort in de literatuur . Epiek, lyriek en dramatiek zijn de drie hoofdsoorten. Proza: Poëzie: verzameling van verhalende teksten in alinea's en van enige omvang; verzameling van teksten in dichtvorm. Epiek: Lyriek: Dramatiek: verhalende teksten, verhalende kunst; de verzameling teksten met een hoofdzakelijk subjectieve lading; uitbeelding van een verhaal in toneelvorm. Hieruit kun je afleiden dat er epische poëzie bestaat en lyrische poëzie. Uit de Middeleeuwen en de Renaissance kennen we ook dramatische poëzie. Kijk maar bij § 8. Typografie regellengte Hoe weet je nu zeker of een bepaald stuk tekst poëzie is? Die ontdekking doe je over het algemeen vrij snel. Sla een boek open en kijk naar de regellengte en je hebt je conclusie al getrokken. In de poëzie is het namelijk zo dat de dichter de regellengte bepaalt; hij houdt zich niet aan de marges die voor romans gelden. Deze verdeling van de woorden over de regels heeft vaak veel effect op de betekenis of de waarde die wij aan bepaalde woorden hechten. Kijk maar eens naar het gedichtje van Herzberg dat als voorbeeld wordt gebruikt bij de opsomming; door deze ene zin herhaaldelijk af te breken krijgt die laatste regel veel meer betekenis. strofenbouw Soms is een gedicht opgebouwd uit strofen. dit wil zeggen dat het gedicht is opgebouwd uit eenheden van een steeds gelijk aantal regels. Een strofe van twee versregels heet een 'distichon'. Een strofe van drie versregels heet een 'terzine'. Een 'kwatrijn' bestaat uit vier versregels. Een veelgebruikte opbouw voor een gedicht is de volgende: eerst twee kwatrijnen (die we samen een octaaf noemen) en dan twee terzines (die we samen een sextet noemen); deze dichtvorm noemen we een sonnet en wordt al gebruikt sinds de veertiende eeuw (zie ook § 8). Andere veel voorkomende dichtvormen zijn het rondeel, de limerick, het kwatrijn en de haiku. We noemen deze dichtvormen ook wel dichtgenres. Ook hier geldt dat door het ontbreken van een vaste strofevorm bepaalde woorden extra kunnen gaan opvallen en dat kan vervolgens weer gevolgen hebben voor de betekenis die wij aan die woorden geven. 11 Visuele poëzie en concrete poëzie: Nog een mogelijkheid in de typografie is het gebruik van verschillende letTERtypes. Door te spelen met het lettertype kan de dichter ook extra aandacht of betekenis geven aan woorden. We noemen dit visuele poëzie. Bij visuele poëzie komt het ook voor dat de letters op een andere manier dan binnen de gewone regels op de bladzijde worden gezet, denk maar aan een bergje van letters als je het over een beklimming van een berg in een wielerkoers hebt. Extreem doorgevoerde poëzie is de concrete poëzie. Bij concrete poëzie gaat het alleen nog om de vormgeving. Deze poëzie heeft veel weg van beeldende kunst. 12 § 7 Des dichters toolbox 2: rijm en metrum Rijm Veel mensen denken dat rijm hét kenmerk is van poëzie. Als het niet rijmt, kun je het ook geen gedicht noemen; immers zonder rijm iets aan het papier toevertrouwen kan iedereen. Neem de proef op de som en schrijf voor 5 december een sinterklaasgedicht dat niet rijmt en luister dan naar de reacties van de lezer en het publiek. Rijm was voorheen (tot het begin van de twintigste eeuw) wel hét kenmerk van poëzie. Nu wordt het nog steeds veel gebruikt in de poëzie, maar het is niet langer een vormeis. Hieronder volgen enkele veel voorkomende vormen van rijm. Eindrijm Eindrijm is de meest toegepaste rijmvorm. Bij eindrijm rijmen de laatste woorden van enkele versregels. Als dit met een bepaalde regelmaat gebeurt dan is er sprake van een rijmschema. Veel voorkomende rijmschema's zijn: a a a a = slagrijm a a b b = gepaard rijm a b a b = gekruist rijm a b b a = omarmend rijm a b c a b c: verspringend rijm a b c d a c d: gebroken rijm 'Er was eens een Duitser in Aken die vreselijk last had van braken' gepaard rijm (aabb) 'Natuur is voor tevredenen of voor legen En dan: wat is natuur nog in dit land? Een stukje bos, ter grootte van een krant, Een heuvel met wat villaatjes ertegen.' omarmend rijm (abba) 'In de stilte van de stad kwam ze, haar rok ruischte, de witte handen had ze stil, ik luisterde gekruist rijm (abab) Het gebruik van eindrijm en rijmschema's kan leiden tot poëzie met een vaste melodie, niet iedereen vindt deze dreunpoëzie prettig. Binnenrijm en overlooprijm Soms rijmen er klanken binnen een versregel of loopt de rijmklank over van de ene regel in de andere. We noemen dit binnenrijm en overlooprijm. Dit spel met klanken kan een gedicht een bepaalde melodie geven, kijk maar eens naar het rijm in de volgende gedichten: Boven leef ick, boven zweef ick Engeltje van t́ hemelrijck (Joost vd Vondel) binnen regel 1 rijmt ‘eef ick’ (binnenrijm) Heer Schimmelpenninck weet van sparen Jaren at hij boter, vlees noch vis (Guido Gezelle) het eind van de regel rijmt met het begin van de volgende regel (overlooprijm) 13 Alliteratie We spreken van alliteratie wanneer er sprake is van beklemtoonde medeklinkers. 'wij weten wat alleen de wind weet, kind-' Assonantie Van assonantie spreken we als er sprake is van beklemtoonde klinkers. 'Honderd klokken van Londen doen Londen bonzen' Enjambement Soms past een schrijver wel eindrijm toe, maar doet dit op zo'n manier dat het rijm eigenlijk niet of nauwelijks uitkomt. De natuurlijke pauzes in het gedicht komen dan ergens anders te liggen dan na het rijmwoord. Kijk maar naar het volgende voorbeeld. 'Ik wil meer dan wat plantsoenen of een afgepast gazon, ik wil lopen naar het groene land voorbij de horizon.' Functie klankpatronen Waarom passen dichters nou al die rijm- en klanktrucjes toe? We kunnen een aantal redenen of effecten onderscheiden. De dichter kan met het gebruik van rijm een bepaalde betekenis ondersteunen; dat ene woord krijgt wat meer nadruk en op die manier wat meer aandacht en wellicht ook meer betekenis. Rijm kan voor meer eenheid zorgen in een versregel of strofe. Om deze reden zie je veel rijm in reclameteksten (Heerlijk helder ...) Je kunt met het gebruik van bepaalde rijmklanken een bepaalde sfeer oproepen. Zo zorgen veel oe- en ooklanken voor een zwaardere, meer sombere sfeer dan bijvoorbeeld de lichtvoetige i- en ij-klanken. En tot slot kan de dichter dit doen om de lezer te plezieren met een boodschap die verfraaid is; het is inhoudelijk niet alleen aardig maar het klinkt ook zo mooi. Enkele andere termen: Rijmschema: de structuur, regelmaat in de wijze van rijmen Onomatopee: een klankwoord dat bij uitspreken de betekenis aangeeft (bijv. koekoek), een klanknabootsend woord. Metrum Met name in vroeger tijden vonden dichters het heel belangrijk dat een gedicht niet alleen rijmde, maar ook dat er een regelmaat zat in de klemtoon op de lettergrepen. Deze regelmaat in beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen noemt men metrum of versvoet. Het is natuurlijk bewonderenswaardig als een dichter het voor elkaar krijgt om een volledig metrisch gedicht van bijv. 30 regels weet te schrijven, maar tegenwoordig vindt men dit een hoop gedoe. Je loopt zelfs het risico dat je een vervelend dreunend gedicht hebt gecreëerd. Alle goede rappers ten spijt, er zijn behoorlijk wat rapnummers supervervelend door die aanhoudende dreun. 14 Ritme Ritme kan ontstaan doordat sommige lettergrepen op een natuurlijke wijze meer nadruk krijgen dan andere. Metrum zorgt voor een onnatuurlijke dreun; ritme is veeleer een vanzelfsprekende zaak in een goed voorgedragen gedicht. Je kunt het zelf ontdekken door een gedicht ook eens hardop te lezen. Poésie pure Sommige dichters zijn zo gefascineerd door de muzikale mogelijkheden van taal (m.n. klank en ritme), dat zij van een gedicht een muziekstuk willen maken en daarbij de betekenis van de woorden ondergeschikt vinden. Dit soort poëzie heet poésie pure. Als voorbeeld een fragment uit 'Boere-charleston' van Van Ostaijen: 'Tulpebollen bolle tulpen tulpen tulpentuilen rozetuilen boererozen boerewangen boerelongen boerelongen ballen wangen wangen ballen bekkens ballen bolle bekkens bugel en basson-o hop! Scanderen Een versvoet kun je op het spoor komen door een gedicht te scanderen. Scanderen betekent de beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen noteren door deze tekens erboven te zetten: ͝ bij lettergreep zonder nadruk, zonder klemtoon ͞ bij een lettergreep met nadruk, met klemtoon Eerst verdeel je de regel in lettergrepen en vervolgens zet je een streep waar de versvoet eindigt. Bijvoorbeeld: ͞ ͞ ͞ ͞ ͝ ͝ m͝eer ruis|t KaV n heV t zijn| daV t deV lıer|, diV e sinds lang| niet e͝ (Eerste regel van het gelijknamige gedicht van Da Costa) Versvoeten Zo kun je de volgende metra (versvoeten) herkennen: De jambe (mv. jamben) is een versvoet die bestaat uit een onbeklemtoonde en daarna een beklemtoonde lettergreep. Notatie: ͝ ͞ . In de Nederlandse poëzie is het de meest gebruikte maat. Een trochee (mv. trocheeën) of trocheus (mv. trochei) is een versvoet die bestaat uit een beklemtoonde en daarna een onbeklemtoonde lettergreep. Notatie: ͞ ͝ . De dactylus (mv. dactylen of dactyli) is een versvoet die bestaat uit een beklemtoonde lettergreep gevolgd door twee onbeklemtoonde lettergrepen. Notatie: ͞ ͝ ͝ . Het woord komt via het Latijn uit het Grieks 'daktulos' en betekent vinger. De versvoet heeft zijn naam gekregen doordat een vinger uit één lange en twee korte kootjes bestaat. Dactylus is als woord zelf metrisch gezien een dactylus. Dit kan als ezelsbruggetje dienen om deze versvoet te onthouden. De zesvoetige dactylus (dus: 6x dactylus in één regel) wordt hexameter genoemd. Dit is de klassieke versvoet van het Griekse epos. De amfibrachys (mv. amfibrachen) is een versvoet die bestaat uit een onbeklemtoonde, daarna een beklemtoonde en dan een onbeklemtoonde lettergreep. Notatie: ͝ ͞ ͝ . De anapest (mv. anapesten) is een versvoet die bestaat uit twee onbeklemtoonde lettergrepen gevolgd door een beklemtoonde. Notatie: ͝ ͝ ͞ . Anapest is als woord metrisch gezien een anapest. Dit vormt een ezelsbruggetje om deze versvoet te onthouden. 15 Een spondee of spondeus (mv. spondeeën) is een versvoet die bestaat uit twee beklemtoonde lettergrepen. Notatie: ͞ ͞ . De naam spondee is verwant met spenderen en de betekenis van offerdronk stamt van het gebruik van spondeeën in liederen bij drankoffers. In het Nederlands kan geen gedicht in zijn geheel uit spondeeën bestaan. Hij komt dan ook alleen voor in combinatie met een andere versvoet, dikwijls de dactylus. Nogal eens begint een dichtregel met een spondee en gaat dan verder met een andere versvoet. Opdracht: bepaal het toegepaste metrum van de volgende gedichten door ze te scanderen. Er was rouwe op het huis, er was rouwe in de kluis, toen de Heer ons gebed had verworpen (E.J. Potgieter) VERA JANACOPOULOS Cantilene Ambrosia, wat vloeit mij aan? uw schedelveld is koeler maan en alle appels blozen de klankgazelle die ik vond hoe zoete zoele kindermond van zeeschuim en van rozen o muze in het morgenlicht o minnares en slank gedicht er is een god verscholen violen vlagen op het mos elysium, de vlinders los en duizendjarig dolen (Jan Engelman) Wij komen ter wereld, met rouw, uit de graven; met rouw die gepast is, omdat wij nog dood zijn. Ons lichaam ontstond uit de grond en uit planten, om eens te bereiken een veilige haven. (Jan Hanlo) Lezen en leren is eeuwige taak, die noch de knaap, noch de grijsaard verzaakt. (Petrus Augustus de Génestet) Zonne stervend zonk in zee, en een wijde wade spreidde op de brede kimme neer 't wolkenheer. (Frederik van Eeden) 16 § 8 Des dichters toolbox 3: beeldspraak en stijlfiguren Beeldspraak Functie van beeldspraak Dichters nemen vaak geen genoegen met de taal van alledag; zij zoeken wat meer vrijheid in de omgang met taal en komen op die manier regelmatig tot vreemde combinaties van woorden en betekenissen. Dit speels omgaan met de taal betekent voor de lezer een extra inspanning: hoe komt hij nou toch op het idee om die begrippen met elkaar te combineren? En dan na enig denken zie je de relatie tussen die twee woorden en wordt je meer duidelijk over de 'bedoelingen' van de schrijver. Er zijn grofweg twee hoofdgroepen te onderscheiden in de beeldspraak: I. Metafoor: de schrijver vergelijkt twee zaken met elkaar en zijn uitgangspunt is duidelijk te maken dat er een overeenkomst is tussen die twee. Bijvoorbeeld: 'Piet is zo dom als een ezel'; Piet wordt vergeleken met een ezel en de overeenkomst tussen beide is hun lage intelligentie. De dichter creëert dus een beeld op basis van overeenkomst. II. Metonymia: de schrijver gebruikt een bepaald woord/begrip terwijl hij eigenlijk iets anders bedoelt. Het begrip dat hij gebruikt heeft een bepaalde relatie met het bedoelde (en die is niet gebaseerd op overeenkomst). Bijvoorbeeld: 'Ik lust nog wel een kopje'; de schrijver gebruikt hier het voorwerp kopje terwijl hij de koffie bedoelt. Er is een bepaalde relatie tussen het voorwerp en het bedoelde maar die is niet gebaseerd op overeenkomst. ad I. de metafoor vergelijking - 'Ik zat toen heel stil te werken, de boeken waren als zerken voor me ..' (zowel het beeld als het verbeelde worden genoemd; hier 'boeken' en 'zerken', de overeenkomst is ...) metafoor in engere zin - 'Verlate dan de ziel haar vleeschelijke woning ...' (alleen het beeld 'woning' wordt genoemd) personificatie - 'Er is een boom geveld met lange groene lokken ...' (bij de vergelijking krijgt een levenloos iets kenmerken van iets levends) synesthesie - 'Het klinkt zo groen in de lentestruiken ...' (de indruk van een bepaald zintuig wordt verbonden met een ander zintuig; hier zien met horen) ad II. de metonymia - materiaal, niet het voorwerp, bijv. 'Hij schoot het leder in het net.' - voorwerp, niet de inhoud, bijv. 'Ik lust nog wel een glaasje.' - de maker, niet het product, bijv. 'Een Van Gogh brengt miljoenen op.' - een deel noem je, het geheel bedoel je, bijv. 'Even de neuzen tellen.' - het geheel noem je, een deel bedoel je, bijv. 'Brazilië verloor kansloos van Frankrijk tijdens de WK-finale.' 17 Origineel en cliché In ons taalgebruik passen wij vaak beeldspraak toe; de voorbeelden die je bij de metonymia aantreft, komen je waarschijnlijk zeer bekend voor. Dit noemen we cliché beeldspraak. Een dichter streeft meestal naar originaliteit in zijn taalgebruik; zo zijn de voorbeelden gegeven bij de metafoor wellicht minder vanzelfsprekend voor jou. Dit noemen we originaliteit in de beeldspraak. Opdracht: Spoor de beeldspraak op in de gedichten Februarizon uit § 1 (pag. 2) en Dood liedje uit §2 (pag. 4). Leg de beeldspraak ook uit. Stijlfiguren Naast de beeldspraak staan de dichter nog andere middelen ter beschikking om zijn taalgebruik opvallend te maken of om bepaalde effecten te krijgen. Stijlfiguren zijn afwijkingen van de normale vorm van zeggen met de bedoeling een of ander effect te bereiken. inversie - 'Alleen loop ik terug naar huis.' (de normale volgorde van woorden wordt doorbroken om het zinsdeel dat vooraan komt te staan meer nadruk te geven) opsomming - 'De zee kun je horen met je handen voor je oren in een kokkel, in een mosterdpotje, of aan zee.' J. Herzberg (hierbij worden een aantal feiten, begrippen e.d. achter elkaar geplaatst) retorische vraag - 'Wie zal de moeder troosten nu haar kind dood is?' (een vraag waarop geen antwoord wordt verwacht; het antwoord zit in de vraag opgesloten; het dwingt de lezer tot meedenken of zelfs tot instemmen) hyperbool - 'Komt een duif van honderd pond, een olijfboom in zijn klauwen ...' (oftewel 'overdrijving', hij wordt meestal gebruikt om bepaalde woorden meer nadruk te geven ) understatement - 'Zij ging van boord.' (een vrouw stapt van haar bootje in het koude water) (je formuleert iets waar je emotioneel bij betrokken bent zodanig dat het geen emotie verraadt; het effect is dat het vaak meer emotie oproept) antithese - 'Verzet begint niet met grote woorden maar met kleine daden ...' (oftewel 'tegenstelling'; je plaatst elkaars tegengestelde bij elkaar om een verschil beter uit te laten komen) Chiasme - ‘je leeft niet om te eten je eet om te leven’ (oftewel kruisstelling; je plaatst bij elkaar horende zaken kruislings over twee regels verdeeld) Zeugma ‘Ze gaf hem een hand en de bons’ (spreek uit ‘zuigma’; het is een foutieve samentrekking die in gedichten soms toch goed werkt) 18 ironie - 'Een wereldprestatie!!!' (en dat als reactie op een blunder) (het tegenovergestelde zeggen van wat je bedoelt) Opdracht: Spoor de stijlfiguren op in het gedicht Grootmoeder in een stoel uit § 4 (blz. 8) en benoem ze. 19 § 9 Beknopte geschiedenis van de poëzie Oudste dichtwerken Er was al poëzie voordat het schrift was uitgevonden. Men gaat ervan uit dat de vroegste poëzie mondeling gereciteerd of gezongen werd. Ze werd onder meer gebruikt als manier om een mondeling verteld verhaal beter te onthouden. Na de introductie van het schrift bleef men de versvorm gebruiken. Veel oude werken, van de Veda's (1700 1200 v.Chr.) tot de Odyssee (800-675 v.Chr.), staan in versvorm om het memoriseren en de overdracht ervan te vergemakkelijken en dit bleef zo gedurende de hele prehistorie van oude samenlevingen. In ons taalgebied hebben we maar één fragment van een gedicht in het Oudnederlands, namelijk: Hebban olla vogela nestas hagunnan hinase hic enda thu Wat umbidan we nu e e (Alle vogels zijn nesten begonnen, behalve ik en jij. Waar wachten wij nu op?) 3 kwart 11 eeuw Nog voordat het eindrijm werd toegepast, was stafrijm het gewone rijm. Een versregel bestond uit twee helften, waarbij drie van de vier beklemtoonde lettergrepen alliteratie (rijmende beginletters) vertoonden. Het oudste voorbeeld van stafrijm is ons overgeleverd in het Duits en stond als runenspreuk op de gouden hoorn van Gallehus (Dtsl) en stamt uit de vijfde eeuw. Ek, Hlewagsatir Holtingar / horna tawido (Ik, Hlewagast, Holts zoon / heb de hoorn gemaakt) Kijk nog eens naar het Oudnederlandse fragment hierboven en wellicht herken je er nog iets van. De vroege middeleeuwen (tot 1200) De teksten uit de periode van het Middelnederlands (±1200-1500) zijn hetzij opgetekende mondelinge overleveringen, hetzij rechtstreeks geschreven literatuur. Ridderromans waren populair, zeker bij de adel, en vertellers trokken van kasteel naar kasteel om hun hoog publiek te onderhouden. De ridderromans waren lange gedichten in de volkstaal. De volkstaal van de gebieden waar de ridderverhalen ontstonden was het Romaans, vandaar de term roman, die ook in ons Germaanse taalgebied werd overgenomen. De verhalen stonden meestal op rijm. Het rijm diende een tweeledig doel. Men kon zo tekst goed van buiten leren en men kon er muzikale elementen mee in de tekst brengen. Klank speelde immers een belangrijke rol. Donkere klanken (aa, oe) kunnen bijvoorbeeld iets droevigs of onheilspellends suggereren, terwijl lichte, heldere klanken (i, è) iets vrolijks of lichtvoetigs kunnen oproepen. Onder invloed van Latijnse poëzie wordt de alliteratie (als enig rijm) verdrongen door het eindrijm. Voor de duidelijkheid: rijm is de overeenkomst van klank in een beklemtoonde lettergreep. De eerste met naam bekende auteur is de Limburger Hendrik van Veldeke ofwel Heynric van Veldeke (vanaf ca. 1170). Hij verbleef een groot deel van zijn loopbaan aan Duitse hoven. Zijn minneliederen tonen al de idealistische verering van de vrouw, die tot de geestelijke bagage van de beschaafde en hoofse ridders behoorde. Veel van deze liederen beginnen met een zogenaamde “Natureingang”, d.w.z. dat het gedicht opent met een natuurbeschrijving die de stemming van de dichter moet weerspiegelen. Zo treurt de natuur als de dichter treurt om het gemis van een geliefde en kwinkeleren de vogels als de dichter in een juichstemming is. Een van Veldekes minneliederen begint zo: Alze die vogele blijdelijke Zingende den zomer entvaan, Ende der wald is louves rike, Ende die bloemen schone staan, Zo is der winter al vergaan. Recht is, dat ich dare wijke, 20 Da mijn herte stadelijke Van minnen ie was onderdaen. Geestelijken konden lezen en schrijven, maar ze hadden nóg een voorsprong op de leek: zij kenden Latijn. In die taal bestaat er volop literatuur. Maar juist omdat leken geen Latijn kenden, bestond de behoefte aan teksten in het eigen Diets (Middelnederlands) en die behoefte werd alleen maar groter toen er, ruwweg rond 1200, grote nadruk kwam te liggen op een persoonlijker, sterk mensgerichte geloofsbeleving. Dit stimuleerde uiteraard de ontwikkeling van de moedertaal als kunstzinnig instrument. De late middeleeuwen (1200-1550) In de late Middeleeuwen (de periode van 1270 tot 1500) ontstonden ook de rederijkerskamers. De rederijkers waren amateur-dichters die zich verenigden in letterkundige broederschappen die 'rederijkskamers' werden genoemd. Deze kamers (een soort gilden van schrijvers) domineerden de 15e-eeuwse Nederlandstalige literatuur. Een nieuw genre dat in deze tijd vanuit Frankrijk overwaaide was de rederijkersballade. Deze ballade heeft meestal vier strofen, waarvan de eerste drie octaven (strofe van 8 regels) zijn en het laatste een kwatrijn (strofe van 4 regels). Alle strofen eindigen met dezelfde regel. De laatste strofe begint vaak met Prins, wat oorspronkelijk de titel was van degene die aan het hoofd stond van een rederijkerskamer. De rederijkersballade is in het algemeen episch (verhalend) van aard. De rederijkers waren dol op taalspelletjes. Zij verfraaiden hun gedichten dan ook met allerlei vernuftige constructies, zoals het acrostichon (de eerste letters van iedere regel of strofe vormen achter elkaar gelezen zelf ook een woord of zin). De vorm was voor de rederijker erg belangrijk. Achter die vormvastheid zat ook een diepere gedachte. Men ging ervan uit dat God orde in de schepping had aangebracht, van macroniveau (de kosmos, het heelal) tot op microniveau (het menselijk lichaam). De mens moest in de kunsten (bijvoorbeeld poëzie, muziek, architectuur) proberen deze goddelijke harmonie, deze perfecte verhoudingen, te weerspiegelen in inhoud en vorm. Aandacht voor de vorm ging niet ten koste van de inhoud, maar was daar juist een eerbetoon aan. Bij het zoeken naar die harmonie richtten de rederijkers zich vooral op de herhaling van versregels en rijmklanken en op de volgorde van versregels en woorden. Zo is er het refrein, een gedicht van meerdere strofen waarbij aan het slot van iedere strofe dezelfde regel (de ‘stokregel’) herhaald wordt. Een moeilijkere dichtvorm met herhaling is het rondeel. Zoals de naam aangeeft, loopt het rond en vormen de regels een cirkel. Een rondeel bestaat meestal uit acht regels waarvan de eerste twee ook de laatste twee zijn, en de eerste regel bovendien herhaald wordt in de vierde. Bredero laat in Klucht van de koe (1612) een domme boer trots een drakerig rondeel afsteken, compleet met moeilijke en verhaspelde woorden. De boer zinspeelt ook nog eens op de drankzucht die buitenstaanders de rederijkers graag verweten: Ik brengt u eens met discordatie, en ik hoop, gij zultet wachten plaan, al en is dit geen fraaie arguwatie. Ik brengt u eens met discordatie, ja, al maak ik weinig dispensatie, so sult gij het annemen saan. Ik brengt u eens met discordatie, en ik hoop, gij zultet wachten plaan, gij zijt mijn alderliefste graan. Naast het gebruikelijke eindrijm is er ook kettingrijm (het laatste woord van een regel rijmt op het eerste woord van de volgende regel) en dubbelrijm (de laatste twee woorden van een regel rijmen op de laatste twee van de volgende regel). Het extreemst is het aldicht, waarbij alle woorden van een regel rijmen op alle woorden van de volgende regel. Met de rijm- en woordvolgorde wordt geëxperimenteerd in een retrograde: een gedicht dat je probleemloos zowel van voren naar achteren als van achteren naar voren kunt lezen. In 1612 verscheen een lofdicht op prins Maurits, in de vorm van een retrograde: Eel Belgica vruchtbaar geeft Gode lof en prijs veel Helden vroom baart gij ook scheepsvolk kloek end’ wijs 21 wijck geen neemt Mars vivit Prinsen Heren op waakt rijk en sterk Nederland krijg en zeevaart maakt. Ook in het toneelspel wordt gebruik gemaakt van rijm en ritme. De oude Grieken en Romeinen hielden zich al bezig met toneelspelen. De Romeinen brengen het toneel spelen verder Europa in. In Nederland en Vlaanderen houdt de Rooms-Katholieke Kerk zich bezig met toneelspel. Het toneelspel werd later ook buiten de kerk opgevoerd, het zogenaamde mirakelspel. Hier werden vaak toneelstukken gespeeld die over wonderen gingen. Vrijwel alle stukken waren op rijm om de tekst beter te kunnen onthouden. De Renaissance (1550-1700) Veel meer dan in de Middeleeuwen hechtte men in de Renaissance waarde aan de vorm van een literair werk. Belangrijke genres uit de Klassieke Oudheid die in de Renaissance opnieuw werden beoefend waren het epos (heldendicht: een lang, verhalend gedicht over belangrijke mythologische of historische personen en gebeurtenissen), de ode (lofdicht of lofzang, gewijd aan een persoon of zaak) en het epigram (puntdicht: een kort en bondig gedicht met een woordspeling of pointe). Bij het toneel raakte de klassieke tragedie opnieuw in zwang. Daarnaast ontstonden er echt nieuwe literair genres, waarvan met name het emblema en het sonnet ook bij Nederlandse renaissancistische schrijvers (P.C. Hooft, Constantijn Huygens, Jacob Cats, Jan Luyken) zeer populair was. Voorbeeld van een epigram: Drink ik dan bederf ik Drink ik niet dan sterf ik Beter gedronken en bedorven Dan niet gedronken en gestorven Het sonnet of klinkdicht: Een sonnet is een gedicht dat uit veertien regels bestaat. Er zijn twee strofen van vier regels: kwatrijnen genoemd en twee van drie regels: de terzines. Tussen de eerste acht regels (het octaaf) en de laatste zes (het sextet) is voor wat de inhoud betreft een wending (ook wel val, volta of chute genoemd). 1e kwatrijn ______________________ a ______________________ b ______________________ a ______________________ b gekruist rijm octaaf 2e kwatrijn ______________________ a ______________________ b ______________________ a ______________________ b wending 1e terzine ______________________ c ______________________ d ______________________ c 2e terzine ______________________ d ______________________ c ______________________ d sextet Het sonnet is misschien wel de meest gebruikte dichtvorm in de Westerse wereld. Deze vorm werd geïntroduceerd door de Italiaanse dichter Petrarca (1304-1374). Vandaar dat bovenstaande sonnetvorm ook wel het Petrarcasonnet wordt genoemd. Bij ons werd deze dichtvorm pas populair in de zestiende eeuw, tijdens de Renaissance. Jan van der Noot en Lucas d'Heere introduceerden het sonnet in de zestiende eeuw in de Nederlandse literatuur, maar het genre kwam hier pas tot bloei toen in de 17e eeuw dichters als Joost van 22 den Vondel en P.C. Hooft sonnetten begonnen te schrijven. Zij lieten zich beïnvloeden door zowel Italiaanse als Franse voorbeelden. De periode waarin deze invloed sterk was, wordt het Classicisme (1640-1720) genoemd. Shakespeare heeft ook een aandeel gehad in de ontwikkeling van het sonnet. Het Shakespearesonnet bestaat ook uit veertien regels, maar de indeling is dan: drie strofen van vier regels en een vierde strofe van twee regels. Een voorbeeld van een sonnet van Jean Pierre Rawie (1951) en het komt uit zijn bundel Woelig stof (1989): Wanneer ik terugblik over mijn verleden, blijkt dat mij niets gebleven is dan spijt; ik zie nu dat ik de verloren tijd met wat ik deed maar jammerlijk besteedde. Steeds bezig met verkeerde bezigheden, tot wat mij schaadde meer en meer bereid, geraakte ik, door valse hoop misleid en steeds ontgoocheld, in het ongerede. Soms leek het even of ze stevig stonden, de luchtkastelen door mijn geest gebouwd, maar geen hield langer stand dan een seconde. Al wat de droom berekend had, is fout, want alles gaat in dood, in wind te gronde; wee die iets hoopt, of ergens op vertrouwt! De Verlichting (1700-1800) De Verlichting wordt gezien als een van de pijlers van de westerse beschaving. Ze wijzigde het denken over de politiek, de wetenschap, de economie, de cultuur, de opvoeding en de religie in de westerse wereld. De achttiende eeuw wordt ook wel de eeuw van de rede (het verstand) genoemd. Het rationalisme voerde de boventoon. De gedichten uit die tijd hadden vaak een opvoedend karakter, bijvoorbeeld op religieus gebied. Bekend zijn de kindergedichten van Hieronymus van Alphen die het kind waarden en normen bij moesten brengen. Na 1750 werden veel literaire genootschappen opgericht, en daar begon voor de meeste dichters/schrijvers ook een carrière in de letteren. De Romantiek (1800-1880) Tijdens de romantiek werd de overwaardering van de rationele zijde van de mens aangevallen. Daartegenover stelde men het gevoel, de fantasie, de verbeelding en de intuïtie. Over Nederland zeggen literaire historici veelal dat er weinig Romantiek van betekenis is geweest. Wat er toch was, zou vooral nabootsing zijn van het buitenland. Desondanks zijn er wel auteurs die met de romantiek zijn verbonden: Rhijnvis Feith (met o.a. zijn lange episch gedicht Het Graf), Willem Bilderdijk (met o.a. licht erotische verzen in zijn bundel Mijn Verlustiging). 0ok Piet Paaltjens (pseudoniem van François HaverSchmidt, 1835-1894) schreef romantische en tevens humoristische gedichten, zoals Aan Rika (te bekijken als animatie). De Tachtigers (1880-1900) De Tachtigers vormden een vernieuwende beweging binnen de Nederlandse literatuur vanwege de vernieuwing die zij aanbrachten in de poëzie. In tegenstelling tot vorige generaties schrijvers schreven de Tachtigers vooral om louter Schoonheid te scheppen. De vele dominee-dichters die hen waren voorgegaan in de 19de eeuw gebruikten hun vele huiselijke gedichten en gelegenheidspoëzie dikwijls om er een stichtelijke boodschap mee uit te dragen. Kunst was voor hen dus een soort kapstok om er een "nuttige" boodschap aan op te hangen. De Tachtigers echter schreven "l'art pour l'art (kunst om de kunst)". Het esthetische was voor hen dus erg belangrijk. De eerste strofe van het gedicht Mei van Herman Gorter is erg bekend geworden: Een nieuwe lente en een nieuw geluid: Ik wil dat dit lied klinkt als het gefluit, 23 Dat ik vaak hoorde voor een zomernacht In een oud stadje, langs de watergracht – Avant-garde en modernisme ( 1916-1930) Historische avant-garde en modernisme zijn verzamelnamen voor alle nieuwe stromingen in de literatuur die rond de eerste wereldoorlog ontstonden. Op onze letterkunde hebben het expressionisme en het dadaisme de grootste invloed gehad. In het expressionisme wil de kunstenaar iets weergeven zoals hij het ervaart. Een belangrijk en vernieuwende expressionistische auteur is Paul van Ostaijen, die met typografische vormen speelde, zoals blijkt uit dit gedicht: Het dadaisme breekt volledig met de esthetische traditie. Dadaisten willen de literaire kunst afbreken om op de puinhopen opnieuw te kunnen beginnen, zonder ballast uit het verleden. Een voorbeeld van het werk van de dadaist Theo van Doesburg (pseudoniem: I.K. Bonset) is een optreden waarbij hij het alfabet achterstevoren voorlas terwijl hij op de bühne stond. Het modernisme Meestal plaatsen we modernistische literatuur tussen 1910 en 1940. De modernistische dichters vormen een aparte groep, die zich onderscheidt van de vertegenwoordigers van de historische avant-garde. Die avantgardisten zochten als reactie op de dolgedraaide wereld naar totaal nieuwe poëtische vormen – iedere associatie met de poëzie (en met de wereld) van vroeger moest worden voorkomen. De modernistische dichters daarentegen, zochten naar vernieuwing van de poëzie door juist de discussie aan te gaan met de poëtische traditie. De beroemdste Nederlandse modernistische dichter is Martinus Nijhoff. Zijn debuutbundel De wandelaar (1916) opent met dit klassiek ogende gedicht: 24 Mijn eenzaam leven wandelt in de straten, langs een landschap of tussen kamerwanden. Er stroomt geen bloed meer door mijn dode handen, stil heeft mijn hart de daden sterven laten. Kloosterling uit de tijd der Carolingen, zit ik met ernstig Vlaams gelaat voor 't raam; zie mensen op een zonnig grasveld gaan, en hoor matrozen langs de kaden zingen. Kunstenaar uit de tijd der Renaissance, teken ik 's nachts de glimlach van een vrouw, of buig me over een spiegel en beschouw van de eigen ogen het ontzaglijk glanzen. Een dichter uit de tijd van Baudelaire, - daags tussen de boeken, 's nachts in een café vloek ik mijn liefde en dans als Salomé. De wereld heeft haar weelde en haar misère. Toeschouwer ben ik uit een hoge toren, een ruimte scheidt mij van de wereld af, die ik kleiner zie en als van heel ver-af, en die ik niet aanraken kan en horen. Toen zich mijn handen tot geen daad meer hieven, zagen mijn ogen kalm de dingen aan: een stoet van beelden zag ik langs mij gaan, stil mozaïkspel zonder perspectieven. Het nieuwe van deze poëzie zit 'm niet in de vorm, maar in de inhoud: de dichter als toeschouwer, versplinterde persoonlijkheid, los van de werkelijkheid. De vijftigers (1950-1960) Een paar typische Vijftigerskenmerken zijn het loslaten van interpunctie en grammatica, en van een vaste versvorm (zoals het sonnet bijvoorbeeld). In dit opzicht grijpen de Vijftigers terug op de historische avantgarde; ook zij propageren experimentele poëzie. Experimentele poëzie is voor de Vijftigers proefondervindelijke poëzie, wat betekent dat het in de poëzie eigenlijk draait om de ervaring opgedaan tijdens het dichten. Dat houdt ook in dat er tijdens het dichten vrijelijk geassocieerd wordt, waardoor deze gedichten niet altijd even gemakkelijk te begrijpen zijn. Het associëren is goed merkbaar in dit gedicht van Hans Andreus (1926-1977) uit de bundel 'Muziek voor kijkdieren' (1951): ‘s Nachts De regen van noem mij desnoods geen regen wordt door geen oor wordt door de huid gehoord. Booglamplicht geeft waarom daarom zijn zegen; de hemel zwijgt en zwijgt van enzovoort. En niemand komt niemand dan niemand tegen. En iemand zegt ik ben een iemandswoord. En iemand zegt ik ben maar ben verzwegen. De hemel zwijgt en zwijgt want enzovoort. En wij wijzelf gaan wonderlijke wegen: wij varen om de tropen van de noord figuurlijk zelfs met ons figuur verlegen. 25 En staan op straat en lopen toch weer door ’t noem mij desnoods noem mij desnoods dan regen. De hemel zwijgt en zwijgt en enzovoort. Degene die, achteraf gezien, het meeste invloed had was de dichter/schilder Lucebert (pseudoniem van Lubertus Swaanswijk, 1924-1994). Van zijn hand: School der poëzie ik ben geen lieflijke dichter ik ben de schielijke oplichter der liefde, zie onder haar de haat en daarop een kaaklende daad. lyriek is de moeder der politiek, ik ben niets dan omroeper van oproer en mijn mystiek is het bedorven voer van leugen waarmee de deugd zich uitziekt. ik bericht, dat de dichters van fluweel schuw en humanisties dood gaan. voortaan zal de hete ijzeren keel der ontroerde beulen muzikaal opengaan. nog ik, die in deze bundel woon als een rat in de val, snak naar het riool van revolutie en roep: rijmratten, hoon, hoon nog deze veel te schone poëzieschool. De Zestigers (1960-1970) Voor de zestigers moet poëzie vooral weer gaan over het leven van alledag. Weg met ingewikkeldheid en gekunsteldheid. Kijk om je heen en schrijf op wat je waarneemt, gewone dingen, waar de meeste mensen niet bij stilstaan, opdat men deze gewone zaken als bijzonder gaat ervaren. Een gedichtje van K. Schippers (L) en een van Cees Buddingh’ (R): DE ONTDEKKING Geen schaartje Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is 'hé dat lijkt wel een schaartje, wat daar op de grond ligt,' dacht ik, 'een stoffig, grijsgroen schaartje' maar toen ik beter keek zag ik dat het geen schaartje was, maar een elastiekje, ineengekringeld in de vorm van het schaartje En daarna? De poëzie van na 1970 borduurt voort op alle stromingen van de twintigste eeuw. Een ontwikkeling die alleen door de opkomst van de computer mogelijk was, is het ontstaan van het interactieve gedicht, waarbij de naam van Tonnus Oosterhoff, dé pionier op dat gebied, niet onvermeld mag blijven. Bekijk het gedicht (filmpje) “Wat moet ik ervan zeggen?”. 26 § 10 Zelf aan de slag Kies één van de volgende twee opdrachten en maak deze volgens de aanwijzingen die erbij gegeven worden. [I] (NIET) ZEGGEN WAT JE VOELT Meestal gebruik je woorden om dingen uit te leggen en te verduidelijken. Als iemand niet begrijpt waarom je verdrietig bent, kun je proberen het uit te leggen, maar het kan best lastig zijn om te zeggen wat je voelt of bedoelt. In een gedicht gaat het soms gemakkelijker. In een gedicht kun je met weinig woorden heel veel zeggen. Let maar op. [1] Schrijf tien dingen op die mensen zoal doen. Uitgaan, huilen, dansen, zoenen, etc. [2] Kies één van de handelingen die jij hebt opgeschreven. Verzin vervolgens zo veel mogelijk woorden waar jij aan moet denken als jij aan die handeling denkt. Maak een rijtje van deze woorden Dit noemen we een woordassociatie. Huilen: lachen tranen doodgaan verliezen moe moedeloosheid onbegrip macht [3] Beschrijf heel kort minimaal vijf situaties waarin iemand de door jou gekozen handeling verricht. Iemand heeft een ongeluk gehad met zijn scooter // iemand heeft liefdesverdriet // iemand heeft eindelijk een afspraak met een meisje dat hij leuk vindt, maar zijn ouders verbieden hem te gaan [4] Kies de situatie die jou het meest aanspreekt en stel je voor dat jij je in die situatie bevindt. Hoe voel je je? Wat denk je op dat moment? Je hebt eindelijk een afspraak met een leuk meisje of een leuke jongen, maar je ouders verbieden je te gaan. Je baalt ervan, je bent kwaad en teleurgesteld. [5] Beschrijf in de vorm van een gedicht de situatie zonder dat je duidelijk maakt waar het precies om gaat. Je kunt de woorden uit stap [2] gebruiken om datgene wat jij in die situatie zou voelen en denken mee te beschrijven. ‘Dat zal niet gaan’, zegt ze alsof het de gewoonste zaak van de wereld is alsof ik niet en jij niet alsof het niet door zal gaan maar geen tranen meer geen verliezer meer het zal wel moeten gaan, denk ik. 27 [ II ] RAPPEN Soms ben je het zo oneens met iets dat je in verzet komt. Een krachtig middel om dat te doen is de vorm van rap (rythm and poetry): je laat horen waar je voor staat. [1] Noem datgene waartegen jij je zou willen verzetten. School [2] Geef aan waarom je dat zou willen doen en hoe je dat zou kunnen doen. Niet laten onderdrukken, schrijven, demonstraties, geweld [3] Schrijf zoveel mogelijk woorden op die met de woorden bij [1] en [2] te maken hebben. Leraren, proefwerken, briefje halen, spijbelen, medeleerlingen, lekker poolen, roken op het plein, bloedneus Wreed, strak, afzeiken [4] Maak nu een lijstje met ‘straattaal’; woorden die je niet gauw in boeken of kranten tegenkomt maar die wel een gevoel uitdrukken. Dit kunnen ook woorden zijn die jij en je vrienden vaak gebruiken. Hier op school doof voor de klachten en de leerkrachten zijn te wreed en steeds dat gedrag, het gezag maakt je klein [5] Kies een bepaald ritme. Maak van de woorden uit stap [1] t/m [4] korte zinnen op dat ritme. Je kunt daarbij gebruik maken van de kenmerken van rap. Enkel mogelijke kenmerken van rap: sterk aanwezig is het rijm: eindrijm, alliteratie (bv. wreed wezen) en assonantie (bv. gaaf haar) Strak in het pak op hun gemak slaan ze toe niet meer elke keer dat gezeik als een lijk hang ik hier in de bank op de gang strak ritme refreinen direct taalgebruik Strak op m’n brommer en dommer dan dommer die lui geef de brui aan die zooi weinig beeldspraak, veel ‘slang’ (straattaal) 28 § 11 De Eindopdracht Je bent thans min of meer ingewijd in de wereld van de poëzie. Nu is het de bedoeling dat je dit project afsluit met een dossier over deze vorm van literatuur. Je staat er niet alleen voor, je moet samen met twee of drie klasgenoten dit dossier samenstellen. Let wel: je schrijft dit dossier gezamenlijk en je krijgt er een dossiercijfer (max. 2,50) voor, maar daarnaast wordt er ook een individueel cijfer aan toegekend, dat met weging 1 meetelt op je cijferlijst! Wat is de bedoeling? Je dossier bevat allereerst natuurlijk de uitwerking van alle opdrachten die bij de paragrafen horen. Vervolgens ga je als groepje je verdiepen in een bekende twintigste-eeuwse Nederlandse of Vlaamse dichter. Jullie gaan gezamenlijk… a) kort in op het leven van deze dichter, b) (eveneens kort) in op de algemene thematiek in zijn werk en de algemene kenmerken van zijn dichtwerk, en c) vervolgens kiest ieder lid van het groepje een gedicht van deze dichter, dat hij of zij vervolgens uitgebreid aan een analyse onderwerpt. Je kunt kiezen uit de volgende dichters: • • • • • • • • • Gerrit Achterberg (1905-1962) J.C. Bloem (1887-1966) C.O. Jellema (1936-2003) Rutger Kopland (1934-2012) J.H. Leopold (1865-1925) Martinus Nijhoff (1894-1953) Jean Pierre Rawie (1951) Jan Jacob Slauerhoff (1898-1936) Maria Vasalis (1909-1998) Aan het hand van het dossier laat je vooral zien dat je wat geleerd hebt van de afgelopen lessen. Je bent in staat geduldig en nauwgezet gedichten te lezen en je kunt een gedicht aan een analyse onderwerpen (herkent zaken als strofenbouw, rijm, beeldspraak, stijlfiguren en eventueel ook metrum). Je gebruikt daarbij het stappenplan op de volgende bladzijde en de paragraaf ‘Vormaspecten van poëzie’. Daarnaast ga je als groepje kort in op de algemene kenmerken van het werk van jullie dichter en je probeert individueel het gekozen gedicht te koppelen aan die algemene kenmerken. In dit individuele deel zet je natuurlijk je beste beentje voor. Als groepje lever je het dossier digitaal via ELO in én daarnaast geef je je docent één papieren exemplaar van het groepsdossier. Natuurlijk is het dossier ook voorzien van een inhoudsopgave, (korte) inleiding en een (kort) nawoord. Vergeet niet per individueel onderdeel duidelijk aan te geven wie de schrijver ervan is! De vier beste individuele analyses worden uiteindelijk uitgenodigd om voor de klas hun werk kort te presenteren. Daarvoor ontvangen ze een kleine bonus op hun cijfer. 29 Stappenplan poëzieanalyse A. Inventarisatie taalgebruik De eerste stap bij het doornemen van een gedicht is het gedicht zorgvuldig en precies lezen. Je moet eerst precies weten wat er in het gedicht staat. Voer dus de volgende opdrachten uit: - Verdeel de tekst in zinnen. Waar eindigt iedere zin? Welke zinnen horen bij elkaar? Wat is hoofdzin, wat bijzin? Ga de betekenis na van onbekende woorden. Welke betekenis ligt het meest voor de hand? Ga na of er sprake is van afwijkend taalgebruik in woordkeuze of zinsbouw. Ga na of er sprake is van ambiguïteit. Zijn er zinnen of woorden die meerdere betekenissen toestaan? B. Verstechnische analyse (zie hiervoor paragrafen ‘Des dichters toolbox’) 1) Benoem de strofenbouw van het gedicht. 2) Bekijk of er een metrum aanwezig is in het gedicht. Welk metrum is dat dan? 3) Ga na welke klankverschijnselen er optreden in het gedicht: - Van welk rijm is er sprake in het gedicht? (Eindrijm en andere soorten rijm?) Is er sprake van assonantie in het gedicht? Waar? Is er sprake van alliteratie in het gedicht? Waar? 4) Bekijk of en waar er sprake is van enjambementen (en welk effect dit eventueel heeft op het lezen van het gedicht). 5) Bekijk of en waar er sprake is van figuurlijk taalgebruik (beeldspraak) en probeer deze beeldspraak te verklaren. 6) Bekijk of en waar er sprake is van speciale stijlfiguren en probeer het effect van deze stijlfiguren te benoemen. C. Interpretatie Je hebt nu zeer uitgebreid gekeken naar de vormaspecten van het gedicht. Aan het belangrijkste ben je nog nauwelijks toegekomen. Waar gaat het gedicht nu over? Probeer in te gaan op de betekenis van het gedicht. Probeer per versregel te bekijken wat hij betekent, ga in op het afwijkend taalgebruik (dat je onder B hebt benoemd) en probeer aan te geven waarom de dichter van dit afwijkend taalgebruik gehanteerd heeft. Let wel: dit is het belangrijkste onderdeel van je analyse! Ga dus uitgebreid in op de vraag wat je gedicht precies aan betekenis en diepgang verbergt! Oog hebben voor dubbelzinnigheid en onoplosbare vragen is bij gedichten altijd erg belangrijk. D. Koppeling aan het werk van de dichter Ga in op de volgende vragen: - Is het gedicht qua vorm en taalgebruik typerend voor de door jullie gekozen dichter, of wijkt het in sommige opzichten af? (Gebruikt hij of zij normaal geen eindrijm bijvoorbeeld en doet je gedicht dat wel?) Is het gedicht qua inhoud typerend voor de door jullie gekozen dichter, of wijkt het in sommige opzichten af? (Neemt hij of zij een positieve houding aan ten opzichte van zijn geliefde, terwijl hij normaal geen goed woord voor de liefde over heeft?) 30 Acht tips om een gedicht goed voor te dragen. Tip 1: Lees het gedicht thuis in een rustige omgeving een paar keer voor, zodat je weet waar je een rustpauze moet lezen, een woord nadruk moet geven enz. Tip 2: Zorg ervoor dat je er plezier in hebt! Pas als je zelf ervan geniet, zullen anderen dat ook doen. Hoe perfecter je probeert te presenteren, hoe verkrampter en onnatuurlijker het overkomt. Je hebt een gedicht gekozen dat jou aansprak. Laat dat dan ook merken door plezier uit te stralen. Dat voorkomt verkramptheid. Tip 3: Adem UIT voordat je je gedicht voordraagt. Veel mensen zuigen door de spanning hun longen in een reflex helemaal vol met lucht. Daardoor gaat je stem omhoog en klink je fragiel. Dat voelt weer onwennig en zo kom je onnodig zenuwachtig over. Dus juist niet inademen, maar uitademen vlak voordat je begint. Tip 4: Lees langzaam voor. Laat de woorden bij je publiek aankomen. Daar is tijd voor nodig. Laat vooral rijmwoorden en laatste woorden “hun werk doen”. Lees je te snel, dan komt de boodschap niet over, klink je ongeïnteresseerd en je gaat je verspreken. Tip 5: Zoek oogcontact aan het einde van een zin, regel of strofe. Het verhoogt de impact van je gedicht. Tip 6: Als je je een keer verspreekt, lees dan gewoon verder. Immers, in een vlek moet je niet wrijven. Alleen als je iets heel anders voorlas, dan er stond, herhaal je. Tip 7: Markeer je tekst en schrijf er aanwijzingen bij: bijv. onderstreep woorden die nadruk verdienen en geef met een liggend streepje aan waar een pauze kan vallen. Maak het rijmschema duidelijk in de lay-out Tip 8: Druk het gedicht in af in een lettergrootte die van een afstand goed te lezen is. Veel succes. 31
© Copyright 2024 ExpyDoc