Btw-vrijstellingsregeling kleine ondernemingen: definitieve

VAT
Btw-vrijstellingsregeling kleine ondernemingen: definitieve toepassingsvoorwaarden
gepubliceerd
In navolging van de verhoging van de drempel voor de toepassing van de btw-vrijstellingsregeling voor kleine
ondernemingen van 5.580 EUR naar 15.000 EUR ( inwerkingtreding 1 april 2014), heeft de Belgische wetgever op
het einde van vorige maand de details van de nieuwe regeling gepubliceerd, hierbij alvast een overzicht.
De toepassingsvoorwaarden voor de btw-vrijstellingsregeling werden begin 2014 reeds toegelicht in een FAQ (zie TLS alert van
6 maart 2014). De nieuwe Circulaire bevestigt de principes die in de FAQ reeds werden besproken, waarbij een bijkomende
verduidelijking omtrent de draagwijdte en de praktische toepassingsmodaliteiten van de vrijstellingsregeling wordt gegeven.
Samenvattend kunnen we stellen dat de btw-vrijstellingsregeling de belastingplichtige van een groot gedeelte van de fiscale en
administratieve verplichtingen ontheft. Zo zal de hij geen btw moeten aanrekenen aan haar klanten, geen periodieke btwaangiften moeten indienen en geen btw moeten doorstorten aan de Schatkist. Daartegenover staat wel dat de belastingplichtige
in geen geval de btw die hij aan zijn leveranciers heeft betaald, in aftrek kan brengen of bijgevolg kan recupereren.
Welke ondernemingen komen in aanmerking voor de vrijstellingsregeling?
De btw-vrijstelling is algemeen van toepassing op kleine ondernemingen die leveringen van goederen of diensten verrichten
(zoals bedoeld in het Btw-wetboek) en waarvan het in België gerealiseerde omzetcijfer jaarlijks niet meer dan EUR 15.000
bedraagt. De kleine onderneming kan om het even welke juridische vorm hebben: de regeling staat open voor natuurlijke
personen, vennootschappen, verenigingen, openbare instellingen, ….
Traditioneel worden een aantal belastingplichtigen uitgesloten van de vrijstellingsregeling, zoals bijvoorbeeld de btw-eenheden,
ondernemingen actief in de bouwsector, e.d. Bovendien kunnen buitenlandse belastingplichtigen de regeling niet inroepen.
Nieuw is evenwel dat ondernemingen uit de horecasector, die gehouden zijn een kassaticket uit te reiken aan hun klanten in
het kader van het geregistreerd kassasysteem (GKS), geen beroep kunnen doen op de vrijstellingsregeling. Daarnaast worden
ondernemingen die geregeld leveringen verrichten van oude materialen, afval en schroot eveneens uitgesloten van de
vrijstellingsregeling.
Toegang tot de vrijstellingsregeling van belasting
Om na te gaan of de belastingplichtige het drempelbedrag al dan niet overschrijdt, dient men in beginsel rekening te houden
met de tijdens het verstreken kalenderjaar gerealiseerde omzet exclusief btw. Bij de berekening van het omzetcijfer dient men
in eerste instantie uit te gaan van de belaste leveringen van goederen en diensten. Daarnaast dienen eveneens de uitvoeren
en intracommunautaire leveringen van goederen in de omzet te worden begrepen.
De vrijgestelde onroerende verrichtingen, bank- en financiële verrichtingen en handelingen van verzekering en herverzekering
moeten niet opgenomen worden wanneer zij het karakter van een “bijkomstige handeling” hebben.
Vanaf welk ogenblik kunnen ondernemingen de nieuwe vrijstellingsregeling genieten?
Een nieuwe onderneming moet haar omzetcijfer ramen dat ze in de loop van het jaar van oprichting verwacht te realiseren
(eventueel door pro-ratering van de vrijstellingsdrempel). De onderneming dient in de aangifte van aanvang van haar
werkzaamheid te verklaren dat haar werkzaamheid naar alle waarschijnlijkheid zal voldoen aan de voorwaarden. Niettemin
bezit de administratie hieromtrent een discretionaire bevoegdheid: zij kan beslissen om de belastingplichtige aan een andere
belastingregeling te onderwerpen, wanneer uit de omstandigheden duidelijk blijkt dat niet aan de voorwaarden voldaan is of
zal worden.
Een belastingplichtige die voordien nog "niet is onderworpen aan de vrijstellingsregeling" en die tijdens het voorgaande
kalenderjaar een jaaromzet heeft gerealiseerd die niet meer bedraagt dan het drempelbedrag, zal van rechtswege de
vrijstellingsregeling vanaf 1 juli van het volgende kalenderjaar kunnen genieten. Gezien het optionele karakter van de
vrijstellingsregeling kan de belastingplichtige nooit tegen zijn wil onderworpen worden aan de vrijstellingsregeling. De
administratie dient steeds een formeel akkoord van de belastingplichtige te bekomen betreffende de overgang naar de
vrijstellingsregeling.
Op verzoek van de belastingplichtige bestaat evenwel de mogelijkheid om reeds vanaf 1 januari te kunnen genieten van de
vrijstellingsregeling, indien hij op basis van zijn exploitatievooruitzichten kan aantonen dat het drempelbedrag niet zal worden
overschreden. Hiervoor dient hij in de loop van het laatste kwartaal, en vóór 15 december van dat jaar, per aangetekende
schrijven een verzoek in te dienen waarin het bedrag van de omzet van de eerste drie kwartalen wordt vermeld, alsmede een
raming van de omzet van het vierde kwartaal.
Verlies van de vrijstellingsregeling
Een onderneming die reeds toepassing maakt van de vrijstellingsregeling zal opnieuw onderworpen worden aan de normale
regeling, van zodra het gerealiseerde omzetcijfer in de loop van het kalenderjaar het drempelbedrag overschrijdt en dit vanaf
“de eerste handeling, in haar geheel genomen, waarvoor het drempelbedrag wordt overschreden”. Indien de overschrijding van
EUR 15.000 slechts uitzonderlijk is, en niet meer bedraagt dan 10%, kan de onderneming onderworpen blijven aan de
vrijstellingsregeling.
Wanneer de belastingplichtige, ondanks zijn beperkte omzet, geopteerd heeft voor de toepassing van de normale regeling of
forfaitaire regeling, kan zij niet onmiddellijk beroep doen op de vrijstellingsregeling. De belastingplichtige heeft pas de
mogelijkheid om terug over te schakelen vanaf 1 januari van het derde jaar volgend op de gemaakte keuze.
Formaliteiten
Tot slot bespreekt de nieuwe Circulaire, net zoals de eerder gepubliceerde FAQ, de verplichtingen waaraan de belastingplichtige
onderworpen aan de vrijstellingsregeling van belasting dient te voldoen.
Belangrijk te onthouden is dat ook de vrijgestelde onderneming facturen dient uit te reiken, waarop zij de volgende vermelding
aanbrengt: ‘Bijzondere vrijstellingsregeling kleine ondernemingen’. Bovendien dient zij eveneens een jaarlijkse klantenlisting
aan te leveren, alsmede een btw-opgave van de intracommunautaire handelingen.
Gert Heemeryck – VAT Department
Social
Nieuwe regels rond bijzondere RSZ-bijdragen op voertuigen: een ommekeer voor het
bestelwagenpark?
Recent voerde de RSZ-administratie een versoepelde regeling in omtrent de CO2-solidariteitsbijdragen voor
utilitaire voertuigen.
Voorheen was de RSZ zeer strikt wat betreft de voertuigen die een onderneming aan zijn werknemers ter beschikking stelde.
Enkel voortuigen die louter voor professionele doeleinden werden gebruikt, waren vrijgesteld van de RSZ-bijdragen. Van
zodra een werknemer met het hem ter beschikking gestelde voertuig een privé-verplaatsing maakte, was dit voertuig
onderworpen aan de regeling omtrent de CO2-solidariteitsbijdragen. Ook woon-werkverplaatsingen werden door de RSZ
beschouwd als een privéverplaatsing.
Woon-werkverplaatsingen worden gedefinieerd als verplaatsingen van de woonplaats naar een vaste plaats van tewerkstelling.
Van een vaste plaats van tewerkstelling is sprake als volgende voorwaarden zijn vervuld:
de werknemer levert effectief prestaties van enige omvang op die plaats (eigen bedrijf, werf, klant,…)
het voertuig rijdt tijdens het jaar minstens 40 dagen naar eenzelfde plaats, ongeacht of deze dagen op elkaar volgen
of niet.
De bewijslast van dit louter professionele gebruik, en bijgevolg de afwezigheid van verplaatsing in de woon-werk of privésfeer,
lag bovendien bij de onderneming zelf die niet alleen moest kunnen bewijzen dat privégebruik van deze voertuigen verboden
was, maar dat de naleving van deze afspraken ook werd gecontroleerd, bijvoorbeeld op basis van het bijhouden van een
kilometeradministratie of via een Track&Trace systeem.
Van zodra er toch 1 kilometer werd afgelegd die geen zuiver professionele verplaatsing betreft, waren de RSZ-bijdragen op dit
voertuig verplicht. Bijgevolg waren ondernemingen die aan hun werknemers camionettes ter beschikking stelden om ’s
morgens, vanuit hun woonplaats gedurende minstens 40 dagen per jaar naar dezelfde werf te rijden, verplicht om voor deze
voertuigen CO2-solidariteitsbijdragen te betalen.
Betaalde de onderneming de RSZ-bijdragen op de voertuigen die ook privé werden gebruikt niet, dan stelden zij zich bloot aan
een sanctie die gelijk is aan het dubbele van de verschuldigde bijzondere RSZ-bijdrage op het voertuig. Deze sanctie kan
verminderd worden met 50 % indien alle van de onderneming vooraf vervallen sociale zekerheidsbijdragen zijn betaald en de
aangifte daartoe is ingediend en men het bewijs levert van uitzonderlijke omstandigheden die het niet-betalen van de RSZbijdrage op het privé gebruikte voertuig kunnen rechtvaardigen.
Voortaan beoordeelt de RSZ de verschuldigdheid van de CO2-solidariteitsbijdragen niet enkel meer op basis van het type
verplaatsing maar ook op basis van het type voertuig waarmee de werknemer in kwestie de verplaatsing doet.
Voor wat betreft de gewone voertuigen (personenwagens, wagens voor dubbel gebruik, voertuigen die aanhangwagens
trekken, …), verandert er niets aan de regeling. Voor elke wagen waarmee een privéverplaatsing wordt gemaakt, waaronder
ook woon-werkverplaatsingen worden begrepen, zal de CO2-solidariteitsbijdragen nog steeds verschuldigd zijn. De enige,
bestaande, uitzondering hierop is de woon-werkverplaatsing in het kader van collectief vervoer
Voor de utilitaire voertuigen, heeft de RSZ de spelregels aangepast. Utilitaire voertuigen zijn de voertuigen die door de fiscus
gekwalificeerd worden als lichte vracht zijnde voertuigen met een MTM van 3.500 kg die aan een reeks technische vereisten
voldoen (bv. pick-up).
Indien een werknemer van de onderneming een utilitair voertuig ter beschikking krijgt waarmee hij naast de werkwerkverplaatsingen, ook woon-werkverplaatsingen aflegt, is de onderneming voor dit voertuig geen CO2-solidariteitsbijdragen