klikt u hier

Structuurvisie Landerd
visierapport
eindrapport
Rapportnummer:
213x00377_SV_131204 eindrapport.indd
Datum:
11 februari 2014
Contactpersoon opdrachtgever: Peter van Mil
Projectleider BRO: Luke Vredeveld
Projectteam BRO: John Stohr, Luke Vredeveld, Marnix van Driel
Gecontroleerd door: Maaike Verstijnen
Bron foto kaft: BRO
Beknopte inhoud: In dit document is het visiedeel van de gemeente-
5280 AA Boxtel
dekkende structuurvisie voor de gemeente Landerd
Bosscheweg 107
weergegeven. In een aantal thema's worden de
5282 WV Boxtel
hoofdlijnen van het gemeentelijk ruimtelijk beleid bes-
T +31 (0)411 850 400
chreven. Het operationele deel van deze structuurvisie
F +31 (0)411 850 401
is online via http://www.svlanderd.nl te raadplegen.
E [email protected]
BRO Boxtel
Postbus 4
Vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Landerd op 30 januari 2014
Inhoudsopgave
1.Inkadering
3
2.Wonen
5
3.Economie
13
4.Voorzieningen
19
5. Omgeving en eigenheid
23
6. Mobiliteit
29
7.Water
33
8. Kostenverhaal, bovenplanse voorzieningen en bovenplanse verevening
35
8.1 Inleiding
35
8.2 Gebiedseigen kosten en bovenwijkse voorzieningen
36
8.3 Bovenplanse verevening en bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen
41
8.4 Uitvoeringsparagraaf
45
Bijlage: begrippenlijst Kostenverhaal
51
1.Inkadering
In deze Structuurvisie zijn de ruimtelijke beleidskaders voor de gemeente Landerd geformuleerd. Daarbij is er bewust voor gekozen niet te vertrekken vanuit de lopende beleidskaders,
maar vanuit de feitelijke regiebehoefte op de ruimtelijke ontwikkelingen die nu en de komende jaren aan de orde zijn.
De volgende ontwikkelingen worden onderscheiden:
•
ontwikkelingen op het vlak van wonen en woonomgeving;
•
ontwikkelingen op het vlak van economie en ondernemerschap;
•
ontwikkelingen op het vlak van commerciële en maatschappelijke voorzieningen;
•
ontwikkelingen op het gebied van omgeving en eigenheid, waaronder ook de mogelijke
effecten van de bovengenoemde ontwikkelingen op omgeving en eigenheid;
•
ontwikkelingen op het gebied van mobiliteit, verkeer en vervoer, vooral als gevolg van de
interacties tussen de verschillende bovengenoemde aspecten;
•
ontwikkelingen op het gebied van water.
De beleidskaders geven de ruimte aan die het gemeentebestuur wil bieden aan ontwikkelingen die binnen vigerende bestemmingsplannen niet kunnen worden gerealiseerd.
De gemeente Landerd wil nieuwe ontwikkelingen, passend binnen de structuurvisie, faciliteren. Deze faciliterende rol heeft ook gevolgen voor de wijze waarop het kostenverhaal is
ingestoken. De uitvoeringsparagraaf gaat in op de kostenaspecten van het te voeren beleid.
Deze structuurvisie geeft richting aan mogelijke toekomstige ontwikkelingen, wat niet wil
zeggen dat iedere ontwikkeling op iedere locatie zonder meer aanvaardbaar is. Anders dan
in een bestemmingsplan zijn de “regels” c.q. voorwaarden in de structuurvisie niet juridisch
bindend en ook niet uitputtend. Ander geldend en toekomstig beleid, waaronder dat van
hogere overheden, kan beperkingen stellen aan de ruimte die op grond van deze structuurvisie
geboden wordt.
Met het vaststellen van deze structuurvisie trekt het gemeentebestuur van Landerd alle
eerder vastgestelde structuurvisiedocumenten in, met uitzondering van de Structuurvisie
Buitengebied in ontwikkeling en de Structuurvisie Bedrijventerreinen/Ruimteplanner.
3
4
2.Wonen
Hoofdlijnen van beleid
Aantrekkelijk wonen in de gemeente Landerd is een belangrijke kracht. Voor de kwaliteit van
het wonen gaat het om veel meer dan alleen de woningen zelf, het gaat ook om voorzieningen, inrichting van openbare ruimte en bijvoorbeeld de bereikbaarheid van werkgelegenheidsgebieden elders. Een goede samenhang tussen deze aspecten is van groot belang.
Het is echter niet primair de gemeente die de leefbaarheid in een wijk, een gebied of een
dorp maakt. Dat doen de bewoners zelf. De gemeente Landerd wil daarom aanhaken bij de
kracht van haar inwoners om de leefbaarheid en de kwaliteit van het wonen te behouden
en versterken. De verantwoordelijkheid ligt hoofdzakelijk bij de bewoners zelf. De gemeente
Landerd schept de voorwaarden en ondersteunt waar mogelijk.
Woningbouwopgave
De gemeente heeft momenteel te maken met overcapaciteit in de woningbouwplanning. We
zien hierbij tegelijkertijd dat bestaande bouwtitels in een aantal gevallen niet benut worden,
terwijl er andere ontwikkelingen die wel wenselijk worden geacht en waaraan ook behoefte
bestaat niet gerealiseerd kunnen worden vanwege genoemde overprogrammering. Dit levert
een situatie op die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Er is al geruime tijd sprake
van overleg met de provincie over het vanwege deze reden al dan niet verruimen van de harde
plancapaciteit als het gaat om de bouw van extra woningen.
De gemeente Landerd wil sturen op behoefte en kwaliteit. Recent is in dit kader een bevolkingsen woningbehoefteonderzoek uitgevoerd. Mede op basis hiervan heeft het gemeentebestuur
een integrale afweging gemaakt van alle lopende woningbouwinitiatieven. Het uitgevoerde
onderzoek is daarnaast richtinggevend voor de verdere ontwikkeling en herprioritering van
het woningbouwprogramma. De gemeente Landerd kent twee grotere woningbouwlocaties:
Akkerwinde (Schaijk) en Repelakker (Zeeland). De verkoop van woningen op deze locaties
is tot en met 2011 nog goed verlopen. Sinds enige tijd ziet de gemeente dat de ontwikkelsnelheid omlaag gaat. Gezien de huidige marktomstandigheden sluit het bouwprogramma
5
6
van de grote nieuwbouwlocaties in de gemeente in onvoldoende mate aan bij de wensen
en mogelijkheden van woningzoekenden. Het is noodzakelijk om het programma hierop bij
te stellen. Daarvoor bestaan verschillende mogelijkheden, welke in het onderzoek aan bod
komen. Gedacht kan worden aan handhaving van huidige woningtypologie, maar met een
lager prijs- en kwaliteitsniveau, het aanbrengen van meer variatie in woningtypen, prijscategorieën en huur/koopverhouding op de nieuwbouwlocaties en een langere fasering van het
nieuwbouwprogramma.
Randvoorwaarden voor woningbouwinitiatieven
Goede initiatieven op het gebied van wonen (nieuwbouw, herontwikkeling, maar ook splitsing
en aanpassing van de woning), die niet passen in het geldende bestemmingsplan, neemt de
gemeente in overweging. Een uitgangspunt daarbij is dat deze initiatieven passen binnen de
gemeentelijke woningbouwopgave en niet mogen leiden tot een toename van kosten voor de
gemeente, ook niet ten gevolge van uitrekken van fasering van woningbouwplannen waarin
de gemeente financiële verplichtingen heeft. Bij initiatieven waarbij sprake is van effecten
op plannen waarin de gemeente financiële verplichtingen heeft zullen kosten via een fonds
"Uitruil woningbouwopgave" worden verhaald (zie uitvoeringsparagraaf).
Specifieke doelgroep: het belang van jonge gezinnen
Zoals in de onderstaande figuren te zien is, is het aandeel jonge gezinnen (roze kleur) de
afgelopen 10 jaar behoorlijk afgenomen, in tegenstelling tot het provinciaal gemiddelde, waar
deze ‘dip’ minder zichtbaar is. Deze problematiek is bij veel kleinere, landelijke gemeenten
terug te zien. Het ontstaan van deze ‘dip’ is een belangrijke graadmeter voor de leefbaarheid
van de verschillende kernen. Immers, jonge gezinnen zorgen voor een ‘vulling’ van de scholen
en ondersteunen het verenigingsleven. Ze blijven over het algemeen, na de geboorte van hun
kind(eren), langere tijd in de kern of gemeente woonachtig.
De gemeente Landerd streeft er bij alle nieuwe woningbouwontwikkelingen naar om toevoegingen te realiseren die direct of indirect (via vrijkomende voorraad) ook van betekenis zijn
voor het binden van jonge gezinnen.
7
Specifieke doelgroep: de rol en positie van ouderen
De vergrijzing werkt ook in Landerd door in de bevolkingsopbouw. Ouderen hebben een
belangrijke rol in de leefbaarheid van de kernen. Vitale ouderen dragen bij aan het verenigingsleven, zijn vaker geneigd om hun levensmiddelen bij lokale ondernemers te halen als
onderdeel van hun sociale leven én bieden hun eigen kinderen de mogelijkheden om aan
het arbeidsproces deel te nemen door een deel van de zorg voor de kleinkinderen op zich te
nemen.
De gemeente ondersteunt de tendens dat ouderenzorg meer een eigen verantwoordelijkheid
wordt. De tijd dat men bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd een plaats aangeboden kreeg in een ‘bejaardenhuis’ ligt ver achter ons. De meeste vitale ouderen willen zo
lang mogelijk in hun vertrouwde, sociale woonomgeving blijven wonen. De gemeente kan
dat faciliteren door kaders te bieden. De belangrijkste kaders zijn mantelzorg en levensloopbestendig wonen en bouwen. De gemeente zal daarom bij toekomstige bestemmingsplannen
mogelijkheden hiervoor scheppen, daar waar het niet strijdig is met andere afwegingen. Om
ouderen beter in staat te stellen in de gemeente te blijven wonen en de bovenstaande ‘rol’ te
vervullen zal de gemeente Landerd blijven inzetten op:
•
Het stimuleren van levensloopbestendig maken van woningen. Onder meer door meer
mogelijkheden creëren om primaire ruimten (badkamer, slaapkamer, keuken, toilet) op de
begane grond te realiseren of mogelijk te maken (in de bestemmingsplannen).
•
Het opnemen van regels ten aanzien van mantelzorg in de nieuwe bestemmingsplannen.
•
Een frequent overleg met ouderenorganisaties om tijdig te kunnen anticiperen op veranderende trends.
Wonen en zorg
Verschillende ontwikkelingen maken dat het thema "Wonen en zorg" hoog op de agenda
staat. De gemeenteraad heeft recent de "Visie op wonen, welzijn en zorg in Landerd 2013"
vastgesteld. Uitgangspunten van deze visie zijn:
•
Een integrale aanpak op de terreinen wonen, welzijn en zorg;
•
Inwoners en maatschappelijke organisaties voeren regie, waarbij de gemeente met name
zorgt voor het bij elkaar brengen van partijen;
8
•
Aan inwoners wordt uitgedragen dat zij hun eigen kracht moeten benutten.
In hoofdstuk 4 "Voorzieningen" wordt hier nader op ingegaan.
In de kernen zijn verschillende locaties die zorg en wonen gecombineerd aanbieden. Daarbij
gaat het niet alleen om zorg die gerelateerd is aan ouderen. De gemeente Landerd staat positief tegenover dergelijke initiatieven en spant zich in om deze mogelijk te maken op andere
plekken, als hiervoor initiatieven worden ingediend. De gemeente Landerd kiest géén actieve
rol in het zelf realiseren van dergelijke voorzieningen.
De gemeente Landerd ziet in geringe mate ontwikkelingen op het gebied van wonen en zorg
in de vorm van zorgboerderijen en voert hier geen specifiek beleid op. De gemeente neemt in
deze structuurvisie de zorgboerderijen mee bij de algemene functieveranderingen die toegestaan worden in de bebouwingsconcentraties in het buitengebied. Gelet op de ligging in het
buitengebied dient daarbij wel altijd een toets plaats te vinden op volksgezondheidsaspecten.
Algemeen: goed kunnen wonen binnen de kernen
De gemeente Landerd heeft aandacht voor de sociale structuur van een wijk, de aantrekkelijkheid van een (woon)gebied (waaronder het groen in en om de kern) en richt zich onder andere
ook op het bieden van de juiste voorwaarden voor initiatiefnemers voor het vestigen van
nieuwe voorzieningen. Gezien de demografische en ook economische ontwikkelingen zoals
schaalvergroting, kunnen in kernen mogelijk bepaalde voorzieningen niet in stand gehouden
worden. Door concentratie van functies en het slim omgaan met de beschikbare voorzieningen
(dubbelgebruik van ruimtes) kunnen functies langer in de kernen behouden blijven. Een goede
bereikbaarheid vanuit de kernen naar de functies en voorzieningen elders blijft daarbij van
groot belang.
9
Algemeen: goed kunnen wonen buiten de kernen
De gemeente Landerd heeft in de afgelopen jaren een eerste, succesvolle, tranche BIOwoningen afgerond. Deze regeling is per 1 juli 2011 afgeschaft. Gezien de ontwikkelingen
op de woningmarkt ligt een nieuwe gestructureerde aanpak niet voor de hand. Individuele
initiatieven op bestaande kavels zullen worden afgewogen naar de impact op de locatie en de
omgeving. Aan initiatieven op nieuwe te realiseren bouwkavels wordt buiten de bebouwingsclusters in beginsel geen medewerking verleend. Uitzondering hierop vormt het zogenaamde
zoekgebied verstedelijking, waar realisatie van een kavel kan worden overwogen, mits dit
past binnen de gemeentelijke woningbouwopgave. Ook de realisatie van Ruimte voor Ruimte
kavels kan onder voorwaarden worden overwogen.
Samenvattend richt de gemeente de (beleids)inzet op:
•
het samen met betrokken partijen behouden en versterken van de leefbaarheid in de
kernen;
•
het sturen op een geleidelijke ontwikkeling van de woningvoorraad om goed aansluiting
te houden bij de ontwikkeling van de behoefte en onnodige leegstand te voorkomen;
•
het binden van jonge gezinnen aan de gemeente, omdat zij zorgen voor ‘vulling’ van de
scholen en het verenigingsleven ondersteunen;
•
het in staat stellen van ouderen om te kunnen blijven wonen in Landerd en waar mogelijk
in de kern waar zij zich sociaal gebonden voelen;
•
het faciliteren van (Collectief) Particulier Opdrachtgeverschap, waarbij de gemeente
zowel experimenten voor ouderen als voor jongeren wil ondersteunen (als maatregel om
jonge gezinnen te binden aan de gemeente);
•
het op tijd herstructureren van de woningvoorraad.
11
3.Economie
Hoofdlijnen van beleid
De economie van Landerd rust op vier pijlers die elk hun eigen dynamiek kennen. De (door)
ontwikkeling van bedrijven is in de eerste plaats afhankelijk van de individuele ondernemer.
De gemeente faciliteert en probeert kaders te scheppen waarbinnen ontwikkelingen mogelijk
zijn. Duurzame ontwikkeling en kwaliteitsverbetering zijn ook binnen dit thema centrale
begrippen.
De economie van Landerd rust op vier pijlers:
1.
De reguliere bedrijven, veelal gevestigd op de verschillende bedrijventerreinen;
2.
De agrarische sector, van oudsher een belangrijke economische speler in de gemeente;
3.
De op verzorging en dienstverlening gerichte ondernemingen, die overwegend in de
centra van de kernen zijn gevestigd; onder dienstverlening wordt in dit verband bedoeld
detailhandel, middenstand en kantoorfuncties;
4.
De toeristisch-recreatieve sector.
Pijler 1: reguliere bedrijven
Voor de bedrijventerreinen wordt het in de Structuurvisie Bedrijventerreinen / de Ruimteplanner
vastgelegde beleid gecontinueerd. Dit beleid is gericht op:
•
Het (waar mogelijk) faciliteren van de bestaande bedrijven;
•
Het doelmatig blijven benutten van de bestaande terreinen.
Bedrijven in de gemeente Landerd worden waar mogelijk ruimtelijk gefaciliteerd om in de
gemeente te kunnen blijven ondernemen. Daarbij dient primair gebruik te worden gemaakt
van de mogelijkheden die bestaande bedrijventerreinen binnen de dorpen bieden. Voor de
solitaire vestiging van bedrijven wordt steeds gekeken naar mogelijke maatwerkoplossingen,
waarbij in de afweging centraal staan:
•
De toekomst van het bedrijf én;
•
De aard en kwaliteit van de locatie.
13
Pijler 2: agrarische sector
Algemeen
De agrarische sector vormt een belangrijk onderdeel van de Landerdse economie. De gemeente wil, in het belang van alle partijen, streven naar stabiele en duurzame ontwikkelmogelijkheden voor de agrarische sector. Landerd is een landelijke gemeente, waarvan de agrarische
sector per definitie onderdeel van uitmaakt. Dat betekent ook dat:
Een keuze voor wonen in het buitengebied een keuze is voor wonen in een gebied waar
agrarische bedrijven moeten kunnen functioneren.
Bij de afweging van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen buiten de kernen (agrarische en
niet-agrarische), de belangen van de bewoners en gebruikers van het agrarisch gebied
nadrukkelijk mee worden gewogen. Dit geldt voornamelijk in gebieden met een duidelijke
concentratie van wonen en niet-agrarische functies.
In het overige buitengebied aan niet-agrarische ontwikkelingen alleen medewerking wordt
verleend als dat geen nieuwe belemmeringen opwerpt voor de verdere ontwikkeling van de
agrarische bedrijven in dit gebied.
Voor de agrarische bedrijven streeft de gemeente naar het bieden van:
•
Rust en zekerheid voor de agrarische ondernemers om op een verantwoorde wijze een
bedrijf te kunnen voeren;
•
Rust en zekerheid voor haar inwoners ten aanzien van de aspecten volksgezondheid,
dierenwelzijn en landschapskwaliteit.
Een aantal ontwikkelingen in het buitengebied kan van collectieve meerwaarde zijn voor een
groep van ondernemers. De gemeente staat in beginsel positief ten opzichte van de volgende
ontwikkelingen:
•
De aanpak van deelprocessen van de agrarische bedrijfsvoering, zoals mestverwerking,
indien dat aantoonbaar leidt tot een ruimtelijk- en milieuhygiënisch betere en duurzamere ontwikkeling.
•
Een sanering van functies die belemmerend zijn voor een duurzame ontwikkeling van een
groep van agrarische bedrijven.
•
Een sanering van functies die belemmerend zijn voor een duurzame ontwikkeling van een
14
groep van toeristisch recreatieve bedrijven.
•
Een sanering van functies die belemmerend zijn voor een duurzame ontwikkeling van een
concentratiegebied van niet-agrarische functies.
Naar verwachting zal de komende jaren een groot aantal van de agrarische bedrijven zijn
bedrijfsvoering beëindigen. Om deze bedrijfsbeëindiging ruimtelijk-functioneel op verantwoorde wijze te laten plaatsvinden zal de gemeente agrarische bedrijven die op termijn hun
bedrijfsvoering willen beëindigen in staat stellen om tijdig te voorzien in een bestemmingswijziging, passend bij de ruimtelijke situatie.
Veehouderij
Het beleid van hogere overheden heeft de beleidsmarges voor de gemeente de afgelopen
jaren beperkt. De veehouderij sector is genoodzaakt snel in te spelen op de steeds wisselende
ontwikkelingsmogelijkheden om zo aanwezige kansen te kunnen benutten.
De kern van het beleid vormt het toewerken naar een duurzame veehouderij. In dit kader
verstaat de gemeente Landerd onder duurzaamheid:
•
Een veehouderij die de uitstoot van stoffen zodanig beperkt dat dit geen nadelige effecten heeft voor de volksgezondheid en leefbaarheid.
•
Een veehouderij met een productiestructuur waarbij de vereisten vanuit dierenwelzijn
geborgd zijn.
•
Een veehouderij met een ruimtelijke opzet en ruimtelijke inpassing die bijdraagt aan een
herkenbare structuur van het landschap.
Het beleid dat de gemeente voert is nader uitgewerkt in het Kwaliteitskader buitengebied
gemeente Landerd.
15
Pijler 3: op verzorging en dienstverlening gerichte ondernemingen
Het beleid op de functionele ontwikkeling van dit type bedrijven is verwoord in hoofdstuk
4 "Voorzieningen". Ruimtelijk zullen deze bedrijfsactiviteiten primair in de kernen een plek
vinden. Het gaat hierbij om functies als detailhandel, middenstand en kantoorfuncties. Voor
de ontwikkeling van deze ondernemingen is voldoende functionele en ruimtelijke flexibiliteit
gewenst, zodat bedrijven in staat zijn en blijven om te ontwikkelen. Primair vindt de sturing
daarvan plaats via de bestemmingsplannen. Bij afweging van ontwikkelingen en initiatieven
in de kernen stuurt de gemeente op het zo sterk mogelijk houden van de dorpscentra door:
•
Voldoende ruimtelijke flexibiliteit te bieden om aan de noodzakelijke dynamiek voor
verzorgende en dienstverlenende functies (ook op termijn) ruimte te kunnen bieden;
•
Een mix van verzorgende en dienstverlenende functies in de centra van de kernen na te
streven;
•
Een beperkte mix van verzorgende en dienstverlenende functies in de linten / aanloopstraten na te streven;
•
Een terughoudendheid naar verzorgende en dienstverlenende functies in de woongebieden te betrachten.
Pijler 4: toeristisch-recreatieve bedrijven
De Maashorst is voor de gemeente Landerd een belangrijk gebied voor recreatie en toerisme.
Landerd heeft een groot aantal verblijfsaccommodaties en vervult een belangrijke verblijfsfunctie voor de Maashorstregio. Landerd is interessant als uitvalsbasis voor dagrecreatie in De
Maashorst en de omliggende regio. Het dagrecreatief product in de gemeente zelf bestaat
vooral uit fietsen en wandelen en zal verder verbreed en versterkt moeten worden. Bestaande
bedrijven kunnen inspelen op het toeristisch-recreatief profiel van Landerd en de Maashorst.
Het beleid moet daarom gericht zijn op:
•
Het in staat stellen van bedrijven om een ontwikkeling in te zetten die past bij het bedrijf
en de omgeving. Bedrijven zijn in de visie van de gemeente medeverantwoordelijk voor
hun (recreatieve) omgeving.
•
Het bieden van ruimte voor toeristisch recreatieve herontwikkeling van vrijkomende
agrarische bedrijven of als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf. Ook hierbij vormt de
17
medeverantwoordelijkheid voor de ruimtelijke kwaliteit een belangrijk uitgangspunt.
•
Het onder voorwaarden bieden van kansen voor de ontwikkeling van (dag/avond)horeca
in de kernen, het buitengebied en de solitaire bebouwingsconcentraties.
•
Kwaliteitsverbetering en versterking van het bestaande verblijfsrecreatieve aanbod.
•
Het onder voorwaarden bieden van kansen voor de ontwikkeling van dagrecreatieve
voorzieningen in de gehele gemeente.
Solitaire nieuwvestiging van toeristische recreatieve bedrijven wordt niet principieel uitgesloten. Een initiatief zal beoordeeld worden op:
•
De geschiktheid van de beoogde locatie, ook in relatie tot mogelijke doorgroei;
•
De verkeersaantrekkende werking en de wijze waarop dat wordt afgewikkeld (inclusief
het parkeren);
•
De effecten op de omgeving;
•
De wijze waarop het initiatief, ook in een doorgroeifase, mede inhoud geeft aan de
ruimtelijke kwaliteit van het gebied waar het initiatief gesitueerd is;
•
De meerwaarde voor het lokale en regionale toeristisch-recreatief product.
Permanente bewoning van recreatiewoningen
In de gemeente Landerd geldt een verbod op permanente bewoning van recreatieverblijven.
Dit verbod is vastgelegd in de regels van de bestemmingsplannen. De gemeente wil met dit
verbod het gebruik van de recreatieterreinen voor recreatieve doeleinden waarborgen en
beschermen. Door het bewonen van recreatieverblijven blijft er minder ruimte over voor
recreanten en worden de doelstellingen van het beleid niet gehaald. Recreatieverblijven voldoen vaak ook niet aan de (bouwtechnische)eisen welke aan woningen worden gesteld en het
toestaan van permanente bewoning van recreatieverblijven kan ook het woningbouwbeleid
doorkruisen. Het karakter en de sfeer van een recreatiepark veranderen door permanente
bewoning, waardoor minder recreanten aangetrokken worden en het permanent wonen verder toeneemt. Er ontstaat een groter risico op verrommeling/verloedering, sociale onveiligheid
en criminaliteit. Voor de echte recreanten moeten weer nieuwe verblijfsvoorzieningen worden
gerealiseerd, waardoor ook het ruimtelijk beleid van de gemeente kan worden doorkruist.
18
4.Voorzieningen
Hoofdlijnen van beleid
Kenmerkend voor de Landerdse samenleving zijn termen als zelfredzaamheid, zorgzaamheid,
organisatiekracht en ondernemingszin. Landerd kent een grote betrokkenheid en gemeenschapszin. De gemeenschappen in de dorpen en kernen zijn tot op zeker hoogte zelfstandig
en hebben een eigen karakter. De gemeente heeft respect voor deze eigenheid, ondersteunt
het versterken hiervan en het vergroten van de diversiteit.
Landerd kent op dit moment een goed voorzieningenaanbod. De gemeente is voor de toekomst alert op trends die hierop van invloed zijn, zoals een veranderende samenstelling van de
huishoudens als gevolg van vergrijzing en een stagnerende bevolkingsgroei (en later krimp).
Op termijn zal ook in Landerd het voorzieningenaanbod onder druk komen te staan. De van
oorsprong zelfstandige en min of meer zelfvoorzienende dorpen zullen naar verwachting
steeds meer transformeren naar woondorpen. Ondanks deze verandering blijft sprake van sociale binding. Een ontmoetingsplek binnen en buiten is voor inwoners daarbij van groot belang.
De publieke voorzieningen staan onder druk. De gemeente ziet een toenemend risico op
leegstand over de volledige breedte: scholen, gemeenschapshuizen en sportvoorzieningen. De
gemeente Landerd richt zich voor wat betreft deze voorzieningen primair op:
•
Het investeren in functies en niet in voorzieningen (‘stenen’).
•
Het zo breed mogelijk invullen van leegkomende ruimtes om de gebouwelijk goede
voorzieningen in ieder geval exploitabel te houden. Daarbij doet de gemeente echter ook
een appèl op de gebruikers en verenigingen zelf. Verenigingen moeten meer zelfredzaam
worden.
•
Het stimuleren van een kanteling naar een verenigingsdenken met bijbehorende eigen
verantwoordelijkheden.
•
Het invulling geven aan haar basisverantwoordelijkheid voor (accommodaties voor) basisonderwijs, voorzieningen voor bewegingsonderwijs, WMO, jeugd & jeugdzorg en openbare speelplekken. Overige sport-, zorg-, sociaal-culturele- en commerciële voorzieningen
maken geen onderdeel uit van het basispakket waarvoor de gemeente verantwoordelijk
19
is.
•
Het scheppen van randvoorwaarden voor en ondersteunen van de organisaties en instellingen die voorzieningen aanbieden voor zorggerelateerde voorzieningen, kinderopvang,
culturele-, muziek- en andere verenigingen.
•
Ondersteuning van vrijwilligerswerk en aandacht voor initiatieven uit de samenleving
om de leefbaarheid en de zelfredzaamheid te vergroten. Eigen verantwoordelijkheid en
zelfrealisatie spelen daarbij een belangrijke rol.
Wanneer er heroverwegingen van gebouwexploitatie aan de orde zijn voor voorzieningen,
dan zal de gemeente aansturen op multifunctionele gebouwen dan wel multifunctioneel
gebruik. Met inachtneming van de mogelijkheden die bestaande gebouwde voorzieningen op
dat moment al bieden, zowel vanuit het oogpunt van kostenbesparing, zuinig ruimtegebruik
en een goede bereikbaarheid, maar ook om de sociale interactie te bevorderen. Het zoveel
mogelijk slim combineren van voorzieningen (ook organisatorisch) vormt een belangrijke kans:
versterking, ketensamenwerking en kruisbestuiving. Daarbij zullen ook allianties met andere
partijen worden gezocht.
De gemeente heeft ten aanzien van het thema Voorzieningen in het bijzonder aandacht voor:
•
Het behoud van kwalitatief hoogwaardig basisonderwijs en het geven van invulling aan
de brede schoolgedachte, zoals het kindcentrum in Zeeland.
•
Het binden van jongeren aan de gemeenschap.
•
De realisatie van seniorenvoorzieningen.
•
Het zorgdragen voor een hart in de dorpen en aantrekkelijke en levendige centrumgebieden.
•
Het bieden van kansen aan initiatiefnemers voor het vestigen van voorzieningen.
•
De totstandkoming van een centrumvisie voor Schaijk, met de verplaatsing van een supermarkt met enkele winkeleenheden en een beperkt woonprogramma.
•
De totstandkoming van een centrumvisie voor Zeeland waarbij op goede wijze invulling
wordt gegeven aan enkele vrijvallende locaties, een oplossing wordt geboden voor het
huidige parkeerknelpunt en mogelijkheden worden geboden voor uitbreiding van de
bestaande supermarktruimte.
21
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op het gebied van voorzieningen zullen worden getoetst
aan de mate waarin een ontwikkeling zich voegt naar de aard, maat, schaal en beleving van de
omgeving: er moet sprake zijn van een goede ruimtelijke inpassing. Ieder gebied stelt vanuit
zijn karakter, kwaliteiten en gevoeligheden andere eisen aan de schaal, maat en omvang van
ontwikkelingen en andere eisen aan een goede landschappelijke-/stedenbouwkundige inpassing van ontwikkelingen.
22
5. Omgeving en eigenheid
Hoofdlijnen van beleid
Bij ruimtelijke ontwikkelingen stuurt de gemeente Landerd primair op het realiseren van een
goede toekomstgerichte ruimtelijke kwaliteit.
De kernen
In de kernen stuurt de gemeente primair op de ruimtelijke verschijningsvorm van de gebouwen
en op een goede relatie tussen het functionele gebruik van de gebouwen en de aangrenzende
openbare ruimten. Daarbij worden in de centrumgebieden zwaardere eisen gesteld aan de
ruimtelijke verschijningsvorm van gebouwen. Deze gebieden vormen de centrale plekken van
de kernen en dus van de gemeente. Daarmee zijn zij bepalend voor de identiteit. Daarnaast
zijn de linten belangrijke dragers in dit ruimtelijk kwaliteitsbeeld.
Het buitengebied
Ondanks alle rijks-, provinciale en gemeentelijke beleidsinspanningen is ook de gemeente
Landerd er in de afgelopen decennia niet volledig in geslaagd om in het buitengebied een
duurzame, sterke en hoogwaardige ruimtelijke kwaliteit te realiseren. De gemeente kent
veel bijzonder fraaie gebieden en plekken. Er zijn ook situaties in het buitengebied waar de
ontstane ruimtelijke kwaliteit bij nader inzien onvoldoende is. De gemeente onderscheidt zich
daarin overigens niet ten opzichte van andere gemeenten. Vrijwel alle landelijke gemeenten
worstelen met dit vraagstuk.
Met deze structuurvisie wil de gemeente daar een kanteling in maken. Daarbij zijn de volgende punten van belang:
•
De gemeente Landerd kijkt niet meer langer behoudend en conserverend naar het
landschap, maar vanuit de functionele dynamiek die vraagt om nieuwe duidelijke landschapsstructuren met kwaliteit.
•
Bij ontwikkelingen in het buitengebied zet de gemeente nadrukkelijk en structureel in
op versterking van de ruimtelijke kwaliteit. De ruimtelijke kwaliteit van een buitengebied
wordt gedragen door het landschap.
23
•
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen zich op zodanige wijze te voegen in dit
landschap dat de kenmerkende karakteristiek van de verschillende gebieden minimaal
behouden blijft, maar bij voorkeur nog versterkt wordt.
•
In sommige gebieden prevaleert de primair landschappelijke functie en in sommige
gebieden de agrarische functie. Er dient een evenwicht te ontstaan tussen de verschillende
claims op het buitengebied.
•
Het versterken van de landschapsstructuur is noodzakelijk, omdat tal van gebouwde
ontwikkelingen in het (recente) verleden onvoldoende rekening hebben gehouden met
de kwaliteiten en karakteristieken van het landschap.
De kwaliteit van het landschap moet op een dusdanig niveau worden gebracht dat deze de
(toekomstige) ruimtelijke ontwikkelingen ook kan dragen. Dat vraagt om meer dan een 'simpele' groensingel om een bouwkavel. Daarvoor is een echte structuurversterking noodzakelijk.
De essentie van de gewenste landschapsstructuur is neergelegd in het gemeentelijke
Landschapsbeleidsplan 2013-2027 dat in het najaar van 2012 door de raad is vastgesteld.
Verderop in deze structuurvisie wordt aangegeven aan welke randvoorwaarden voldaan moet
worden bij ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied en hoe daarbij een bijdrage moet
worden geleverd aan de versterking van de ruimtelijke structuur. Naast investeringen in het
landschap kan daarbij ook sprake zijn van maatschappelijke kwaliteitsverbeterende maatregelen. Dit thema is verder uitgewerkt in het Kwaliteitskader buitengebied gemeente Landerd.
Agrarische ontwikkelingen in het buitengebied
De agrarische sector is een belangrijk onderdeel van de Landerdse economie. Zoals in hoofdstuk 3 reeds aangegeven heeft het beleid van hogere overheden de beleidsmarges voor de
gemeente de afgelopen jaren beperkt. De agrarische sector is genoodzaakt snel in te spelen
op de steeds wisselende ontwikkelingsmogelijkheden om zo aanwezige kansen te kunnen
benutten.
25
Om te komen tot een evenwicht tussen de verschillende belangen in het buitengebied hanteert de gemeente het volgende beleid:
•
Een toets op volksgezondheidseffecten staat centraal bij ieder initiatief in het buitengebied;
•
De uitgangspunten van het Kwaliteitskader buitengebied gemeente Landerd zijn leidend
bij iedere ontwikkeling;
•
Bij doorontwikkeling in de vorm van een uitbreiding van het agrarisch bouwvlak dient
altijd een aparte procedure doorlopen te worden;
•
Oprichting van een nieuw bouwvlak op een geheel nieuwe locatie (nieuwvestiging) is in
de gemeente Landerd niet mogelijk;
•
Vestiging van een veehouderij op een bestaand vigerend niet-agrarisch bouwvlak
(omschakeling) is alleen toegestaan in agrarisch gebied en op voorwaarde dat elders
sprake is van het oplossen van een ruimtelijk-maatschappelijk knelpunt.
Niet agrarische ontwikkelingen in het buitengebied
De bestuurlijke ambitie is mee te denken en te werken aan initiatieven die ruimtelijk, sociaal
maatschappelijk en economisch passen in het buitengebied van Landerd. Hierbij gaat het om
het stimuleren van investeringen door initiatiefnemers in bestaand vastgoed. De gemeente wil
daarbij niet denken in beperkingen, maar in kansen. Kortom, meedenken hoe een initiatief op
die locatie passend kan worden. Dat vergt een verandering van een normatief toetsende overheid die de verschillende aspecten van een initiatief aan de hand van de regels afvinkt, naar
een proactieve, meedenkende en ontwikkelingsgerichte overheid. Uitgangspunt daarbij is wel
dat initiatieven functioneel passend dienen te zijn, een relatie hebben met het buitengebied
en gebruikmaken van de kwaliteiten van het buitengebied en deze kwaliteiten versterken.
Kwaliteitsverbetering is een essentiële randvoorwaarde bij ieder initiatief.
•
Een initiatiefnemer dient een plan te overleggen waarin hij laat zien hoe en in welke
stappen hij verwacht dat zijn activiteit zich verder zal ontwikkelen zodat de gemeente kan
beoordelen of de locatie de voor de activiteit noodzakelijke toekomstruimte kan bieden;
•
Medewerking zal alleen worden verleend als het initiatief tegelijkertijd bijdraagt aan het
realiseren van de duurzame nieuwe landschapsstructuur die noodzakelijk is om nieuwe
ontwikkelingen ruimtelijk op verantwoorde wijze in hun omgeving in te bedden;
26
•
Voldaan moet worden aan het Kwaliteitskader buitengebied gemeente Landerd.
Dorpsranden
De gemeente Landerd hecht sterk aan de overgangen van de bewoningskernen naar het buitengebied, de zogenaamde dorpsranden. De ruimtelijke inpassing van ontwikkelingen op het
snijvlak ‘stad en land’ is nu vaak niet voldoende. Daarbij is van belang dat aangegeven wordt
op welke wijze rekening is gehouden met de omgeving. Dat kan zijn op ruimtelijk vlak, maar
ook milieuhygiënisch, landschappelijk of maatschappelijk. Een en ander afhankelijk welke
dorpsrand de ontwikkeling betreft. De gemeente Landerd verwacht van een initiatiefnemer
dat hij voldoet aan de doelstellingen van het maatschappelijk verantwoord ondernemen. Bij
maatschappelijk verantwoord ondernemen neemt een bedrijf de verantwoordelijkheid voor de
effecten van de bedrijfsactiviteiten op mens en milieu.
Nota archeologie
In 1992 heeft Nederland als een van de leden van de Raad voor Europa het verdrag van
Malta inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed ondertekend. Sinds 2007 is in
Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht, geïmplementeerd in
de Monumentenwet 1988, die de volledige implementatie van het Verdrag van Malta betekende. Volgens het hoofdstuk “Archeologische monumentenzorg” uit de Monumentenwet
1988 is een gemeente verplicht om bij het opstellen van bestemmingsplannen (buitenplanse
omgevingsvergunningen en beheersverordeningen) rekening te houden met in de grond
aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden danwel monumenten. Dit betekent
dat er bij ruimtelijke ontwikkelingen altijd en overal (middels een bureauonderzoek) aangetoond moet worden dat er geen bodemvondsten te verwachten zijn, conform het principe
‘de verstoorder betaalt’. Concreet houdt het bovenstaande in dat in een bestemmingsplan
geregeld moet zijn dat er bij ruimtelijke ontwikkelingen danwel bodemingrepen vooraf aan
het verlenen van omgevingsvergunning middels een (archeologisch) onderzoek aangetoond is
dat er geen archeologische vondsten in de bodem zitten. Tot nog toe werd de archeologische
verwachtingskaart van de provincie Noord-Brabant (gebaseerd op de landelijke kaart van de
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) gebruikt als toetsingskader. De onderzoeksverplichting
27
gold voor alle gebieden die op deze kaart waren aangeduid met een middelhoge of hoge
verwachtingswaarde. Aangezien de provinciale archeologische verwachtingskaart de middelhoge en hoge archeologische indicaties slechts zeer globaal weer gaf heeft de gemeente
ervoor gekozen deze provinciale kaart in de gemeente Landerd op gemeentelijke schaal nader
uit te laten werken. Een gemeente is immers bevoegd om beleid op te stellen en zwaardere
eisen of meer uitzonderingen te stellen voor haar grondgebied, maar de gemeente moet
deze afwijkingen wel kunnen motiveren. De gemeenteraad van Landerd heeft daartoe in zijn
vergadering van 24 mei 2012 de ‘Nota Archeologie gemeente Landerd’ en de ‘Archeologische
beleidskaart gemeente Landerd’ vastgesteld. Bij de uitwerking van de structuurvisie in concrete
(bestemmings)plannen vormen deze beleidskaders uitgangspunt binnen het thema omgeving
en eigenheid.
28
6.Mobiliteit
Hoofdlijnen van beleid
De verkeersstructuur van de gemeente Landerd is op orde. Recent heeft de gemeenteraad
ten aanzien van dit thema een notitie vastgesteld. De gemeente wordt ontsloten door twee
belangrijke provinciale wegen, zowel in noord-zuidrichting (N277) als oost-westrichting
(N324). De gemeente heeft een directe aansluiting op de snelwegen A50 en A59 en is daarmee
goed ontsloten. Ook de ontsluiting richting de nabijgelegen grotere kernen Oss en Uden is
goed. De gemeente kent geen blackspots.
Hoofdstructuur
Op een aantal plekken verdient de hoofdstructuur nog wel de nodige aandacht. Onder andere
ter hoogte van de aansluiting N324 met de kern Schaijk. Hiervoor is echter door de Provincie
een plan opgesteld dat aansluit bij de gemeentelijke visie op dit punt.
•
De N324 wordt binnen enkele jaren door de provincie aangepakt, waarbij er speciale
aandacht is voor de aansluitingen bij Schaijk ter hoogte van de Schutsboomstraat,
Palmstraat en Scheisestraat. In het plan is ook voorzien in een ongelijkvloerse oversteek
(tunnel) voor fietsers bij de Schutsboomstraat.
•
In Zeeland moet de mogelijkheid van een meer directe aansluiting van de kern op de
Bergmaas, ter hoogte van het plan Repelakker, worden onderzocht.
Nevenstructuur
In Landerd wordt de volledige gemeentelijke verkeersstructuur omgebouwd naar duurzaam
veilig, te weten 60 km/u voor wegen in het buitengebied en 30 km/u voor wegen in de
bebouwde kom. Daarbij is de ombouw van de gemeentelijke wegen in het buitengebied zo
goed als afgerond.
•
De komende jaren worden nog enkele weggedeelten aangepast zodat de gehele
gemeente is opgedeeld in 30 km/u en 60 km/u verblijfsgebieden. Verder moeten er op
enkele wegen aanpassingen plaatsvinden om de inrichting (meer) in overeenstemming te
brengen met de functie.
29
30
•
De bebouwde kom zal de komende jaren verder aangepakt worden en zodoende duurzaam veilig worden gemaakt.
Op de nevenstructuur zijn geen grote knelpunten te melden. De intensiteit van de landbouwvoertuigen vormt geen probleem, de afmetingen wel. De breedste landbouwvoertuigen zijn
inmiddels tot 3,5 meter breed, hetgeen tot problemen in de kernen leidt. De gemeent Landerd
is niet voornemens deze grootste voertuigen maximaal te faciliteren omdat dit in strijd kan zijn
met de inrichtingsprincipes die de gemeente voor haar verkeersstructuur hanteert.
Parkeren
Kernpunt is dat het parkeren bij uitbreiding of functieverandering op eigen terrein moet
worden opgelost, volgens de vastgestelde parkeernormen. Indien dit niet mogelijk is moet
per initiatief middels een dynamische parkeerbalans worden berekend wat het effect is
en zal het initiatief moeten bijdragen in de kosten op openbaar terrein (zie hiervoor de
Uitvoeringsparagraaf).
Schaijk
De verkeersstructuur van Schaijk kent weinig problemen. De bijzondere verkeersstructuur in
het centrum leidt in de praktijk zelden tot onduidelijkheid of problemen. Ook is er momenteel
voldoende parkeerruimte in Schaijk. Onder invloed van de ontwikkelingen in het centrum
kan echter aanpassing van de verkeersstructuur of uitbreiding van de parkeercapaciteit nodig
blijken. Dit dient verder uitgewerkt te worden.
Zeeland
In Zeeland zijn er structureel te weinig parkeerplaatsen op de beide pleinen aan de Kerkstraat.
Dit komt voornamelijk door langparkeerders die de capaciteit voor kortparkeren verkleinen.
Actuele ruimtelijke ontwikkelingen in het centrum, waaronder realisatie van het kindcentrum
en uitbreidingsvragen van de beide supermarkten, de belangrijkste ‘trekkers’ voor het centrum
van Zeeland, vormen het kader voor oplossingen van het parkeervraagstuk en de laad- en
losproblemen. Daarbij zullen ook vrijvallende locaties een belangrijke rol spelen. Dat vraagt
31
om een integrale aanpak.
Reek
Door de ligging aan de N324 is Reek goed ontsloten in de richting van Grave aan de oostzijde
en Uden aan de zuidzijde. Er zijn geen noemenswaardige knelpunten op het punt van de
mobiliteit in Reek.
Openbaar vervoer
De kernen Zeeland, Reek en Schaijk zijn momenteel redelijk tot goed ontsloten door het
openbaar vervoer. In de nabije toekomst wordt echter verwacht dat de bereikbaarheid van
met name Schaijk per openbaar vervoer aanzienlijk minder wordt als gevolg van de nieuwe
concessie Openbaar vervoer. De gemeente zal deze ontwikkeling nadrukkelijk blijven volgen.
Met de komst van het ziekenhuis in Uden zal de gemeente Landerd zich inspannen om dit
ziekenhuis vanuit iedere kern goed bereikbaar te maken middels het openbaar (bus)vervoer.
32
7.Water
Hoofdlijnen van beleid
Bestaande en nieuwe ruimtelijke functies kunnen bijdragen aan herstel en behoud van een
robuust water- en bodemsysteem. Ruimtelijke plannen moeten daarom zowel ten aanzien
van locatiekeuze en inrichting, als beheer zoveel mogelijk aansluiten op dit natuurlijke
systeem. Hiermee wordt tegelijkertijd voorkomen dat problemen afgewenteld worden naar
gronden buiten het betreffende plangebied. Inzicht in de gevolgen van ruimtelijke plannen
op waterhuishoudkundige aspecten geschiedt in een vroegtijdig stadium van de planvorming
in het kader van de watertoets. De watertoets is nadrukkelijk verankerd in het proces van
totstandkoming van met name bestemmingsplannen, met als doel dat water een volwaardige
rol speelt in deze plannen.
De gemeenteraad van Landerd heeft recent een nieuw integraal bestemmingsplan vastgesteld voor het Buitengebied. In dit bestemmingsplan is onder meer een uitvoerige analyse
opgenomen van de grondwatersystemen die binnen de gemeente Landerd van belang zijn.
Te denken valt aan De Peelhorst en enkele deelwatersystemen, zoals de Graspeelloop/Hooge
Raam en de Munsche Wetering/Hertogsewetering. Tevens gaat dit bestemmingsplan in op het
oppervlaktewater binnen de gemeente en specifieke kenmerken, waaronder wijstgronden.
Daar waar noodzakelijk is in het bestemmingsplan een regeling opgenomen die recht doet aan
en bescherming biedt voor genoemde waterbelangen. Zo zijn de zogenaamde wijstgebieden
in het bestemmingsplan voorzien van de aanduiding “aardkundig waardevol gebied”. Ook
het overige waterrelevante beleid komt uitgebreid aan de orde in het bestemmingsplan. Te
denken valt aan waterbergingszoekgebieden, het attentiegebied EHS, zoekgebieden voor
behoud en herstel van watersystemen/beekherstel. Tevens is in de bestemmingsregeling zoveel
mogelijk afstemming gezocht tussen het Barro, de Waterwet en het Waterbesluit.
Ook in het recent vastgestelde gemeentelijke Landschapsbeleidsplan en het Waterplan
Landerd heeft een thema water een volwaardige plaats.
33
Bij uitwerking van deze structuurvisie in concrete bestemmingsplannen vindt in alle gevallen
een volledige ruimtelijke afweging plaats. De belangrijkste keuzes ten aanzien van het thema
water zijn door de gemeente verankerd in verschillende (sectorale) beleidsdocumenten. Deze
structuurvisie heeft als vertrekpunt de feitelijke regiebehoefte van de gemeente op ruimtelijke
ontwikkelingen. Om die reden is ervoor gekozen om in de visie te refereren aan bestaand
beleid zonder dit integraal of letterlijk over te nemen. In alle gevallen zal bij de uitwerking van
ruimtelijke plannen vroegtijdig afstemming worden gezocht met het Waterschap om ervoor te
zorgen dat water hierin een volwaardige rol speelt.
34
8. Kostenverhaal, bovenplanse voorzieningen en
bovenplanse verevening
8.1Inleiding
De gemeente Landerd wil graag nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, passend binnen de
gemeentelijke structuurvisie, faciliteren. Op grond van de nieuwe Wro is de gemeente in staat
en in een aantal gevallen ook verplicht de kosten te verhalen die zij maakt bij het faciliteren
van ruimtelijke ontwikkelingen.
Bij actief grondbeleid vindt het kostenverhaal van bovenwijkse voorzieningen en bovenplanse
verevening plaats via de gronduitgifte.
Bij faciliterend grondbeleid geeft de gemeente geen bouwrijpe gronden uit, waardoor zij geen
inkomsten kan genereren via de gronduitgifte. Kostenverhaal vindt dan plaats door gebruik
te maken van de mogelijkheden die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt om kosten van
bovenwijkse voorzieningen en bovenplanse kosten op private partijen te verhalen.
Grondexploitatiewet
Per 1 juli 2008 is in afdeling 6.4 ‘Grondexploitatie’ van de Wro een nieuw kostenverhaalstelsel
vastgelegd. Naast de mogelijkheid (en in sommige gevallen de verplichting) om kosten die
binnen een exploitatiegebied worden gemaakt (‘gebiedseigen kosten’), te verhalen, biedt de
Wro gemeenten ook de mogelijkheid om bovenplanse kosten, die buiten een bepaald exploitatiegebied worden gemaakt, te verhalen c.q. verevenen. In de wet wordt een onderscheid
gemaakt tussen
1.
de mogelijkheid van verhaal van kosten voor bovenwijkse voorzieningen;
2.
bovenplanse verevening en;
3.
het vragen van financiële bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen.
35
In de bijlage ‘Begrippenlijst Kostenverhaal’ bij deze structuurvisie worden de begrippen
‘bovenwijkse voorziening’, ‘bovenplanse verevening’ en ‘bijdrage aan een ruimtelijke ontwikkeling’ nader omschreven.
In de volgende paragrafen worden de genoemde instrumenten nader toegelicht en wordt
nagegaan welke zaken voor toepassing van deze instrumenten in de structuurvisie moeten
worden geregeld.
8.2 Gebiedseigen kosten en bovenwijkse voorzieningen
Gebiedseigen kosten
De gemeente is in een aantal gevallen verplicht tot kostenverhaal. Dit is het geval wanneer
een initiatief mogelijk wordt gemaakt via een bestemmingsplan(herziening), een omgevingsvergunning of een wijzigingsplan en er sprake is van een bouwplan zoals genoemd in artikel
6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):
•
de bouw van een of meer woningen;
•
de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
•
de uitbreiding van een gebouw met tenminste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte of met
één of meer woningen;
•
de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden
in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden
gerealiseerd;
•
de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden
in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m²
bedraagt;
•
de bouw van kassen met een oppervlakte van 1.000 m² bruto vloeroppervlakte.
In bovenstaande gevallen geldt in beginsel de plicht tot het vaststellen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 van de Wro om de kosten te verhalen. Het exploitatieplan
volgt de procedure van het planologische besluit, waarbij in het geval van bijvoorbeeld een
36
bestemmingsplan, tegelijkertijd met de vaststelling van dat plan eveneens het exploitatieplan
moet worden vastgesteld. Een gemeente hoeft geen exploitatieplan op te stellen indien het
kostenverhaal op een andere manier is geregeld (‘anderszins verzekerd’) en locatie-eisen en
regels voor woningbouwcategorieën niet nodig zijn of op een andere manier zijn geregeld.
Deze situatie kan zich voordoen als met de ontwikkelaar voorafgaand aan de vaststelling van
het planologische besluit een zogenoemde anterieure (exploitatie)overeenkomst is gesloten.
Het is ook mogelijk dat de gemeente zelf grond uitgeeft, waardoor gemaakte kosten in de
gronduitgifteprijs kunnen worden verdisconteerd.
Artikel 6.2.3 en 6.2.4 van het Bro maken duidelijk welke ‘gebiedseigen’ kosten verhaalbaar zijn.
Om dergelijke kosten te verhalen, is het niet noodzakelijk dat er een onderbouwing in een
structuurvisie plaatsvindt. Het verhaal is rechtstreeks mogelijk via deze kostensoortenlijsten.
Om kosten daadwerkelijk in de exploitatieopzet van een exploitatieplan op te kunnen nemen,
moeten de kosten wel aan de betreffende locatie kunnen worden toegerekend. In dat verband
gelden de volgende drie criteria (artikel 6.13, eerste lid, van de Wro):
•
Profijt: de locatie moet nut ondervinden van de te treffen werken, maatregelen of
voorzieningen. Deze toets geldt alleen voor de locatie als geheel, niet per bouwperceel
binnen een locatie. De wetgever gaat ervan uit dat bijvoorbeeld het opheffen van een
stankcirkel binnen een gebied ten gunste komt van het gehele plangebied en niet een
gedeelte ervan;
•
Toerekenbaarheid: er moet een causaal verband zijn tussen de gebiedsontwikkeling en de
kosten. De werken, maatregelen en voorzieningen zouden niet aan de orde zijn zonder
dat plan of de kosten worden mede gemaakt ten behoeve van dat plan;
•
Proportionaliteit: indien meerdere gebieden baat hebben bij een werk, maatregel of voorziening moeten deze naar evenredigheid (neergelegd in expliciet gemaakte verdeelmaatstaven) worden verdeeld. Dat betekent dat de gemeente transparant moet aanduiden
langs welke criteria deze kosten zijn verdeeld.
37
Aldus kan een bijdrage worden berekend die moet worden betaald door degene die de
opbrengsten van een bepaalde ontwikkeling (bijvoorbeeld woningbouw) ontvangt.
Bovenwijkse voorzieningen
‘Bovenwijkse voorzieningen’ zijn voorzieningen die van nut zijn voor meerdere exploitatiegebieden. Soms legt men bij de ontwikkeling van een locatie gedeeltelijk al voorzieningen aan
voor andere, in de toekomst te realiseren locaties. Daarvan is bijvoorbeeld sprake wanneer
een binnen het exploitatiegebied geplande ontsluitingsweg ruimer wordt gedimensioneerd
dan voor de in voorbereiding zijnde locatie nodig is, omdat ook een andere nog te realiseren
locatie er gebruik van zal maken.
De soorten voorzieningen zijn uitputtend opgesomd in artikel 6.2.5 van het Bro:
nutsvoorzieningen met bijbehorende werken en bouwwerken, voor zover de aanlegkosten bij
of door de gemeente in rekening worden gebracht en niet via de verbruikstarieven kunnen
worden gedekt;
•
riolering met inbegrip van bijbehorende werken en bouwwerken;
•
wegen, ongebouwde openbare parkeergelegenheden, pleinen, trottoirs, voet -en rijwielpaden, waterpartijen, watergangen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, bruggen, tunnels, duikers, kades, steigers, en andere rechtstreeks met de aanleg van
deze voorzieningen verband houdende werken en bouwwerken;
•
infrastructuur voor openbaar vervoervoorzieningen met bijbehorende werken en bouwwerken, voor zover de aanlegkosten bij of door de gemeente in rekening worden
gebracht en niet via de gebruikstarieven kunnen worden gedekt;
•
groenvoorzieningen, waaronder begrepen openbare parken, plantsoenen, speelplaatsen, trapvelden en speelweiden, natuurvoorzieningen en openbare niet-commerciële
sportvoorzieningen;
•
openbare verlichting en brandkranen met aansluiting;
•
straatmeubilair, speeltoestellen, sierende elementen, kunstobjecten en afrasteringen in
de openbare ruimte;
•
gebouwde parkeervoorzieningen, voor zover deze leiden tot optimalisering van het
39
grondgebruik en verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte, openbaar
toegankelijk zijn en voornamelijk worden gebruikt door bewoners en gebruikers van
het exploitatiegebied, voor zover de aanlegkosten bij of door de gemeente in rekening
worden gebracht en niet via de gebruikstarieven kunnen worden gedekt;
•
uit een oogpunt van milieuhygiëne, archeologie of volksgezondheid noodzakelijke
voorzieningen.
Om de kosten van bovenwijkse voorzieningen te kunnen verhalen, is het niet noodzakelijk dat
er een onderbouwing plaatsvindt in een structuurvisie. Verhaal van deze kosten is rechtstreeks
mogelijk via de kostensoortenlijsten van artikel 6.2.3 en 6.2.4 van het Bro.
De kosten voor bovenwijkse voorzieningen kunnen in het kader van een exploitatieplan op
een ontwikkelaar worden verhaald. Voorwaarde is dat de kostentoerekening - conform de
toetsingscriteria profijt, toerekenbaarheid en proportionaliteit - naar evenredigheid over de
nieuwe projecten en de bestaande wijken plaatsvindt (zie gebiedseigen kosten).
Hoewel de toetsingscriteria profijt, toerekenbaarheid en proportionaliteit in de anterieure
fase niet van toepassing zijn (anders dan bij een exploitatieplan), kunnen deze beginselen niet
volledig genegeerd worden. In de parlementaire geschiedenis is weliswaar vastgelegd dat er
sprake is van contractsvrijheid, maar daar is wel aan toegevoegd dat er geen sprake mag zijn
van baatafroming. Het is daarom van belang dat er wel degelijk sprake is van een relatie met
het plangebied. Voor zover partijen het erover eens zijn dat er een relatie is met het plangebied en er tevens overeenstemming is bereikt over de omvang van het te verhalen bedrag,
zal een anterieure overeenkomst naar verwachting juridisch houdbaar en dus rechtmatig zijn.
Een aantal gemeenten heeft hiertoe een Nota bovenwijkse voorzieningen vastgesteld. Op dit
moment wordt dit voor de gemeente Landerd niet nodig geacht. De komende jaren zijn er
voor de gemeente Landerd namelijk geen nieuwe grootschalige bouwprojecten (woningbouw/
bedrijven) voorzien die een uitgebreide (complexe) onderbouwing van te verhalen kosten
noodzakelijk maken. Wel staan er enkele infrastructurele projecten op de planning, maar gelet
40
op de niet aanwezige of zeer beperkte mogelijkheid om de kosten van deze projecten toe te
rekenen aan en te verhalen op nieuwe uitleglocaties, vormt dit onvoldoende aanleiding om
hiervoor een afzonderlijke Nota bovenwijkse voorzieningen op te stellen.
Om transparantie te verschaffen in de werkwijze zal, zodra een concreet en grootschalig
project daar een directe aanleiding toe geeft, alsnog beleidsmatig worden onderbouwd hoe
wordt omgegaan met de toetsingscriteria profijt, toerekenbaarheid en proportionaliteit.
8.3 Bovenplanse verevening en bijdragen aan ruimtelijke
ontwikkelingen
Bovenplanse verevening via de exploitatieopzet
Het ‘bovenplans verevenen’ kan worden omschreven als het verevenen van de positieve
resultaten van de ene grondexploitatie met de negatieve resultaten van een andere grondexploitatie, waardoor voor de beide locaties tezamen sprake is van een sluitende of minder
verlieslatende grondexploitatie.
Mits voor de betreffende locaties een structuurvisie is vastgesteld, biedt artikel 6.13, zevende
lid, van de Wro de mogelijkheid van verevening van exploitaties door een verplichte fondsbijdrage in de exploitatieopzet van een exploitatieplan op te nemen. Er moet dus een fonds
worden gevormd en uit de structuurvisie moet duidelijk blijken op welke wijze de gelden van
het fonds kunnen worden aangewend ten behoeve van andere locaties. Aangezien artikel
6.13, zevende lid, van de Wro de beginselen van proportionaliteit, evenredigheid en toerekenbaarheid niet opzij zet, zal aan deze criteria voldaan moeten worden. De ruimtelijke en/
of functionele relatie tussen beide exploitatiegebieden moet uit de structuurvisie te herleiden
zijn. Dit betekent in de praktijk dat op voorhand bekend moet zijn aan welke posten de gelden
uit het fonds besteed zullen worden. Deze vorm van bovenplanse verevening is afdwingbaar.
Daar waar in de wet wordt gesproken over bovenplanse kosten, wordt in de praktijk en (en
daarom ook in deze structuurvisie) ook wel gesproken over ‘bovenplanse verevening’. Tot slot
is van belang dat over de reikwijdte en de toepassing van bovenplanse verevening nog veel
onduidelijkheden bestaan.
41
Het toepassen van bovenplanse verevening via fondsvorming is alleen mogelijk via een exploitatieplan. Dit betekent dat bij een ruimtelijk besluit waarin bouwplannen juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt (bestemmingsplan, wijzigingsplan en omgevingsvergunning),
een exploitatieplan moet worden vastgesteld. Dat exploitatieplan moet bovendien jaarlijks
worden herzien. Dit is tijdrovend en dus kostbaar. Zeker wanneer in de structuurvisie opgenomen ontwikkelingen niet van de grond komen en er dus geen inkomsten zijn, kan sterk aan het
nut van de inzet van het instrument “bovenplanse verevening” worden getwijfeld.
In artikel 6.16 van de Wro is tot slot bepaald dat de omvang van het kostenverhaal ook gemaximeerd is tot het niveau van de totale opbrengsten indien er sprake is van een exploitatietekort.
Ook voor wat betreft “bovenplanse verevening” geldt dat er op dit moment geen projecten
zijn te benoemen waarbij de gemeente dit instrument zou kunnen toepassen.
Op basis van de genoemde argumenten kan worden geconcludeerd dat het instrument
“bovenplanse verevening” voor Landerd op dit moment niet interessant is. De gemeente
Landerd heeft in het uitvoeringsprogramma vooralsnog dan ook geen fondsen benoemd ten
behoeve van bovenplanse verevening volgens artikel 6.13, zevende lid, van de Wro.
42
Bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen
Een structuurvisie is ook noodzakelijk om een financiële bijdrage aan zogenaamde ruimtelijke
ontwikkelingen (artikel 6.24, eerste lid, onder sub a, van de Wro) op basis van anterieure
overeenkomsten te kunnen vragen. Daarbij gaat het om een financiële bijdrage ten bate
van ruimtelijke ontwikkelingen elders (op een andere locatie), zoals bijdragen aan natuur,
recreatie, waterberging en infrastructuur. De ruimtelijke en functionele relatie tussen de te
ontwikkelen rode functie (de kostendrager) en de ruimtelijke ontwikkeling elders moeten in
een structuurvisie inzichtelijk worden gemaakt, omdat er anders sprake zou zijn van baatafroming en dat is, zoals hiervoor al werd opgemerkt, niet toegestaan.
Een duidelijk verschil met het instrument bovenplanse verevening is dat een bijdrage aan
ruimtelijke ontwikkelingen niet hoeft te voldoen aan de criteria profijt, toerekenbaarheid en
proportionaliteit (zie vorige paragraaf). Het vragen van een financiële bijdrage aan ruimtelijke
ontwikkelingen kan uitsluitend op vrijwillige basis via het onderhandelingstraject tussen de
gemeente en een private partij plaatsvinden, resulterende in een anterieure overeenkomst.
Afdwingbaar kostenverhaal via de publiekrechtelijke weg (exploitatieplan) is voor de bijdrage
aan ruimtelijke ontwikkelingen niet mogelijk.
Een anterieure overeenkomst over de grondexploitatie is in principe vormvrij. Om een bijdrage
te mogen vragen voor ruimtelijke ontwikkelingen hoeft er - volgens de wet - niet per se een
relatie te bestaan tussen de betreffende ontwikkeling en de ruimtelijke ontwikkeling elders,
waarvoor een bijdrage wordt gevraagd. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt echter dat dit
wel als zodanig was bedoeld; er mag geen sprake zijn van baatafroming. Voor een overeenkomst gelden bovendien de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de algemene eisen
van het Burgerlijk Wetboek. Dit betekent dat de gevraagde bijdrage goed onderbouwd moet
worden. Hiervoor wordt verwezen naar het uitvoeringsprogramma.
Zoals gezegd, is kenmerkend voor het verhaal van de bijdrage aan ruimtelijke ontwikkelingen
dat dit alleen op basis van vrijwilligheid kan plaatsvinden. Er bestaat het risico dat een private
partij op basis van vrijwilligheid met verhaal van kosten voor ruimtelijke ontwikkelingen
43
44
instemt, maar vervolgens, nadat de gemeente planologische medewerking heeft verleend, de
nietigheid van de gemaakte afspraak inroept, omdat sprake is van baatafroming. Dat risico
kan niet op voorhand worden uitgesloten, maar het kan wel zoveel mogelijk worden beperkt.
Als een private partij niet bereid is een financiële bijdrage te doen, kan de gemeente dat
niet juridisch afdwingen. Wel kan de gemeente dan planologische medewerking onthouden,
omdat de bijdrage veelal noodzakelijk is voor een goede ruimtelijke ordening. Van de bijdrage
wordt namelijk juist in die gevallen gebruik gemaakt waarin gebiedseigen fysieke kwaliteitsverbetering niet direct of onvoldoende kan plaatsvinden. Dit instrument vormt dan ook een
belangrijk onderdeel van het uitvoeringsprogramma. De gemeente zal daartoe de volgende
fondsen instellen:
•
fonds ‘Kwaliteitsverbetering van het landschap’
•
fonds ‘Verkeer en parkeren’
•
fonds ‘Uitruil woningbouwopgave’
9.4Uitvoeringsparagraaf
Hiervoor is gebleken dat de Landerdse structuurvisie vanuit het oogpunt van kostenverhaal
enkel wordt ingezet om het instrument ‘bijdrage aan een ruimtelijke ontwikkeling’ te kunnen
toepassen. Voor het verhaal van gebiedseigen kosten of kosten van bovenwijkse voorzieningen is geen structuurvisie nodig. Ook een Nota bovenwijkse voorzieningen ter nadere
onderbouwing van te verhalen kosten (profijt, toerekenbaarheid en proportionaliteit) wordt
op de Landerdse schaal niet nodig geacht, nu er op korte termijn geen concrete projecten
te verwachten zijn waarbij complex kostenverhaal aan de orde is. Hetzelfde geldt voor het
instrument bovenplanse verevening, waarvan de inzet op Landerdse schaal op dit moment niet
nodig is; gestreefd wordt bovendien naar per afzonderlijk project sluitende planexploitaties.
In de volgende paragraaf wordt beschreven voor welke ruimtelijke ontwikkelingen op basis
van deze structuurvisie een bijdrage ex artikel 6.24, eerste lid, onder sub a, van de Wet ruimtelijke ordening zal worden gevraagd.
45
Ruimtelijke ontwikkelingen
Parkeren
Uit het algemene deel van de structuurvisie blijkt dat het parkeren in de centra van Zeeland en
Schaijk een belangrijk aandachtspunt is. In Zeeland is nu al een tekort aan parkeerplaatsen en
dit tekort loopt zonder nadere maatregelen verder op door te verwachten nieuwe ontwikkelingen in het centrum (uitbreiding supermarkten). In Schaijk kan de komende jaren eveneens
een tekort aan parkeerplaatsen ontstaan door te verwachten ontwikkelingen in het centrum.
Het gemeentelijk standpunt is dat in principe op eigen terrein in de eigen parkeergelegenheid
moet worden voorzien. Daarbij worden de parkeernormen gehanteerd zoals die door de
gemeente zijn vastgesteld. Als dat - door ruimtegebrek - niet (geheel) lukt, moet per initiatief
middels een dynamische parkeerbalans worden berekend wat het effect is en zal het initiatief
moeten bijdragen in de kosten op openbaar terrein. Er wordt dan ook een parkeerfonds ingesteld waaraan alle ruimtelijke ontwikkelingen in de kommen van Zeeland en Schaijk moeten
bijdragen die niet in voldoende parkeergelegenheid en op eigen terrein kunnen voorzien.
Per parkeerplaats is gemiddeld ca. 25 m² verharding noodzakelijk. Deze oppervlakte is inclusief
manoeuvreerruimte, etc.
Omdat de parkeerplaatsen waar het hier om gaat (vrijwel) steeds in en om centra van kernen
aangelegd moeten worden, is daartoe passend materiaal zoals gebakken klinkers noodzakelijk. Om de parkeerplaats redelijk (groen of anderszins) in te kunnen passen of af te schermen,
wordt een toeslag op de oppervlakte gehanteerd van 25%. De gemiddelde kosten van een
parkeerplaats zijn dan:
verharding: 25 m2
2
groen: 6 m
€ 120,- / m2
€ 3.000,-
€ 25,- /
€
m2
150,-
Totaal exclusief BTW € 3.150,-
46
Wanneer ten behoeve van compensatie van parkeerplaatsen een financiële bijdrage aan de
aanleg van parkeerplaatsen wordt gevraagd, moet in ieder geval worden tegemoetgekomen
in bovenstaande basiskosten. Op het moment dat bij voorbaat duidelijk is waar de parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd en er sprake is van extra kosten bovenop de basiskosten,
kan een opslag op de basiskosten noodzakelijk zijn. De opslag bestaat dan uit de daadwerkelijke kosten, voortvloeiend uit bijvoorbeeld de aankoop van onroerend goed of sloop. Ook het
gemeentelijk grondprijsbeleid is in alle gevallen van toepassing bijvoorbeeld bij de verkoop
van reststroken. De nadere uitwerking vindt telkens plaats in een anterieure overeenkomst.
Uiteraard moet ook hier aan de criteria profijt, toerekenbaarheid en proportionaliteit worden
voldaan. Uit de jurisprudentie volgt bovendien dat de bijdrage moet worden ingezet om parkeerruimte op zodanige afstand te realiseren dat deze inzetbaar is ten behoeve van het bouwplan. In de gemeente Landerd is daar, gelet op de relatief compacte kernen, al snel sprake van.
Landschappelijke kwaliteit
De gemeente Landerd streeft naar versterking van (onder andere) de landschappelijke kwaliteit
van het totale buitengebied. Dit ruimtelijke uitgangspunt is nadrukkelijk in bestemmingsplannen en aanvullend beleid juridisch verankerd: elke ‘rode’ ontwikkeling moet gepaard gaan met
een zodanige kwaliteitsimpuls dat per saldo sprake is van een ‘goede ruimtelijke ordening’.
De kwaliteitsverbeterende maatregelen komen ten goede aan het (cultuurhistorisch) landschap
van de gehele gemeente. Ze versterken het beeld en het imago van de landelijke gemeente.
Door vergroting van de natuurlijke en recreatieve waarden en toegankelijkheid neemt uiteraard eveneens de recreatieve aantrekkelijkheid toe. Zowel de huidige als de toekomstige
gebruikers van het gebied (bewoners, recreanten, arbeiders, passanten, etc.) hebben profijt
van een recreatief aantrekkelijk gebied. Het verzorgingsgebied bestrijkt in beginsel dan ook
de gehele gemeente. Desalniettemin zal per geval zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht
bij de gebiedsindeling in het gemeentelijke ‘Landschapsbeleidsplan 2013-2027’. Aldus wordt
bij voorkeur een duidelijke relatie gelegd tussen de ‘rode’ ontwikkeling en de kwaliteitsverbeterende maatregel in hetzelfde gebied. Deze nadere uitwerking vindt telkens plaats in een
47
anterieure overeenkomst.
Artikel 3.2, vierde lid, van de provinciale Verordening ruimte 2014 bepaalt dat wanneer een
fysieke kwaliteitsverbetering als bedoeld in het eerste lid van dat artikel niet is verzekerd,
het planologisch besluit slechts wordt vastgesteld indien een passende financiële bijdrage is
verzekerd. Met name bij grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen is het immers denkbaar dat
de benodigde kwaliteitsverbetering niet volledig op of in de directe omgeving van de projectlocatie is te realiseren (omdat in die gevallen een forse investering in kwaliteitsverbetering
wordt gevraagd).
Overeenkomstig de provinciale regel is – als onderdeel van het gemeentelijke ‘Kwaliteitskader
buitengebied’ de beleidsnota ‘Kwaliteitsverbetering’ vastgelegd dat een fysieke kwaliteitsverbetering door de initiatiefnemer in alle gevallen het uitgangspunt is; een financiële bijdrage
aan een ruimtelijke ontwikkeling is ‘ultimum remedium’. Pas wanneer in de directe omgeving
van een ontwikkeling niet (geheel) aan de kwaliteitsvraag kan worden voldaan, zal een
bijdrage in het fonds “Kwaliteitsverbetering landschap” moeten worden gestort, waardoor
concrete projecten uit het Landschapsbeleidsplan kunnen worden uitgevoerd. Aldus wordt
gewaarborgd dat sprake is van uitvoering van de vereiste kwaliteitsverbetering en dus van een
‘goede ruimtelijke ordening’. Ook hier mag geen sprake zijn van baatafroming. Er moet dan
ook een relatie bestaan tussen de ontwikkeling en de kwaliteitsverbetering.
In de nota ‘Kwaliteitsverbetering’ zijn richtbedragen per m² opgenomen. De nota is als bijlage
bij deze uitvoeringsparagraaf opgenomen.
48
Woningbouwopgave
De gemeente Landerd heeft te maken met overcapaciteit in de woningbouwplanning.
Tegelijkertijd ziet zij dat bestaande bouwtitels in een aantal gevallen niet worden benut,
terwijl andere ontwikkelingen die wel wenselijk worden geacht en waaraan ook behoeft
bestaat, vanwege genoemde overprogrammering niet kunnen worden gerealiseerd. Dit levert
een situatie op die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Op 25 maart en 20 juni 2013 heeft de gemeenteraad van Landerd ingestemd met nieuw
beleid ten aanzien van de woningbouwopgave, met als doel te komen tot een evenwichtige
woningmarkt in Landerd in kwantitatieve en kwalitatieve zin. Daartoe is beleid ontwikkeld om
harde plancapaciteit die niet benut wordt na enige tijd in te trekken. Tevens is een integrale
afweging van het woningbouwprogramma gemaakt, gericht op besluitvorming over de afhandeling van (lopende) bouwplannen. Hierbij is ook een doorkijk naar de toekomst gegeven voor
wat betreft nieuwe, nog onbekende woningbouwplannen.
Duidelijk is dat er enkel aan de eis van een goede ruimtelijke ordening wordt voldaan als de
gemeentelijke woningbouwopgave niet wordt overschreden. Landerd wil initiatiefnemers
ondanks de huidige overprogrammering de ruimte bieden om te komen met nieuwe woningbouwplannen, waaraan kwalitatief en ruimtelijk behoefte bestaat. Hierbij is het dan wel noodzakelijk dat op een andere ontwikkellocatie (in dit geval wordt gekozen voor een deelgebied
uit het plan Repelakker, zie hierna) een gelijk aantal woningen wordt wegbestemd en wordt
bijgedragen in de kosten van het wegbestemmen van deze woningen. Hiertoe wordt een
fonds ‘Uitruil woningbouwopgave’ opgericht. Zowel ruimtelijk, programmatisch als financieel
dient per nieuwe woningbouwlocatie onderbouwd te worden dat deze in de plaats kan treden
van de ontwikkeling van (delen van) het deelgebied Repelakker zoals dat in bijlagen bij deze
uitvoeringsparagraaf is weergegeven.
In de bijlage is tevens een berekening gemaakt van de kosten van het incidenteel uitnemen van
kavels uit het in de bijlage aangegeven deelgebied Repelakker. Deze kosten bedragen €51.913
per kavel. Er zal een bijdrage ruimtelijke ontwikkeling worden gevraagd bij initiatieven voor
49
nieuwe woningbouwplannen in verband met deze kosten (bijdrage per uit te nemen kavel).
Deze bijdrage is gemaximeerd op €25.000,- per kavel. Het wegbestemmen van woonkavels
(binnen het deelgebied Repelakker) bij medewerking aan nieuwe woningbouwplannen is
noodzakelijk om binnen de gemeentelijke woningbouwopgave te blijven.
Mocht er sprake zijn van een substantieel woningbouwplan (meerdere kavels tegelijk) dat
in de plaats komt van de woningbouwontwikkeling binnen het aangegeven deelgebied
Repelakker, dan zal een afzonderlijke berekening worden gemaakt van de kosten waarop de
bijdrage ruimtelijke ontwikkeling kan worden gebaseerd.
In dat geval kunnen de gemeentelijke kosten van wegbestemmen namelijk lager uitvallen
omdat dan grote weggedeelten, openbaar gebied, etc. eventueel niet meer hoeven te worden
uitgevoerd c.q. ingericht. De te vragen bijdrage ruimtelijke ontwikkeling valt dan per weg te
bestemmen kavel dus lager uit. Voor het overige wordt verwezen naar de bijlage.
Tot slot verdient aandacht dat dit onderdeel van de uitvoeringsparagraaf zal worden aangepast als de gemeentelijke woningbouwopgave in positieve zin wordt bijgesteld.
50
Bijlage: begrippenlijst kostenverhaal
Anterieure overeenkomst: overeenkomst tussen gemeente en particuliere eigenaar over grondexploitatie, gesloten vóór de vaststelling van een planologische maatregel.
Bovenplanse kosten: in artikel 6.13, zevende lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) wordt
gesproken van bovenplanse kosten, zonder dat dit is gedefinieerd. Genoemd artikellid is via
het amendement Irrgang in de Wro terechtgekomen. Het amendement is als volgt toegelicht:
“Het amendement beoogt een samenhangende ontwikkeling van verschillende locaties mogelijk te maken, op grond van een structuurvisie waar de samenhang duidelijk in wordt beschreven, zonder dat gemeentes gedwongen worden om al die locaties in één grondexploitatie
onder te brengen. Dat kan aan de orde zijn wanneer over de meeste locaties wel vrijwillige
afspraken gemaakt kunnen worden, maar over één of twee niet. Dan leidt het onderbrengen
van alle locaties onder het regime van de grondexploitatiewet tot onnodige bureaucratisering. In het geval van een samenhangende ontwikkeling waarbij meerdere gemeenten
betrokken zijn, houdt één grondexploitatie een groot bestuurlijk risico in. Bovendien kennen
de verschillende locaties vaak een verschillend ontwikkeltempo. Om dergelijke redenen kan
het opportuun zijn om uit te gaan van gescheiden grondexploitaties, maar wel een vorm van
bovenplanse verevening toe te passen.”
Uit de toelichting op het amendement volgt dat de indiener van het amendement met bovenplanse kosten heeft bedoeld te stellen “bovenplanse verevening”.
Bovenplanse verevening: in de Wro ontbreekt een definitie van dit begrip. In de praktijk
gaat het over het, naast de gebiedseigen kosten, bijdragen vanuit winstgevende exploitatiegebieden ter (gedeeltelijke) dekking van een tekort in de grondexploitatie van een ander
exploitatiegebied.
Bovenwijkse voorziening: het begrip is niet in de wet gedefinieerd. Wel volgt uit de definitie
van ‘voorzieningen’ dat een bovenwijkse voorziening altijd moet voorkomen op de lijst van
voorzieningen, zoals opgenomen in artikel 6.2.5 van het Besluit ruimtelijke ordening. Een
51
52
voorziening heeft een ‘bovenwijks’ karakter, wanneer de kosten van de voorziening vanuit de
toepassing van de criteria profijt, toerekenbaarheid en proportionaliteit niet voor 100% ten
laste van één exploitatieplan/-gebied kunnen worden gebracht.
Bijdrage aan ruimtelijke ontwikkeling: financiële bijdrage aan in een vastgestelde structuurvisie vastgelegde ruimtelijke ontwikkelingen, als bedoeld in artikel 6.24, eerste lid, onder sub
a, van de Wro.
53
BRO heeft vestigingen in Boxtel | Amsterdam | Tegelen | Hasselt