Structuurvisie Landerd visierapport eindrapport Rapportnummer: 213x00377_SV_131204 eindrapport.indd Datum: 11 februari 2014 Contactpersoon opdrachtgever: Peter van Mil Projectleider BRO: Luke Vredeveld Projectteam BRO: John Stohr, Luke Vredeveld, Marnix van Driel Gecontroleerd door: Maaike Verstijnen Bron foto kaft: BRO Beknopte inhoud: In dit document is het visiedeel van de gemeente- 5280 AA Boxtel dekkende structuurvisie voor de gemeente Landerd Bosscheweg 107 weergegeven. In een aantal thema's worden de 5282 WV Boxtel hoofdlijnen van het gemeentelijk ruimtelijk beleid bes- T +31 (0)411 850 400 chreven. Het operationele deel van deze structuurvisie F +31 (0)411 850 401 is online via http://www.svlanderd.nl te raadplegen. E [email protected] BRO Boxtel Postbus 4 Vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Landerd op 30 januari 2014 Inhoudsopgave 1.Inkadering 3 2.Wonen 5 3.Economie 13 4.Voorzieningen 19 5. Omgeving en eigenheid 23 6. Mobiliteit 29 7.Water 33 8. Kostenverhaal, bovenplanse voorzieningen en bovenplanse verevening 35 8.1 Inleiding 35 8.2 Gebiedseigen kosten en bovenwijkse voorzieningen 36 8.3 Bovenplanse verevening en bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen 41 8.4 Uitvoeringsparagraaf 45 Bijlage: begrippenlijst Kostenverhaal 51 1.Inkadering In deze Structuurvisie zijn de ruimtelijke beleidskaders voor de gemeente Landerd geformuleerd. Daarbij is er bewust voor gekozen niet te vertrekken vanuit de lopende beleidskaders, maar vanuit de feitelijke regiebehoefte op de ruimtelijke ontwikkelingen die nu en de komende jaren aan de orde zijn. De volgende ontwikkelingen worden onderscheiden: • ontwikkelingen op het vlak van wonen en woonomgeving; • ontwikkelingen op het vlak van economie en ondernemerschap; • ontwikkelingen op het vlak van commerciële en maatschappelijke voorzieningen; • ontwikkelingen op het gebied van omgeving en eigenheid, waaronder ook de mogelijke effecten van de bovengenoemde ontwikkelingen op omgeving en eigenheid; • ontwikkelingen op het gebied van mobiliteit, verkeer en vervoer, vooral als gevolg van de interacties tussen de verschillende bovengenoemde aspecten; • ontwikkelingen op het gebied van water. De beleidskaders geven de ruimte aan die het gemeentebestuur wil bieden aan ontwikkelingen die binnen vigerende bestemmingsplannen niet kunnen worden gerealiseerd. De gemeente Landerd wil nieuwe ontwikkelingen, passend binnen de structuurvisie, faciliteren. Deze faciliterende rol heeft ook gevolgen voor de wijze waarop het kostenverhaal is ingestoken. De uitvoeringsparagraaf gaat in op de kostenaspecten van het te voeren beleid. Deze structuurvisie geeft richting aan mogelijke toekomstige ontwikkelingen, wat niet wil zeggen dat iedere ontwikkeling op iedere locatie zonder meer aanvaardbaar is. Anders dan in een bestemmingsplan zijn de “regels” c.q. voorwaarden in de structuurvisie niet juridisch bindend en ook niet uitputtend. Ander geldend en toekomstig beleid, waaronder dat van hogere overheden, kan beperkingen stellen aan de ruimte die op grond van deze structuurvisie geboden wordt. Met het vaststellen van deze structuurvisie trekt het gemeentebestuur van Landerd alle eerder vastgestelde structuurvisiedocumenten in, met uitzondering van de Structuurvisie Buitengebied in ontwikkeling en de Structuurvisie Bedrijventerreinen/Ruimteplanner. 3 4 2.Wonen Hoofdlijnen van beleid Aantrekkelijk wonen in de gemeente Landerd is een belangrijke kracht. Voor de kwaliteit van het wonen gaat het om veel meer dan alleen de woningen zelf, het gaat ook om voorzieningen, inrichting van openbare ruimte en bijvoorbeeld de bereikbaarheid van werkgelegenheidsgebieden elders. Een goede samenhang tussen deze aspecten is van groot belang. Het is echter niet primair de gemeente die de leefbaarheid in een wijk, een gebied of een dorp maakt. Dat doen de bewoners zelf. De gemeente Landerd wil daarom aanhaken bij de kracht van haar inwoners om de leefbaarheid en de kwaliteit van het wonen te behouden en versterken. De verantwoordelijkheid ligt hoofdzakelijk bij de bewoners zelf. De gemeente Landerd schept de voorwaarden en ondersteunt waar mogelijk. Woningbouwopgave De gemeente heeft momenteel te maken met overcapaciteit in de woningbouwplanning. We zien hierbij tegelijkertijd dat bestaande bouwtitels in een aantal gevallen niet benut worden, terwijl er andere ontwikkelingen die wel wenselijk worden geacht en waaraan ook behoefte bestaat niet gerealiseerd kunnen worden vanwege genoemde overprogrammering. Dit levert een situatie op die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Er is al geruime tijd sprake van overleg met de provincie over het vanwege deze reden al dan niet verruimen van de harde plancapaciteit als het gaat om de bouw van extra woningen. De gemeente Landerd wil sturen op behoefte en kwaliteit. Recent is in dit kader een bevolkingsen woningbehoefteonderzoek uitgevoerd. Mede op basis hiervan heeft het gemeentebestuur een integrale afweging gemaakt van alle lopende woningbouwinitiatieven. Het uitgevoerde onderzoek is daarnaast richtinggevend voor de verdere ontwikkeling en herprioritering van het woningbouwprogramma. De gemeente Landerd kent twee grotere woningbouwlocaties: Akkerwinde (Schaijk) en Repelakker (Zeeland). De verkoop van woningen op deze locaties is tot en met 2011 nog goed verlopen. Sinds enige tijd ziet de gemeente dat de ontwikkelsnelheid omlaag gaat. Gezien de huidige marktomstandigheden sluit het bouwprogramma 5 6 van de grote nieuwbouwlocaties in de gemeente in onvoldoende mate aan bij de wensen en mogelijkheden van woningzoekenden. Het is noodzakelijk om het programma hierop bij te stellen. Daarvoor bestaan verschillende mogelijkheden, welke in het onderzoek aan bod komen. Gedacht kan worden aan handhaving van huidige woningtypologie, maar met een lager prijs- en kwaliteitsniveau, het aanbrengen van meer variatie in woningtypen, prijscategorieën en huur/koopverhouding op de nieuwbouwlocaties en een langere fasering van het nieuwbouwprogramma. Randvoorwaarden voor woningbouwinitiatieven Goede initiatieven op het gebied van wonen (nieuwbouw, herontwikkeling, maar ook splitsing en aanpassing van de woning), die niet passen in het geldende bestemmingsplan, neemt de gemeente in overweging. Een uitgangspunt daarbij is dat deze initiatieven passen binnen de gemeentelijke woningbouwopgave en niet mogen leiden tot een toename van kosten voor de gemeente, ook niet ten gevolge van uitrekken van fasering van woningbouwplannen waarin de gemeente financiële verplichtingen heeft. Bij initiatieven waarbij sprake is van effecten op plannen waarin de gemeente financiële verplichtingen heeft zullen kosten via een fonds "Uitruil woningbouwopgave" worden verhaald (zie uitvoeringsparagraaf). Specifieke doelgroep: het belang van jonge gezinnen Zoals in de onderstaande figuren te zien is, is het aandeel jonge gezinnen (roze kleur) de afgelopen 10 jaar behoorlijk afgenomen, in tegenstelling tot het provinciaal gemiddelde, waar deze ‘dip’ minder zichtbaar is. Deze problematiek is bij veel kleinere, landelijke gemeenten terug te zien. Het ontstaan van deze ‘dip’ is een belangrijke graadmeter voor de leefbaarheid van de verschillende kernen. Immers, jonge gezinnen zorgen voor een ‘vulling’ van de scholen en ondersteunen het verenigingsleven. Ze blijven over het algemeen, na de geboorte van hun kind(eren), langere tijd in de kern of gemeente woonachtig. De gemeente Landerd streeft er bij alle nieuwe woningbouwontwikkelingen naar om toevoegingen te realiseren die direct of indirect (via vrijkomende voorraad) ook van betekenis zijn voor het binden van jonge gezinnen. 7 Specifieke doelgroep: de rol en positie van ouderen De vergrijzing werkt ook in Landerd door in de bevolkingsopbouw. Ouderen hebben een belangrijke rol in de leefbaarheid van de kernen. Vitale ouderen dragen bij aan het verenigingsleven, zijn vaker geneigd om hun levensmiddelen bij lokale ondernemers te halen als onderdeel van hun sociale leven én bieden hun eigen kinderen de mogelijkheden om aan het arbeidsproces deel te nemen door een deel van de zorg voor de kleinkinderen op zich te nemen. De gemeente ondersteunt de tendens dat ouderenzorg meer een eigen verantwoordelijkheid wordt. De tijd dat men bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd een plaats aangeboden kreeg in een ‘bejaardenhuis’ ligt ver achter ons. De meeste vitale ouderen willen zo lang mogelijk in hun vertrouwde, sociale woonomgeving blijven wonen. De gemeente kan dat faciliteren door kaders te bieden. De belangrijkste kaders zijn mantelzorg en levensloopbestendig wonen en bouwen. De gemeente zal daarom bij toekomstige bestemmingsplannen mogelijkheden hiervoor scheppen, daar waar het niet strijdig is met andere afwegingen. Om ouderen beter in staat te stellen in de gemeente te blijven wonen en de bovenstaande ‘rol’ te vervullen zal de gemeente Landerd blijven inzetten op: • Het stimuleren van levensloopbestendig maken van woningen. Onder meer door meer mogelijkheden creëren om primaire ruimten (badkamer, slaapkamer, keuken, toilet) op de begane grond te realiseren of mogelijk te maken (in de bestemmingsplannen). • Het opnemen van regels ten aanzien van mantelzorg in de nieuwe bestemmingsplannen. • Een frequent overleg met ouderenorganisaties om tijdig te kunnen anticiperen op veranderende trends. Wonen en zorg Verschillende ontwikkelingen maken dat het thema "Wonen en zorg" hoog op de agenda staat. De gemeenteraad heeft recent de "Visie op wonen, welzijn en zorg in Landerd 2013" vastgesteld. Uitgangspunten van deze visie zijn: • Een integrale aanpak op de terreinen wonen, welzijn en zorg; • Inwoners en maatschappelijke organisaties voeren regie, waarbij de gemeente met name zorgt voor het bij elkaar brengen van partijen; 8 • Aan inwoners wordt uitgedragen dat zij hun eigen kracht moeten benutten. In hoofdstuk 4 "Voorzieningen" wordt hier nader op ingegaan. In de kernen zijn verschillende locaties die zorg en wonen gecombineerd aanbieden. Daarbij gaat het niet alleen om zorg die gerelateerd is aan ouderen. De gemeente Landerd staat positief tegenover dergelijke initiatieven en spant zich in om deze mogelijk te maken op andere plekken, als hiervoor initiatieven worden ingediend. De gemeente Landerd kiest géén actieve rol in het zelf realiseren van dergelijke voorzieningen. De gemeente Landerd ziet in geringe mate ontwikkelingen op het gebied van wonen en zorg in de vorm van zorgboerderijen en voert hier geen specifiek beleid op. De gemeente neemt in deze structuurvisie de zorgboerderijen mee bij de algemene functieveranderingen die toegestaan worden in de bebouwingsconcentraties in het buitengebied. Gelet op de ligging in het buitengebied dient daarbij wel altijd een toets plaats te vinden op volksgezondheidsaspecten. Algemeen: goed kunnen wonen binnen de kernen De gemeente Landerd heeft aandacht voor de sociale structuur van een wijk, de aantrekkelijkheid van een (woon)gebied (waaronder het groen in en om de kern) en richt zich onder andere ook op het bieden van de juiste voorwaarden voor initiatiefnemers voor het vestigen van nieuwe voorzieningen. Gezien de demografische en ook economische ontwikkelingen zoals schaalvergroting, kunnen in kernen mogelijk bepaalde voorzieningen niet in stand gehouden worden. Door concentratie van functies en het slim omgaan met de beschikbare voorzieningen (dubbelgebruik van ruimtes) kunnen functies langer in de kernen behouden blijven. Een goede bereikbaarheid vanuit de kernen naar de functies en voorzieningen elders blijft daarbij van groot belang. 9 Algemeen: goed kunnen wonen buiten de kernen De gemeente Landerd heeft in de afgelopen jaren een eerste, succesvolle, tranche BIOwoningen afgerond. Deze regeling is per 1 juli 2011 afgeschaft. Gezien de ontwikkelingen op de woningmarkt ligt een nieuwe gestructureerde aanpak niet voor de hand. Individuele initiatieven op bestaande kavels zullen worden afgewogen naar de impact op de locatie en de omgeving. Aan initiatieven op nieuwe te realiseren bouwkavels wordt buiten de bebouwingsclusters in beginsel geen medewerking verleend. Uitzondering hierop vormt het zogenaamde zoekgebied verstedelijking, waar realisatie van een kavel kan worden overwogen, mits dit past binnen de gemeentelijke woningbouwopgave. Ook de realisatie van Ruimte voor Ruimte kavels kan onder voorwaarden worden overwogen. Samenvattend richt de gemeente de (beleids)inzet op: • het samen met betrokken partijen behouden en versterken van de leefbaarheid in de kernen; • het sturen op een geleidelijke ontwikkeling van de woningvoorraad om goed aansluiting te houden bij de ontwikkeling van de behoefte en onnodige leegstand te voorkomen; • het binden van jonge gezinnen aan de gemeente, omdat zij zorgen voor ‘vulling’ van de scholen en het verenigingsleven ondersteunen; • het in staat stellen van ouderen om te kunnen blijven wonen in Landerd en waar mogelijk in de kern waar zij zich sociaal gebonden voelen; • het faciliteren van (Collectief) Particulier Opdrachtgeverschap, waarbij de gemeente zowel experimenten voor ouderen als voor jongeren wil ondersteunen (als maatregel om jonge gezinnen te binden aan de gemeente); • het op tijd herstructureren van de woningvoorraad. 11 3.Economie Hoofdlijnen van beleid De economie van Landerd rust op vier pijlers die elk hun eigen dynamiek kennen. De (door) ontwikkeling van bedrijven is in de eerste plaats afhankelijk van de individuele ondernemer. De gemeente faciliteert en probeert kaders te scheppen waarbinnen ontwikkelingen mogelijk zijn. Duurzame ontwikkeling en kwaliteitsverbetering zijn ook binnen dit thema centrale begrippen. De economie van Landerd rust op vier pijlers: 1. De reguliere bedrijven, veelal gevestigd op de verschillende bedrijventerreinen; 2. De agrarische sector, van oudsher een belangrijke economische speler in de gemeente; 3. De op verzorging en dienstverlening gerichte ondernemingen, die overwegend in de centra van de kernen zijn gevestigd; onder dienstverlening wordt in dit verband bedoeld detailhandel, middenstand en kantoorfuncties; 4. De toeristisch-recreatieve sector. Pijler 1: reguliere bedrijven Voor de bedrijventerreinen wordt het in de Structuurvisie Bedrijventerreinen / de Ruimteplanner vastgelegde beleid gecontinueerd. Dit beleid is gericht op: • Het (waar mogelijk) faciliteren van de bestaande bedrijven; • Het doelmatig blijven benutten van de bestaande terreinen. Bedrijven in de gemeente Landerd worden waar mogelijk ruimtelijk gefaciliteerd om in de gemeente te kunnen blijven ondernemen. Daarbij dient primair gebruik te worden gemaakt van de mogelijkheden die bestaande bedrijventerreinen binnen de dorpen bieden. Voor de solitaire vestiging van bedrijven wordt steeds gekeken naar mogelijke maatwerkoplossingen, waarbij in de afweging centraal staan: • De toekomst van het bedrijf én; • De aard en kwaliteit van de locatie. 13 Pijler 2: agrarische sector Algemeen De agrarische sector vormt een belangrijk onderdeel van de Landerdse economie. De gemeente wil, in het belang van alle partijen, streven naar stabiele en duurzame ontwikkelmogelijkheden voor de agrarische sector. Landerd is een landelijke gemeente, waarvan de agrarische sector per definitie onderdeel van uitmaakt. Dat betekent ook dat: Een keuze voor wonen in het buitengebied een keuze is voor wonen in een gebied waar agrarische bedrijven moeten kunnen functioneren. Bij de afweging van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen buiten de kernen (agrarische en niet-agrarische), de belangen van de bewoners en gebruikers van het agrarisch gebied nadrukkelijk mee worden gewogen. Dit geldt voornamelijk in gebieden met een duidelijke concentratie van wonen en niet-agrarische functies. In het overige buitengebied aan niet-agrarische ontwikkelingen alleen medewerking wordt verleend als dat geen nieuwe belemmeringen opwerpt voor de verdere ontwikkeling van de agrarische bedrijven in dit gebied. Voor de agrarische bedrijven streeft de gemeente naar het bieden van: • Rust en zekerheid voor de agrarische ondernemers om op een verantwoorde wijze een bedrijf te kunnen voeren; • Rust en zekerheid voor haar inwoners ten aanzien van de aspecten volksgezondheid, dierenwelzijn en landschapskwaliteit. Een aantal ontwikkelingen in het buitengebied kan van collectieve meerwaarde zijn voor een groep van ondernemers. De gemeente staat in beginsel positief ten opzichte van de volgende ontwikkelingen: • De aanpak van deelprocessen van de agrarische bedrijfsvoering, zoals mestverwerking, indien dat aantoonbaar leidt tot een ruimtelijk- en milieuhygiënisch betere en duurzamere ontwikkeling. • Een sanering van functies die belemmerend zijn voor een duurzame ontwikkeling van een groep van agrarische bedrijven. • Een sanering van functies die belemmerend zijn voor een duurzame ontwikkeling van een 14 groep van toeristisch recreatieve bedrijven. • Een sanering van functies die belemmerend zijn voor een duurzame ontwikkeling van een concentratiegebied van niet-agrarische functies. Naar verwachting zal de komende jaren een groot aantal van de agrarische bedrijven zijn bedrijfsvoering beëindigen. Om deze bedrijfsbeëindiging ruimtelijk-functioneel op verantwoorde wijze te laten plaatsvinden zal de gemeente agrarische bedrijven die op termijn hun bedrijfsvoering willen beëindigen in staat stellen om tijdig te voorzien in een bestemmingswijziging, passend bij de ruimtelijke situatie. Veehouderij Het beleid van hogere overheden heeft de beleidsmarges voor de gemeente de afgelopen jaren beperkt. De veehouderij sector is genoodzaakt snel in te spelen op de steeds wisselende ontwikkelingsmogelijkheden om zo aanwezige kansen te kunnen benutten. De kern van het beleid vormt het toewerken naar een duurzame veehouderij. In dit kader verstaat de gemeente Landerd onder duurzaamheid: • Een veehouderij die de uitstoot van stoffen zodanig beperkt dat dit geen nadelige effecten heeft voor de volksgezondheid en leefbaarheid. • Een veehouderij met een productiestructuur waarbij de vereisten vanuit dierenwelzijn geborgd zijn. • Een veehouderij met een ruimtelijke opzet en ruimtelijke inpassing die bijdraagt aan een herkenbare structuur van het landschap. Het beleid dat de gemeente voert is nader uitgewerkt in het Kwaliteitskader buitengebied gemeente Landerd. 15 Pijler 3: op verzorging en dienstverlening gerichte ondernemingen Het beleid op de functionele ontwikkeling van dit type bedrijven is verwoord in hoofdstuk 4 "Voorzieningen". Ruimtelijk zullen deze bedrijfsactiviteiten primair in de kernen een plek vinden. Het gaat hierbij om functies als detailhandel, middenstand en kantoorfuncties. Voor de ontwikkeling van deze ondernemingen is voldoende functionele en ruimtelijke flexibiliteit gewenst, zodat bedrijven in staat zijn en blijven om te ontwikkelen. Primair vindt de sturing daarvan plaats via de bestemmingsplannen. Bij afweging van ontwikkelingen en initiatieven in de kernen stuurt de gemeente op het zo sterk mogelijk houden van de dorpscentra door: • Voldoende ruimtelijke flexibiliteit te bieden om aan de noodzakelijke dynamiek voor verzorgende en dienstverlenende functies (ook op termijn) ruimte te kunnen bieden; • Een mix van verzorgende en dienstverlenende functies in de centra van de kernen na te streven; • Een beperkte mix van verzorgende en dienstverlenende functies in de linten / aanloopstraten na te streven; • Een terughoudendheid naar verzorgende en dienstverlenende functies in de woongebieden te betrachten. Pijler 4: toeristisch-recreatieve bedrijven De Maashorst is voor de gemeente Landerd een belangrijk gebied voor recreatie en toerisme. Landerd heeft een groot aantal verblijfsaccommodaties en vervult een belangrijke verblijfsfunctie voor de Maashorstregio. Landerd is interessant als uitvalsbasis voor dagrecreatie in De Maashorst en de omliggende regio. Het dagrecreatief product in de gemeente zelf bestaat vooral uit fietsen en wandelen en zal verder verbreed en versterkt moeten worden. Bestaande bedrijven kunnen inspelen op het toeristisch-recreatief profiel van Landerd en de Maashorst. Het beleid moet daarom gericht zijn op: • Het in staat stellen van bedrijven om een ontwikkeling in te zetten die past bij het bedrijf en de omgeving. Bedrijven zijn in de visie van de gemeente medeverantwoordelijk voor hun (recreatieve) omgeving. • Het bieden van ruimte voor toeristisch recreatieve herontwikkeling van vrijkomende agrarische bedrijven of als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf. Ook hierbij vormt de 17 medeverantwoordelijkheid voor de ruimtelijke kwaliteit een belangrijk uitgangspunt. • Het onder voorwaarden bieden van kansen voor de ontwikkeling van (dag/avond)horeca in de kernen, het buitengebied en de solitaire bebouwingsconcentraties. • Kwaliteitsverbetering en versterking van het bestaande verblijfsrecreatieve aanbod. • Het onder voorwaarden bieden van kansen voor de ontwikkeling van dagrecreatieve voorzieningen in de gehele gemeente. Solitaire nieuwvestiging van toeristische recreatieve bedrijven wordt niet principieel uitgesloten. Een initiatief zal beoordeeld worden op: • De geschiktheid van de beoogde locatie, ook in relatie tot mogelijke doorgroei; • De verkeersaantrekkende werking en de wijze waarop dat wordt afgewikkeld (inclusief het parkeren); • De effecten op de omgeving; • De wijze waarop het initiatief, ook in een doorgroeifase, mede inhoud geeft aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied waar het initiatief gesitueerd is; • De meerwaarde voor het lokale en regionale toeristisch-recreatief product. Permanente bewoning van recreatiewoningen In de gemeente Landerd geldt een verbod op permanente bewoning van recreatieverblijven. Dit verbod is vastgelegd in de regels van de bestemmingsplannen. De gemeente wil met dit verbod het gebruik van de recreatieterreinen voor recreatieve doeleinden waarborgen en beschermen. Door het bewonen van recreatieverblijven blijft er minder ruimte over voor recreanten en worden de doelstellingen van het beleid niet gehaald. Recreatieverblijven voldoen vaak ook niet aan de (bouwtechnische)eisen welke aan woningen worden gesteld en het toestaan van permanente bewoning van recreatieverblijven kan ook het woningbouwbeleid doorkruisen. Het karakter en de sfeer van een recreatiepark veranderen door permanente bewoning, waardoor minder recreanten aangetrokken worden en het permanent wonen verder toeneemt. Er ontstaat een groter risico op verrommeling/verloedering, sociale onveiligheid en criminaliteit. Voor de echte recreanten moeten weer nieuwe verblijfsvoorzieningen worden gerealiseerd, waardoor ook het ruimtelijk beleid van de gemeente kan worden doorkruist. 18 4.Voorzieningen Hoofdlijnen van beleid Kenmerkend voor de Landerdse samenleving zijn termen als zelfredzaamheid, zorgzaamheid, organisatiekracht en ondernemingszin. Landerd kent een grote betrokkenheid en gemeenschapszin. De gemeenschappen in de dorpen en kernen zijn tot op zeker hoogte zelfstandig en hebben een eigen karakter. De gemeente heeft respect voor deze eigenheid, ondersteunt het versterken hiervan en het vergroten van de diversiteit. Landerd kent op dit moment een goed voorzieningenaanbod. De gemeente is voor de toekomst alert op trends die hierop van invloed zijn, zoals een veranderende samenstelling van de huishoudens als gevolg van vergrijzing en een stagnerende bevolkingsgroei (en later krimp). Op termijn zal ook in Landerd het voorzieningenaanbod onder druk komen te staan. De van oorsprong zelfstandige en min of meer zelfvoorzienende dorpen zullen naar verwachting steeds meer transformeren naar woondorpen. Ondanks deze verandering blijft sprake van sociale binding. Een ontmoetingsplek binnen en buiten is voor inwoners daarbij van groot belang. De publieke voorzieningen staan onder druk. De gemeente ziet een toenemend risico op leegstand over de volledige breedte: scholen, gemeenschapshuizen en sportvoorzieningen. De gemeente Landerd richt zich voor wat betreft deze voorzieningen primair op: • Het investeren in functies en niet in voorzieningen (‘stenen’). • Het zo breed mogelijk invullen van leegkomende ruimtes om de gebouwelijk goede voorzieningen in ieder geval exploitabel te houden. Daarbij doet de gemeente echter ook een appèl op de gebruikers en verenigingen zelf. Verenigingen moeten meer zelfredzaam worden. • Het stimuleren van een kanteling naar een verenigingsdenken met bijbehorende eigen verantwoordelijkheden. • Het invulling geven aan haar basisverantwoordelijkheid voor (accommodaties voor) basisonderwijs, voorzieningen voor bewegingsonderwijs, WMO, jeugd & jeugdzorg en openbare speelplekken. Overige sport-, zorg-, sociaal-culturele- en commerciële voorzieningen maken geen onderdeel uit van het basispakket waarvoor de gemeente verantwoordelijk 19 is. • Het scheppen van randvoorwaarden voor en ondersteunen van de organisaties en instellingen die voorzieningen aanbieden voor zorggerelateerde voorzieningen, kinderopvang, culturele-, muziek- en andere verenigingen. • Ondersteuning van vrijwilligerswerk en aandacht voor initiatieven uit de samenleving om de leefbaarheid en de zelfredzaamheid te vergroten. Eigen verantwoordelijkheid en zelfrealisatie spelen daarbij een belangrijke rol. Wanneer er heroverwegingen van gebouwexploitatie aan de orde zijn voor voorzieningen, dan zal de gemeente aansturen op multifunctionele gebouwen dan wel multifunctioneel gebruik. Met inachtneming van de mogelijkheden die bestaande gebouwde voorzieningen op dat moment al bieden, zowel vanuit het oogpunt van kostenbesparing, zuinig ruimtegebruik en een goede bereikbaarheid, maar ook om de sociale interactie te bevorderen. Het zoveel mogelijk slim combineren van voorzieningen (ook organisatorisch) vormt een belangrijke kans: versterking, ketensamenwerking en kruisbestuiving. Daarbij zullen ook allianties met andere partijen worden gezocht. De gemeente heeft ten aanzien van het thema Voorzieningen in het bijzonder aandacht voor: • Het behoud van kwalitatief hoogwaardig basisonderwijs en het geven van invulling aan de brede schoolgedachte, zoals het kindcentrum in Zeeland. • Het binden van jongeren aan de gemeenschap. • De realisatie van seniorenvoorzieningen. • Het zorgdragen voor een hart in de dorpen en aantrekkelijke en levendige centrumgebieden. • Het bieden van kansen aan initiatiefnemers voor het vestigen van voorzieningen. • De totstandkoming van een centrumvisie voor Schaijk, met de verplaatsing van een supermarkt met enkele winkeleenheden en een beperkt woonprogramma. • De totstandkoming van een centrumvisie voor Zeeland waarbij op goede wijze invulling wordt gegeven aan enkele vrijvallende locaties, een oplossing wordt geboden voor het huidige parkeerknelpunt en mogelijkheden worden geboden voor uitbreiding van de bestaande supermarktruimte. 21 Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op het gebied van voorzieningen zullen worden getoetst aan de mate waarin een ontwikkeling zich voegt naar de aard, maat, schaal en beleving van de omgeving: er moet sprake zijn van een goede ruimtelijke inpassing. Ieder gebied stelt vanuit zijn karakter, kwaliteiten en gevoeligheden andere eisen aan de schaal, maat en omvang van ontwikkelingen en andere eisen aan een goede landschappelijke-/stedenbouwkundige inpassing van ontwikkelingen. 22 5. Omgeving en eigenheid Hoofdlijnen van beleid Bij ruimtelijke ontwikkelingen stuurt de gemeente Landerd primair op het realiseren van een goede toekomstgerichte ruimtelijke kwaliteit. De kernen In de kernen stuurt de gemeente primair op de ruimtelijke verschijningsvorm van de gebouwen en op een goede relatie tussen het functionele gebruik van de gebouwen en de aangrenzende openbare ruimten. Daarbij worden in de centrumgebieden zwaardere eisen gesteld aan de ruimtelijke verschijningsvorm van gebouwen. Deze gebieden vormen de centrale plekken van de kernen en dus van de gemeente. Daarmee zijn zij bepalend voor de identiteit. Daarnaast zijn de linten belangrijke dragers in dit ruimtelijk kwaliteitsbeeld. Het buitengebied Ondanks alle rijks-, provinciale en gemeentelijke beleidsinspanningen is ook de gemeente Landerd er in de afgelopen decennia niet volledig in geslaagd om in het buitengebied een duurzame, sterke en hoogwaardige ruimtelijke kwaliteit te realiseren. De gemeente kent veel bijzonder fraaie gebieden en plekken. Er zijn ook situaties in het buitengebied waar de ontstane ruimtelijke kwaliteit bij nader inzien onvoldoende is. De gemeente onderscheidt zich daarin overigens niet ten opzichte van andere gemeenten. Vrijwel alle landelijke gemeenten worstelen met dit vraagstuk. Met deze structuurvisie wil de gemeente daar een kanteling in maken. Daarbij zijn de volgende punten van belang: • De gemeente Landerd kijkt niet meer langer behoudend en conserverend naar het landschap, maar vanuit de functionele dynamiek die vraagt om nieuwe duidelijke landschapsstructuren met kwaliteit. • Bij ontwikkelingen in het buitengebied zet de gemeente nadrukkelijk en structureel in op versterking van de ruimtelijke kwaliteit. De ruimtelijke kwaliteit van een buitengebied wordt gedragen door het landschap. 23 • Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen zich op zodanige wijze te voegen in dit landschap dat de kenmerkende karakteristiek van de verschillende gebieden minimaal behouden blijft, maar bij voorkeur nog versterkt wordt. • In sommige gebieden prevaleert de primair landschappelijke functie en in sommige gebieden de agrarische functie. Er dient een evenwicht te ontstaan tussen de verschillende claims op het buitengebied. • Het versterken van de landschapsstructuur is noodzakelijk, omdat tal van gebouwde ontwikkelingen in het (recente) verleden onvoldoende rekening hebben gehouden met de kwaliteiten en karakteristieken van het landschap. De kwaliteit van het landschap moet op een dusdanig niveau worden gebracht dat deze de (toekomstige) ruimtelijke ontwikkelingen ook kan dragen. Dat vraagt om meer dan een 'simpele' groensingel om een bouwkavel. Daarvoor is een echte structuurversterking noodzakelijk. De essentie van de gewenste landschapsstructuur is neergelegd in het gemeentelijke Landschapsbeleidsplan 2013-2027 dat in het najaar van 2012 door de raad is vastgesteld. Verderop in deze structuurvisie wordt aangegeven aan welke randvoorwaarden voldaan moet worden bij ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied en hoe daarbij een bijdrage moet worden geleverd aan de versterking van de ruimtelijke structuur. Naast investeringen in het landschap kan daarbij ook sprake zijn van maatschappelijke kwaliteitsverbeterende maatregelen. Dit thema is verder uitgewerkt in het Kwaliteitskader buitengebied gemeente Landerd. Agrarische ontwikkelingen in het buitengebied De agrarische sector is een belangrijk onderdeel van de Landerdse economie. Zoals in hoofdstuk 3 reeds aangegeven heeft het beleid van hogere overheden de beleidsmarges voor de gemeente de afgelopen jaren beperkt. De agrarische sector is genoodzaakt snel in te spelen op de steeds wisselende ontwikkelingsmogelijkheden om zo aanwezige kansen te kunnen benutten. 25 Om te komen tot een evenwicht tussen de verschillende belangen in het buitengebied hanteert de gemeente het volgende beleid: • Een toets op volksgezondheidseffecten staat centraal bij ieder initiatief in het buitengebied; • De uitgangspunten van het Kwaliteitskader buitengebied gemeente Landerd zijn leidend bij iedere ontwikkeling; • Bij doorontwikkeling in de vorm van een uitbreiding van het agrarisch bouwvlak dient altijd een aparte procedure doorlopen te worden; • Oprichting van een nieuw bouwvlak op een geheel nieuwe locatie (nieuwvestiging) is in de gemeente Landerd niet mogelijk; • Vestiging van een veehouderij op een bestaand vigerend niet-agrarisch bouwvlak (omschakeling) is alleen toegestaan in agrarisch gebied en op voorwaarde dat elders sprake is van het oplossen van een ruimtelijk-maatschappelijk knelpunt. Niet agrarische ontwikkelingen in het buitengebied De bestuurlijke ambitie is mee te denken en te werken aan initiatieven die ruimtelijk, sociaal maatschappelijk en economisch passen in het buitengebied van Landerd. Hierbij gaat het om het stimuleren van investeringen door initiatiefnemers in bestaand vastgoed. De gemeente wil daarbij niet denken in beperkingen, maar in kansen. Kortom, meedenken hoe een initiatief op die locatie passend kan worden. Dat vergt een verandering van een normatief toetsende overheid die de verschillende aspecten van een initiatief aan de hand van de regels afvinkt, naar een proactieve, meedenkende en ontwikkelingsgerichte overheid. Uitgangspunt daarbij is wel dat initiatieven functioneel passend dienen te zijn, een relatie hebben met het buitengebied en gebruikmaken van de kwaliteiten van het buitengebied en deze kwaliteiten versterken. Kwaliteitsverbetering is een essentiële randvoorwaarde bij ieder initiatief. • Een initiatiefnemer dient een plan te overleggen waarin hij laat zien hoe en in welke stappen hij verwacht dat zijn activiteit zich verder zal ontwikkelen zodat de gemeente kan beoordelen of de locatie de voor de activiteit noodzakelijke toekomstruimte kan bieden; • Medewerking zal alleen worden verleend als het initiatief tegelijkertijd bijdraagt aan het realiseren van de duurzame nieuwe landschapsstructuur die noodzakelijk is om nieuwe ontwikkelingen ruimtelijk op verantwoorde wijze in hun omgeving in te bedden; 26 • Voldaan moet worden aan het Kwaliteitskader buitengebied gemeente Landerd. Dorpsranden De gemeente Landerd hecht sterk aan de overgangen van de bewoningskernen naar het buitengebied, de zogenaamde dorpsranden. De ruimtelijke inpassing van ontwikkelingen op het snijvlak ‘stad en land’ is nu vaak niet voldoende. Daarbij is van belang dat aangegeven wordt op welke wijze rekening is gehouden met de omgeving. Dat kan zijn op ruimtelijk vlak, maar ook milieuhygiënisch, landschappelijk of maatschappelijk. Een en ander afhankelijk welke dorpsrand de ontwikkeling betreft. De gemeente Landerd verwacht van een initiatiefnemer dat hij voldoet aan de doelstellingen van het maatschappelijk verantwoord ondernemen. Bij maatschappelijk verantwoord ondernemen neemt een bedrijf de verantwoordelijkheid voor de effecten van de bedrijfsactiviteiten op mens en milieu. Nota archeologie In 1992 heeft Nederland als een van de leden van de Raad voor Europa het verdrag van Malta inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed ondertekend. Sinds 2007 is in Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht, geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988, die de volledige implementatie van het Verdrag van Malta betekende. Volgens het hoofdstuk “Archeologische monumentenzorg” uit de Monumentenwet 1988 is een gemeente verplicht om bij het opstellen van bestemmingsplannen (buitenplanse omgevingsvergunningen en beheersverordeningen) rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden danwel monumenten. Dit betekent dat er bij ruimtelijke ontwikkelingen altijd en overal (middels een bureauonderzoek) aangetoond moet worden dat er geen bodemvondsten te verwachten zijn, conform het principe ‘de verstoorder betaalt’. Concreet houdt het bovenstaande in dat in een bestemmingsplan geregeld moet zijn dat er bij ruimtelijke ontwikkelingen danwel bodemingrepen vooraf aan het verlenen van omgevingsvergunning middels een (archeologisch) onderzoek aangetoond is dat er geen archeologische vondsten in de bodem zitten. Tot nog toe werd de archeologische verwachtingskaart van de provincie Noord-Brabant (gebaseerd op de landelijke kaart van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) gebruikt als toetsingskader. De onderzoeksverplichting 27 gold voor alle gebieden die op deze kaart waren aangeduid met een middelhoge of hoge verwachtingswaarde. Aangezien de provinciale archeologische verwachtingskaart de middelhoge en hoge archeologische indicaties slechts zeer globaal weer gaf heeft de gemeente ervoor gekozen deze provinciale kaart in de gemeente Landerd op gemeentelijke schaal nader uit te laten werken. Een gemeente is immers bevoegd om beleid op te stellen en zwaardere eisen of meer uitzonderingen te stellen voor haar grondgebied, maar de gemeente moet deze afwijkingen wel kunnen motiveren. De gemeenteraad van Landerd heeft daartoe in zijn vergadering van 24 mei 2012 de ‘Nota Archeologie gemeente Landerd’ en de ‘Archeologische beleidskaart gemeente Landerd’ vastgesteld. Bij de uitwerking van de structuurvisie in concrete (bestemmings)plannen vormen deze beleidskaders uitgangspunt binnen het thema omgeving en eigenheid. 28 6.Mobiliteit Hoofdlijnen van beleid De verkeersstructuur van de gemeente Landerd is op orde. Recent heeft de gemeenteraad ten aanzien van dit thema een notitie vastgesteld. De gemeente wordt ontsloten door twee belangrijke provinciale wegen, zowel in noord-zuidrichting (N277) als oost-westrichting (N324). De gemeente heeft een directe aansluiting op de snelwegen A50 en A59 en is daarmee goed ontsloten. Ook de ontsluiting richting de nabijgelegen grotere kernen Oss en Uden is goed. De gemeente kent geen blackspots. Hoofdstructuur Op een aantal plekken verdient de hoofdstructuur nog wel de nodige aandacht. Onder andere ter hoogte van de aansluiting N324 met de kern Schaijk. Hiervoor is echter door de Provincie een plan opgesteld dat aansluit bij de gemeentelijke visie op dit punt. • De N324 wordt binnen enkele jaren door de provincie aangepakt, waarbij er speciale aandacht is voor de aansluitingen bij Schaijk ter hoogte van de Schutsboomstraat, Palmstraat en Scheisestraat. In het plan is ook voorzien in een ongelijkvloerse oversteek (tunnel) voor fietsers bij de Schutsboomstraat. • In Zeeland moet de mogelijkheid van een meer directe aansluiting van de kern op de Bergmaas, ter hoogte van het plan Repelakker, worden onderzocht. Nevenstructuur In Landerd wordt de volledige gemeentelijke verkeersstructuur omgebouwd naar duurzaam veilig, te weten 60 km/u voor wegen in het buitengebied en 30 km/u voor wegen in de bebouwde kom. Daarbij is de ombouw van de gemeentelijke wegen in het buitengebied zo goed als afgerond. • De komende jaren worden nog enkele weggedeelten aangepast zodat de gehele gemeente is opgedeeld in 30 km/u en 60 km/u verblijfsgebieden. Verder moeten er op enkele wegen aanpassingen plaatsvinden om de inrichting (meer) in overeenstemming te brengen met de functie. 29 30 • De bebouwde kom zal de komende jaren verder aangepakt worden en zodoende duurzaam veilig worden gemaakt. Op de nevenstructuur zijn geen grote knelpunten te melden. De intensiteit van de landbouwvoertuigen vormt geen probleem, de afmetingen wel. De breedste landbouwvoertuigen zijn inmiddels tot 3,5 meter breed, hetgeen tot problemen in de kernen leidt. De gemeent Landerd is niet voornemens deze grootste voertuigen maximaal te faciliteren omdat dit in strijd kan zijn met de inrichtingsprincipes die de gemeente voor haar verkeersstructuur hanteert. Parkeren Kernpunt is dat het parkeren bij uitbreiding of functieverandering op eigen terrein moet worden opgelost, volgens de vastgestelde parkeernormen. Indien dit niet mogelijk is moet per initiatief middels een dynamische parkeerbalans worden berekend wat het effect is en zal het initiatief moeten bijdragen in de kosten op openbaar terrein (zie hiervoor de Uitvoeringsparagraaf). Schaijk De verkeersstructuur van Schaijk kent weinig problemen. De bijzondere verkeersstructuur in het centrum leidt in de praktijk zelden tot onduidelijkheid of problemen. Ook is er momenteel voldoende parkeerruimte in Schaijk. Onder invloed van de ontwikkelingen in het centrum kan echter aanpassing van de verkeersstructuur of uitbreiding van de parkeercapaciteit nodig blijken. Dit dient verder uitgewerkt te worden. Zeeland In Zeeland zijn er structureel te weinig parkeerplaatsen op de beide pleinen aan de Kerkstraat. Dit komt voornamelijk door langparkeerders die de capaciteit voor kortparkeren verkleinen. Actuele ruimtelijke ontwikkelingen in het centrum, waaronder realisatie van het kindcentrum en uitbreidingsvragen van de beide supermarkten, de belangrijkste ‘trekkers’ voor het centrum van Zeeland, vormen het kader voor oplossingen van het parkeervraagstuk en de laad- en losproblemen. Daarbij zullen ook vrijvallende locaties een belangrijke rol spelen. Dat vraagt 31 om een integrale aanpak. Reek Door de ligging aan de N324 is Reek goed ontsloten in de richting van Grave aan de oostzijde en Uden aan de zuidzijde. Er zijn geen noemenswaardige knelpunten op het punt van de mobiliteit in Reek. Openbaar vervoer De kernen Zeeland, Reek en Schaijk zijn momenteel redelijk tot goed ontsloten door het openbaar vervoer. In de nabije toekomst wordt echter verwacht dat de bereikbaarheid van met name Schaijk per openbaar vervoer aanzienlijk minder wordt als gevolg van de nieuwe concessie Openbaar vervoer. De gemeente zal deze ontwikkeling nadrukkelijk blijven volgen. Met de komst van het ziekenhuis in Uden zal de gemeente Landerd zich inspannen om dit ziekenhuis vanuit iedere kern goed bereikbaar te maken middels het openbaar (bus)vervoer. 32 7.Water Hoofdlijnen van beleid Bestaande en nieuwe ruimtelijke functies kunnen bijdragen aan herstel en behoud van een robuust water- en bodemsysteem. Ruimtelijke plannen moeten daarom zowel ten aanzien van locatiekeuze en inrichting, als beheer zoveel mogelijk aansluiten op dit natuurlijke systeem. Hiermee wordt tegelijkertijd voorkomen dat problemen afgewenteld worden naar gronden buiten het betreffende plangebied. Inzicht in de gevolgen van ruimtelijke plannen op waterhuishoudkundige aspecten geschiedt in een vroegtijdig stadium van de planvorming in het kader van de watertoets. De watertoets is nadrukkelijk verankerd in het proces van totstandkoming van met name bestemmingsplannen, met als doel dat water een volwaardige rol speelt in deze plannen. De gemeenteraad van Landerd heeft recent een nieuw integraal bestemmingsplan vastgesteld voor het Buitengebied. In dit bestemmingsplan is onder meer een uitvoerige analyse opgenomen van de grondwatersystemen die binnen de gemeente Landerd van belang zijn. Te denken valt aan De Peelhorst en enkele deelwatersystemen, zoals de Graspeelloop/Hooge Raam en de Munsche Wetering/Hertogsewetering. Tevens gaat dit bestemmingsplan in op het oppervlaktewater binnen de gemeente en specifieke kenmerken, waaronder wijstgronden. Daar waar noodzakelijk is in het bestemmingsplan een regeling opgenomen die recht doet aan en bescherming biedt voor genoemde waterbelangen. Zo zijn de zogenaamde wijstgebieden in het bestemmingsplan voorzien van de aanduiding “aardkundig waardevol gebied”. Ook het overige waterrelevante beleid komt uitgebreid aan de orde in het bestemmingsplan. Te denken valt aan waterbergingszoekgebieden, het attentiegebied EHS, zoekgebieden voor behoud en herstel van watersystemen/beekherstel. Tevens is in de bestemmingsregeling zoveel mogelijk afstemming gezocht tussen het Barro, de Waterwet en het Waterbesluit. Ook in het recent vastgestelde gemeentelijke Landschapsbeleidsplan en het Waterplan Landerd heeft een thema water een volwaardige plaats. 33 Bij uitwerking van deze structuurvisie in concrete bestemmingsplannen vindt in alle gevallen een volledige ruimtelijke afweging plaats. De belangrijkste keuzes ten aanzien van het thema water zijn door de gemeente verankerd in verschillende (sectorale) beleidsdocumenten. Deze structuurvisie heeft als vertrekpunt de feitelijke regiebehoefte van de gemeente op ruimtelijke ontwikkelingen. Om die reden is ervoor gekozen om in de visie te refereren aan bestaand beleid zonder dit integraal of letterlijk over te nemen. In alle gevallen zal bij de uitwerking van ruimtelijke plannen vroegtijdig afstemming worden gezocht met het Waterschap om ervoor te zorgen dat water hierin een volwaardige rol speelt. 34 8. Kostenverhaal, bovenplanse voorzieningen en bovenplanse verevening 8.1Inleiding De gemeente Landerd wil graag nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, passend binnen de gemeentelijke structuurvisie, faciliteren. Op grond van de nieuwe Wro is de gemeente in staat en in een aantal gevallen ook verplicht de kosten te verhalen die zij maakt bij het faciliteren van ruimtelijke ontwikkelingen. Bij actief grondbeleid vindt het kostenverhaal van bovenwijkse voorzieningen en bovenplanse verevening plaats via de gronduitgifte. Bij faciliterend grondbeleid geeft de gemeente geen bouwrijpe gronden uit, waardoor zij geen inkomsten kan genereren via de gronduitgifte. Kostenverhaal vindt dan plaats door gebruik te maken van de mogelijkheden die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt om kosten van bovenwijkse voorzieningen en bovenplanse kosten op private partijen te verhalen. Grondexploitatiewet Per 1 juli 2008 is in afdeling 6.4 ‘Grondexploitatie’ van de Wro een nieuw kostenverhaalstelsel vastgelegd. Naast de mogelijkheid (en in sommige gevallen de verplichting) om kosten die binnen een exploitatiegebied worden gemaakt (‘gebiedseigen kosten’), te verhalen, biedt de Wro gemeenten ook de mogelijkheid om bovenplanse kosten, die buiten een bepaald exploitatiegebied worden gemaakt, te verhalen c.q. verevenen. In de wet wordt een onderscheid gemaakt tussen 1. de mogelijkheid van verhaal van kosten voor bovenwijkse voorzieningen; 2. bovenplanse verevening en; 3. het vragen van financiële bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen. 35 In de bijlage ‘Begrippenlijst Kostenverhaal’ bij deze structuurvisie worden de begrippen ‘bovenwijkse voorziening’, ‘bovenplanse verevening’ en ‘bijdrage aan een ruimtelijke ontwikkeling’ nader omschreven. In de volgende paragrafen worden de genoemde instrumenten nader toegelicht en wordt nagegaan welke zaken voor toepassing van deze instrumenten in de structuurvisie moeten worden geregeld. 8.2 Gebiedseigen kosten en bovenwijkse voorzieningen Gebiedseigen kosten De gemeente is in een aantal gevallen verplicht tot kostenverhaal. Dit is het geval wanneer een initiatief mogelijk wordt gemaakt via een bestemmingsplan(herziening), een omgevingsvergunning of een wijzigingsplan en er sprake is van een bouwplan zoals genoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro): • de bouw van een of meer woningen; • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen; • de uitbreiding van een gebouw met tenminste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte of met één of meer woningen; • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd; • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bedraagt; • de bouw van kassen met een oppervlakte van 1.000 m² bruto vloeroppervlakte. In bovenstaande gevallen geldt in beginsel de plicht tot het vaststellen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 van de Wro om de kosten te verhalen. Het exploitatieplan volgt de procedure van het planologische besluit, waarbij in het geval van bijvoorbeeld een 36 bestemmingsplan, tegelijkertijd met de vaststelling van dat plan eveneens het exploitatieplan moet worden vastgesteld. Een gemeente hoeft geen exploitatieplan op te stellen indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld (‘anderszins verzekerd’) en locatie-eisen en regels voor woningbouwcategorieën niet nodig zijn of op een andere manier zijn geregeld. Deze situatie kan zich voordoen als met de ontwikkelaar voorafgaand aan de vaststelling van het planologische besluit een zogenoemde anterieure (exploitatie)overeenkomst is gesloten. Het is ook mogelijk dat de gemeente zelf grond uitgeeft, waardoor gemaakte kosten in de gronduitgifteprijs kunnen worden verdisconteerd. Artikel 6.2.3 en 6.2.4 van het Bro maken duidelijk welke ‘gebiedseigen’ kosten verhaalbaar zijn. Om dergelijke kosten te verhalen, is het niet noodzakelijk dat er een onderbouwing in een structuurvisie plaatsvindt. Het verhaal is rechtstreeks mogelijk via deze kostensoortenlijsten. Om kosten daadwerkelijk in de exploitatieopzet van een exploitatieplan op te kunnen nemen, moeten de kosten wel aan de betreffende locatie kunnen worden toegerekend. In dat verband gelden de volgende drie criteria (artikel 6.13, eerste lid, van de Wro): • Profijt: de locatie moet nut ondervinden van de te treffen werken, maatregelen of voorzieningen. Deze toets geldt alleen voor de locatie als geheel, niet per bouwperceel binnen een locatie. De wetgever gaat ervan uit dat bijvoorbeeld het opheffen van een stankcirkel binnen een gebied ten gunste komt van het gehele plangebied en niet een gedeelte ervan; • Toerekenbaarheid: er moet een causaal verband zijn tussen de gebiedsontwikkeling en de kosten. De werken, maatregelen en voorzieningen zouden niet aan de orde zijn zonder dat plan of de kosten worden mede gemaakt ten behoeve van dat plan; • Proportionaliteit: indien meerdere gebieden baat hebben bij een werk, maatregel of voorziening moeten deze naar evenredigheid (neergelegd in expliciet gemaakte verdeelmaatstaven) worden verdeeld. Dat betekent dat de gemeente transparant moet aanduiden langs welke criteria deze kosten zijn verdeeld. 37 Aldus kan een bijdrage worden berekend die moet worden betaald door degene die de opbrengsten van een bepaalde ontwikkeling (bijvoorbeeld woningbouw) ontvangt. Bovenwijkse voorzieningen ‘Bovenwijkse voorzieningen’ zijn voorzieningen die van nut zijn voor meerdere exploitatiegebieden. Soms legt men bij de ontwikkeling van een locatie gedeeltelijk al voorzieningen aan voor andere, in de toekomst te realiseren locaties. Daarvan is bijvoorbeeld sprake wanneer een binnen het exploitatiegebied geplande ontsluitingsweg ruimer wordt gedimensioneerd dan voor de in voorbereiding zijnde locatie nodig is, omdat ook een andere nog te realiseren locatie er gebruik van zal maken. De soorten voorzieningen zijn uitputtend opgesomd in artikel 6.2.5 van het Bro: nutsvoorzieningen met bijbehorende werken en bouwwerken, voor zover de aanlegkosten bij of door de gemeente in rekening worden gebracht en niet via de verbruikstarieven kunnen worden gedekt; • riolering met inbegrip van bijbehorende werken en bouwwerken; • wegen, ongebouwde openbare parkeergelegenheden, pleinen, trottoirs, voet -en rijwielpaden, waterpartijen, watergangen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, bruggen, tunnels, duikers, kades, steigers, en andere rechtstreeks met de aanleg van deze voorzieningen verband houdende werken en bouwwerken; • infrastructuur voor openbaar vervoervoorzieningen met bijbehorende werken en bouwwerken, voor zover de aanlegkosten bij of door de gemeente in rekening worden gebracht en niet via de gebruikstarieven kunnen worden gedekt; • groenvoorzieningen, waaronder begrepen openbare parken, plantsoenen, speelplaatsen, trapvelden en speelweiden, natuurvoorzieningen en openbare niet-commerciële sportvoorzieningen; • openbare verlichting en brandkranen met aansluiting; • straatmeubilair, speeltoestellen, sierende elementen, kunstobjecten en afrasteringen in de openbare ruimte; • gebouwde parkeervoorzieningen, voor zover deze leiden tot optimalisering van het 39 grondgebruik en verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte, openbaar toegankelijk zijn en voornamelijk worden gebruikt door bewoners en gebruikers van het exploitatiegebied, voor zover de aanlegkosten bij of door de gemeente in rekening worden gebracht en niet via de gebruikstarieven kunnen worden gedekt; • uit een oogpunt van milieuhygiëne, archeologie of volksgezondheid noodzakelijke voorzieningen. Om de kosten van bovenwijkse voorzieningen te kunnen verhalen, is het niet noodzakelijk dat er een onderbouwing plaatsvindt in een structuurvisie. Verhaal van deze kosten is rechtstreeks mogelijk via de kostensoortenlijsten van artikel 6.2.3 en 6.2.4 van het Bro. De kosten voor bovenwijkse voorzieningen kunnen in het kader van een exploitatieplan op een ontwikkelaar worden verhaald. Voorwaarde is dat de kostentoerekening - conform de toetsingscriteria profijt, toerekenbaarheid en proportionaliteit - naar evenredigheid over de nieuwe projecten en de bestaande wijken plaatsvindt (zie gebiedseigen kosten). Hoewel de toetsingscriteria profijt, toerekenbaarheid en proportionaliteit in de anterieure fase niet van toepassing zijn (anders dan bij een exploitatieplan), kunnen deze beginselen niet volledig genegeerd worden. In de parlementaire geschiedenis is weliswaar vastgelegd dat er sprake is van contractsvrijheid, maar daar is wel aan toegevoegd dat er geen sprake mag zijn van baatafroming. Het is daarom van belang dat er wel degelijk sprake is van een relatie met het plangebied. Voor zover partijen het erover eens zijn dat er een relatie is met het plangebied en er tevens overeenstemming is bereikt over de omvang van het te verhalen bedrag, zal een anterieure overeenkomst naar verwachting juridisch houdbaar en dus rechtmatig zijn. Een aantal gemeenten heeft hiertoe een Nota bovenwijkse voorzieningen vastgesteld. Op dit moment wordt dit voor de gemeente Landerd niet nodig geacht. De komende jaren zijn er voor de gemeente Landerd namelijk geen nieuwe grootschalige bouwprojecten (woningbouw/ bedrijven) voorzien die een uitgebreide (complexe) onderbouwing van te verhalen kosten noodzakelijk maken. Wel staan er enkele infrastructurele projecten op de planning, maar gelet 40 op de niet aanwezige of zeer beperkte mogelijkheid om de kosten van deze projecten toe te rekenen aan en te verhalen op nieuwe uitleglocaties, vormt dit onvoldoende aanleiding om hiervoor een afzonderlijke Nota bovenwijkse voorzieningen op te stellen. Om transparantie te verschaffen in de werkwijze zal, zodra een concreet en grootschalig project daar een directe aanleiding toe geeft, alsnog beleidsmatig worden onderbouwd hoe wordt omgegaan met de toetsingscriteria profijt, toerekenbaarheid en proportionaliteit. 8.3 Bovenplanse verevening en bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen Bovenplanse verevening via de exploitatieopzet Het ‘bovenplans verevenen’ kan worden omschreven als het verevenen van de positieve resultaten van de ene grondexploitatie met de negatieve resultaten van een andere grondexploitatie, waardoor voor de beide locaties tezamen sprake is van een sluitende of minder verlieslatende grondexploitatie. Mits voor de betreffende locaties een structuurvisie is vastgesteld, biedt artikel 6.13, zevende lid, van de Wro de mogelijkheid van verevening van exploitaties door een verplichte fondsbijdrage in de exploitatieopzet van een exploitatieplan op te nemen. Er moet dus een fonds worden gevormd en uit de structuurvisie moet duidelijk blijken op welke wijze de gelden van het fonds kunnen worden aangewend ten behoeve van andere locaties. Aangezien artikel 6.13, zevende lid, van de Wro de beginselen van proportionaliteit, evenredigheid en toerekenbaarheid niet opzij zet, zal aan deze criteria voldaan moeten worden. De ruimtelijke en/ of functionele relatie tussen beide exploitatiegebieden moet uit de structuurvisie te herleiden zijn. Dit betekent in de praktijk dat op voorhand bekend moet zijn aan welke posten de gelden uit het fonds besteed zullen worden. Deze vorm van bovenplanse verevening is afdwingbaar. Daar waar in de wet wordt gesproken over bovenplanse kosten, wordt in de praktijk en (en daarom ook in deze structuurvisie) ook wel gesproken over ‘bovenplanse verevening’. Tot slot is van belang dat over de reikwijdte en de toepassing van bovenplanse verevening nog veel onduidelijkheden bestaan. 41 Het toepassen van bovenplanse verevening via fondsvorming is alleen mogelijk via een exploitatieplan. Dit betekent dat bij een ruimtelijk besluit waarin bouwplannen juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt (bestemmingsplan, wijzigingsplan en omgevingsvergunning), een exploitatieplan moet worden vastgesteld. Dat exploitatieplan moet bovendien jaarlijks worden herzien. Dit is tijdrovend en dus kostbaar. Zeker wanneer in de structuurvisie opgenomen ontwikkelingen niet van de grond komen en er dus geen inkomsten zijn, kan sterk aan het nut van de inzet van het instrument “bovenplanse verevening” worden getwijfeld. In artikel 6.16 van de Wro is tot slot bepaald dat de omvang van het kostenverhaal ook gemaximeerd is tot het niveau van de totale opbrengsten indien er sprake is van een exploitatietekort. Ook voor wat betreft “bovenplanse verevening” geldt dat er op dit moment geen projecten zijn te benoemen waarbij de gemeente dit instrument zou kunnen toepassen. Op basis van de genoemde argumenten kan worden geconcludeerd dat het instrument “bovenplanse verevening” voor Landerd op dit moment niet interessant is. De gemeente Landerd heeft in het uitvoeringsprogramma vooralsnog dan ook geen fondsen benoemd ten behoeve van bovenplanse verevening volgens artikel 6.13, zevende lid, van de Wro. 42 Bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen Een structuurvisie is ook noodzakelijk om een financiële bijdrage aan zogenaamde ruimtelijke ontwikkelingen (artikel 6.24, eerste lid, onder sub a, van de Wro) op basis van anterieure overeenkomsten te kunnen vragen. Daarbij gaat het om een financiële bijdrage ten bate van ruimtelijke ontwikkelingen elders (op een andere locatie), zoals bijdragen aan natuur, recreatie, waterberging en infrastructuur. De ruimtelijke en functionele relatie tussen de te ontwikkelen rode functie (de kostendrager) en de ruimtelijke ontwikkeling elders moeten in een structuurvisie inzichtelijk worden gemaakt, omdat er anders sprake zou zijn van baatafroming en dat is, zoals hiervoor al werd opgemerkt, niet toegestaan. Een duidelijk verschil met het instrument bovenplanse verevening is dat een bijdrage aan ruimtelijke ontwikkelingen niet hoeft te voldoen aan de criteria profijt, toerekenbaarheid en proportionaliteit (zie vorige paragraaf). Het vragen van een financiële bijdrage aan ruimtelijke ontwikkelingen kan uitsluitend op vrijwillige basis via het onderhandelingstraject tussen de gemeente en een private partij plaatsvinden, resulterende in een anterieure overeenkomst. Afdwingbaar kostenverhaal via de publiekrechtelijke weg (exploitatieplan) is voor de bijdrage aan ruimtelijke ontwikkelingen niet mogelijk. Een anterieure overeenkomst over de grondexploitatie is in principe vormvrij. Om een bijdrage te mogen vragen voor ruimtelijke ontwikkelingen hoeft er - volgens de wet - niet per se een relatie te bestaan tussen de betreffende ontwikkeling en de ruimtelijke ontwikkeling elders, waarvoor een bijdrage wordt gevraagd. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt echter dat dit wel als zodanig was bedoeld; er mag geen sprake zijn van baatafroming. Voor een overeenkomst gelden bovendien de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de algemene eisen van het Burgerlijk Wetboek. Dit betekent dat de gevraagde bijdrage goed onderbouwd moet worden. Hiervoor wordt verwezen naar het uitvoeringsprogramma. Zoals gezegd, is kenmerkend voor het verhaal van de bijdrage aan ruimtelijke ontwikkelingen dat dit alleen op basis van vrijwilligheid kan plaatsvinden. Er bestaat het risico dat een private partij op basis van vrijwilligheid met verhaal van kosten voor ruimtelijke ontwikkelingen 43 44 instemt, maar vervolgens, nadat de gemeente planologische medewerking heeft verleend, de nietigheid van de gemaakte afspraak inroept, omdat sprake is van baatafroming. Dat risico kan niet op voorhand worden uitgesloten, maar het kan wel zoveel mogelijk worden beperkt. Als een private partij niet bereid is een financiële bijdrage te doen, kan de gemeente dat niet juridisch afdwingen. Wel kan de gemeente dan planologische medewerking onthouden, omdat de bijdrage veelal noodzakelijk is voor een goede ruimtelijke ordening. Van de bijdrage wordt namelijk juist in die gevallen gebruik gemaakt waarin gebiedseigen fysieke kwaliteitsverbetering niet direct of onvoldoende kan plaatsvinden. Dit instrument vormt dan ook een belangrijk onderdeel van het uitvoeringsprogramma. De gemeente zal daartoe de volgende fondsen instellen: • fonds ‘Kwaliteitsverbetering van het landschap’ • fonds ‘Verkeer en parkeren’ • fonds ‘Uitruil woningbouwopgave’ 9.4Uitvoeringsparagraaf Hiervoor is gebleken dat de Landerdse structuurvisie vanuit het oogpunt van kostenverhaal enkel wordt ingezet om het instrument ‘bijdrage aan een ruimtelijke ontwikkeling’ te kunnen toepassen. Voor het verhaal van gebiedseigen kosten of kosten van bovenwijkse voorzieningen is geen structuurvisie nodig. Ook een Nota bovenwijkse voorzieningen ter nadere onderbouwing van te verhalen kosten (profijt, toerekenbaarheid en proportionaliteit) wordt op de Landerdse schaal niet nodig geacht, nu er op korte termijn geen concrete projecten te verwachten zijn waarbij complex kostenverhaal aan de orde is. Hetzelfde geldt voor het instrument bovenplanse verevening, waarvan de inzet op Landerdse schaal op dit moment niet nodig is; gestreefd wordt bovendien naar per afzonderlijk project sluitende planexploitaties. In de volgende paragraaf wordt beschreven voor welke ruimtelijke ontwikkelingen op basis van deze structuurvisie een bijdrage ex artikel 6.24, eerste lid, onder sub a, van de Wet ruimtelijke ordening zal worden gevraagd. 45 Ruimtelijke ontwikkelingen Parkeren Uit het algemene deel van de structuurvisie blijkt dat het parkeren in de centra van Zeeland en Schaijk een belangrijk aandachtspunt is. In Zeeland is nu al een tekort aan parkeerplaatsen en dit tekort loopt zonder nadere maatregelen verder op door te verwachten nieuwe ontwikkelingen in het centrum (uitbreiding supermarkten). In Schaijk kan de komende jaren eveneens een tekort aan parkeerplaatsen ontstaan door te verwachten ontwikkelingen in het centrum. Het gemeentelijk standpunt is dat in principe op eigen terrein in de eigen parkeergelegenheid moet worden voorzien. Daarbij worden de parkeernormen gehanteerd zoals die door de gemeente zijn vastgesteld. Als dat - door ruimtegebrek - niet (geheel) lukt, moet per initiatief middels een dynamische parkeerbalans worden berekend wat het effect is en zal het initiatief moeten bijdragen in de kosten op openbaar terrein. Er wordt dan ook een parkeerfonds ingesteld waaraan alle ruimtelijke ontwikkelingen in de kommen van Zeeland en Schaijk moeten bijdragen die niet in voldoende parkeergelegenheid en op eigen terrein kunnen voorzien. Per parkeerplaats is gemiddeld ca. 25 m² verharding noodzakelijk. Deze oppervlakte is inclusief manoeuvreerruimte, etc. Omdat de parkeerplaatsen waar het hier om gaat (vrijwel) steeds in en om centra van kernen aangelegd moeten worden, is daartoe passend materiaal zoals gebakken klinkers noodzakelijk. Om de parkeerplaats redelijk (groen of anderszins) in te kunnen passen of af te schermen, wordt een toeslag op de oppervlakte gehanteerd van 25%. De gemiddelde kosten van een parkeerplaats zijn dan: verharding: 25 m2 2 groen: 6 m € 120,- / m2 € 3.000,- € 25,- / € m2 150,- Totaal exclusief BTW € 3.150,- 46 Wanneer ten behoeve van compensatie van parkeerplaatsen een financiële bijdrage aan de aanleg van parkeerplaatsen wordt gevraagd, moet in ieder geval worden tegemoetgekomen in bovenstaande basiskosten. Op het moment dat bij voorbaat duidelijk is waar de parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd en er sprake is van extra kosten bovenop de basiskosten, kan een opslag op de basiskosten noodzakelijk zijn. De opslag bestaat dan uit de daadwerkelijke kosten, voortvloeiend uit bijvoorbeeld de aankoop van onroerend goed of sloop. Ook het gemeentelijk grondprijsbeleid is in alle gevallen van toepassing bijvoorbeeld bij de verkoop van reststroken. De nadere uitwerking vindt telkens plaats in een anterieure overeenkomst. Uiteraard moet ook hier aan de criteria profijt, toerekenbaarheid en proportionaliteit worden voldaan. Uit de jurisprudentie volgt bovendien dat de bijdrage moet worden ingezet om parkeerruimte op zodanige afstand te realiseren dat deze inzetbaar is ten behoeve van het bouwplan. In de gemeente Landerd is daar, gelet op de relatief compacte kernen, al snel sprake van. Landschappelijke kwaliteit De gemeente Landerd streeft naar versterking van (onder andere) de landschappelijke kwaliteit van het totale buitengebied. Dit ruimtelijke uitgangspunt is nadrukkelijk in bestemmingsplannen en aanvullend beleid juridisch verankerd: elke ‘rode’ ontwikkeling moet gepaard gaan met een zodanige kwaliteitsimpuls dat per saldo sprake is van een ‘goede ruimtelijke ordening’. De kwaliteitsverbeterende maatregelen komen ten goede aan het (cultuurhistorisch) landschap van de gehele gemeente. Ze versterken het beeld en het imago van de landelijke gemeente. Door vergroting van de natuurlijke en recreatieve waarden en toegankelijkheid neemt uiteraard eveneens de recreatieve aantrekkelijkheid toe. Zowel de huidige als de toekomstige gebruikers van het gebied (bewoners, recreanten, arbeiders, passanten, etc.) hebben profijt van een recreatief aantrekkelijk gebied. Het verzorgingsgebied bestrijkt in beginsel dan ook de gehele gemeente. Desalniettemin zal per geval zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij de gebiedsindeling in het gemeentelijke ‘Landschapsbeleidsplan 2013-2027’. Aldus wordt bij voorkeur een duidelijke relatie gelegd tussen de ‘rode’ ontwikkeling en de kwaliteitsverbeterende maatregel in hetzelfde gebied. Deze nadere uitwerking vindt telkens plaats in een 47 anterieure overeenkomst. Artikel 3.2, vierde lid, van de provinciale Verordening ruimte 2014 bepaalt dat wanneer een fysieke kwaliteitsverbetering als bedoeld in het eerste lid van dat artikel niet is verzekerd, het planologisch besluit slechts wordt vastgesteld indien een passende financiële bijdrage is verzekerd. Met name bij grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen is het immers denkbaar dat de benodigde kwaliteitsverbetering niet volledig op of in de directe omgeving van de projectlocatie is te realiseren (omdat in die gevallen een forse investering in kwaliteitsverbetering wordt gevraagd). Overeenkomstig de provinciale regel is – als onderdeel van het gemeentelijke ‘Kwaliteitskader buitengebied’ de beleidsnota ‘Kwaliteitsverbetering’ vastgelegd dat een fysieke kwaliteitsverbetering door de initiatiefnemer in alle gevallen het uitgangspunt is; een financiële bijdrage aan een ruimtelijke ontwikkeling is ‘ultimum remedium’. Pas wanneer in de directe omgeving van een ontwikkeling niet (geheel) aan de kwaliteitsvraag kan worden voldaan, zal een bijdrage in het fonds “Kwaliteitsverbetering landschap” moeten worden gestort, waardoor concrete projecten uit het Landschapsbeleidsplan kunnen worden uitgevoerd. Aldus wordt gewaarborgd dat sprake is van uitvoering van de vereiste kwaliteitsverbetering en dus van een ‘goede ruimtelijke ordening’. Ook hier mag geen sprake zijn van baatafroming. Er moet dan ook een relatie bestaan tussen de ontwikkeling en de kwaliteitsverbetering. In de nota ‘Kwaliteitsverbetering’ zijn richtbedragen per m² opgenomen. De nota is als bijlage bij deze uitvoeringsparagraaf opgenomen. 48 Woningbouwopgave De gemeente Landerd heeft te maken met overcapaciteit in de woningbouwplanning. Tegelijkertijd ziet zij dat bestaande bouwtitels in een aantal gevallen niet worden benut, terwijl andere ontwikkelingen die wel wenselijk worden geacht en waaraan ook behoeft bestaat, vanwege genoemde overprogrammering niet kunnen worden gerealiseerd. Dit levert een situatie op die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Op 25 maart en 20 juni 2013 heeft de gemeenteraad van Landerd ingestemd met nieuw beleid ten aanzien van de woningbouwopgave, met als doel te komen tot een evenwichtige woningmarkt in Landerd in kwantitatieve en kwalitatieve zin. Daartoe is beleid ontwikkeld om harde plancapaciteit die niet benut wordt na enige tijd in te trekken. Tevens is een integrale afweging van het woningbouwprogramma gemaakt, gericht op besluitvorming over de afhandeling van (lopende) bouwplannen. Hierbij is ook een doorkijk naar de toekomst gegeven voor wat betreft nieuwe, nog onbekende woningbouwplannen. Duidelijk is dat er enkel aan de eis van een goede ruimtelijke ordening wordt voldaan als de gemeentelijke woningbouwopgave niet wordt overschreden. Landerd wil initiatiefnemers ondanks de huidige overprogrammering de ruimte bieden om te komen met nieuwe woningbouwplannen, waaraan kwalitatief en ruimtelijk behoefte bestaat. Hierbij is het dan wel noodzakelijk dat op een andere ontwikkellocatie (in dit geval wordt gekozen voor een deelgebied uit het plan Repelakker, zie hierna) een gelijk aantal woningen wordt wegbestemd en wordt bijgedragen in de kosten van het wegbestemmen van deze woningen. Hiertoe wordt een fonds ‘Uitruil woningbouwopgave’ opgericht. Zowel ruimtelijk, programmatisch als financieel dient per nieuwe woningbouwlocatie onderbouwd te worden dat deze in de plaats kan treden van de ontwikkeling van (delen van) het deelgebied Repelakker zoals dat in bijlagen bij deze uitvoeringsparagraaf is weergegeven. In de bijlage is tevens een berekening gemaakt van de kosten van het incidenteel uitnemen van kavels uit het in de bijlage aangegeven deelgebied Repelakker. Deze kosten bedragen €51.913 per kavel. Er zal een bijdrage ruimtelijke ontwikkeling worden gevraagd bij initiatieven voor 49 nieuwe woningbouwplannen in verband met deze kosten (bijdrage per uit te nemen kavel). Deze bijdrage is gemaximeerd op €25.000,- per kavel. Het wegbestemmen van woonkavels (binnen het deelgebied Repelakker) bij medewerking aan nieuwe woningbouwplannen is noodzakelijk om binnen de gemeentelijke woningbouwopgave te blijven. Mocht er sprake zijn van een substantieel woningbouwplan (meerdere kavels tegelijk) dat in de plaats komt van de woningbouwontwikkeling binnen het aangegeven deelgebied Repelakker, dan zal een afzonderlijke berekening worden gemaakt van de kosten waarop de bijdrage ruimtelijke ontwikkeling kan worden gebaseerd. In dat geval kunnen de gemeentelijke kosten van wegbestemmen namelijk lager uitvallen omdat dan grote weggedeelten, openbaar gebied, etc. eventueel niet meer hoeven te worden uitgevoerd c.q. ingericht. De te vragen bijdrage ruimtelijke ontwikkeling valt dan per weg te bestemmen kavel dus lager uit. Voor het overige wordt verwezen naar de bijlage. Tot slot verdient aandacht dat dit onderdeel van de uitvoeringsparagraaf zal worden aangepast als de gemeentelijke woningbouwopgave in positieve zin wordt bijgesteld. 50 Bijlage: begrippenlijst kostenverhaal Anterieure overeenkomst: overeenkomst tussen gemeente en particuliere eigenaar over grondexploitatie, gesloten vóór de vaststelling van een planologische maatregel. Bovenplanse kosten: in artikel 6.13, zevende lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) wordt gesproken van bovenplanse kosten, zonder dat dit is gedefinieerd. Genoemd artikellid is via het amendement Irrgang in de Wro terechtgekomen. Het amendement is als volgt toegelicht: “Het amendement beoogt een samenhangende ontwikkeling van verschillende locaties mogelijk te maken, op grond van een structuurvisie waar de samenhang duidelijk in wordt beschreven, zonder dat gemeentes gedwongen worden om al die locaties in één grondexploitatie onder te brengen. Dat kan aan de orde zijn wanneer over de meeste locaties wel vrijwillige afspraken gemaakt kunnen worden, maar over één of twee niet. Dan leidt het onderbrengen van alle locaties onder het regime van de grondexploitatiewet tot onnodige bureaucratisering. In het geval van een samenhangende ontwikkeling waarbij meerdere gemeenten betrokken zijn, houdt één grondexploitatie een groot bestuurlijk risico in. Bovendien kennen de verschillende locaties vaak een verschillend ontwikkeltempo. Om dergelijke redenen kan het opportuun zijn om uit te gaan van gescheiden grondexploitaties, maar wel een vorm van bovenplanse verevening toe te passen.” Uit de toelichting op het amendement volgt dat de indiener van het amendement met bovenplanse kosten heeft bedoeld te stellen “bovenplanse verevening”. Bovenplanse verevening: in de Wro ontbreekt een definitie van dit begrip. In de praktijk gaat het over het, naast de gebiedseigen kosten, bijdragen vanuit winstgevende exploitatiegebieden ter (gedeeltelijke) dekking van een tekort in de grondexploitatie van een ander exploitatiegebied. Bovenwijkse voorziening: het begrip is niet in de wet gedefinieerd. Wel volgt uit de definitie van ‘voorzieningen’ dat een bovenwijkse voorziening altijd moet voorkomen op de lijst van voorzieningen, zoals opgenomen in artikel 6.2.5 van het Besluit ruimtelijke ordening. Een 51 52 voorziening heeft een ‘bovenwijks’ karakter, wanneer de kosten van de voorziening vanuit de toepassing van de criteria profijt, toerekenbaarheid en proportionaliteit niet voor 100% ten laste van één exploitatieplan/-gebied kunnen worden gebracht. Bijdrage aan ruimtelijke ontwikkeling: financiële bijdrage aan in een vastgestelde structuurvisie vastgelegde ruimtelijke ontwikkelingen, als bedoeld in artikel 6.24, eerste lid, onder sub a, van de Wro. 53 BRO heeft vestigingen in Boxtel | Amsterdam | Tegelen | Hasselt
© Copyright 2025 ExpyDoc