Geulopdringing Zuidwest Walcheren Geulopdringing Zuidwest Walcheren Pieter Koen Tonnon Jebbe van der Werf 1208921-000 © Deltares, 2014, B D Lt r s Titel Geulopdringing Zuidwest Walcheren Opdrachtgever Project Kenmerk Pagina's Rijkswaterstaat Water, Verkeer en Leefomgeving 1208921-000 1208921-000-ZKS-0005 78 Trefwoorden Oeltaprogramma, Oostgat, Walcheren, geulwandsuppletie Samenvatting Ten behoeve van de 'cruciale beslissing zand' van de Oeltaprogramma's Zuidwestelijke Delta (OP ZWO), Kust (OP Kust) en Wadden (OP Wadden) is er behoefte aan concretisering en inzicht in de problematiek rond de geulopdringing in Zuidwest Walcheren. Oaartoe is in deze studie de invloed van zeespiegelstijging en van twee morfologische ingrepen op het gedrag van het Oostgat onderzocht op basis van analyse en doorvertaling van hydrodynamische modelberekeningen. Tevens is de invloed van zeespiegelstijging en veranderend wind- en golfklimaat op de veiligheid, de momentane kustligging en strandbreedte bepaald middels data-analyse en duinafslagberekeningen. Op basis van het autonome gedrag van de getijdegeul en de invloed van zeespiegelstijging op dit gedrag en op de veiligheid op lange termijn (2050 en 2100) concluderen we dat de huidige veiligheidsstrategie kan worden voortgezet. Op basis van de effecten van de beschouwde morfologische ingrepen verwachten we niet dat zeewaartse versterking in combinatie met morfologisch baggeren leidt tot extra erosieproblematiek in het Oostgat en verwachten we ook niet dat een nieuwe vaargeul door de Walvischstaart het Oostgat ontlast en tot minder kusterosie leidt. Tot slot wordt aanbevolen gebiedsontwikkelingen in de morfologische scenario's te Antwerpen en Rotterdam en kustzone van ZW Walcheren. middels viste ondersteunend onderzoek te anticiperen op Scheidemonding en voor de Westerscheide monding nieuwe ontwikkelen vanuit het belang voor de scheepvaart naar mogelijk ook vanuit het belang van gebiedsontwikkeling in de Referenties Opdrachtbrief RWS-2013/52946 Versie Datum 1.0 Mrt2014 Auteur ir. P. K. Tonnon dr. J. Stronkhorst Hoozemans dr. ir. J.J. van der Wert Status definitief Geulopdringing Zuidwest Walcheren 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Inhoud 1 Inleiding 1.1 Achtergrond 1.2 Doelstelling 1.3 Aanpak 1.4 Leeswijzer 1 1 1 1 3 2 Systeembeschrijving 2.1 Huidige configuratie geulen en platen in de Westerscheldemonding 2.2 Grootschalige morfologische ontwikkeling Westerscheldemonding 2.3 Morfologische ontwikkeling Oostgat 2.3.1 Raaien 2.3.2 MOLK positie 2.3.3 Geulafmetingen 2.3.4 MKL positie 2.4 Drijvende processen achter morfologische ontwikkelingen 2.5 Menselijke ingrepen 2.5.1 Harde constructies 2.5.2 Baggeren en suppleties 2.5.3 Geulwandsuppleties in het Oostgat 2.5.4 Hypothese effect geulwandsuppletie op kustontwikkeling 2.5.5 Mogelijke toekomstige ingrepen volgens Steijn & Van der Spek (2005) 2.6 Synthese 5 5 6 7 7 12 13 15 17 19 19 22 23 24 26 26 3 Invloed zeespiegelstijging 3.1 Inleiding 3.2 Referentiesituatie 3.2.1 Getijslag 3.2.2 Getijdebieten 3.2.3 Stroomsnelheden 3.2.4 Netto zandtransporten 3.3 Effect ZSS op waterbeweging en zandtransporten 3.3.1 Getijslag 3.3.2 Getijdebieten 3.3.3 Stroomsnelheden 3.3.4 Getijgemiddelde zandtransporten 3.4 Effecten op momentane kustlijn, strandbreedte en veiligheid 3.4.1 Effecten momentane kustlijn 3.4.2 Effecten strandbreedte 3.4.3 Effecten veiligheid 3.5 Synthese 29 29 30 30 31 32 38 40 40 40 42 45 47 47 47 47 48 4 Invloed morfologische ingrepen 4.1 Beschrijving morfologische ingrepen 4.2 Effect morfologische scenario’s op waterbeweging en zandtransporten 4.2.1 Getijslag 4.2.2 Getijdebieten 4.2.3 Stroomsnelheden 51 51 55 55 55 59 Geulopdringing Zuidwest Walcheren i 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief 4.3 4.2.4 Getijgemiddelde zandtransporten Synthese 5 Conclusies en aanbevelingen 5.1 Conclusies 5.1.1 Onderzoeksvragen 5.2 Aanbevelingen 64 67 69 69 69 71 Bijlage(n) Referenties 1 A Effect 0.28 m ZSS op waterbeweging A.1 Getijslag A.2 Getijdebieten A.3 Stroomsnelheden A.4 Netto zandtransporten 2 2 3 4 6 ii Geulopdringing Zuidwest Walcheren 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief 1 Inleiding 1.1 Achtergrond In het kader van de ‘cruciale beslissing zand’, werken de Deltaprogramma’s Zuidwestelijke Delta (DP ZWD), Kust (DP Kust) en Wadden (DP Wadden) samen aan een ontwikkelpad wanneer en hoeveel zand nodig is om bestand te zijn tegen toekomstige zeespiegelstijging en andere autonome ontwikkelingen. Ten behoeve van het ontwikkelpad is er behoefte aan concretisering en inzicht in de problematiek rond de geulopdringing in Zuidwest Walcheren. DP Kust, als coördinerend DP voor de zandbeslissing, heeft budget beschikbaar gesteld voor dit onderzoek. Rijkswaterstaat Water, Verkeer en Leefomgeving begeleid dit onderzoek en heeft Deltares in de brief van 22 oktober 2013 met kenmerk RWS-2013/52946 opdracht gegeven dit onderzoek uit te voeren. 1.2 Doelstelling De hoofdvraag vanuit het Deltaprogramma is als volgt: Kunnen we de huidige veiligheidsstrategie (geulwandsuppleties, handhaven BKL en duinversterking) voor Zuidwest Walcheren op lange termijn (2050 en 2100) voortzetten? Belangrijke deelvragen zijn: Indien er duinverzwaringen nodig zijn, moeten die landwaarts uitgevoerd worden of kunnen de verzwaringen zeewaarts uitgevoerd worden? Zijn er voor zeewaartse versterkingen andere maatregelen nodig zoals geulverleggingen? 1.3 Aanpak Voor dit onderzoek worden de volgende onderzoeksvragen gehanteerd: Wat is het autonome gedrag van de getijdegeul? En wat is het effect van dit autonoom gedrag op de veiligheid op lange termijn (2050 en 2100)? Wordt veranderd gedrag van de getijdegeul verwacht door zeespiegelstijging en veranderend wind- en golfklimaat? Wat is het effect van zeespiegelstijging en veranderend golfklimaat op de binnendijkse veiligheid, de momentane kustlijn in relatie tot de basiskustlijn en de strandbreedte? Is het, gezien bovenstaande beschouwde effecten, mogelijk om de huidige veiligheidsstrategie (geulwandsuppleties, handhaven BKL en duinversterking) voort te zetten? En is er een alternatieve strategie mogelijk met morfologische ingrepen? Wat is de impact van de huidige en alternatieve veiligheidstrategie op de ruimtelijke aspecten? Gegeven de financiële randvoorwaarden, het tijdpad en de stand van zaken met betrekking tot de beschikbare modellen, worden bovengenoemde vragen beantwoord aan de hand van hydrodynamische modelberekeningen welke middels een deskundigenoordeel zijn vertaald naar de te verwachten morfologische ontwikkeling. De studie is hiermee verkennend van aard. Geulopdringing Zuidwest Walcheren 1 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief In de aanpak zijn twee fasen gedefineerd waarbij onderscheid wordt gemaakt in twee managementscenario’s. In fase 1 staat het managementscenario van het handhaven van de morfologie tot 2100 middels geulwandsuppleties centraal en in fase 2 het managementscenario van een veranderende morfologie tot 2100 door bijvoorbeeld zeewaarts uitbouwen of geulverlegging. In beide fasen worden een aantal stappen doorlopen, deze worden hieronder gegeven: Fase 1 (veiligheidstrategie: handhaven morfologie tot 2100) 1. Beschrijven van de huidige autonome ontwikkeling Oostgat en werking van geulwandsuppleties op basis van bestaande kennis en literatuur inclusief nieuwe kennis uit het RWS kennisprogramma Beheer & Onderhoud Kust. Hierbij zal worden getracht de onderhoudsbehoefte te bepalen voor dit kustvak bij het toepassen van geulwandsuppleties. 2. Bepalen van de invloed van zeespiegelstijging op de waterbeweging met behulp van een bestaand 2DH hydrodynamisch model (Delft3D-Nevla schematisatie). In deze fase worden 3 scenario’s beschouwd: een referentiescenario met de huidige morfologie en de huidige zeespiegel alsmede twee zeespiegelstijgingsscenario’s met een verhoogde zeespiegel i.c.m. de huidige morfologie. Deze zeespiegelstijging scenario’s zijn in samenspraak met de opdrachtgever gedefinieerd. De invloed van veranderd wind- en golfklimaat op de waterbeweging in de getijdegeul wordt beperkt verondersteld en is gezien de financiële randvoorwaarden in deze studie niet meegenomen. Er heeft geen verdere modelafregeling plaatsgevonden binnen deze studie. 3. Effectbepaling: 3.1. Vertalen van de invloed van de veranderende waterbeweging in de doorgerekende scenario’s op het gedrag van de getijdegeul op basis van een deskundigenoordeel. 3.2. Bepalen van de invloed van zeespiegelstijging op de momentane kustlijn en strandbreedte op basis van een geometrische/analytische beschouwing. 3.3. Bepalen van de invloed van zeespiegelstijging en veranderingen in het wind- en golfklimaat op de binnendijkse veiligheid (afslagpunt) op basis van deskundigenoordeel en DUROS+ berekeningen. Fase 2 (veiligheidstrategie: veranderende morfologie tot 2100) 4. Bepalen van de invloed van zeespiegelstijging op de waterbeweging met behulp van een bestaand 2DH hydrodynamisch model (Delft3D-Nevla schematisatie). In de tweede fase zijn in twee morfologiescenario’s beschouwd met een veranderde morfologie en het zeespiegelstijgingsscenario voor 2100. De twee morfologiescenario’s zijn in samenspraak met de opdrachtgever gedefinieerd. 5. Effectbepaling: Vertalen van de invloed van de veranderende waterbeweging in de doorgerekende scenario’s op het gedrag van getijdegeul op basis van deskundigenoordeel. 6. Beschouwen van de impact van de huidige en alternatieve veiligheidstrategie op de ruimtelijke aspecten. Deze studie is uitgevoerd door ir. PK Tonnon, dr. ir. J.J van de Werf van Deltares. dr. J.P.M. Mulder en dr. ir. E.P.L. Elias hebben belangrijke bijdragen geleverd aan de studie. Het rapport is intern gereviewed door dr. J. Stronkhorst. 2 van 78 Geulopdringing Zuidwest Walcheren 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief 1.4 Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt de autonome ontwikkeling van het Oostgat en de werking van geulwandsuppleties beschreven op basis van bestaande kennis en literatuur. In hoofdstuk 3 wordt de invloed van zeespiegelstijging op de waterbeweging en de ontwikkeling van het Oostgat beschreven aan de hand van resultaten van hydrodynamische berekeningen. De effecten van zeespiegelstijging op de momentane kustlijn, strandbreedte en veiligheid worden beschreven aan op basis van data analyse en duinafslagberekeningen. In hoofdstuk 4 wordt de invloed van morfologische ingrepen op de waterbeweging en de ontwikkeling van het Oostgat beschreven aan de hand van modelresultaten. In Hoofdstuk 5, tot slot, worden de onderzoeksvragen beantwoord en worden algemene conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan. Geulopdringing Zuidwest Walcheren 3 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief 2 Systeembeschrijving In dit hoofdstuk wordt een beschrijving van de autonome ontwikkeling van het Oostgat gegeven en wordt de werking van geulwandsuppleties beschreven op basis van bestaande kennis en literatuur en een beperkte nieuwe data-analyse. In Hoofdstuk 3 zal deze systembeschrijving aangescherpt worden op basis van nieuwe numerieke modelresultaten. 2.1 Huidige configuratie geulen en platen in de Westerscheldemonding De belangrijkste geulen en platen in de Westerscheldemonding zijn aangegeven in Figuur 2.1. Langs de zuidwestkust van Walcheren lopen het Oostgat en Sardijngeul met ertussen het drempelgebied Galgeput. Het Bankje van Zoutelande scheidt het Oostgat van de Geul van de Rassen in het noorden en Deurloo-Oost in het zuiden. Oorspronkelijk liep de geul Deurloo ten zuiden van de ondiepte Rassen door naar het westen, maar door de vorming van noordwest-zuidoost georiënteerde ondiepte Elleboog is deze in tweeën gesplitst. Het westelijke gedeelte staat nu in verbinding met de Geul van de Walvischstaart. Ten zuiden hiervan ligt de grote ondiepte Vlakte van de Raan. De grote geul Wielingen is de belangrijkste vaargeul voor Zeebrugge en de havens aan de Westerschelde. Figuur 2.1 Huidige configuratie van geulen en platen in de Westerscheldemonding. Bathymetrie gebaseerd op vaklodingen uit 2010 en 2011. Figuur afkomstig uit Vermaas & Bruens (2013). Geulopdringing Zuidwest Walcheren 5 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief 2.2 Grootschalige morfologische ontwikkeling Westerscheldemonding Uit de historische bodemopname uit 1823 blijkt dat er sprake was van drie hoofgeulen: Wielingen, Deurloo en Oostgat. Een kleine eeuw later blijkt dit drie-geulenstelsel omgeslagen te zijn naar een twee-geulenstelsel zoals we dat nu kennen: een west-oost georiënteerde hoofdgeul (Wielingen) en kleinere “duo-geulen” in een noordwestelijke richting (Sardijngeul en Oostgat). Volgens Steijn & Van der Spek (2005) past het twee-geulen stelsel bij het huidige grootschalige getijsysteem dat ontstaat door de interactie van een zuid-noord propagerende getijgolf op de zuidelijke Noordzee en het vullen en ledigen van het kombergingsgebied van de Westerschelde. Deze natuurlijke ontwikkeling is mogelijkerwijs versterkt door baggeren in de Wielingen, waardoor de watervolumes toenamen ten koste van Deurloo. De belangrijkste morfologische ontwikkelingen tussen 1964 en 2011 zijn (zie Figuur 2.2): • verzanding ten noorden van de Rassen (A) • noordwaartse uitbreiding Oostgat (B) • verdieping Oostgat (F) • smaller worden Bankje van Zoutelande (G) • aansluiting van Deurloo-West met Geul van de Walvischstaart (H) • ontstaan van de bank Elleboog, die zorgt voor de scheiding tussen Geul van de Rassen – Deurloo-Oost en Deurloo-West – Geul van de Walvischstaart (I) • aanzanding Galgeput (J) • oostwaartse migratie Nolleplaat (K) • verdieping Wielingen door baggerwerkzaamheden (M) Figuur 2.2 Verschil tussen de 1964 en 2010/2011 bodem. Figuur afkomstig uit Vermaas & Bruens (2013). 6 van 78 Geulopdringing Zuidwest Walcheren 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief 2.3 2.3.1 Morfologische ontwikkeling Oostgat Raaien Figuur 2.4 tot en met Figuur 2.11 tonen de bodemontwikkeling langs de JARKUS raaien 2100 – 2810 (zie Figuur 2.3) op basis van vaklodingen data uit de periode 1964-2011. Figuur 2.3 Overzicht ligging JARKUS raaien 2000-2810. In 2005 is er tussen raaien 2475 en 2685 een geulwandsuppletie aangelegd van 2.77 miljoen m3 (~1320 m3/m), en in 2009 tussen raaien 2180 en 2500 een geulwandsuppletie van 6.25 miljoen m3 (~1950 m3/m). Deze zijn duidelijk zichtbaar in de profielontwikkeling. Het strand is omhoog gekomen door de uitgevoerde strandsuppleties en de verzwaring van de Westkapelse Zeedijk in 1986 is zichtbaar (raai 2100). De Elleboog migreert landwaarts (raaien 2215-2810) en het Bankje van Zoutelande erodeert aan zeewaartse zijde (raaien 2215-2513), wat betekent dat de tussenliggende geul DeurlooOost opschuift in oostelijke richting. Over het algemeen versmalt het Bankje van Zoutelande omdat de landwaartse flank nauwelijks verandert of zelfs ook erodeert. Geulopdringing Zuidwest Walcheren 7 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 2.4 Morfologische ontwikkeling JARKUS raai 2100 op basis van vaklodingen data. Figuur 2.5 Morfologische ontwikkeling JARKUS raai 2215 op basis van vaklodingen data. 8 van 78 Geulopdringing Zuidwest Walcheren 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 2.6 Morfologische ontwikkeling JARKUS raai 2300 op basis van vaklodingen data. Figuur 2.7 Morfologische ontwikkeling JARKUS raai 2408 op basis van vaklodingen data. Geulopdringing Zuidwest Walcheren 9 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 2.8 Morfologische ontwikkeling JARKUS raai 2513 op basis van vaklodingen data. Figuur 2.9 Morfologische ontwikkeling JARKUS raai 2610 op basis van vaklodingen data. 10 van 78 Geulopdringing Zuidwest Walcheren 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 2.10 Morfologische ontwikkeling JARKUS raai 2713 op basis van vaklodingen data. Figuur 2.11 Morfologische ontwikkeling JARKUS raai 2810 op basis van vaklodingen data. Geulopdringing Zuidwest Walcheren 11 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief 2.3.2 MOLK positie De MOLK (momentane oeverlijn kust) positie wordt gebruikt als indicator voor de ligging van de landwaartse geulwand (De Groot, 2002). Voor het berekenen van de MOLK positie wordt een vergelijkbare methode gehanteerd als die voor de MKL positie. Als bovengrens wordt de NAP -5 m dieptelijn gehanteerd en als ondergrens de NAP -15 m dieptelijn. De MOLK posities zijn bepaald op basis van de JARKUS data voor de periode 1975 -2012. Het landwaarts oprukken van de geul is vooral zichtbaar tussen raaien 2100 (Westkapelle) en 2700 (Zoutelande), zie Figuur 2.12 en Figuur 2.13. Tussen 1975 en 2005 migreert de geul landwaarts met een snelheid tussen de 0.1 en 1.5 m/jaar, waarbij de snelste landwaartse verplaatsing in het westen plaatsvindt. Onderstaande figuren tonen duidelijk de aanleg en invloed van de 2005 en 2009 geulwandsuppletie. Na de 2005 suppletie is de landwaartse migratie ter plekke van de suppletie sneller, ~3-4 m/jaar. Ook na de 2009 suppletie lijkt een dergelijke versnelling zichtbaar. Figuur 2.12 Ontwikkeling MOLK positie in de tijd voor JARKUS raaien 2000-3000. 12 van 78 Geulopdringing Zuidwest Walcheren 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 2.13 Ontwikkeling MOLK positie in de tijd voor JARKUS raaien 2100-2810. 2.3.3 Geulafmetingen Figuur 2.14 tot en met Figuur 2.16 tonen de ontwikkeling van het volume, de (gemiddelde) diepte, de breedte en de land- en zeewaartse positie van het Oostgat. Hierbij is de geul gedefinieerd als het deel dat dieper dan NAP -10 m ligt. Uit deze figuren blijkt dat de het Oostgat in het noorden veel dieper, breder en ruimer is dan in het zuiden. Op de meeste plekken neemt het volume, de breedte en de gemiddelde diepte toe in de tijd, waarbij sprongen zichtbaar zijn als gevolg van de 2005 en 2009 geulwandsuppletie. Dit beeld is consistent met de analyses in Maranus et al (1990). Bij raai 2300 is een opvallende sprong te zien tussen 1997 en 1998: de breedte neemt flink toe, terwijl de diepte juist afneemt. Dit komt doordat een kleine, lokale verhoging in de zeewaartse geulwand vanaf 1998 onder de NAP -10 m is komen te liggen. Figuur 2.16 laat zien dat de geulverbreding met name het gevolg is van zeewaartse verplaatsing van de zeewaartse geulwand. N.B. het gaat hier om de positie van de NAP -10 m dieptelijn, welke een andere definitie is van de geulwandligging dan de MOLK positie. Geulopdringing Zuidwest Walcheren 13 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 2.14 Ontwikkeling afmetingen Oostgat voor JARKUS raaien 2100-2810. Figuur 2.15 Relatieve ontwikkeling afmetingen Oostgat voor JARKUS raaien 2100-2810. 14 van 78 Geulopdringing Zuidwest Walcheren 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 2.16 Ontwikkeling van de -10m NAP lijn aan land- en zeewaartse zijde van het Oostgat tussen 1965 en 2011 voor JARKUS raaien 2100-2810. 2.3.4 MKL positie De MKL is over het algemeen meer zeewaarts komen te liggen in de loop der tijd, vooral sinds 1990 door het toedoen van strandsuppleties (Figuur 2.17 en Figuur 2.18). Figuur 2.19 laat zien dat de onderlinge afstand tussen de MKL en MOLK tot 2005 langzaam afneemt. Met name voor raaien 2408-2610 lag de geul voor 2005 dichtbij het strand. De 2005 en 2009 geulwandsuppleties hebben ervoor gezorgd dat de relatieve afstand toenam, waarna deze weer een afnemende trend vertoont. Geulopdringing Zuidwest Walcheren 15 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 2.17 Ontwikkeling MKL positie voor JARKUS raaien 2000-3000. Figuur 2.18 Ontwikkeling MKL positie voor JARKUS raaien 2000-3000. 16 van 78 Geulopdringing Zuidwest Walcheren 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 2.19 Ontwikkeling verschil tussen MOLK en MKL positie voor JARKUS raaien 2000-3000. 2.4 Drijvende processen achter morfologische ontwikkelingen De morfologische ontwikkeling van de platen en geulen in de Westerschelde monding worden bepaald door de interactie tussen de waterbeweging (getij, wind en golven), de bodem (zowel de ligging als de samenstelling) en menselijke ingrepen (baggeren, storten, kustbeschermingswerken en suppleties). Het getijsysteem ontstaat door de interactie van de getijgolf op de zuidelijke Noordzee en het vullen en ledigen van het kombergingsgebied van de Westerschelde. Het getij plant zich vanuit het zuiden voort in noordelijke richting langs de Zeeuwse en Hollandse kust, waarbij de amplitude geleidelijk afneemt. Door de trechtervorm van de Westerschelde slingert het getij op in het estuarium. Zo bedraagt de gemiddelde getijslag bij Westkapelle ca. 3.2 m en bij Vlissingen ca. 3.7 m (Nolte et al., 2011). De stroming in de Wielingen wordt aangedreven door het faseverschil; het getij stroomt de Westerschelde in en uit. De stroming in het Oostgat wordt niet aangedreven door het faseverschil, maar voornamelijk bepaald door de gradiënt in getijslag. Hierdoor is de waterstand tijdens hoogwater groter in Vlissingen dan in Westkapelle en zorgt het verhang voor een stroming in noordwestelijke richting, terwijl het omgekeerde plaatsvindt tijdens laagwater. Het stroombeeld dat werkelijk optreedt, is complexer dan verklaard kan worden aan de hand van het waterstandsverhang. Dit komt door bodemwrijving, traagheidseffecten en, in voor de ondiepere gedeeltes, de invloed van wind en golven. Steijn & Van der Spek (2005) stellen op basis van hydrodynamische simulaties dat de getijstroming leidend is voor de ligging van getijgeulen en niet andersom. Gezien het feit dat de buitendelta van de Geulopdringing Zuidwest Walcheren 17 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Westerscheldemonding relatief diep ligt, is onder gemiddelde condities het belang van golven beperkt tot vooral opwoeling. Tijdens stormen kunnen de golven wel breken op de buitendelta. De zuidwestelijke oriëntatie van de Westerscheldemonding heeft tot gevolg dat vooral de golven uit het zuidwesten van belang zijn en zullen leiden tot een verhoging van de noordoostelijk gerichte transporten op de Vlakte van Raan richting het Oostgat. Volgens Steijn & Van der Spek (2005) wordt onder invloed van de dominante vloedstroming zand over de Elleboog-Nolleplaat complex en het Bankje van Zoutelande naar de kust getransporteerd. Dit zand wordt door de kustlangse stroming in het Oostgat noordwaarts en zuidwaarts afgevoerd. In het noorden draagt dit zand onder andere bij tot de vorming van de Rassen. In het zuiden wordt het zand vooral langs de flank van het Bankje van Zoutelande getransporteerd. Gedeeltelijk wordt dit zand weer noordwaarts verplaatst door het Deurloo, langs de zeezijde van het Bankje van Zoutelande. Er ontstaat een soort circulatiecel die mogelijk een verklaring geeft voor de aanwezigheid en stabiele positie van het Bankje. Dit sluit op hoofdlijnen aan bij de geschatte transportrichtingen gebaseerd op de dominante bodemvormen door Erkens (2003), zie Figuur 2.20. Figuur 2.20 Patronen van netto sedimenttransporten gebaseerd op beddingvormen. Figuur afkomstig uit Erkens (2003). Golfgedreven transporten lijken vooral van belang op de kust waar golfbreking extra sediment transport veroorzaakt. Echter, conclusies met betrekking tot het belang van deze grotere transporten op de kustachteruitgang en de morfologische ontwikkeling van het Oostgat zijn niet eenduidig (Elias & Walstra, 2006). Op geringe diepte onder de bodem liggen langs de zuidwestelijke kust van Walcheren moeilijk erodeerbare kleilagen. Volgens Steijn & Van der Spek (2005) voorkomen deze een 18 van 78 Geulopdringing Zuidwest Walcheren 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief snelle erosie van de landwaartse geulwand van het Oostgat, maar wordt de erosie niet gestopt. De aanwezigheid van deze lagen verklaart tevens waarom de geulhellingen zo steil hebben kunnen worden (1:4 tot 1:2). Meer algemeen stellen Vermaas & Bruens (2013) dat de samenstelling van de ondergrond morfologische ontwikkelingen niet kan aansturen maar wel beïnvloeden. 2.5 2.5.1 Menselijke ingrepen Harde constructies Langs vrijwel de gehele Walcherse kust zijn palenrijen aanwezig om de kust te beschermen. Sommigen paalhoofden zijn doorgetrokken tot de geulbodem. Er liggen diverse dijken: de Westkapelse Zeedijk (tot raai 2195), dijk bij Zoutelande (2597-2677) en bij Vlissingen. De Westkapelse zeedijk is versterkt in 1986 en 2008, als één van de zwakke schakels. Tussen raaien 2180 en 2235 ligt een afgezonken deel van een dijk. Dit “harde” punt heeft de ontwikkeling van een erosiekuil in gang gezet. Deze erosiekuil is middels de geulwandsuppletie van 2009 deels opgevuld wegens de sterke stroming tijdens de uitvoering (zie Figuur 2.21 tot en met Figuur 2.24), en deze keerde vrij snel weer terug aangezien de aandrijvende kracht, contractie van stroomlijnen en extra turbulentie als gevolg van het afgezonken deel van een dijk, niet verdwenen is. Dit uit zich in de morfologische ontwikkeling van JARKUS raai 2195; het hogere gedeelte van de suppletie is in 2012 al grotendeels verdwenen (Figuur 2.25). Figuur 2.21 Bodemligging nabij Westkapelle in 2008. N.B. het verticale datum van de kleurenschaal in niet bekend. Geulopdringing Zuidwest Walcheren 19 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 2.22 Bodemligging nabij Westkapelle in 2009, na de aanleg van de 2009 geulwandsuppletie. N.B. het verticale datum van de kleurenschaal in niet bekend. Figuur 2.23 Bodemligging nabij Westkapelle in 2010. N.B. het verticale datum van de kleurenschaal in niet bekend. 20 van 78 Geulopdringing Zuidwest Walcheren 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 2.24 Bodemligging nabij Westkapelle in 2013. N.B. het verticale datum van de kleurenschaal in niet bekend. Figuur 2.25 Morfologische ontwikkeling JARKUS raai 2195. Geulopdringing Zuidwest Walcheren 21 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief 2.5.2 Baggeren en suppleties Er wordt voor zover bekend niet gebaggerd ten behoeve van de scheepvaart in het Oostgat (Steijn & Van der Spek, 2005). Wel wordt de drempel tussen de Sardijngeul en het Oostgat regelmatig gebaggerd (zie Van der Werf et al., 2011). Hiernaast vindt er veel bagger- en stortwerk plaats in de Wielingen en de toegang naar de haven van Zeebrugge. Figuur 2.26 toont de suppleties die zijn uitgevoerd tussen Westkapelle en Vlissingen in de periode 1990 – 2012. De 2005 en 2009 geulwandsuppleties springen in het oog. Hiernaast zijn er in deze periode 11 strandsuppleties aangebracht, dus gemiddeld 1x per twee jaar. Het jaargemiddelde suppletievolume bedraagt 0.90 miljoen m3, waarvan 0.44 miljoen m3 strandsuppleties. Figuur 2.26 Overzicht uitgevoerde suppleties in de raaien 2195 – 3458 vanaf 1990. In het kader van de BKL handhaving is in het najaar van 2005 in het Oostgat ter hoogte van Zoutelande een vooroeversuppletie van 2.5 miljoen m3 uitgevoerd. Aan de noordzijde is deze suppletie in 2006 en 2009 aangevuld met in totaal ca. 0.4 miljoen m3 zand, dat afkomstig was van de drempel Sardijngeul/Galgeput. In 2009 is de vooroeversuppletie van 2005 in het Oostgat uitgebreid met ca. 6.2 miljoen m3 tot Westkapelle. Verder is in 2008 tussen Westkapelle en Domburg, in het kader van het project Zwakke Schakels, een suppletie van 2.5 miljoen m3 uitgevoerd, waarvan een deel onder water in de vooroever (staat niet in Figuur 2.26 want buiten interessegebied). In de volgende paragraaf wordt uitgebreider stil gestaan bij deze geulwandsuppleties, naast het effect zoals beschreven in paragrafen 2.3.2 tot en met 2.3.4 en 2.5.1. 22 van 78 Geulopdringing Zuidwest Walcheren 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief 2.5.3 Geulwandsuppleties in het Oostgat Van der Werf (2012) heeft de relatie tussen de (grootte van de) Oostgat geulwandsuppleties en de respons van de kust (trendwijziging in MKL) onderzocht. De verhouding tussen het oppervlakte van de suppletie (suppletievolume per strekkende meter) en het doorstroomoppervlakte van de geul werd hierbij gezien als indicator voor de grootte van de ingreep. Deze analyse geeft informatie over de response op een tijdschaal van ~2-5 jaar. Figuur 2.27 laat zien dat de 2005 en 2009 geulwandsuppleties overeenkomen met ~8-24% van het geuldoorstroomoppervlakte. (N.B. dit betreft per definitie een overschatting, omdat de JARKUS data vaak niet de gehele geul bevat.) Over het algemeen reageert de MKL positief op de geulwandsuppletie. De trend verandert tussen de -1 en +5 m/jaar. Er is geen relatie zichtbaar tussen de grootte van de ingreep en de MKL trend. Hierbij dient aangetekend te worden dat het effect van een geulwandsuppletie pas na enige tijd (jaren) zichtbaar was in de MKL ontwikkeling. Het effect van de suppletie wordt in de methode van Van der Werf (2012) daardoor mogelijk maar deels meegenomen. Ook wordt de relatie vertroebeld door uitgevoerde strandsuppleties. Figuur 2.27 Relatie tussen de relatieve ingreep (oppervlakte geulwandsuppletie/geuloppervlakte) en de verandering van de MKL trend voor een aantal JARKUS raaien in het Oostgat. Een positieve verandering van de MKL trend betekent een vermindering van een negatieve, landwaartse MKL trend, dan wel een toename van een positieve, zeewaartse MKL trend. Figuur afkomstig uit Van der Werf (2012). De morfologische ontwikkelingen van de geulwandsuppleties zelf in het Oostgat zijn geanalyseerd door Dekker (2013). Figuur 2.28 toont de ontwikkeling van het sedimentvolume in (i) het 2005 suppletiegebied (met aanvullende stortingen in 2006 en 2009) en (ii) het 2009 suppletiegebied. Uit de figuur blijkt dat de gesuppleerde gebieden langzaam eroderen; orde 1-2%/jaar. Geulopdringing Zuidwest Walcheren 23 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 2.28 Ontwikkeling sedimentvolume ter plekke van de 2005 en 2009 geulwandsuppleties. Figuur afkomstig uit Dekker (2013). 2.5.4 Hypothese effect geulwandsuppletie op kustontwikkeling Maranus et al (2005) en Van der Werf (2012) hebben hypothesen opgesteld ten aanzien van de morfologische ontwikkeling met en zonder geulwandsuppletie. Dit is gedaan voor de kust van Noord-Beveland onder invloed van de getijdegeul Schaar van de Onrust, maar deze lijkt ook op te gaan voor de kust van Zuidwest-Walcheren en het Oostgat. De redeneerlijn wordt gevisualiseerd in Figuur 2.29: • • • • • • Voor 1990 vonden er geen strandsuppleties plaats. Het Oostgat rukte op (landwaartse trend MOLK positie) en de kust erodeerde sterk (landwaartse trend MKL positie). Sinds 1990 zijn er veel strandsuppleties uitgevoerd. Daardoor is de structurele landwaartse verplaatsing van de MKL sterk verminderd, maar de geul verplaatste zich nog wel landwaarts. Als de landwaartse verplaatsing van de MOLK positie zich doorzet en de afstand tussen de MOLK en MKL positie blijft verkleinen, neemt naar verwachting de landwaartse trend van de MKL positie toe, omdat het kustprofiel versteilt. Dit wordt schematisch aangeduid met een de afstand x op tijdstip t. Dan kan de landwaartse verplaatsing van de MKL niet langer tegengegaan worden door strandsuppleties, omdat het gesuppleerde zand zeer snel erodeert. Door het uitvoeren van geulwandsuppleties wordt de landwaartse verplaatsing van de MOLK (tijdelijk) gestopt. Hierdoor kan op (langere) termijn de landwaartse trend in de MKL positie met behulp van strandsuppleties worden tegengegaan. 24 van 78 Geulopdringing Zuidwest Walcheren 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 2.29 Schematische ontwikkeling MOLK positie (getrokken lijnen) en MKL positie (gestippelde lijnen). De zwarte lijnen geven een indicatie van de morfologische ontwikkeling voor een scenario met strandsuppleties maar zonder geulwandsuppleties en de rode lijnen voor een scenario waarbij de kust onderhouden wordt middels een combinatie van strand- en geulwandsuppleties. Figuur afkomstig uit Van der Werf (2012). De geulwandsuppletie fungeert dus als erosiebuffer. Het voorkomt dat de geul vrijwel direct onder het strand komt te liggen. Hiermee worden de eroderende processen vertraagd en de MKL zal hier positief op reageren. Volgens Van der Werf (2012) speelt hiernaast het directe effect van de geulwandsuppletie op de waterbeweging een rol, gegeven de waterafvoerende functie van de geul. Uit een analytische en numerieke beschouwing (van de Schaar van de Onrust bij Noord-Beveland) blijkt dat initieel de stroomsnelheden ter plekke van de geulwandsuppletie afnemen, maar aanzienlijk toenemen in de MKL zone en het zeewaartse deel van de suppletie en de geul. Deze toename van snelheden bij de kust kan leiden tot een initiële toename van kusterosie. Het belang van beide processen lijkt af te hangen van de verhouding tussen suppletie- en geulvolume per strekkende meter. Hiernaast spelen de volgende zaken een rol: • Lokale processen zoals golfwerking, bochtstroming en de aanwezigheid van moeilijk erodeerbare harde lagen. • De aanwezigheid van strandsuppleties. Geulopdringing Zuidwest Walcheren 25 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief • 2.5.5 Bovenstaande gaat niet op als door de geulwandsuppletie de stroming door de getijdegeul wordt tegengehouden en een andere getijdegeul de waterafvoer kan overnemen. Mogelijke toekomstige ingrepen volgens Steijn & Van der Spek (2005) Steijn & Van der Spek (2005) hebben een aantal zeewaartse opties om de kustveiligheid van ZW-Walcheren op de lange termijn te kunnen waarborgen verkend op basis van literatuurstudie, berekeningen met het numeriek getijmodel Scalwest2000 en deskundigenoordeel. De zeewaarts gerichte ingrepen betroffen: 1 2 3 4 5 versterken van de landwaartse geulwand van het Oostgat en de Sardijngeul (met zand of steenbestorting) aanleggen van dwarsdammen op de kust verleggen van aanwezige getijgeulen afdammen van bestaande geulen in combinatie met het graven van nieuwe geulen verder uit de kust aftoppen Bankje van Zoutelande Bij optie 4 werd gedacht aan het afdammen van het Oostgat alleen of het afdammen van het Oostgat en de Sardijngeul, beide in combinatie met het graven van een nieuwe “Walcherengeul”. De meest extreme variant bestond uit het ver zeewaarts afdammen van het Oostgat en de Sardijngeul en het graven van een “Nieuwe Deurloo”. Het idee achter ingreep 5 is dat er veel water en sediment over het Bankje van Zoutelande stroomt, wat een uitschurend effect kan hebben op de landwaartse geulwand van het Oostgat. Steijn & Van der Spek concluderen dat dwarsdammen vanaf de kust tot halverwege de geulas van het Oostgat en Sardijngeul geen goede oplossingsrichting is, gezien de kans op verergering van de kustachteruitgang (ten gevolge van muistromen en toegenomen turbulentie) en de relatief hoge aanleg- en onderhoudskosten. Opties 1 en 3 worden aangemerkt als kansrijk. Er worden vraagtekens gesteld bij het afdammen van bestaande geulen (optie 4) en het aftoppen van het Bankje van Zoutelande (optie 5). Het is volgens hen onzeker of deze laatste ingreep een positieve uitwerking heeft op de kustveiligheid. Ingreep 5, en 4 in mindere mate, zijn grootschalige morfologische ingrepen met naar verwachting onomkeerbare effecten. Daarom bevelen Steijn & Van der Spek deze nader te onderzoeken, al hoewel er geen dwingende morfologische reden is deze ingrepen niet uit te voeren. 2.6 Synthese De morfologische ontwikkeling van de Westerscheldemonding, de kust van Zuidwest Walcheren in het bijzonder, is een complex samenspel van natuurlijke processen en menselijke ingrepen. De belangrijkste aandrijvende kracht voor de aanwezigheid van de twee geulen in de Westerscheldemonding, de Wielingen langs de kust van Zeeuws-Vlaanderen en het Oostgat en de Sardijngeul langs de kust van Zuidwest Walcheren, is het grootschalig getijsysteem dat ontstaat door de interactie van de getijgolf op de zuidelijke Noordzee en het vullen en ledigen van het kombergingsgebied van de Westerschelde. 26 van 78 Geulopdringing Zuidwest Walcheren 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief De afgelopen tientallen jaren is het Oostgat dieper en breder geworden. Ondanks de aanwezigheid van moeilijk erodeerbare lagen en harde constructies resulteert dit in het landwaarts oprukken van de geul met name tussen Westkapelle en Zoutelande. Dit autonome gedrag zet zich naar verwachting de komende jaren door. Vanaf 1990 is hier de kust structureel op zijn plek gehouden door middel van strandsuppleties. In 2005 en 2009 heeft men hier grote geulwandsuppleties uitgevoerd. De geulwandsuppleties eroderen over het algemeen langzaam (1-2% per jaar) en het blijkt dat deze suppleties fungeren als erosiebuffer, wat ten goede komt aan de kustontwikkeling. Gemiddeld is er sinds 1990 0.9 miljoen m3 gesuppleerd, in de vorm van zowel strandsuppleties als geulwandsuppleties. Geulopdringing Zuidwest Walcheren 27 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief 3 Invloed zeespiegelstijging 3.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt de invloed van zeespiegelstijging op de waterbeweging in het Oostgat beschreven aan de hand van resultaten van hydrodynamische berekeningen. Deze invloed is middels een deskundigenoordeel vertaald naar de te verwachten morfologische ontwikkeling, waarmee deze studie verkennend van aard is. De effecten van zeespiegelstijging op de momentane kustlijn, strandbreedte en veiligheid worden beschreven aan op basis van data analyse en duinafslagberekeningen. In dit hoofdstuk worden in totaal 3 scenario’s beschouwd: een referentiescenario met de huidige morfologie en de huidige zeespiegel alsmede twee zeespiegelstijgingsscenario’s met een verhoogde zeespiegel (voor 2050 en voor 2100) i.c.m. de huidige morfologie, zie onderstaande Tabel. De invloed van veranderd wind- en golfklimaat op de waterbeweging in de getijdegeul wordt beperkt verondersteld en wordt gezien de financiële randvoorwaarden in deze studie niet meegenomen. Tabel 3.1 Modelscenario’s zeespiegelstijging Scenario referentie Omschrijving huidige (2012) zeespiegel/waterstand (= 0.07m t.o.v. 1990) met bodemligging 2012 2050 0.28 m ZSS (t.o.v. 2012) met bodemligging 2012 2100 0.78 m ZSS (t.o.v. 2012) met bodemligging 2012 NB: het stoom en warm scenario van het Deltaprogramma gaat uit van een zeespiegelstijging in het referentiejaar 2015 (T0) van 0.07m, van 0.35m in 2050 (T1) en van 0.85 m in 2100 (T2), allen ten opzichte van het jaar 1990. Onder de aanname dat de huidige situatie gelijk is aan het referentiejaar, bedraagt de zeespiegelstijging in respectievelijk 2050 en 2100 dus 0.28m en 0.78m ten opzichte van de huidige situatie. De simulaties zijn gedaan met het dieptegemiddelde Delft3D-NEVLA model van het gehele Schelde estuarium, zie Figuur 3.1. Het model rekent de waterbeweging en zandtransporten uit onder invloed van getij, wind en rivierafvoer. De bodemveranderingen zijn niet uitgerekend. Om het effect van de zeespiegelstijging te isoleren, zijn alle andere modelinstellingen constant gehouden. De modelbodem correspondeert met het jaar 2011; dit is dus inclusief de 3e verdieping. Meer informatie over het gebruikte Delft3D model is terug te vinden in Van der Werf & Briere (2013). Geulopdringing Zuidwest Walcheren 29 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 3.1 Modelrooster Delft3D-NEVLA Model. We hebben met het model een periode van 60 dagen (18 maart – 17 mei 2006) gesimuleerd. Om inspeeleffecten grotendeel te vermijden is gestart met representatieve initiële condities en zijn alle onderstaande analyses uitgevoerd op basis van de 2e helft van de modelsimulaties (30 dagen, en dus ongeveer twee springtij-doodtij cycli). De berekende waterstanden en debieten hebben een temporele resolutie van 10 minuten. De harmonische tijdreeksanalyse van de waterstanden en snelheden is uitgevoerd met het programma T-tide (Pawlowicz et al., 2002). 3.2 Referentiesituatie In deze paragraaf bespreken we de resultaten voor de referentiesituatie. Hierdoor krijgen we een beter beeld van de betrouwbaarheid van het modelinstrumentarium en de werking van het fysische systeem. 3.2.1 Getijslag Figuur 3.2 toont de gemiddelde getijslag op een aantal locaties in de Westerscheldemonding. We zien een afname van het verticale getij in kustlangse richting en de opslingering van het getij stroomopwaarts. Zo is de getijslag bij Vlissingen met 3.8 m ongeveer 0.2 m hoger dan bij Cadzand. 30 van 78 Geulopdringing Zuidwest Walcheren 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 3.2 Gemiddelde getijslag in de referentiesituatie. 3.2.2 Getijdebieten Figuur 3.3 toont de bruto getijdebieten voor de referentiesituatie. Hieruit blijkt dat er in totaal ~4 miljoen m3/getij het estuarium uitstroomt, wat correspondeert met ~100 m3/s (gemiddelde rivierafvoer Schelde). Rondom het Oostgat zijn de modelresultaten vergelijkbaar met die van Steijn & Van der Spek (2005). Het noordelijke deel is ebdominant (~80 miljoen m3/getij), ter hoogte van Zoutelande is sprake van een lichte vloeddominantie (~20 miljoen m3/getij) en de waterbalans is sluitend door een relatief groot watertransport in noordoostelijke richting over het Bankje van Zoutelande (~100 miljoen m3/getij). Nabij de overgang Oostgat-Sardijngeul is sprake van vloeddominantie (~25 miljoen m3/getij), en hier is nauwelijks netto watertransport over het Bankje van Zoutelande. De Geul van de Rassen is ebdominant (~40 miljoen m3/getij in het noorden), alsook de overgang naar Deurloo-Oost (~15 miljoen m3/getij). Het uitgaande water wordt gecompenseerd door watertransport in noordoostelijke richting over de Elleboog (~130 miljoen m3/getij) dat sterker is dan over het transport over het Bankje van Zoutelande. Over de Vlakte van de Raan is sprake van een vrij sterk noordoostelijk watertransport (~100 miljoen m3/getij) dat compenseert voor de vloeddominantie aan de westkant van de Wielingen (~110 miljoen m3/getij) die veel sterker is dan in het middengedeelte van de Wielingen (~10 miljoen m3/getij). De oostkant van de Wielingen is ebdominant (~45 miljoen m3/getij), terwijl er sprake is van vloeddominantie aan de oostkant van Deurloo-Oost (~15 miljoen m3/getij). Geulopdringing Zuidwest Walcheren 31 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 3.3 Bruto getijdebieten (miljoen m3/getij) voor de referentiesituatie. Zwart is in O- (vloed) cq. Z-richting en rood is in W- (eb) cq. N-richting. De pijlen geven de grootte en richting van de netto getijdebieten weer. 3.2.3 Stroomsnelheden Het model heeft elk half uur stroomsnelheden weggeschreven voor het gemiddelde, representatief geachte getij van 10 mei 2006 (zie Figuur 3.4). Figuur 3.5 tot en met Figuur 3.8 tonen de stroombeelden om 4.30 uur (~maximale ebstroming, ~2 uur voor laagwater) en om 11.30 uur (~maximale vloedstroming, ~1 uur voor hoogwater). In de figuren van de Westerscheldemonding zijn de snelheidsvectoren met een factor 3 uitgedund om de zichtbaarheid te vergroten; voor de figuren van het Oostgat is dit een factor 2. 32 van 78 Geulopdringing Zuidwest Walcheren 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 3.4 Waterstanden op locatie Oostgat 6 voor het representatieve getij van 10 mei 2006. De rode bolletjes geven de momenten weer waarop gemodelleerde stroombeeld zijn weggeschreven. Het algemene beeld is dat de stroming het sterkste is in de getijgeulen. De ebstroming is het sterkste in de Wielingen (1-1.5 m/s), en deze neemt af in westelijke richting. In het Oostgat is de maximale ebstroming ~0.8-1.0 m/s, waarbij een toename zichtbaar is tussen Zoutelande en Westkapelle. De maximale ebstroming is 0.6-0.7 m/s in de Geul van de WalvischstaartDeurloo-West. Er is een relatieve sterke landwaartse stroming zichtbaar over het Bankje van Zoutelande. De vloedstroming is het sterkste in de Wielingen (maximaal ~1.3 m/s), toenemend in oostelijke richting. In het Oostgat (~0.4-0.7 m/s) en Geul van de Walvischstaart-Deurloo-West (~0.4-0.6 m/s) is de maximale vloedstroming wat minder sterk dan de maximale ebstroming. Er is ook een relatief sterke landwaartse stroming over de Elleboog zichtbaar. Geulopdringing Zuidwest Walcheren 33 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 3.5 Stroomsnelheden Westerscheldemonding 2 uur voor laagwater (~maximale stroming in ebrichting) voor de referentiesituatie. Figuur 3.6 Stroomsnelheden Westerscheldemonding 1 uur voor hoogwater (~maximale stroming in vloedrichting) voor de referentiesituatie. 34 van 78 Geulopdringing Zuidwest Walcheren 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 3.7 Stroomsnelheden Oostgat 2 uur voor laagwater (~maximale stroming in ebrichting) voor de referentiesituatie. Figuur 3.8 Stroomsnelheden Oostgat 1 uur voor hoogwater (~maximale stroming in vloedrichting) voor de referentiesituatie. Geulopdringing Zuidwest Walcheren 35 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief De getijgemiddelde snelheden voor de referentiesituatie worden getoond in Figuur 3.9 en Figuur 3.10. Hierbij is gemiddeld over de periode van 10 mei 2006 van 3.30 uur tot en met 15.30 uur (zie Figuur 3.4), i.e. het laatste punt is niet meegenomen om een dubbeltelling van deze getijfase te voorkomen. De residuele snelheden bepalen mede de netto sedimenttransporten en hiermee de morfologische ontwikkeling. Uit de figuren blijkt dat de netto snelheden orde 0-0.2 m/s groot zijn. De hier getoonde modelresultaten voor de referentiesituatie zijn in lijn met de resultaten zoals gerapporteerd door Steijn & Van der Spek (2005). Er is sprake van ebdominantie in de Wielingen, Nolleplaat (zeer sterk zelfs), het noordelijke deel van het Oostgat en de Geul van de Walvischstaart. Het zuidelijke deel van het Oostgat en de Sardijngeul zijn vloedgedomineerd. Over de Vlakte van de Raan bepaalt een dominante (kustwaartsgerichte) vloedstroom het stroombeeld. Langs de kustwaartse flank van het Bankje van Zoutelande domineert de naar binnen gerichte vloedstroom, terwijl aan de zeewaartse zijde van deze ondiepte de ebstroom domineert. Dit leidt tot een residuele cel rondom het Bankje van Zoutelande. Verder is er een grote circulatie met de klok mee zichtbaar in cq. over de Geul van de Walvischstaart, Elleboog en Deurloo-Oost. Figuur 3.11 laat dat maximale stroomsnelheid gedurende het getij zien. Hieruit blijkt dat de sterkste stroomsnelheden (1-1.5 m/s) op treden in dominante getijgeulen Wielingen, Oostgat en Sardijngeul. Er is ook sprake van een sterke kustlangse gradiënt van de maximale stroomsnelheid in het Oostgat; deze neemt vanaf net ten zouden van Zoutelande toe in zowel noordelijkwestelijke als zuidoostelijke richting. 36 van 78 Geulopdringing Zuidwest Walcheren 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 3.9 Getijgemiddelde snelheden Westerscheldemonding voor de referentiesituatie. Figuur 3.10 Getijgemiddelde snelheden Oostgat voor de referentiesituatie. Geulopdringing Zuidwest Walcheren 37 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 3.11 Maximale stroomsnelheid referentiesituatie. 3.2.4 Netto zandtransporten De berekende getijgemiddelde zandtransporten voor de referentiesituatie zijn geplot in Figuur 3.12 en Figuur 3.13. Het zandtransport is sterk vloedgedomineerd in de Wielingen, terwijl er bij de overgang Honte-Nolleplaat sprak is van sterke ebdominantie. Het noordelijke gedeelte van het Oostgat is ebdominant, terwijl het zuidelijke deel (minder sterk) vloeddominant is. Aan de landwaartse zijde van het Bankje van Zoutelande zien we een vrij sterk netto transport in vloedrichting, terwijl deze licht vloedgericht is aan de zeewaartse zijde. Zowel ten noordwesten van Zoutelande (wat meer uit de kust) als ten zuiden (meer nabij de kust) is een divergentiepunt zichtbaar in de transportpaden. Kwalitatief komt dit overeen met de transportpaden die gepresenteerd zijn door Erkens (2003) (zie Figuur 2.20). 38 van 78 Geulopdringing Zuidwest Walcheren 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 3.12 Getijgemiddelde zandtransporten Westerscheldemonding voor de referentiesituatie. Figuur 3.13 Getijgemiddelde zandtransporten Oostgat voor de referentiesituatie. Geulopdringing Zuidwest Walcheren 39 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief 3.3 Effect ZSS op waterbeweging en zandtransporten In onderstaande paragrafen beschrijven we het effect van de ZSS op de getijslag, debieten, stroomsnelheden en zandtransporten. Dit doen we voor het 0.78 m ZSS scenario. De resultaten van het 0.28 m ZSS scenario laten in afgezwakte vorm hetzelfde zien en zijn terug te vinden in Bijlage A. 3.3.1 Getijslag Een ZSS van 0.78 m zorgt voor een lichte toename (1-2%) van de getijslag (Figuur 3.14). Dit wordt veroorzaakt door de grotere waterdiepte en hierdoor lagere bodemwrijving. Figuur 3.14 Gemiddelde getijslag voor het 0.78 m ZSS scenario. De percentages zijn de veranderingen ten opzichte van de referentiesituatie. 3.3.2 Getijdebieten De 0.78 m ZSS zorgt voor een 5-28% toename van de bruto getijdebieten (Figuur 3.15 en Figuur 3.17). In de geulen die de Westerschelde legen en vullen (Oostgat-Sardijngeul, Deurloo, Geul van de Rassen, Geul van de Walvischstaart, Wielingen) is deze toename minder, namelijk 5-19%. De relatieve toename in debieten is groter dan de toename in de getijslag, aangezien de komberging ook toeneemt door de ZSS (het intergetijdengebied neemt af). De beschouwde ZSS zorgt over het algemeen niet voor structurele veranderingen in de eben vloeddominantie in termen van getijdebieten; er is sprake van een tamelijk evenredige toename van de eb- en vloeddebieten. Wel is een afname zichtbaar van de dominantie van het noordoostelijk-gerichte watertransport over de Vlakte van de Raan, de Elleboog en het Bankje van Zoutelande. 40 van 78 Geulopdringing Zuidwest Walcheren 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 3.15 Bruto getijdebieten (miljoen m3/getij) voor het 0.78 m ZSS scenario. Zwart is in O- (vloed) Z-richting en rood is in W- (eb) cq. N-richting. De pijlen geven de grootte en richting van de netto getijdebieten weer. Figuur 3.16 Relatief verschil bruto getijdebieten voor het 0.78 m ZSS scenario ten opzichte van de referentiesituatie. Zwart is in O- (vloed) cq. Z-richting en rood is in W- (eb) cq. N-richting. Geulopdringing Zuidwest Walcheren 41 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief 3.3.3 Stroomsnelheden Figuur 3.17 tot en met Figuur 3.20 tonen de berekende netto en maximale snelheden voor het 0.78 m ZSS scenario, alsmede het relatieve verschil met de referentsituatie. Het grootschalige stroombeeld verandert niet wezenlijk door de ZSS. Het patroon van de reststroming wordt over het algemeen wel versterkt. Dit betekent dat er op een aantal locaties sprake is van een toename, en op andere locaties van een afname. Zo wordt de ebgerichte stroming op de Nolleplaat en in de Wielingen versterkt, alsook de vloeddominante stroming in het zuidelijke gedeelte. De circulatie rond het Bankje van Zoutelande wordt daarentegen wat minder sterk. De maximale stroomsnelheid neemt over het algemeen meer toe dan af door de ZSS. De toename van de debieten Q “wint” het van de afname van het doorstroomoppervlak A. De relatieve veranderingen in stroomsnelheid U (=Q/A) zijn ~5-10%, waarbij het erop lijkt de toenames vooral plaatsvinden in de ondiepere gedeeltes van de Westerscheldemonding. In het Oostgat zien we dat de maximale snelheden aan de landwaartse zijde afnemen, en toenemen aan de zeewaartse zijde. Voor de vier raaien dwars op het Oostgat zijn de geulgemiddelde snelheden als volgt bepaald: U (t ) Q(t ) A( (t )) (3.1) met A het doorstroomoppervlak en ζ de waterstand. Het gemiddelde (M0) en de amplitude van de M2 (dubbeldaags) component van de geulgemiddelde snelheden worden getoond in Figuur 3.21. Hieruit blijkt de dominante reststroming in ebrichting (negatief) in de noordelijke raai en in vloedrichting (positief) voor de zuidelijke raaien. De 0.78 m ZSS zorgt nauwelijks voor een verandering van de geulgemiddelde snelheden, wat een indicatie is dat het geulgedrag niet wezenlijk zal veranderen. 42 van 78 Geulopdringing Zuidwest Walcheren 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 3.17 Getijgemiddelde snelheden Westerscheldemonding voor het 0.78 m ZSS scenario. Figuur 3.18 Verschil in getijgemiddelde snelheden Westerscheldmonding voor het 0.78 m ZSS scenario ten opzichte van de referentiesituatie. Geulopdringing Zuidwest Walcheren 43 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 3.19 Maximale snelheden Westerscheldemonding voor het 0.78 m ZSS scenario. Figuur 3.20 Verschil in maximale snelheden Westerscheldmonding voor het 0.78 m ZSS scenario ten opzichte van de referentiesituatie. 44 van 78 Geulopdringing Zuidwest Walcheren 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 3.21 Residu (M0) en M2 component van snelheden voor 4 raaien dwars op het Oostgat. 3.3.4 Getijgemiddelde zandtransporten Als we Figuur 3.22 met Figuur 3.13 vergelijken, volgt dat het getijgemiddelde zandtransportpatroon in de Westerscheldemonding niet structureel verandert door de 0.78 m ZSS. Er is wel aantal meer lokale verschillen zichtbaar, zoals blijkt uit het relatieve verschil in de transportgroottes (Figuur 3.23). Zo nemen de netto ebtransporten over de Nolleplaat toe en de vloedtransporen in de Wielingen af. In lijn met de maximale stroomsnelheden (Figuur 3.20) is een toename van de transporten zichtbaar rond het Bankje van Zoutelande. Bij de landwaartse zijde lijkt juist een afname op te treden. Het patroon van grote zandtransporten in het Oostgat ter hoogte van Westkapelle is, volgens de modelberekeningen, wat in kustwaartse richting verplaatst. Geulopdringing Zuidwest Walcheren 45 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 3.22 Getijgemiddelde zandtransporten Westerscheldemonding voor het 0.78 m ZSS scenario. Figuur 3.23 Verschil in getijgemiddelde zandtransporten Westerscheldmonding voor het 0.78 m ZSS scenario ten opzichte van de referentiesituatie. 46 van 78 Geulopdringing Zuidwest Walcheren 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief 3.4 3.4.1 Effecten op momentane kustlijn, strandbreedte en veiligheid Effecten momentane kustlijn De invloed van zeespiegelstijging op de momentane kustlijn (MKL) is bepaald door de MKL langs de Zuidwestkust van Walcheren te berekenen in de huidige situatie en in de toekomstige situatie met de zeespiegelstijging in 2050 en 2100, zie Figuur 3.24. In de toekomstige situatie is het strand- en onderwaterprofiel gelijk verondersteld aan de huidige situatie maar zijn de boven- en ondergrenzen voor de MKL- en strandbreedteberekeningen aangepast door deze te verhogen met respectievelijk 0.28 m (2050) en 0.78 m (2100), conform het scenario “stoom en warm” uit het Deltaprogramma. Aanname hierbij is dat het profiel niet meegroei met ZSS, dus dat de MKL niet meegroeit. Uit de analyse blijkt dat de MKL positie in 2050 gemiddeld 6.2 m landwaarts ligt van de positie in 2012 en de MKL positie in 2100 gemiddeld 17.2 m t.o.v. de positie in 2012. Dit is relatief beperkt in vergelijking met de huidige trend in de MKL ligging (Hoofdstuk 2). Figuur 3.24 MKL positie ten opzichte van de RSP lijn langs de Zuidwest kust van Walcheren in de huidige situatie (2012, zwart), in 2050 (blauw) en in 2100 (rood) 3.4.2 Effecten strandbreedte De strandbreedte past zich relatief snel aan onder invloed van dwarstransportprocessen en wordt vooral bepaald door de mediane korreldiameter van het zand en het lokale golfklimaat. Hierdoor kan het effect van zeespiegelstijging en veranderend golfklimaat op de strandbreedte langs Zuidwest Walcheren niet bepaald worden aan de hand van de JARKUS profielen voor 2012. Het meest aannemelijke scenario is dat de strandbreedte gelijk blijft of wellicht iets afneemt onder invloed van een veranderend, iets zwaarder golfklimaat langs Zuidwest Walcheren. 3.4.3 Effecten veiligheid Geulopdringing Zuidwest Walcheren 47 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief De invloed van zeespiegelstijging en veranderingen in het wind- en golfklimaat op de binnendijkse veiligheid (afslagpunt) is bepaald aan de hand van duinafslagberekening met het duinafslagmodel DUROS+. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de JARKUS profielen voor 2012 en de hydraulische randvoorwaarden 2006. Bij het bepalen van de toekomstige afslaglijnen is de zeespiegelstijging opgeteld bij de maximale waterstand en is voor 2050 1% toename van de significante golfhoogte en piekperiode verondersteld en 2% in 2100. De positie van het afslagpunt xR, inclusief toeslagen, voor 2012, 2050 en 2100 is weergegeven in Figuur 3.25. Uit de berekeningen blijkt dat de positie van het afslagpunt xR in 2050 gemiddeld 6.0 m landwaarts ligt van de positie in 2012 en de positie in 2100 gemiddeld 16.8 m t.o.v. de positie in 2012. Figuur 3.25 Duinafslagpunt (xR, incl. toeslagen) ten opzichte van de RSP lijn langs de Zuidwest kust van Walcheren in de huidige situatie (2012, zwart), in 2050 (blauw) en in 2100 (rood) 3.5 Synthese De waterbeweging en zandtransporten zoals berekend met het Delft3D-NEVLA model komen overeen met het heersende beeld van de werking van het fysische systeem van de Westerscheldemonding. Dit betreft in het bijzonder de residuele snelheden en het netto zandtransportpatroon in en rondom het Oostgat. Dit betekent dat het model met vertrouwen kan worden toegepast om het effect van ZSS en morfologische ingrepen op de waterbeweging en netto zandtransporten te bepalen. Het 0.28 m ZSS scenario laat in afgezwakte vorm hetzelfde zien als het 0.78 m ZSS scenario. De 0.78 m ZSS zorgt voor een lichte (1-2%) toename van de getijslag en een wat grotere toename van zowel de eb- als vloeddebieten (5-28%) in de Westerscheldmonding. Het grootschalige stroombeeld verandert niet wezenlijk door de ZSS. Het patroon van de reststroming wordt over het algemeen wel versterkt. De maximale stroomsnelheid neemt over het algemeen meer toe dan af. De toename van de debieten “wint” het van de afname van het doorstroomoppervlak; de relatieve veranderingen zijn ~5-10%. 48 van 78 Geulopdringing Zuidwest Walcheren 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Geulgemiddeld worden de snelheden in het Oostgat nauwelijks beïnvloed door de ZSS, wat een indicatie is dat het geulgedrag niet wezenlijk zal veranderen. Dit blijkt ook uit het getijgemiddelde zandtransportpatroon in de Westerscheldemonding dat niet structureel verandert door de 0.78 m ZSS. De invloed van veranderd wind- en golfklimaat op het gedrag van de getijdegeul wordt beperkt verondersteld en is niet meegenomen in deze verkennende studie. De invloed van zeespiegelstijging en veranderend golfklimaat op de binnendijkse veiligheid is bepaald aan de hand va duinafslagberekeningen; de landwaartse verschuiving van de afslaglijnen is gemiddeld 6.0 m voor de situatie in 2050 en ca. 16.8 m in 2100. De positie van de momentane kustlijn verschuift respectievelijk 6.2 en 17.2 m ten opzichte van 2012, ofwel ca. 0.2 m/jaar. Dit is relatief beperkt in vergelijking met de huidige trends in de MKL ligging van ca. 1m/jaar (Figuur 2.17 en Figuur 2.18). Geulopdringing Zuidwest Walcheren 49 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief 4 4.1 Invloed morfologische ingrepen Beschrijving morfologische ingrepen In dit hoofdstuk wordt de invloed van morfologische ingrepen op de waterbeweging en de ontwikkeling van het Oostgat beschreven aan de hand van modelresultaten. De invloed van de twee beschouwde morfologische scenario’s wordt beschreven in relatieve zin, waarbij we de resultaten afzetten tegen het scenario voor 2100 met 0.78 m zeespiegelstijging. Er zijn twee scenario’s beschouwd: het zeewaarts versterken/geulverleggen met 100 m tussen Westkapelle en Dishoek met de zeespiegelstijging voor 2100 (scenario 1), al dan niet gecombineerd met de aanleg van een nieuwe vaargeul door de Walvischstaart (scenario 2), zie Tabel 4.1. Hierbij houden we de hellingen intact; Figuur 4.1 laat ter illustratie een dwarsraai van de bodem zien in het midden van het aangepaste gedeelte van het Oostgat. Beide scenario’s zijn in samenwerking met de opdrachtgever (Marian Lazar) uitgewerkt en zijn representatief voor enkele bestaande initiatieven vanuit het oogpunt van ruimtelijke ontwikkelingen en de scheepvaart. Met het versterken van de landwaartse geulwand is ca. 27 miljoen m3 gemoeid; het verlagen van de zeewaartse geulwand levert ca. 15 miljoen m3. Netto wordt er dus ca. 12 miljoen m3 aan het systeem toegevoegd, waarvan een deel boven water. Tabel 4.1 Scenario #1 #2 De twee morfologische scenario’s die in deze studie zijn onderzocht Omschrijving 2100: 0.78m ZSS (tov 2012), 100m zeewaarts versterken en verleggen van zowel de landwaartse als zeewaartse geulwand tussen Westkapelle (JARKUS raai 2195) en Dishoek (JARKUS raai 3059) (+27, respectievelijk, -15 miljoen m3) 2100: 0.78m ZSS (tov 2012), 100m zeewaarts versterken/geulverleggen icm nieuwe vaargeul (- 30 miljoen m3) Figuur 4.2 tot en met Figuur 4.4 tonen respectievelijk de bodemligging in de referentiesituatie, de situatie met 0.78 m ZSS en het verschil hiertussen in morfologische scenario 1. Morfologische Scenario 2 bestaat uit Scenario 1 en de aanleg van een nieuwe geul ter hoogte van Deurloo West-Geul en de Walvischstaart (Figuur 4.5 en Figuur 4.6). Er is verdiepte tot NAP -12 m over een breedte van 600-700 m. Dit correspondeert met het weghalen van ~30 miljoen m3 sediment. Dit volume en tracé zijn in lijn met de studie van Van Maldegem (2012). Beide beschouwde morfologische scenario’s gaan uit van een vormvast zeewaartse versterking van 100 m met behoud van het strand en onderwaterprofiel. Dit betekent dat de momentane kustlijn en de afslaglijnen eveneens met 100 m verschuiven ten opzichte van het scenario voor 2100 met alleen zeespiegelstijging. Geulopdringing Zuidwest Walcheren 51 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 4.1 Dwarsraai van de bodem in het midden van het aangepaste gedeelte van het Oostgat. Figuur 4.2 Modelbodem referentiesituatie (0.78 m ZSS scenario). 52 van 78 Geulopdringing Zuidwest Walcheren 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 4.3 Modelbodem morfologische Scenario 1. Figuur 4.4 Verschil model morfologische Scenario 1 en referentie. Geulopdringing Zuidwest Walcheren 53 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 4.5 Modelbodem morfologische Scenario 2. Figuur 4.6 Verschil model morfologische Scenario 2 en referentie. 54 van 78 Geulopdringing Zuidwest Walcheren 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief 4.2 4.2.1 Effect morfologische scenario’s op waterbeweging en zandtransporten Getijslag Het effect van de morfologische scenario’s op de getijslag is nihil (zie Figuur 4.7 en Figuur 4.8), en dan ook kleiner dan het effect van ZSS zoals beschreven in Hoofdstuk 3. De waterstanden zijn het gevolg van het grootschalig getijsysteem dat ontstaat door de interactie van de getijgolf op de zuidelijke Noordzee en het vullen en ledigen van het kombergingsgebied van de Westerschelde. Deze worden maar zeer beperkt beïnvloed door de relatief kleine morfologische ingrepen. 4.2.2 Getijdebieten De bruto getijdebieten voor de morfologisch scenario’s worden getoond in Figuur 4.9 tot en met Figuur 4.12. Scenario 1, het 100 m verleggen van het Oostgat, resulteert in 1-4% afname van de getijdebieten door het Oostgat, omdat het doorstroomoppervlak kleiner is geworden. Dit komt ten goede van het parallelle geulsysteem Deurloo-Oost-Geul van de Rassen (1-3% toename). Verder zien we een 1-5% toename van de debieten voor het Bankje van Zoutelande en de Elleboog. De andere geulen laten nauwelijks verandering zien. Het morfologisch scenario 2, waarbij naast de Oostgat verlegging een nieuw geul gegraven is, zorgt voor een 5-10% toename van de debieten in een 5-10% toename in de verdiepte Geul van de Walvischstaart-Deurloo-West geulen (met name in ebrichting) ten koste van de Wielingen (1-2% afname). De verdieping is dus lang genoeg om debiet “te trekken” door de afgenomen bodemweerstand. Verder zien we een vergelijkbare invloed op de debieten in en rondom het Oostgat als morfologisch scenario 1. Wat verder opvalt, is de toename van het bruto debiet over de Vlakte van de Raai in noordelijke richting. Een kanttekening is dat de vooraf gedefinieerde debietraaien lopen tot en over de top van het Bankje van Zoutelande, waar ook de modelbodem (beperkt) is aangepast. Dit is van invloed op de gepresenteerde resultaten. Waarschijnlijk zou de invloed van de morfologisch scenario’s minder sterk zijn als de raaien wel voorbij de bodemaanpassingen zouden liggen. Geulopdringing Zuidwest Walcheren 55 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 4.7 Gemiddelde getijslag voor morfologisch Scenario 1. De percentages zijn de veranderingen ten opzichte van het 0.78 m ZSS scenario. Figuur 4.8 Gemiddelde getijslag voor morfologisch Scenario 2. De percentages zijn de veranderingen ten opzichte van het 0.78 m ZSS scenario. 56 van 78 Geulopdringing Zuidwest Walcheren 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 4.9 Bruto getijdebieten (miljoen m3/getij) voor morfologisch Scenario 1. Zwart is in O- (vloed) cq. Z-richting en rood is in W- (eb) cq. N-richting. De pijlen geven de grootte en richting van de netto getijdebieten weer. Figuur 4.10 Relatief verschil bruto getijdebieten voor morfologische Scenario 1 ten opzichte van het 0.78 m ZSS scenario. Zwart is in O- (vloed) cq. Z-richting en rood is in W- (eb) cq. N-richting. Geulopdringing Zuidwest Walcheren 57 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 4.11 Bruto getijdebieten (miljoen m3/getij) voor morfologisch Scenario 2. Zwart is in O- (vloed) cq. Z- richting en rood is in W- (eb) cq. N-richting. De pijlen geven de grootte en richting van de netto getijdebieten weer. Figuur 4.12 Relatief verschil bruto getijdebieten voor morfologische Scenario 2 ten opzichte van het 0.78 m ZSS scenario. Zwart is in O- (vloed) cq. Z-richting en rood is in W- (eb) cq. N-richting. 58 van 78 Geulopdringing Zuidwest Walcheren 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief 4.2.3 Stroomsnelheden Het verleggen van het Oostgat heeft met name een effect op de netto stroming ter plekke van de ingreep (Figuur 4.13 en Figuur 4.14). De reststroming is klein en gevoelig voor de lokale bodemligging, dus de relatieve verschillen zijn lokaal behoorlijk groot. In grote lijnen neemt de restsnelheid toe langs de wanden van het Oostgat en af in de geul-as en ter plekke van het Bankje van Zoutelande. Ten noorden van de morfologische ingreep zien we dat de reststroming in vloedrichting meer naar de kust wordt toegedrukt. De netto stroming lijkt hier gevoelig voor een gestroomlijnde aansluiting van de ingreep op de rest van het Oostgat. Het lijkt verstandig hier rekening mee te houden bij het eventuele ontwerpen van de morfologische aanpassing van het Oostgat. Het 2e morfologische scenario heeft een vergelijkbaar effect op de residuele stroming in de omgeving van het Oostgat als het 1e scenario. De verdieping van de Geul van de Walvischstaart en Deurloo-West heeft een aanzienlijke invloed op de grootte van de reststroming (Figuur 4.15), al blijkt dat in eerste instantie niet als de reststroming met (Figuur 4.15) en zonder (Figuur 3.17) morfologische ingreep 1 op 1 met elkaar vergeleken worden. Dit komt omdat het met name een kleine verschuiving van de circulatiepatronen betreft; de patronen ondergaan geen structurele verandering. De circulatiecel rond de Nolleplaat en Elleboog krijgt een meer ovalere vorm, omdat de stroming zich meer oriënteert in de richting van de nieuwe geul. In vergelijking met de netto snelheden is het effect van de morfologische ingrepen op de maximale stroomsnelheden eenduidiger en relatief kleiner (zie Figuur 4.17 tot en met Figuur 4.20). Het patroon van de maximale stroomsnelheid verplaatst met de geulverlegging mee. Dit geeft een verlaging van ~10% aan de (verhoogde) landwaartse wand van het Oostgat en een ~10% toename bij (verlaagde) zeewaarts wand. Ten noorden van de geulverplaatsing zien we lokale verschillen die mogelijkerwijs gerelateerd zijn aan de tamelijk abrupte overgang van de ingreep naar de oorspronkelijke ligging van het Oostgat. Scenario 2 laat een vergelijkbaar beeld zien bij het Oostgat, al is het effect wat minder sterk door de lagere getijdebieten. Verder nemen de maximale snelheden in de nieuwe geul toe, als gevolg van de grotere getijdebieten wat dominant is ten opzichte van het toegenomen doorstroomoppervlak (U = Q/A). Tot slot zijn er toenamen zichtbaar bij het begin en einde van de verdieping (zogenoemde “kopeffecten”; de stroming net buiten de verdieping wordt als het ware de verdieping ingezogen waar het water sneller kan stromen door de lagere bodemwrijving), alsook bij een gedeelte van de ondiepte Elleboog. Raaigemiddeld verandert de netto stroming en de M2 (belangrijkste dubbeldaagse getijcomponent) amplitude van de stroming nauwelijks ter plekke van het Oostgat (Figuur 4.21). Dit betekent dat de bovenbeschreven invloed van de morfologische scenario’s vooral een lokale herverdeling betreffen in het Oostgat. Dit is dus een aanwijzing dat het morfologisch gedrag van de geul niet wezenlijk zal veranderen. Geulopdringing Zuidwest Walcheren 59 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 4.13 Getijgemiddelde snelheden Westerscheldemonding voor morfologisch Scenario 1. Figuur 4.14 Verschil in getijgemiddelde snelheden Westerscheldmonding voor morfologisch Scenario 1 ten opzichte van het 0.78 m ZSS scenario. 60 van 78 Geulopdringing Zuidwest Walcheren 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 4.15 Getijgemiddelde snelheden Westerscheldemonding voor morfologisch Scenario 2. Figuur 4.16 Verschil in getijgemiddelde snelheden Westerscheldmonding voor morfologisch Scenario 2 ten opzichte van het 0.78 m ZSS scenario. Geulopdringing Zuidwest Walcheren 61 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 4.17 Maximale snelheden Westerscheldemonding voor morfologisch Scenario 1. Figuur 4.18 Verschil in maximale snelheden Westerscheldmonding voor morfologisch Scenario 1 ten opzichte van het 0.78 m ZSS scenario. 62 van 78 Geulopdringing Zuidwest Walcheren 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 4.19 Maximale snelheden Westerscheldemonding voor morfologisch Scenario 2. Figuur 4.20 Verschil in maximale snelheden Westerscheldmonding voor morfologisch Scenario 2 ten opzichte van het 0.78 m ZSS scenario. Geulopdringing Zuidwest Walcheren 63 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 4.21 Residu (M0) en M2 component van snelheden voor 4 raaien dwars op het Oostgat. 4.2.4 Getijgemiddelde zandtransporten Het effect van de verlegging van het Oostgat op de netto zandtransporten beperkt zich tot waar de ingreep heeft plaatsgevonden en het gebied net ten noorden hiervan. De transportpatronen veranderen nauwelijks in kwalitatieve zin (vergelijk Figuur 4.22 met Figuur 3.22), maar kwantitatief zijn er wel degelijk verschillen waarneembaar. Deze verschillen (Figuur 4.23) zijn in kwalitatieve vergelijkbaar met het effect van de ingreep op de maximale stroomsnelheden (Figuur 4.18). Dit betekent over het algemeen een afname van de transportgrootte nabij de kust en een toename aan de zeewaartse geulwand. Kortom: met name een andere transportverdeling in het Oostgat met een uitstraling naar het noorden van de geulverlegging. Het verdiepen van de Geul van de Walvischstaart-Deurloo-West heeft, in lijn met eerdere bevindingen, nauwelijks invloed op de zandtransporten in het Oostgat (zie Figuur 4.24 en Figuur 4.25). Ter plekke van de nieuwe geul nemen de transporten toe alsmede op de Elleboog, zoals ook al bleek uit de maximale stroomsnelheden. Verder zien we lokale veranderingen in de Wielingen, en een relatief sterk effect op de transporten bij de Vlakte van de Raan. Dit laatste heeft in absolute zin niet veel te betekenen, omdat hier de transporten klein zijn. 64 van 78 Geulopdringing Zuidwest Walcheren 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 4.22 Getijgemiddelde zandtransporten Westerscheldemonding voor morfologisch Scenario 1. Figuur 4.23 Verschil in getijgemiddelde zandtransporten Westerscheldmonding voor morfologisch Scenario 1 ten opzichte van het 0.78 m ZSS scenario. Geulopdringing Zuidwest Walcheren 65 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 4.24 Getijgemiddelde zandtransporten Westerscheldemonding voor morfologisch Scenario 2. Figuur 4.25 Verschil in getijgemiddelde zandtransporten Westerscheldmonding voor morfologisch Scenario 2 ten opzichte van het 0.78 m ZSS scenario. 66 van 78 Geulopdringing Zuidwest Walcheren 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief 4.3 Synthese In morfologisch scenario 1 wordt het Oostgat tussen Westkapelle en net ten zuiden Dishoek 100 m zeewaarts verlegd. In morfologisch scenario 2 wordt hier een nieuwe geul van 600-800 m breed tot NAP -12 m ter plekke van de Geul van de Walvischstaart-Deurloo-West aan toe gevoegd. De morfologische ingrepen hebben maar een zeer klein effect (<1%) op de getijslag; dit effect is kleiner dan de invloed van de ZSS. Scenario 1 resulteert in 1-4% afname van de getijdebieten door het Oostgat, omdat het doorstroomoppervlakte kleiner is geworden. Dit komt ten goede aan het parallelle geulsysteem Deurloo-Oost-Geul van de Rassen (1-3% toename). Dit effect is ook zichtbaar voor morfologisch scenario 2. Hiernaast nemen de debieten in de nieuwe geul met 5-10% toe ten koste van de Wielingen (1-2% afname). Het verleggen van het Oostgat beïnvloedt het stroombeeld ter plekke en iets ten noorden van de ingreep. Dit laatste is waarschijnlijk mede het gevolg van een relatief scherpe overgang van de verlegging naar de rest van de geul. De patronen van de netto stroming veranderen niet structureel door de morfologische ingrepen. De patronen van de maximale stroomsnelheden “schuiven met de verlegging mee”. Geulgemiddeld veranderen de snelheden in het Oostgat beperkt. Deze effecten zijn ook zichtbaar voor scenario 2. De nieuwe geul zorgt hiernaast voor een kleine verschuiving van de circulatiepatronen. Het belangrijkste effect op de maximale stroomsnelheden is een toename van ~10% ter plaatse van de verdieping. Het effect van de verlegging van het Oostgat op de netto zandtransporten beperkt zich tot waar de ingreep heeft plaatsgevonden en het gebied net ten noorden hiervan. In lijn met de invloed op de maximale snelheden, veranderen de transportpatronen nauwelijks in kwalitatieve zin. Dit betekent vooral een andere transportverdeling in het Oostgat met een uitstraling naar het noorden van de geulverlegging. Het verdiepen van de Geul van de Walvischstaart-Deurloo-West heeft nauwelijks invloed op de zandtransporten in het Oostgat. Ter plekke van de nieuwe geul nemen de transporten toe alsmede op de Elleboog, zoals ook al bleek uit de maximale stroomsnelheden. Op basis van deze resultaten verwachten we niet dat zeewaartse versterking in combinatie met morfologisch baggeren leidt tot extra erosieproblematiek in het Oostgat en verwachten we ook niet dat een nieuwe vaargeul door de Walvischstaart het Oostgat ontlast en tot minder kusterosie leidt. Geulopdringing Zuidwest Walcheren 67 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief 5 Conclusies en aanbevelingen Dit hoofdstuk beschrijft de conclusies en aanbevelingen van deze studie. Hierbij worden ondermeer de onderzoekvragen herhaald en beantwoord. Voor dit hoofdstuk is gebruik gemaakt van de discussie zoals gevoerd binnen het werkatelier van 20 februari 2014 te Goes. 5.1 Conclusies In deze studie is de invloed van zeespiegelstijging (ZSS) en morfologische ingrepen op het gedrag van het Oostgat onderzocht op basis van analyse en doorvertaling van hydrodynamische modelberekeningen. Tevens is de invloed van zeespiegelstijging en veranderend wind- en golfklimaat op de veiligheid, de momentane kustligging en strandbreedte bepaald middels data-analyse en duinafslagberekeningen. De waterbeweging en zandtransporten zoals berekend met het Delft3D-NEVLA model komen overeen met het heersende beeld van de werking van het fysische systeem van de Westerscheldemonding. Dit betreft in het bijzonder de residuele snelheden en het netto zandtransportpatroon in en rondom het Oostgat. Dit betekent dat het model met vertrouwen kan worden toegepast om het effect van ZSS en morfologische ingrepen op de waterbeweging en netto zandtransporten te bepalen. 5.1.1 Onderzoeksvragen Wat is het autonome gedrag van de getijdegeul? En wat is het effect van dit autonoom gedrag op de veiligheid op lange termijn (2050 en 2100)? De afgelopen tientallen jaren is het Oostgat dieper en breder geworden. Ondanks de aanwezigheid van moeilijk erodeerbare lagen en harde constructies resulteert dit in het landwaarts oprukken van de geul met name tussen Westkapelle en Zoutelande. Dit autonome gedrag zet zich naar verwachting de komende jaren door. Wordt veranderd gedrag van de getijdegeul verwacht door zeespiegelstijging en veranderend wind- en golfklimaat? De invloed van veranderd wind- en golfklimaat op het gedrag van de getijgeul wordt beperkt verondersteld en is niet meegenomen in de hydrodynamische berekeningen. Het grootschalige stroombeeld en de getijgemiddelde zandtransportenpatronen veranderen niet wezenlijk door de ZSS en geulgemiddeld worden de snelheden in het Oostgat nauwelijks beïnvloed door de ZSS. Dit is een indicatie dat het geulgedrag niet wezenlijk zal veranderen. Wat is het effect van zeespiegelstijging en veranderend golfklimaat op de binnendijkse veiligheid, de momentane kustlijn (MKL) in relatie tot de basiskustlijn en de strandbreedte? De invloed van veranderd wind- en golfklimaat op de MKL ligging wordt beperkt verondersteld en is niet meegenomen. Het effect van het veranderend golfklimaat op de binnendijkse veiligheid (afslagpunt) is wel beschouwd. Geulopdringing Zuidwest Walcheren 69 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Door de zeespiegelstijging verschuift de MKL posities enkele meters landwaarts, wat beperkt is in vergelijking met de huidige trend. De huidige strategie voorkomt dit landwaarts opschuiven met ZSS. Ook het duinafslagpunt verschuift enkele meters landwaarts door de ZSS en het veronderstelde veranderende golfklimaat. Is het, gezien bovenstaande beschouwde effecten, mogelijk om de huidige veiligheidsstrategie (geulwandsuppleties, handhaven BKL en duinversterking) voort te zetten? En is er een alternatieve strategie mogelijk met morfologische ingrepen? De huidige strategie behelst het handhaven van de basiskustlijn middels strand-en geulwandsuppleties. Vanaf 1990 is hier de kust structureel op zijn plek gehouden door middel van strandsuppleties. In 2005 en 2009 heeft men hier grote geulwandsuppleties uitgevoerd. De geulwandsuppleties eroderen over het algemeen langzaam (1-2% per jaar) en het blijkt dat deze suppleties fungeren als erosiebuffer, wat ten goede komt aan de kustontwikkeling. Gemiddeld is er sinds 1990 jaarlijks 0.9 miljoen m3 gesuppleerd, in de vorm van zowel strandsuppleties als geulwandsuppleties. Op basis van het autonome gedrag van de getijdegeul en de invloed van zeespiegelstijging op dit gedrag en op de veiligheid op lange termijn (2050 en 2100) concluderen we dat de huidige veiligheidsstrategie kan worden voortgezet. In aanvulling op het vasthouden van de basiskustlijn middels de huidige veiligheidsstrategie zijn twee grootschalige morfologische ingrepen beschouwd. Deze ingrepen zijn in samenspraak met de opdrachtgever (Marian Lazar) uitgewerkt. De eerste betreft het 100 m verleggen van het Oostgat tussen Westkapelle en net ten zuiden van Dishoek. In het tweede wordt hier een nieuwe vaargeul ter plekke van de Geul van de Walvischstaart-Deurloo-West aan toe gevoegd. De invloed van de beschouwde morfologische ingrepen is vrij lokaal, met uitzondering van het gebied direct ten noorden van de zeewaartse versterking. De eerste ingreep geeft een lichte afname van de getijdebieten door het Oostgat en een hieraan gekoppelde lichte toename in het geulsysteem Deurloo-Oost-Geul van de Rassen. De aanleg van een nieuwe vaargeul zorgt lokaal voor een iets groter debiet ten koste van het debiet door de Wielingen. Het grootschalige stroombeeld en de netto zandtransportpatronen in het Oostgat veranderen niet wezenlijk door de morfologische ingrepen. Het betreft met name een lokale verplaatsing van de patronen. Ter plekke van de nieuwe geul nemen de maximale stroomsnelheden en de netto transporten toe. Deze verdieping heeft nauwelijks invloed op de zandtransporten in het Oostgat. Op basis van deze resultaten verwachten we niet dat zeewaartse versterking in combinatie met morfologisch baggeren leidt tot extra erosieproblematiek in het Oostgat en verwachten we ook niet dat een nieuwe vaargeul door de Walvischstaart het Oostgat ontlast en tot minder kusterosie leidt. Wat is de impact van de huidige en alternatieve veiligheidstrategie op de ruimtelijke aspecten? In het door het Deltaprogramma georganiseerde werkatelier van 20 februari 2014 te Goes is de impact van de beschouwde veiligheidsoplossingen op de ruimtelijke aspecten niet besproken. 70 van 78 Geulopdringing Zuidwest Walcheren 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief In het werkatelier is geconcludeerd dat de kustveiligheid van Walcheren op een hoog peil ligt en op peil zal blijven wanneer kustlijnzorg gecontinueerd wordt. Vanuit het Deltaprogramma (lange termijn veiligheid en de nieuwe normeringssystematiek voor waterveiligheid) is geen extra opgave te verwachten. Vanuit het Vlaams belang is er ruime aandacht voor het verbeteren van de toegankelijkheid van Antwerpen via (nieuwe) vaarroutes in de Westerschelde om vaartijd te verkorten, de beloodsing te vergemakkelijken en de externe veiligheid van het transport van gevaarlijke stoffen te vergroten. Dit laatste punt is ook een Nederlands belang m.b.t. het transport van gevaarlijke stoffen van en naar Rotterdam. Een andere agenda is die van gebiedsontwikkelingen zoals in de kustzone van ZW Walcheren of de Vlaamse baaien. Voor de duinenkust tussen Vlissingen en Westkapelle zijn er vooralsnog geen serieuze plannen voor verdere (toeristische) ontwikkelingen vanuit de gemeente of provincie. In België wordt wel gestudeerd op de Vlaamse baaien, Nederlandse overheden zijn daar bij betrokken. Over de concreetheid van de plannen is nog niet veel bekend. Kortom: de scheepvaart en gebiedsontwikkeling kunnen de motor zijn voor een andere inrichting en beheer van de Westerschelde monding. Hiermee komen andere (morfologische) scenario’s in beeld. Het ligt voor de hand om hier een integrale aanpak voor te kiezen, waarbij andere aspecten in de afwegingen worden meegenomen. 5.2 Aanbevelingen • Het wordt aanbevolen om te anticiperen op gebiedsontwikkelingen in de Scheldemonding zoals Vlaamse baaien en Voordelta met visie-ondersteunend onderzoek. • Het wordt aanbevolen om voor de Westerschelde monding nieuwe morfologische scenario’s te ontwikkelen vanuit het belang voor de scheepvaart naar Antwerpen en Rotterdam en mogelijk ook vanuit het belang van gebiedsontwikkeling in de kustzone van ZW Walcheren. • Het wordt aanbevolen de effecten van veranderend wind- en golfklimaat op het gedrag van het Oostgat en de kusterosie langs Zuidwest Walcheren te onderzoeken en de mogelijkheden van een kleinschalige pilot geulverlegging bij ‘De Banaan’ bij Westkapelle na te gaan. Geulopdringing Zuidwest Walcheren 71 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief 72 van 78 Geulopdringing Zuidwest Walcheren 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Referenties Elias, E.P.L., Walstra, D.J.R., 2006. SMB ZW Walcheren - Modellering effectiviteit zeewaartse kustbeschermingsalternatieven. Rapport z4052, WL|Delft Hydraulics, Delft. Erkens, G., 2003. Analyse Multibeam data Oostgat, geomorfologische analyse op basis van multibeam data uit 2002. Werkdocument van Directoraat- Generaal Rijkswaterstaat, Rijksinstituut voor Kust en Zee/RIKZ (RIKZ/OS/2003.168x). Groot, de, A.V., 2002. Kustlijnhandhaving Onrustpolder. Evaluatie van de effecten van morfologisch baggeren en strandsuppleties. Maldegem, van, D. (2012), Vaarwegverlegging Oostgat; Probleemschets, kennisinventarisatie en vóórverkenning van alternatieve route via de geul van de Walvischstaart, RWS Zeeland, Eindconcept Januari 2012 Maranus, J.W., Roelse, P., de Ruig J.H.M., 1990. Mogelijkheden voor zeewaartse kustverdediging in Zeeland. DGW/Dir. Zeeland, Discussie-Notitie NXL 89-47. Maranus, J.W., 2005. Onderwatersuppleties Zuidwest Walcheren 2005, 2006 en 2007. DGW/Dir. Zeeland, Memo AXA-2005JM59. Nolte, A.J., 2011. Natuurherstel in de Westerschelde: De mogelijkheden nader verkend, Hoofdrapport. Rapport 1204087-000, Deltares. Pawlowicz, R., Beardsley, B., Lentz, S., 2002. Classical Tidal Harmonic Analysis Including Error Estimates in MATLAB using t_tide. Computers and Geosciences, 28, 929-937. Steijn, R., Van der Spek, A., 2005. Mogelijkheden voor geulwandversterking of verlegging Oostgat/Sardijngeul, Verslag van bureaustudie. Rapport A1431, Alkyon. Van der Werf, J.J., 2012. Advies geulwandsuppletie Onrustpolder. Rapport 1206171-004ZKS-0003, Deltares. Van der Werf, J.J., Brière, C.B., 2013. The influence of morphology on tidal dynamics and sand transport in the Scheldt estuary, Report I/RA/11387/13.082/GVH, Deltares. Van der Werf, J.J., Giardino, A., Santinelli, G., 2011. Aanzanding en onderhoudsbaggerwerkzaamheden in de Sardijngeul. Rapport 1204421-004, Deltares. Vermaas, T., Bruens, A., 2013. Beheerbibliotheek Walcheren. Rapport 1207724-04, Deltares. Geulopdringing Zuidwest Walcheren 1 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief A Effect 0.28 m ZSS op waterbeweging A.1 Getijslag Figuur 5.1 Gemiddelde getijslag voor het 0.28 m ZSS scenario. De percentages zijn de veranderingen ten opzichte van de referentiesituatie. 2 van 78 Geulopdringing Zuidwest Walcheren 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief A.2 Getijdebieten Figuur 5.2 Bruto getijdebieten (miljoen m3/getij) voor het 0.28 m ZSS scenario. Zwart is in O- (vloed) Z-richting en rood is in W- (eb) cq. N-richting. De pijlen geven de grootte en richting van de netto getijdebieten weer. Figuur 5.3 Relatief verschil bruto getijdebieten voor het 0.28 m ZSS scenario ten opzichte van de referentiesituatie. Zwart is in O- (vloed) cq. Z-richting en rood is in W- (eb) cq. N-richting. Geulopdringing Zuidwest Walcheren 3 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief A.3 Stroomsnelheden Figuur 5.4 Getijgemiddelde snelheden Westerscheldemonding voor het 0.28 m ZSS scenario. Figuur 5.5 Verschil in getijgemiddelde snelheden Westerscheldmonding voor het 0.28 m ZSS scenario ten opzichte van de referentiesituatie. 4 van 78 Geulopdringing Zuidwest Walcheren 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief Figuur 5.6 Maximale snelheden Westerscheldemonding voor het 0.28 m ZSS scenario. Figuur 5.7 Verschil in maximale snelheden Westerscheldmonding voor het 0.28 m ZSS scenario ten opzichte van de referentiesituatie. Geulopdringing Zuidwest Walcheren 5 van 78 1208921-000-ZKS-0005, 17 maart 2014, definitief A.4 Netto zandtransporten Figuur 5.8 Getijgemiddelde zandtransporten Westerscheldemonding voor het 0.28 m ZSS scenario. Figuur 5.9 Verschil in getijgemiddelde zandtransporten Westerscheldmonding voor het 0.28 m ZSS scenario ten opzichte van de referentiesituatie. 6 van 78 Geulopdringing Zuidwest Walcheren
© Copyright 2025 ExpyDoc