lezing Maria De Bie - Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen

Lezing door prof. dr. Maria Bouverne-De Bie, auteur en redacteur
Hoofddocent, Universiteit Gent, Faculteit Psychologische en Pedagogische Wetenschappen,
Vakgroep Sociale Agogiek
Sociaal werk als kennis- en handelingsdomein
Het sociaal werk is altijd een bijzonder beroep geweest. Ontstaan bij het einde van de 19e,
begin van de 20e eeuw uit de erkenning van de toenmalige ‘sociale kwestie’, maakte het deel
uit van een ruimer beschavingsoffensief.
Met de uitbouw van de naoorlogse
verzorgingsstaat kwam het sociaal werk tot volle expansie; er kwam een ruime waaier aan
voorzieningen tot stand, die op wisselende wijze de relatie tussen individu en gemeenschap
thematiseerden. Waar bij het ontstaan van het sociaal werk de nadruk lag op de opvoeding
en heropvoeding van jongeren en volwassenen tot aanpassing aan de vereisten van de
moderne samenleving, ontwikkelde het sociaal werk geleidelijk aan ook een eigen taal, met
een eigen logica, die de culturele codes aangeeft die binnen het sociaal werk gelden. Deze
culturele codes zijn te zien als een vorm van verzelfstandiging van bepaalde manieren van
benadering en ordening van sociale problemen en van de wijze waarop sociaal werkers op
deze problemen ingrijpen. Historische ontwikkelingslijnen van disciplinering en beschaving
en van moralisering en verheffing, kwamen in een spanningsveld te staan met idealen van
sociale emancipatie, persoonlijke ontplooiing en de vormgeving aan een besef van
menselijke waardigheid.
Het initiatief van de Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland tot realisatie van
een begrippenkader Sociaal Werk in Vlaanderen en Nederland moet toelaten de taal van het
sociaal werk te begrijpen als een geleidelijk aan uitkristalliseren van bepaalde praktijken die
gaandeweg als norm geïnstalleerd worden en andere praktijken uitrangeren.
Het
begrippenkader is geen statisch gegeven; het geeft aan op welke wijze het sociaal werk mee
vorm geeft aan de maatschappelijke en politieke ontwikkelingen waarvan het zelf deel
uitmaakt. Het is aldus te zien als een historisch te begrijpen, ‘niet noodzakelijke’ – en dus
ook veranderbare realiteit. Een goede omschrijving van de in het sociaal werk gehanteerde
begrippen is belangrijk, maar vergt ook de nodige kritische distantie, om de discussie met
ook andere mogelijke benaderingen open te houden. Om deze kritische distantie te
ontwikkelen, is het belangrijk de geschiedenis mee te nemen. De inmiddels zowel voor
Vlaanderen als voor Nederland ontwikkelde ‘canon sociaal werk’ kan hierbij een
inspiratiebron en ondersteuning zijn. De canon sociaal werk werd aanvankelijk op initiatief
van Jos Van der Lans voor Nederland ontwikkeld; inmiddels is, op initiatief van Jan Steyaert
i.s.m. Wim Verzelen, ook een Vlaamse canon sociaal werk gerealiseerd, en worden beide
canons momenteel in onderlinge samenspraak verder ontwikkeld. De canons zijn terug te
vinden op het internet onder www.canonsociaalwerk.be en www.canonsociaalwerk.nl
Bij de redactie van het begrippenkader zijn we uitgegaan van de benadering van sociaal
werk als een kennis- en handelingsdomein dat in praktijk, beleid, onderzoek en
theorievorming voortdurend vorm gegeven wordt. Hiermee sluiten we aan bij de actueel
hernieuwde aandacht voor de benadering van sociaal werk als een herkenbaar
wetenschappelijk onderzoeksgebied, dat mee vorm geeft aan de opleidingen sociaal werk.
Zowel in Nederland als niet in het minst ook in Vlaanderen is de ontwikkeling van het sociaal
werk in belangrijke mate gerealiseerd via particuliere initiatieven, die geleidelijk aan door de
overheid gesubsidieerd en ondersteund werden, en uitgroeiden tot een structurele
component van het sociaal beleid. In deze ontwikkeling werd de professionalisering van het
sociaal werk vooral gedragen door de praktijk zelf van het sociaal werk, en door het
toenemend aantal professionals in een toenemende diversiteit van praktijken 1 . Samen met
1
VAN DAMME, D. (1996). Volwasseneneducatie in Europees perspectief. Onderwijs in de Europese Unie :
eenheid in verscheidenheid. Leuven : Garant.
1
de professionalisering en de daarbij aansluitende ontwikkeling van de opleidingen sociaal
werk, kreeg ook de wetenschappelijke onderbouwing van het sociaal werk meer aandacht.
Voortbouwend op de sociale pedagogiek, en mede gedragen door invloeden uit de
Angelsaksische wereld, zo bijv. de ‘planned change benaderingen’, ontwikkelde T.T. ten
Have aan de Universiteit van Amsterdam de ‘wetenschap der andragogie’, in 1966 erkend
als een zelfstandige leerstoel. De Scholen voor Maatschappelijk Werk kregen in diezelfde
periode in Nederland een nieuwe naam : de Sociale Academie 2 . Inmiddels zijn aan de
Nederlandse universiteiten, in tegenstelling tot in Vlaanderen, sociale pedagogiek, sociale
agogiek en adragogiek als onderzoeks- en opleidingsdomein verdwenen. De invoering van
de Bama-structuur heeft in Vlaanderen aanleiding gegeven tot een expliciete academische
inbedding van sociaal werk; met de academische masteropleidingen sociaal werk aan de
Universiteiten van Antwerpen, Leuven en Gent wordt een verbinding gemaakt van de op de
sociale pedagogiek geënte continentale traditie met de Engelstalige traditie in het sociaal
werk, die vooral aansluiting vindt bij de inzet van sociaal werk voor de uitvoering van het
sociaal beleid. In Nederland vormen de lectoraten van de hogescholen een motor voor een
herwaardering van sociaal werk, vooral als toegepaste wetenschap, en als een aanduiding
van de opleiding waarbinnen voor diverse sociale professies wordt opgeleid, zoals dat ook
internationaal een sterke trend is. Aan de Nederlandse universiteiten is, zij het vooralsnog
beperkt, hernieuwde belangstelling merkbaar voor de sociale pedagogiek als geëigend
vakgebied.
De ontwikkeling van sociaal werk als kennisdomein is geen eenvoudige opgave. De
eigenheid van sociaal werk als een bij uitstek sociaal beroep maakt de identiteitsvraag tot
een open, en per definitie ook op te houden vraag. Sociaal werkonderzoek is, precies omdat
het de studie omvat van sociale praktijken, bij uitstek contextgebonden; precies deze
contextgebondenheid maakt het sociaal werkonderzoek tot een eigenzinnige, en dus
moeilijker te beheersen activiteit binnen de wetenschappelijke wereld. Inherent aan het
sociaal werkonderzoek is de spanning tussen de wetenschappelijke ambitie – waarbij het
onderzoek zich oriënteert op de logica van de wetenschappelijke wereld – en de vraag naar
praktijkrelevantie – waarbij het onderzoek zich oriënteert op de vragen die vanuit praktijk en
beleid gesteld worden. Het hanteren van deze spanning is essentieel: in een kritische
benadering zijn maatschappelijke relevantie en wetenschappelijke relevantie immers geen
tegengestelden, doch inherent samenhangend. De oriëntatie op een wetenschappelijke
logica vormt een garantie voor de onafhankelijkheid, en van daaruit de mogelijkheid tot een
kritische kijk van de onderzoeker ten aanzien van praktijk en beleid. De oriëntatie op vragen
vanuit praktijk en beleid spreken diezelfde onderzoeker aan op zijn engagement en op het
besef dat onderzoekers sociale problemen niet enkel bestuderen, maar ook mee vormgeven
door de wijze waarop ze hun onderzoek opzetten en door de vragen die ze al dan niet
stellen. In de inleiding tot het begrippenkader geven we aan hoe sociaal werk voortdurend
vormgegeven wordt in een wisselwerking van posities gevormd door vier vragen 3 : de vraag
naar de verhouding tussen zorg en recht; naar de verhouding tussen sociaal politieke keuzes
en sociaal beleid; naar de afstemming tussen aanbod en vraag; en tenslotte de vraag naar
de verhouding tussen beheersing en emancipatie. Het is belangrijk de samenhang te zien
tussen deze vragen, en de discussie over sociaal werk niet te herleiden tot bijvoorbeeld de in praktijk en beleid vaak overwegende - organisatorische vraag naar afstemming tussen
zorg en aanbod.
De actuele ontwikkelingen in Vlaanderen en Nederland wijzen op een heroriëntering van de
sociale politiek naar een sterke aansluiting bij doelstellingen van sociale cohesie en
2
VAN GENT, B (1998) T.T. Ten Have. Architect van de andragologie. In : GOUDSBLOM, J., DE ROOY, P.,
WIETEN, J. (red.) In de zevende. De eerste lichting hoogleraren aan de politiek-sociale faculteit in Amsterdam
(pp. 66-80). Amsterdam : Het Spinhuis.
3
PIESSENS, A. (2008) De grammatica van het welzijnswerk. Gent : Academia Press.
2
ordehandhaving enerzijds, van arbeidsmarktkwalificatie anderzijds. Vergelijkend onderzoek
laat zien dat het activeringsbeleid in Vlaanderen en Nederland, maar ook in ons omringende
landen als Frankrijk en Duitsland, niet alleen geleid heeft tot een grotere inzet van het sociaal
werk voor de realisatie van een grotere toegankelijkheid op de arbeidsmarkt. De
activeringspolitiek heeft evenzeer bijgedragen tot de creatie van een beeld van de autonome,
vrij kiezende ‘cliënt’ op de markt van welzijn en geluk. Dit is niet zonder consequenties: de
nadruk op vrije keuze en autonomie gaat gepaard met tegelijk de versterking van
maatschappelijke breuklijnen. De nadruk op maatregelen die laaggeschoolden toegang
moeten verlenen tot de arbeidsmarkt, heeft bovendien in een aantal settings van het sociaal
werk een tendens naar deprofessionalisering ingezet, terwijl paradoxaal genoeg de vraag
naar kwaliteit en sociale kwaliteit scherper dan ooit wordt gesteld. Ander internationaal
vergelijkend onderzoek geeft aan dat de effecten van het activeringsbeleid op de
toegankelijkheid van de arbeidsmarkt relatief zijn, in die zin dat positieve ontwikkelingen niet
rechtstreeks gelieerd kunnen worden aan activeringsmaatregelen. Benaderd vanuit de
vraag naar burgerschap, houden de activeringsmaatregelen evenwel een sterkere
voorwaardelijkheid in van het beroep op sociale voorzieningen en ondersteuning. Deze
ontwikkeling is ook te zien in Vlaanderen en Nederland.
Wellicht niet toevallig krijgt precies in deze context het sociaal werk hernieuwde aandacht.
De internationale definitie van sociaal werk stelt dat principes van mensenrechten en sociaal
werk fundamenteel zijn voor het sociaal werk. De vaststelling van heroriëntaties in de
verzorgingsstaat vragen kritisch onderzoek vanuit de vraag naar de verzekering van het
recht op een menswaardig bestaan als sociaal grondrecht.
Bij het ontstaan van het sociaal werk was de ontwikkeling ervan vooral aanbodsgericht:
doelstelling van het sociaal werk en de ‘behoeftebepaling’ in hoofde van de mensen
waarmee gewerkt werd waren conceptueel op elkaar betrokken. De sociaal werker moest
mensen leren wat nuttig en belangrijk was voor hun individueel welzijn; individueel belang en
maatschappelijk belang werden geacht samen te vallen. De individualisering van de
samenleving, samen met de uitbouw van de verzorgingsstaat, zorgde voor de emancipatie
van het sociaal werk als professioneel project: het werd een aanbod van voorzieningen die
vorm moeten geven aan de dienstverlening waartoe de gemeenschap gehouden is. In
Vlaanderen en Nederland werd – en wordt - het sociaal werk overwegend gezien in een
residuele optiek: het is minder een basisvoorziening – zoals bijv. onderwijs – dan wel een
veeleer aanvullende en corrigerende voorziening, en het beroep erop is liefst zo tijdelijk
mogelijk. De vraag is of deze benadering voldoet aan de actuele vraagstukken van sociale
rechtvaardigheid, uitsluiting en discriminatie – of anders gezegd essentiële vraagstukken van
het menselijk samenleven. De vraag is dan niet zozeer hoe het sociaal werk vorm te geven
in de heroriënterende verzorgingsstaat, dan wel hoe het sociaal werk, vanuit de
fundamentele gerichtheid op sociale rechtvaardigheid en mensenrechten, deze
ontwikkelingen mee stuurt.
Studie van sociaal werkpraktijken, en van de taal waarvan ze zich bedienen, is hierbij zeer
nuttig en essentieel. Een begrippenkader Sociaal werk Vlaanderen Nederland kan hiertoe
bijdragen.
Prof. dr. Maria Bouverne-De Bie
Donderdag 26 juni 2008, deBuren, Brussel
3