Download - Ars Aequi

6768 KwartaalSignaal 120
rechtstheorie
Rechtstheorie
Rechtsgeschiedenis
1AAK20116768
Prof.mr. J.H.A. Lokin
In januari van dit jaar was het 250 jaar geleden dat in
Groningen het genootschap Pro Excolendo Iure Patrio
werd opgericht. Het genootschap had ten doel de beoefening van het vaderlandse recht te bevorderen. Onder dat
vaderlandse recht verstond men in de eerste plaats iets
negatiefs, namelijk NIET het Romeinse recht, hoewel dat
recht ook in het vaderland gelding had en dus aanspraak
kon maken op de benaming ‘vaderlands’. Neen, het vaderlandse recht was het recht dat uit eigen bodem was ontsproten en voornamelijk bleek uit de al dan niet opgetekende gewoonterechten en inheemse plakaten. De strijd
tussen het Romeinse en het vaderlandse recht was in feite beslecht met de inwerkingtreding van ons eerste nationale wetboek, het Wetboek Napoleon, ingerigt voor het Koningrijk Holland, maar het genootschap bleef bestaan. Tot
de dag van vandaag! De verschillende lustra en met name
de eeuwfeesten werden o.a. gevierd met de uitgave van
een bundel opstellen en het 50e lustrum maakt op die traditie geen uitzondering. Op initiatief van Paul Brood en
René Flach werd een fraaie bundel samengesteld onder
de titel Historische Groninger rechtszaken. Daarin staan
zaken die zich in Groningen hebben afgespeeld maar de
aandacht van het hele land hebben getrokken. Verschillende van deze rechtskwesties zijn al eens onderzocht en
beschreven – de zogenaamde kwelderkwestie (Flach), de
strafzaak tegen IJje Wijkstra (Holthuis), de eigendom van
Schiermonnikoog (Van der Ven) – maar dat doet aan het
leesplezier niet af. Uiteraard komt het taaiste juridische
product van Groninger bodem, het recht van beklemming
ter sprake. Het is afgeschaft maar blijkt nog springlevend
te zijn, aldus notaris Jan-Paul Wortelboer. Zijn opstel laat
zien dat de Historische Groninger rechtszaken tot op de
dag van vandaag doorlopen. De bundel eindigt met een in
1981 gedane, ongelukkige uitspraak in kort geding over
een dwangsom die inmiddels zo hoog is opgelopen dat de
schuldenaar ‘de vermogensrechtelijke doodstraf ’ heeft gekregen (Rob Rutgers). De zaak die het Beneluxhof al heeft
gehaald, schijnt nog steeds te lopen. Ze doet denken aan
Jarndyce and Jarndyce uit de roman Bleak House van
Charles Dickens.
De twaalf opstellen waarvan er hier enkele zijn genoemd
zijn alle even leesbaar en dikwijls spannend geschreven.
Ze passen geheel in de rijke traditie van het genootschap
Pro Excolendo Jure Patrio.
In Nijmegen promoveerde op 9 juni Hein Vera op een
proefschrift dat niet exclusief rechtshistorisch van opzet is
maar wel grote raakvlakken daarmee heeft. Het behandelt
maar liefst een geschiedenis van 1000 jaar en wel die van
de gemene gronden in De Meierij van Den Bosch. De titel is een citaat dat men op het eerste gezicht niet met het
onderwerp in verband brengt: ...dat men het goed van den
ongeboornen niet mag verkoopen. De geschiedenis wordt
behandeld vanuit drie gezichtspunten: vanuit de ontwikkeling van landbouw en landschap, vanuit de rechtsontwikkeling en vanuit de ontwikkeling der betrokken instellingen. Met name de derde ontwikkeling geeft de schrijver
de gelegenheid een overzicht te geven van het publiekrecht in Brabant en Den Bosch vanaf de heerschappij van
het huis Leuven (12e eeuw) tot aan de huidige tijd. Daardoor overstijgt het boek de beperkte problematiek van de
gemene gronden. Maar ook daarover is genoeg te zeggen
met name in het tweede hoofdstuk dat het ontstaan en de
aard van de rechten op de gemene gronden tracht te verklaren. De gehele ontwikkeling voltrekt zich in drie fasen
die in elkaar overlopen. De eerste zou men de pre-juridische fase kunnen noemen, of zoals de schrijver zegt, de natuurrechtelijke. In die fase heeft er ontbossing plaats op
grote schaal en ontstaan de heidevelden en zandverstuivingen. Zij zijn dus niet zoals men gewoonlijk meent eeuwig, maar ontstonden tussen grofweg 1200 en 1400. De
tweede fase die duurt tot aan het begin van de 19e eeuw
is publiekrechtelijk van aard. Er ontstaan formele banden tussen de grondheer en de gebruikers die verschillend
van karakter waren naarmate ze werden beschouwd als
onderdeel van een grondheerlijk recht, een vorstelijk regaal of een opper-eigendomsrecht, dominium eminens, van
de staat. De derde fase staat in het teken van de nationale
wetgeving van het Koninkrijk. De gemene gronden vallen
in (privaatrechtelijke) eigendom toe aan de burgerlijke gemeenten en uiteindelijk ook aan niet-belanghebbenden. De
gronden krijgen naast een landbouwbestemming nieuwe
functies als natuur- en recreatiegebieden. Vera eindigt met
de opmerking dat na de maakbaarheid van de samenleving de maakbaarheid van de natuur een geliefd doel is in
de tegenwoordige tijd. Aan het boek ligt veel archiefwerk
ten grondslag en Vera heeft aan de verleiding niet kunnen
weerstaan om veel van het gevondene in uitvoerige citaten weer te geven. De levendigheid wordt erdoor verhoogd.
Een boek voor de liefhebber.
Ten slotte een boek dat het recht in literair, ja in dramatisch perspectief plaatst maar in wezen rechtshistorisch
van aard is, indien men de rechtshistorie althans in brede zin wil verstaan en daaronder ook de rechtsfilosofische
beschouwingen uit vroeger eeuwen wil begrijpen. De bundel heet Recht en Drama en op de kaft worden A.M. (Ton)
Hol en J.H. (Hans) Nieuwenhuis als redacteuren vermeld.
Naast hen hebben aan het boek meegewerkt Willem Witteveen, Corjo Jansen en ondergetekende. Recht is drama; die gedachte ligt ten grondslag aan de elf literair-juridisch-filosofische teksten die zijn gekozen. Die teksten
zijn met opzet integraal opgenomen, dus geen uittreksels,
samenvattingen of parafrasen. Daardoor krijgen de studenten voor wie de bundel is bedoeld de mogelijkheid de
meestal slechts uit de titel of uit een oneliner bekende teksten in samenhang te lezen. De fragmenten zijn ongeveer
rechtstheorie
25 tot 30 bladzijden lang. Aan elke tekst gaat een inleiding
door één van de vijf genoemde schrijvers vooraf. Waarop
is de keuze gevallen? Op het proces tegen Socrates en op
de verdediging van Milo door Cicero (H.N.), op fragmenten
van Kafka, het gematigd radicalisme van Voltaire en Montesquieu en de Ander (W.W.), op de filosoof met de hamer
Nietzsche en op Hannah Arendt die over het proces Eichmann schrijft (T.H.), op de Digestentitel over de onrecht-
KwartaalSignaal 120 6769
matige daad en op Machiavelli (C.J.), op Rabelais en op het
eerste boek van de Bijbel (J.L.). Eigen voorkeur heeft de
keuze mede bepaald maar de voornaamste reden van opname is toch de dramatische kracht van de teksten zelf.
Hopelijk deelt die kracht zich ook aan de lezende studenten mee.