Download de publicatie

s
e
c
c
u
s
r
a
a
n
Stappen
Regionale samenwerking tussen
kinderopvang en beroepsonderwijs
Regionale samenwerkingsverbanden kinderopvang
en beroepsonderwijs
Waarom dit boekje?
In dit boekje kijken we terug op de BKK-pijler Samenwerking en afstemming
beroepsonderwijs en werkveld die in 2009 startte en eind 2013 werd afgerond.
Wat waren de aanleiding, aanpak, stand van zaken én verwachtingen rondom de
samenwerking? En hoe gaat het nu? We benoemen inspirerende voorbeelden,
valkuilen en waardevolle tips. Aan het woord komen verschillende vertegenwoordigers en betrokkenen van kinderopvangorganisaties en beroepsopleidingen. Ook
projectcoördinatoren doen hun verhaal. Ze waren actief in zes van de in totaal
eenentwintig regionale samenwerkingsverbanden die met behulp van het BKKsamenwerkingsbudget tot stand zijn gekomen.
De weg naar een succesvol samenwerkingsverband tussen de kinderopvang en
het beroepsonderwijs is samengevat in zes stappen. Deze stappen vormen de rode
draad van dit boekje.
1
Stappen naar een succesvolle samenwerking tussen
kinderopvang en beroepsonderwijs
Stap 1: Kinderopvang inventariseert eigen zorgen en wensen voor
betere samenwerking beroepsonderwijs
Stap 2: Kinderopvang ontmoet beroepsonderwijs
Uitwisseling van wederzijdse wensen
Formuleren gezamenlijk doel
Stap 3: Sluiten van een convenant
Stap 4: Samenwerkingsverband in de praktijk
Formaliseren van overlegvormen
Onafhankelijke projectleider
Grote en kleine organisaties
Stap 5: Successen in de samenwerking
Overbruggen kloof tussen theorie en praktijk
Betere begeleiding en beoordeling van studenten
Verbeterde afstemming inhoud opleiding en beroepspraktijk
Organiseren van voldoende goede stageplaatsen
Stap 6: Blijven samenwerken
Het vuurtje brandend houden
Delen van kennis
Nieuwe uitdagingen
2
Stap 1
Kinderopvang inventariseert eigen zorgen en
wensen voor een betere samenwerking
In 2007 werd duidelijk dat steeds meer kinderopvangorganisaties ontevreden
waren over het niveau van werken van stagiaires en pas gediplomeerde pedagogisch medewerkers. Alle klachten hadden te maken met een te grote afstand
tussen onderwijs en werkveld. Joke van Alten werd daarom door MOgroep kinderopvang gevraagd om de kinderopvangorganisaties en het beroepsonderwijs
samen te brengen, zodat de problemen konden worden opgelost. Vanaf 2009
kreeg dit plan meer vorm in het programma Werken aan excellente kinderopvang
(2009-2012) van Bureau Kwaliteit Kinderopvang. Joke van Alten werd landelijk
projectleider voor BKK en vroeg directieleden van (middel)grote kinderopvangorganisaties zich regionaal te bundelen en hun ideale verlanglijst aan het onderwijs op te stellen.
In de regio Gelderland werd Annelies Cozijnsen als projectleider aangesteld.
Zij hoorde hoe de kinderopvangorganisaties hun eerste onvrede uitten: ‘De beerput ging open; mbo-studenten en pas afgestudeerde pedagogisch medewerkers
hadden te weinig inhoudelijke bagage en ontbeerden basale omgangsvormen.’
Er was ongenoegen over de motivatie en de beroepshouding van de toekomstige
beroepskrachten. In het onderwijsprogramma was te weinig aandacht voor
communicatie en taal. Bovendien hanteerde iedere onderwijsinstelling een
andere wijze van de stagebegeleiding en examineren, waardoor kinderopvangorganisaties, die met studenten van verschillende opleidingen werkten, soms door
de bomen het bos niet meer zagen; welke stagiaire moest nu hoe begeleid en
beoordeeld worden?
VERLANGLIJST VAN DE KINDEROPVANG VOOR HET ONDERWIJS:
• een eenduidige wijze van begeleiden, beoordelen en examineren van
studenten;
• stageopdrachten die aansluiten bij de praktijk;
• meer aandacht voor het pedagogisch handelen en de pedagogische
visie van organisaties uit de regio;
• aandacht voor beroepshouding, taalniveau en beeldvorming;
• geformaliseerde samenwerking tussen kinderopvang en beroepsonderwijs.
3
Stap 2
Kinderopvang ontmoet beroepsonderwijs
Nadat de kinderopvangorganisaties hun wensen op papier hadden gezet, werden
de roc’s waar al mee werd samengewerkt uitgenodigd om op de verlanglijsten
te reageren en hun eigen wensen kenbaar te maken. In deze ontmoetingen
verkenden de partijen wat ze voor elkaar konden betekenen.
Uitwisseling van wederzijdse wensen
Annelies Löwenthal van ROC Graafschapcollege verwoordt de onthutste reactie
van de uitgenodigde onderwijsmanagers: ‘We kregen de wensen gepresenteerd
als een heus Programma van Eisen. Sommige roc’s wilden meteen afhaken.’ Dat
gebeurde gelukkig niet. Annelies Cozijnsen: ‘Ik heb moeten praten als Brugman
om de verontwaardiging weer weg te masseren, maar gelukkig draaiden alle zes
benaderde roc’s in de regio Gelderland bij.’
Ondanks dat de roc’s zich overvallen voelden door de wensen van de branche,
begrepen ze dat een samenwerkingsverband vooral kansen bood. Annelies
Löwental: ‘Door samen te werken, kweek je wederzijds begrip. Als roc heb je te
dealen met verschillende partijen zoals de overheid, verschillende leerbedrijven,
leerlingen en hun ouders. Wil je die allemaal te vriend houden dan moet je soms
concessies doen. Ik had het idee dat kinderopvangorganisaties zich dat onvoldoende realiseerden. Door in elkaars keuken te kijken zouden de leerbedrijven
waarmee we samenwerkten een beter beeld krijgen van onze sector.’
Formuleren gezamenlijk doel
Het uitwisselen van wederzijdse
wensen leidde tot het formuleren
van een gezamenlijk doel én tot
concrete afspraken om dat doel te
bereiken. Iedere regio kende daarbij
een eigen tempo en dynamiek. Soms
waren er al goede relaties en kwam
de samenwerking makkelijk tot stand,
in andere gevallen werd lang gezocht
naar werkbare uitgangspunten, of
liepen bestaande samenwerkingsrelaties dwars door verschillende
regio’s heen.
4
Stap 3
Sluiten van een convenant
Eenmaal de wederzijdse wensen uitgewisseld, werd een gezamenlijke koers vastgelegd in een convenant dat alle partners van het samenwerkingsverband ondertekenden. Hierdoor was de samenwerking geen vrijblijvende overeenkomst, maar
committeerden de betrokken partijen zich nadrukkelijk aan het doel.
Eenentwintig verschillende samenwerkingsverbanden
In de periode 2009-2012 zijn met behulp van het BKK-samenwerkingsbudget
eenentwintig samenwerkingsverbanden gerealiseerd. Samen vormden deze een
landelijk dekkend netwerk! Overal werden de samenwerking en de afspraken
tussen werkveld en mbo-beroepsonderwijs geformaliseerd in een convenant. De
omvang van de regio’s en het aantal betrokken roc’s verschilden sterk. Zo was
in de regio Drenthe slechts één roc betrokken en tekenden in Gelderland direct
zes roc’s het convenant. Bij sommige samenwerkingsverbanden was tevens
Calibris partij en in Amsterdam zette ook de gemeente een handtekening onder
de samenwerkingsovereenkomst. Twee regio’s voegden zich samen tot één regio (Drechtsteden / Hoeksewaard). Twee andere regio’s gingen heel nauw samenwerken (Gelderland en Oost-Overijssel).
Sinds de ondertekening van de convenanten zijn steeds meer kinderopvangorganisaties zich gaan committeren aan de afspraken en de activiteiten van de
samenwerkingsverbanden. Circa de helft van alle kinderopvangorganisaties werd
zo uiteindelijk betrokken.
5
Stap 4
Samenwerkingsverband in de praktijk
Na de ondertekening van het convenant ging de samenwerking pas echt van start.
Dat lukte het best in een samenwerkingsstructuur en uitwerking die paste bij de
regiogebonden problematiek, het aantal samenwerkingspartners en de omvang
van deelnemende organisaties.
Formaliseren van overlegvormen
BKK-projectleider Joke van Alten onderstreept het belang van een goede samenwerkingsstructuur: ‘Met het tekenen van een convenant zeg je tegen elkaar dat
je wilt samenwerken en zijn de gezamenlijke doelen en wensen geformuleerd.
Het echte werk moet dan nog beginnen. Een goede structuur met duidelijke
overlegvormen maakt die samenwerking mogelijk. Bij elk samenwerkingsverband
is veel zorg besteed aan het formaliseren van overlegvormen en beslissingsbevoegdheden. We hielden steeds voor ogen dat de lijnen kort moesten zijn en
dat de juiste mensen op de juiste plek kwamen te zitten.’
6
DRIELEDIGE SAMENWERKINGSSTRUCTUUR
Op het strategisch niveau:
• zijn directeuren kinderopvang en onderwijs actief;
• wordt verantwoordelijkheid gedragen voor het bewaken van de doelen van
het convenant; .
• worden de kaders voor het jaarplan en de lange termijn gesteld;
• wordt gezorgd voor optimale faciliteiten om de samenwerking te laten slagen;
• wordt mandaat gedragen vanuit de volledige achterban.
Op het tactisch niveau:
• zijn opleidingsverantwoordelijken uit de kinderopvang en roc-managers actief;
• wordt een brug geslagen tussen strategisch en operationeel overleg;
• worden adviezen geformuleerd voor het strategisch overleg;
• wordt het jaarplan opgesteld;
• wordt de koers die door het strategisch overleg is opgesteld concreet gemaakt;
• worden concrete voorstellen gedaan voor nieuwe producten;
• wordt de voortgang van de ontwikkeling van nieuwe producten gevolgd.
Op het operationeel niveau:
• zijn begeleiders uit de kinderopvang en de stagedocenten vanuit de roc’s actief;
• wordt gewerkt vanuit de gemaakte convenantafspraken en met vastgestelde
instrumenten;
• worden adviezen over eventuele aanpassingen in het jaarplan geformuleerd
voor het tactisch overleg;
• worden nieuwe activiteiten en producten in samenwerking met, of in opdracht
van, het tactisch overleg ontwikkeld.
In alle regio’s was de drieledige samenwerkingsstructuur een succes. Het uitwisselen van ervaringen en resultaten tussen de verschillende overleggroepen is
effectief en houdt iedereen bij de les. Betrokkenen weten elkaar goed te vinden
en besluiten worden snel genomen. Magda Heytel, bestuurder van Impuls Kinderopvang en voorzitter van het Amsterdamse convenant: ‘We zijn bereid van elkaar
te leren en aanvaarden ook kritiek. Dat werkt constructief.’
7
Gezamenlijke koers
Ook Els Maasdam, directeur van KindeRdam en betrokken bij het strategisch
overleg in het samenwerkingsverband Rotterdam Rijnmond, is gelukkig met
de manier waarop in haar regio wordt overlegd: ‘Niet alleen is er een uitwisseling
van ideeën tussen kinderopvangorganisaties en de roc’s, maar ook de scholen
onderling weten elkaar beter te vinden en daar profiteren wij van. Het ROC
Zadkine en het ROC Albeda filosoferen zelfs al over een gezamenlijke vakschool.’
Olga van Eijken, manager van het ROC Leiden, is eveneens blij met de korte
lijnen van het OKnu- convenant in de regio Leiden, Alphen aan de Rijn en Gouda
(Groene Hart): ‘De mogelijkheid om onze koers op die van de branche af te
stemmen is door de samenwerking stukken makkelijker geworden. Het is fijn als
je de mensen met wie je zaken doet snel te pakken krijgt. Zo worden problemen
vlotter in de kiem gesmoord. Dat bleek bijvoorbeeld bij de Verklaring Omtrent
Gedrag (VOG). Daar hebben we goede afspraken over kunnen maken.’
Onafhankelijke projectleider
‘Ze was het ‘cement in de voegen’,’ zegt Els Maasdam over de projectcoördinator in de regio Rotterdam Rijnmond, ‘betrokken, goed voorbereid en op genoeg
afstand om af en toe kritisch uit te halen en ons de les te lezen.’ Ook de andere samenwerkingsverbanden kijken met tevredenheid terug op de rol van ‘hun’
projectcoördinator. In het Groene Hart was dat Pauline Visser, die het OKnuconvenant na een aarzelende start in 2010 weer vlot trok. ‘De klad was er ingekomen en de partijen hadden behoefte aan een aanjager.’ Inmiddels is ze projectcoördinator in de regio Haaglanden. ‘De strategiegroep en stuurgroep van OKnu
kunnen nu prima zonder mij. Ze hebben een goede voorzitter die strak de agenda
beheert. Als er thema’s zijn die moeten worden uitgezocht, dan vormt zich ad hoc
een werkgroep die aan de slag gaat.’
8
In de praktijk bleken grote organisaties meer slagkracht te
hebben, maar waren kleine organisaties wendbaarder.
Grote en kleine organisaties
Bij alle regionale samenwerkingsverbanden sloten grote en kleine kinderopvangorganisaties zich aan. Werden de kleinere daarbij niet overvleugeld door de grote
organisaties? Gerard Hermkens van Kinderen ons Vak, het samenwerkingsverband
in Zuid-Limburg, zegt van niet: ‘In de praktijk bleken de grote organisaties meer
slagkracht te hebben, maar waren de kleine organisaties wendbaarder. Zij pasten
makkelijker het beleid aan en waren eerder bereid om te experimenteren met een
pilot.’
Pauline Visser: ‘Grote kinderopvangorganisaties hebben meer financiële ruimte
voor het aantrekken of behouden van een praktijkopleider. Ik kan niet genoeg
onderstrepen hoe belangrijk zij zijn voor het borgen en vergroten van de vakinhoudelijke kwaliteiten van studenten en stagebegeleiders.’
9
Stap 5
Successen in de samenwerking
Na het zetten van de handtekening en het ontwikkelen van een werkbare samenwerkingsstructuur werden de inhoudelijke thema’s duidelijker afgebakend.
Kinderopvang en beroepsonderwijs gingen op zoek naar oplossingen. Werkgroepen werkten de koers en plannen uit het strategisch overleg verder uit.
Daarbij werden mooie producten ontwikkeld.
Overbruggen kloof tussen theorie en praktijk
‘Eenmaal op de werkvloer bleken nieuwe pedagogisch medewerkers en
studenten moeite te hebben met het toepassen van de theoretische kennis’,
zegt Inge Goerres, praktijkopleider bij SKV Vlaardingen en lid van de stuurgroep
in de regio Rotterdam Rijnmond. ‘De studenten kregen veel stageopdrachten
mee vanuit school die in de praktijk lastig uitvoerbaar waren. Het waren vooral
schrijfopdrachten terwijl wij de pedagogisch medewerkers juist graag in actie
zagen.
Vooral de jongerejaars stelden de kinderopvangorganisatie teleur. Inge Goerres:
‘Alsof ze niet goed wisten voor welk vak ze hadden gekozen. Hier is voorlichting en een snuffelstage voor vmbo’ers onontbeerlijk.’ Die voorlichting over alle
aspecten van het vak van pedagogisch medewerker was een punt van aandacht
in de meeste convenanten, die dan ook verschillende initiatieven ontplooiden en
uitwisselden om scholieren en studenten beter voor te lichten. Ook zijn er filmpjes
gemaakt over de aantrekkelijke en uitdagende kanten van het beroep pedagogisch medewerker.
SUCCES: MOTIVATIECHECK
Binnen diverse samenwerkingsverbanden is afgesproken dat studenten die de
opleiding Pedagogisch werker 3 en 4 willen volgen, vooraf getoetst worden op
taalniveau en motivatie. Studenten die niet lijken te passen binnen de eisen die de
opleidingen en het werkveld aan pedagogisch medewerkers stellen, krijgen het
advies zich te oriënteren op een andere opleiding.
10
SUCCES: PEDAGOGISCH MEDEWERKER IN BEELD
Voor en door de branche zijn in samenwerking met FCB aansprekende filmpjes
gemaakt waarin in een portret van een jonge medewerker alle facetten van het
vak pedagogisch medewerker worden belicht. Deze filmpjes zijn makkelijk te
vinden op You Tube met de zoektermen ‘FCBdienstverlenen’ en ‘Pedagogisch
medewerker’.
Beroepsonderwijs: een maatschappelijke taak
Onderwijsmanagers Annelies Löwenthal (regio Gelderland en Oost-Overijssel) en
Betty Driehuis (regio Amsterdam) zijn voorstander van meer en betere voorlichting, maar nuanceren tegelijkertijd de onervarenheid van studenten. Een roc heeft
een brede en bovendien meervoudige taak, vinden zij. Annelies Löwenthal: ‘Het is
niet mogelijk om alleen maar excellente studenten een kans te geven. We streven
ernaar studenten zo goed mogelijk voorbereid de werkvloer op te laten gaan,
maar er zullen altijd jongeren bij zitten die gaandeweg ontdekken dat ze een vak
hebben gekozen dat niet bij ze past.’
Betty Driehuis benadrukt: ‘We hebben studenten van verschillende niveaus en
die moeten we allemaal op weg helpen. Natuurlijk bereiden we ze voor op een
beroepsloopbaan, maar we hebben ook een taak in het aanleren van andere
competenties zoals rekenen, taal en sociale vaardigheden. Dat is onze maatschappelijke verantwoordelijkheid.’
11
Experimenteren
‘In Rotterdam zijn we echt ver gekomen met het verbinden van theorie en praktijk,’
vertelt Inge Goerres. ‘Vanaf het studiejaar 2014–2015 gaan we experimenteren in
een project waarbij eerstejaars studenten in een ruimte op een kindercentrum één
keer in de week een dagdeel samenkomen met de stagedocent van school en de
praktijkopleider van het leerbedrijf. Samen nemen ze de stageopdrachten met de
studenten door en reflecteren ze op situaties vanuit de praktijk én de theorie.’
Joke van Alten: ‘Juist die mogelijkheid om te reflecteren in groepsverband in een
praktijkomgeving met een praktijkopleider en docent, is heel nuttig.’
Inge Goerres vindt het ook belangrijk dat docenten een dagje stage komen lopen.
‘Veel docenten zijn echte theoretici. Zij mogen de actuele praktijk best beter leren
kennen. Er is veel veranderd de afgelopen jaren.’
Annelies Löwenthal: ‘We hebben ons gerealiseerd dat we ruimte moeten blijven
maken voor wederzijdse uitwisselingen. Omdat dit niet altijd fysiek mogelijk is
hebben we gezocht naar creatieve oplossingen, zoals de introductiewaaier met
tips voor beroepskrachten die onze studenten begeleiden.’
Betere begeleiding en beoordeling van studenten
‘De meeste kinderopvangorganisaties hebben studenten van verschillende roc’s,
vertelt Magda Heytel (regio Amsterdam). ‘Omdat vóór de totstandkoming van
het samenwerkingsverband elk roc een andere methode hanteerde voor het
begeleiden en beoordelen van stagiaires, was dat voor ons een tijdrovende en
inefficiënte organisatie. Met de invoering van het competentiegerichte onderwijs
werd meer waarde gehecht aan het oordeel van het leerbedrijf. Het zou fijn zijn
als we die beoordeling voor iedere stagiaire op dezelfde manier konden doen,
ongeacht van welk roc ze kwamen.’
Uniformeren
Dit gebrek aan uniformiteit was in alle regio’s een heikel punt. Op alle verlanglijstjes van de kinderopvangorganisaties stond dan ook de uniformering van de
stagebegeleiding en beoordeling. Ook het gelijktrekken van de examens was een
veelgehoorde wens.
Annelies Cozijnsen: ‘In Gelderland wilden de kinderopvangorganisaties tegelijkertijd de wijze van begeleiden én examineren uniformeren. In de werkgroep
dachten we dat het handig zou zijn als alle zes de roc’s dezelfde lesmethode
zouden aanschaffen en gebruiken. Dat bleek een inschattingsfout; de roc’s wilden
zich juist nadrukkelijk van elkaar onderscheiden. Op elke school dezelfde methode
gebruiken zou het unieke karakter van hun eigen school tekort te doen, dachten
zij.’
12
Wat kan er dan wel?
Annelies Cozijnsen: ‘Het gepresenteerde plan bleek onbespreekbaar. Totdat
iemand opstond en de woorden sprak: “Wat kan er dan wel?” Die woorden
zijn nu een gevleugelde uitdrukking geworden.’ In Gelderland werd besloten de
examinering volledig over te laten aan de scholen. In werkgroepen werden
verschillende producten ontwikkeld die het beoordelen van stagiaires eenvoudiger en eenduidiger maakten op álle roc’s. Die worden nu naar alle tevredenheid
gebruikt. (Op www.koenmbo.nl vindt u diverse voorbeelden.)
SUCCES: EERSTE HULP BIJ HET BEGELEIDEN VAN STUDENTEN
In Gelderland is een instructiewaaier ontwikkeld: een waaier met tips voor het
begeleiden van studenten waar beroepskrachten in de praktijk hun voordeel
mee kunnen doen. Op de waaier staan QR codes die verwijzen naar filmpjes met
praktijkvoorbeelden.
In Amsterdam werd de wijze van examineren wel geüniformeerd. Betty Driehuis
van het ROC van Amsterdam: ‘Nu doen alle studenten in Amsterdam hetzelfde
examen. We hebben een waarderingsdocument ontwikkeld, waarin alle betrokkenen de ontwikkeling van de stagiaire gedurende de stageperiode kunnen
volgen en registreren. Dit document werkt heel goed en sluit aan bij de door ons
ontwikkelde Proeve van Bekwaamheid, het examen.’
13
SUCCES: WAARDERINGSFORMULIEREN
De waarderingsformulieren, die ontwikkeld zijn binnen het Amsterdamse convenant, beschrijven voor elk werkproces welke beroepshandelingen je mag
verwachten van een student tijdens de stage. Deze verwachtingen zijn steeds
duidelijk gekoppeld aan de fase waarin de student zich bevindt. Is ze beginnend,
gevorderd of al bijna gediplomeerd? Elke stap wordt nauwkeurig beschreven en
kan gewaardeerd worden met het cijfer 1,2 of 3. Bij een 1 is het gewenste gedrag
nauwelijks zichtbaar, bij een 2 zit het er in maar is het nog niet duidelijk genoeg
zichtbaar, bij een 3 scoort de stagiaire goed omdat ze een duidelijke ontwikkeling
heeft gemaakt in de juiste richting. De opdrachten die de studenten krijgen, zijn
gekoppeld aan de beroepshandelingen. Twee keer per opleidingsjaar stelt de
stagebegeleider de waardering definitief vast en ontvangt de student een overzicht van de vorderingen.
De waarderingsformulieren zijn opgesteld in nauwe samenwerking tussen onderwijs en beroepsveld. Er is ruimte voor aanpassingen en verbeteringen. Door de
regelmatige evaluaties tussen alle betrokkenen, gebeurt dit ook daadwerkelijk.
Kiezen voor een bestaande methode
OKnu koos voor Competent, een begeleidingsinstrument ontwikkeld door
Calibris. Met deze methode kunnen studenten, scholen en leerbedrijven de stagevorderingen bijhouden. Doordat de samenwerkende partners op vaste momenten
bij elkaar komen, blijven deze ook onderwerp van gesprek. In Rotterdam kozen de
roc’s samen met het werkveld voor eenduidig examineren met Prove2move, een
methode die nadrukkelijk gericht is op competentiegericht examineren. Daarbij
zijn duidelijke afspraken gemaakt: studenten mogen pas examen doen met een
schriftelijke verklaring van het leerbedrijf dat ze voldoen aan alle competenties uit
de waarderingsformulieren. De duidelijkheid van de methode bevalt alle partijen.
Verbeterde afstemming inhoud opleiding en beroepspraktijk
De inhoud van de opleiding voor pedagogisch medewerker is gebaseerd op het
mbo-kwalificatiedossier, dat de eisen beschrijft waar een gediplomeerde pedagogisch medewerker na afronding van de opleiding aan moet voldoen. Tijdens de
bijeenkomsten van de samenwerkingsverbanden bleek dat veel kinderopvangorganisaties hiaten zagen in het lesaanbod. Inge Goerres: ‘Het was opvallend dat
het Pedagogisch kader in de opleiding zo weinig werd gebruikt, terwijl het boek
zoveel belangrijke thema’s behandelt en juist theorie en praktijk verbindt.’
14
WENSEN VOOR HET LESAANBOD:
•
•
•
•
•
•
•
communicatietraining (vooral gericht op communicatie met ouders);
ontwikkelingspsychologie;
verschillen in pedagogisch beleid van kinderopvangorganisaties;
kinder–EHBO in het eerste jaar van de opleiding;
inbedding bso in de opleiding Sport & Bewegen en Sociaal Cultureel Werk;
gebruik van het Pedagogisch kader;
vroeg- en voorschoolse educatie (VVE)
Het was opvallend dat het Pedagogisch kader in de opleiding
zo weinig werd gebruikt, terwijl het zoveel belangrijke thema’s
behandelt.
Onderwijsmanagers hadden begrip voor de wensen. In Rotterdam kwamen ze
snel tegemoet aan de vraag om de module EHBO naar voren te plaatsen. Tot groot
plezier van Els Maasdam: ‘Als je wordt opgeleid om te werken met kinderen, hoort
het bieden van eerste hulp bij ongelukken bij je startcompetenties.’
Betty Driehuis: ‘Natuurlijk wilden we dat ons onderwijsprogramma aansloot bij de
vraag van het werkveld, maar we hebben wel even moeten puzzelen. De lat werd,
met name wat betreft het taalniveau van de opleiding Pedagogisch Werker-3 een
stuk hoger gelegd dan wat het kwalificatiedossier vereiste. Onder meer door de
inzet van Calibris en de wens om te veranderen is het gelukt ons lesaanbod te af
te stemmen op de verwachting van de Amsterdamse kindercentra uit het samenwerkingsverband.’
15
Organiseren van voldoende goede stageplaatsen
Kinderopvangorganisaties kunnen alleen studenten aannemen als ze een officiële
erkenning van Calibris hebben. Calibris verwacht van erkende leerbedrijven dat
ze een student verantwoord kunnen begeleiden, een stageovereenkomst bieden
en contact onderhouden met de opleiding. Andersom hebben de opleiding en
student ook verplichtingen. Er moet een verklaring omtrent gedrag (VOG)
overlegd worden en de school moet de student eveneens voldoende begeleiding
geven.
Magda Heytel: ‘In Amsterdam drong vooral de gemeente aan op een constructieve samenwerking met het beroepsonderwijs, omdat het vinden van goede leerbedrijven een probleem was. Veel kindercentra bleken onvoldoende toegerust te
zijn om stagiaires naar behoren te kunnen begeleiden, maar hadden toch een
erkenning gekregen. Door de Amsterdamse zedenzaak was de noodzaak voor
verbetering groot. Gelukkig wilden veel kinderopvangorganisaties en drie roc’s
meewerken aan deze kwaliteitsslag.’
Zoeken naar stageplaatsen
Door de samenwerkingsverbanden zijn er tussen de kinderopvangorganisaties en
roc’s betere afspraken gemaakt over de wederzijdse verplichtingen. Bovendien is
er bij de organisaties voor kinderopvang op aangedrongen meer stagiaires aan te
nemen, omdat er in de meeste regio’s een tekort aan stageplekken is. Krimp in de
branche en een tekort aan geschikte begeleiders spelen de sector parten, evenals
een overschot aan studenten die kiezen voor de opleiding pedagogisch werker.
In sommige regio’s is het vinden van stageplaatsen een lastige exercitie. Volgens
FCB, dat werkgevers en werkgevers in de sector kinderopvang vertegenwoordigt,
zullen in Nederland de komende jaren nog 5.500 mbo’ers het beroepsveld instromen. Gerard Hermkens van Kinderen ons Vak is bezorgd: ‘De krimp in de regio
Zuid-Limburg is enorm. Wel 25 procent! Het vinden van een baan en stageplaats
is hier lastig. Daarom onderzoeken de roc’s in de regio de mogelijkheid om Nederlandse studenten op te leiden voor een baan in Duitsland.’
SUCCES: HANDIGE DOCUMENTEN VOOR STAGEBELEID
De samenwerkingsverbanden hebben verschillende producten ontwikkeld die
het opleiden, plaatsen, begeleiden en beoordelen van studenten gemakkelijker
maken. Zo zijn er standaard sollicitatieformulieren en andere bruikbare documenten te downloaden van de sites van verschillende samenwerkingsverbanden en via
www.koenmbo.nl.
16
Stap 6
Blijven samenwerken
De behaalde successen van de samenwerkingsverbanden smaken naar meer.
Daar zijn betrokkenen uit kinderopvang en beroepsonderwijs van doordrongen.
In de toekomst zullen ze samen voor nieuwe uitdagingen, die vragen om dezelfde
betrokkenheid en doelgerichtheid.
Veel veranderingen zullen als gevolg van de samenwerking
nu pas merkbaar zijn.
Het vuurtje brandend houden
De focus op inhoud, de duidelijke samenwerkingsstructuur en de succesvolle
resultaten hebben het vuur van de samenwerking aangewakkerd. Het vertrouwen
in de samenwerking is in alle regio’s gegroeid. De meerwaarde wordt door alle
deelnemende partijen ervaren.
Eind 2013 stopte de ondersteuning vanuit BKK voor de samenwerkingsverbanden tussen kinderopvang en beroepsonderwijs. In 2014 kunnen de samenwerkingsverbanden aankloppen bij FCB. Dat heeft ook Kinderen ons Vak gedaan.
Gerard Hermkens: ‘Ik ga door als projectcoördinator, het is belangrijk dat het
samenwerkingsverband actief blijft.’
Joke van Alten: ‘Nu moeten de samenwerkende partners zelf het vuurtje
brandend houden. Ik heb daar vertrouwen in. Er zijn zoveel goede initiatieven
ontplooid. Een samenwerkingsstructuur
zal altijd nodig zijn om de benodigde
afstemming tussen werkveld en beroepsopleiding te borgen.’
Ze onderstreept het belang van de lange
adem: ‘Vergeet niet dat veel veranderingen als gevolg van de samenwerking
nu pas echt merkbaar worden. Het heeft
tijd gekost om nieuwe plannen te verankeren in de praktijk en een mbo-opleiding duurt drie jaar.’
17
Projectcoördinator Pauline Visser van OKnu in het Groene Hart laat de convenantpartners achter zonder betaalde coördinator, maar maakt zich geen zorgen:
‘Ik ben ervan overtuigd dat de voorzitter, een directielid van één van de deelnemende kinderopvangorganisaties, de ingeslagen koers zal vasthouden. In
combinatie natuurlijk met de actieve houding van de leden in de stuur- en strategiegroep.’
In Rotterdam en Gelderland zijn ze opgetogen over alle producten en plannen
die zijn gerealiseerd: de intensieve samenwerking en het uniformeren van methodes voor begeleiden en beoordelen. De regio Rotterdam overweegt in de nabije
toekomst zelfs nieuwe partners aan te trekken zoals het primair onderwijs en
jeugdzorg.
Delen van kennis
Alle geïnterviewden zijn het er over eens dat samenwerken en het delen van
kennis zinvol zijn. Vertegenwoordigers van kinderopvangorganisaties en het
beroepsonderwijs hebben begrip voor elkaars situatie gekregen en samen oplossingen gevonden voor vraagstukken uit de praktijk. Samen hebben ze het vak
van pedagogisch medewerker zichtbaarder op de kaart gezet en de resultaten
van hun pilots en projecten binnen en buiten de regio met elkaar gedeeld. Zoals
in het Groene Hart (OKnu), waar jaarlijks een conferentie wordt georganiseerd
over een actueel thema en iedereen die bij het convenant betrokken is of zich
betrokken voelt, wordt uitgenodigd. Elke keer is daar weer veel belangstelling
voor. Ook in andere regio’s worden er bijeenkomsten gehouden, bijvoorbeeld in
Zuid-Limburg onder de veelbetekenende titel “Zij presteren beter als wij samenwerken”. En FCB zette voor 2014 drie bijeenkomsten op de agenda, waarin
vertegenwoordigers uit alle actieve regio’s kennis en ervaringen delen met elkaar.
18
MIJLPALEN
Via de site www.koenmbo.nl zijn veel aansprekende voorbeelden te vinden van
producten, afspraken en inzichten, kleine en grote mijlpalen uit de verschillende
samenwerkingsverbanden, zoals:
• toetsing taalniveau en motivatie voor aanvang van de studie;
• afspraken over het gebruik van startportfolio’s van studenten, waardoor zij
meer toegerust naar hun stage gaan;
• afspraken over het maximaal aantal studenten dat per jaar de opleiding
binnenstroomt;
• afspraken over het afsluiten van een BPV-overeenkomst en het overleggen
van een Verklaring Omtrent Gedrag;
• plan om eerstejaars studenten te laten kennismaken met álle vormen van
kinderopvang;
• ontwikkelen van standaardformulieren voor bijvoorbeeld BPV-verzoek en
sollicitatiegesprek;
• lesmateriaal dat samen met de praktijk is ontwikkeld;
• de website www.koenmbo.nl waar alle producten verzameld zijn: met onder
meer filmpjes met tips voor gesprekstechnieken tussen stagebegeleider en
student;
• instrumenten (waarderingsformulieren) om de stagevoortgang te monitoren
en te noteren, die worden gebruikt door alle partners;
• gelijktrekken van begeleiding en examinering voor de verschillende opleidingen;
• organiseren van conferenties en expertmeetings voor betrokkenen en
belangstellenden;
• initiatieven om elkaars sector te leren kennen
(wederzijdse bezoeken, expertmeetings);
• gemeenschappelijke acties om het imago van branche en beroep te bevorderen
en te verduidelijken (vmbo’ers voorlichten);
• gastcolleges van praktijkmensen op school;
• gestructureerde overleggen tussen convenantpartners, waardoor slagkracht en
draagvlak ontstaan.
19
Nieuwe uitdagingen
Samenwerken begint bij een gezamenlijke visie en missie. Pas dan kunnen er
spijkers met koppen geslagen worden. Niet alleen om op praktisch niveau de
kloof tussen kinderopvang en beroepsonderwijs te overbruggen, maar ook
om samen zichtbaarder te zijn. Dat kan van pas komen als je de politiek, een
ambtelijke instantie of potentiële partners wilt overtuigen of in beweging wilt
brengen.
Op de agenda
Er zijn genoeg onderwerpen op strategisch- en tactisch niveau die nog op de
agenda staan, of er binnenkort op worden gezet. Gerard Hermkens: ‘Ik ben ervan
overtuigd dat er grote veranderingen op komst zijn op het gebied van de samenvoeging van basisonderwijs en kinderopvang. Daar moeten we met elkaar, roc’s
en kinderopvangorganisaties, bovenop zitten, zodat we op tijd onze koers kunnen
aanpassen en niet voor verrassingen komen te staan.’
Ook de vraag hoe in tijden van krimp de kinderopvang en de roc’s samen kunnen
streven naar een hoge kwaliteit van pedagogisch handelen van (toekomstige)
pedagogisch medewerkers, blijft urgent.
In sommige regio’s bestaat een concreet plan om te onderzoeken hoe de
kinderopvang de pedagogisch medewerkers met verschillende opleidingsniveaus
(PW3/4, AD, HBO ) optimaal en naast elkaar kan inzetten. Met andere woorden:
wat wordt de ideale functiemix gezien de toekomstige ontwikkelingen?
Juist als het tij tegenzit, zorgt de bestaande structuur dat de
dialoog in tact blijft.
20
Olga van Eijken van het ROC Leiden vult aan: ‘Studenten die terugkomen van een
stage zitten altijd vol verhalen. Naast de bruikbare ervaringen, hebben ze soms
ook waardevolle feedback over de manier waarop ze werden begeleid. Dat gaat
van ontvangst en wegwijs maken in het kindercentrum, tot de manier waarop
de stagegesprekken werden gevoerd. Deze feedback kunnen we wellicht beter
benutten, zodat we er ons voordeel mee kunnen doen.’
Als het tij tegenzit, dan juist samenwerken
Natuurlijk, het tij zit wel eens tegen; stageplaatsen zijn moeilijker te vinden,
kindercentra kampen met een lage bezetting en ook roc’s moeten bezuinigen.
Betty Driehuis van het ROC van Amsterdam: ‘Ik heb al een aantal mensen die een
actieve rol hadden binnen het convenant zien vertrekken. Bij alle partijen, want
overal wordt gesnoeid. Al die veranderingen zijn niet bevorderlijk voor de continuïteit, maar juist nu is het fijn dat het convenant er is. De bestaande structuur
zorgt ervoor dat de dialoog in tact blijft. Én we hebben een handtekening gezet;
dat schept verplichtingen.’
Gerard Hermkens: ‘Scholingsbudgetten worden kleiner en daar hebben kleine
organisaties als eerste last van. Zij hebben moeite om van werknemers gecertificeerde stagebegeleiders te maken. We onderzoeken of we binnen het samenwerkingsverband een E-learningmodule kunnen ontwikkelen.
Verder willen roc’s studenten graag stage laten lopen bij de onderbouw van basisscholen, maar die staan nog niet te trappelen. Toch blijf ik positief, we zullen een
manier moeten vinden om vraag en aanbod op elkaar af te stemmen, zonder in
te leveren op kwaliteit.’
21
VOOR DIT BOEKJE IS GESPROKEN MET:
Joke van Alten: Projectleider samenwerkingsverband Rotterdam Rijnmond / Amsterdam, landelijk projectleider BKK
Inge Goerres: praktijkopleider Kinderopvang Vlaanderen, betrokken op tactisch niveau
Els Maasdam: directeur Kinderopvang KindeRdam Rotterdam, betrokken op strategisch niveau
Annelies Löwenthal: onderwijsmanager van ROC Graafschapcollege, betrokken op strategisch niveau
Annelies Cozijnsen: projectcoördinator samenwerkingsverband Gelderland
Gerard Hermkens: projectcoördinator Kinderen ons Vak (Zuid-Limburg)
Pauline Visser: projectcoördinator OK Nu (Groene Hart)
Olga van Eijken: onderwijsmanager ROC Leiden, betrokken op strategisch niveau
Magda Heytel: bestuurder Impuls Kinderopvang Amsterdam, betrokken op strategisch niveau
Betty Driehuis: onderwijsmanager ROC van Amsterdam, betrokken op tactisch niveau
22
GENOEMDE SAMENWERKINGSVERBANDEN IN DIT BOEKJE:
Amsterdam: Kans& 2.0. Dat staat voor Kinderopvang Amsterdam Netwerkt Samen.
in 2012 ondertekend door Gemeente van Amsterdam, Regio College, ROC Top, ROC van Amsterdam en vele
kindercentra (samen vertegenwoordigen ze 70% van het totaal aantal kindplaatsen).
www.gemeenteamsterdam.nl
Zuid-Limburg: Kinderen ons vak.
in 2010 ondertekend door ruim veertig kindercentra en het Arcus College en het ROC Leeuwenborgh en Callibris.
www.kinderenonsvak.nl
Rotterdam: Convenant kinderopvang en onderwijs Rotterdam Rijnmond.
in 2010 ondertekend door ROC Zadkine en ROC Albeda College en 46 kinderopvangorganisaties
www.koenmbo.nl
Gelderland: Samenwerkingsverband kinderopvang beroepsonderwijs Gelderland
in 2009 ondertekend door zes Gelderse roc’s (Aventus, Landstede, ID College, Nijmegen, Rivor en ROC A12)
en 71 kinderopvangorganisaties en Calibris
www.ko-rocgelderland.nl
Regio Groene Hart / Zuid–Holland Midden: OKnu
in 2008 ondertekend door ROC ID College en ROC Leiden en ruim 30 kindercentra
www.oknu.nl
Op www.koenmbo.nl vindt u ook informatie over de andere samenwerkingsverbanden.
23
Colofon
Dit is een uitgave van Bureau Kwaliteit Kinderopvang ©2014
Tekst:
Eindredactie:
Beeld:
Vormgeving:
Druk:
24
Heleen van der Veld
Zint, communicatiedieverbindt
Juliette de Wit
100 kilo Grafische Vormgeving
Twigt Grafimedia
TIPS OM DE SAMENWERKING LEVEND TE HOUDEN:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Bureau Kwaliteit Kinderopvang (BKK)
Varrolaan 62, 3584 BW Utrecht
t 030 256 72 30
e [email protected]
i www.stichtingbkk.nl
Samenwerken begint met actie; maak een plan en ga aan de slag;
Begin klein;
Zorg voor een gezamenlijke focus op inhoud en doel;
Handel in het belang van het doel: verbetering van de kwaliteit
van de opleiding pedagogisch medewerker in de kinderopvang;
Bouw samen in een heldere overlegstructuur;
Werk met mensen die lef hebben;
Ga uit van kracht, motivatie en talent;
Wees trots op elk resultaat, ook al is het niet de hoofdprijs;
Blijf dromen, verbeteren en vernieuwen.