Zaaknummer : 2014/028 Rechter(s) : mr. Olivier Datum uitspraak

Zaaknummer
Rechter(s)
Datum uitspraak
Partijen
Trefwoorden
Artikelen
Uitspraak
Hoofdoverwegingen
:
:
:
:
:
2014/028
mr. Olivier
18 september 2014
Verzoeker
Beoordeling, beslissing, feiten of omstandigheden,
herziening, ontzegging toegang tot coschappen
: Awb artikel 1:3, 8:119 lid 1
: Verzoek afgewezen
: 2.2. De rechtbank Breda heeft in haar uitspraak van
29 december 2010 geoordeeld dat het CBE de in een
gesprek voorgelegde keuze het opleidingstraject in het
kader van het coschap aan te passen, terecht niet heeft
aangemerkt als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
De rechtbank heeft daarom de beslissing van het CBE van
21 juni 2010 in stand gelaten. Het CBHO heeft in zijn
uitspraak van 2 januari 2013 betreffende een beslissing van
het CBE van 13 juni 2012, over de ontzegging van de
toegang tot de coschappen voor de duur van het onderzoek
door de Commissie Professioneel Gedrag, het volgende
overwogen: “(…) en ook negatieve signalen zijn ontvangen
tijdens het coschap gynaecologie en verloskunde, voor welk
coschap appellant een negatieve beoordeling heeft
gekregen, (…)”. Naar ter zitting van het College is
gebleken, beoogt verzoeker herziening van voormelde
uitspraken.
In dat verband stelt het College voorop dat het bijzondere
rechtsmiddel herziening er niet toe dient een geschil waarin
is beslist, naar aanleiding van de uitspraak opnieuw aan de
rechter voor te leggen.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de
uitspraak van het CBHO van 2 januari 2013 volgt dat –
anders dan door de rechtbank en het CBE wordt
verondersteld – wel degelijk een negatieve beoordeling
heeft plaatsgevonden van het coschap. Naar het oordeel
van het College heeft verzoeker daarmee geen feiten of
omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb
gesteld. De in de uitspraak van het CBHO vermelde
zinsnede waarop verzoeker doelt, is weliswaar ongelukkig
geformuleerd, maar leidt niet tot het oordeel dat een
negatieve beoordeling met betrekking tot het coschap – in
weerwil van het standpunt van het CBE dat zo’n beoordeling
niet is gemaakt en in weerwil van de uitspraak van de
rechtbank waarin zulks evenmin is vastgesteld – bestaat.
Dit klemt temeer nu de in de uitspraak van het CBHO
opgenomen zinsnede niet dragend is voor het oordeel van
het College in die zaak. Het College wijst er op dat de
voorzitter van de examencommissie Geneeskunde in een
brief aan verzoeker van 9 januari 2014 nogmaals het
standpunt heeft herhaald dat geen beoordeling is
opgemaakt en dat het coschap tussentijds is afgebroken.
Uitspraak in de zaak van:
[naam], wonende te [naam woonplaats], verzoeker.
1.
Procesverloop
Bij beslissing van 21 juni 2010, heeft het college van beroep voor de examens van
de Universiteit Leiden (hierna: CBE) het door verzoeker ingestelde beroep tegen een
mondelinge beslissing tot onderbreking en verlenging van het coassistentschap
gynaecologie en verloskunde (hierna: het coschap) niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 29 december 2010 in zaak nr. 10/1559 heeft de rechtbank Breda
(thans: de rechtbank Zeeland-West-Brabant), het daartegen door verzoeker ingestelde
beroep ongegrond verklaard.
Het College heeft bij uitspraak van 2 januari 2013 in zaak nr. 2012/107/CBHO een
door verzoeker ingesteld beroep tegen een beslissing van het CBE van 13 juni 2012,
waarbij een beslissing tot ontzegging van de toegang tot de coschappen voor de duur
van het onderzoek door de Commissie Professioneel Gedrag is gehandhaafd, ongegrond
verklaard.
Bij brief van 1 januari 2014 heeft verzoeker het CBE – in aansluiting op voormelde
uitspraak van 2 januari 2013 – in gebreke gesteld.
Bij brief van 16 januari 2014, bij het College ingekomen op 17 januari 2014, heeft
het CBE voornoemde brief van verzoeker van 1 januari 2014 aan het College
doorgezonden ter behandeling als beroep gericht tegen haar beslissing van 21 juni 2010.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
Het College heeft de zaak verwezen van een meervoudige naar een enkelvoudige
kamer.
Het College heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 augustus 2014, waar
verzoeker bijgestaan door mr. S. Klootwijk, en het CBE vertegenwoordigd door
mr. D.H. Mandel, werkzaam bij de Universiteit, zijn verschenen. Namens verzoeker is op
25 augustus medegedeeld dat hij zijn verzoek handhaaft. Vervolgens is het onderzoek
gesloten.
2.
Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna:
de Awb) kan het College op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden
uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en
redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij het College eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden
hebben kunnen leiden.
2.2.
De rechtbank Breda heeft in haar uitspraak van 29 december 2010 geoordeeld dat
het CBE de in een gesprek voorgelegde keuze het opleidingstraject in het kader van het
coschap aan te passen, terecht niet heeft aangemerkt als besluit in de zin van artikel 1:3
van de Awb. De rechtbank heeft daarom de beslissing van het CBE van 21 juni 2010 in
stand gelaten. Het CBHO heeft in zijn uitspraak van 2 januari 2013 betreffende een
beslissing van het CBE van 13 juni 2012, over de ontzegging van de toegang tot de
coschappen voor de duur van het onderzoek door de Commissie Professioneel Gedrag,
het volgende overwogen: “(…) en ook negatieve signalen zijn ontvangen tijdens het
coschap gynaecologie en verloskunde, voor welk coschap appellant een negatieve
beoordeling heeft gekregen, (…)”. Naar ter zitting van het College is gebleken, beoogt
verzoeker herziening van voormelde uitspraken.
In dat verband stelt het College voorop dat het bijzondere rechtsmiddel herziening
er niet toe dient een geschil waarin is beslist, naar aanleiding van de uitspraak opnieuw
aan de rechter voor te leggen.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de uitspraak van het CBHO
van 2 januari 2013 volgt dat – anders dan door de rechtbank en het CBE wordt
verondersteld – wel degelijk een negatieve beoordeling heeft plaatsgevonden van het
coschap. Naar het oordeel van het College heeft verzoeker daarmee geen feiten of
omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb gesteld. De in de uitspraak van
het CBHO vermelde zinsnede waarop verzoeker doelt, is weliswaar ongelukkig
geformuleerd, maar leidt niet tot het oordeel dat een negatieve beoordeling met
betrekking tot het coschap – in weerwil van het standpunt van het CBE dat zo’n
beoordeling niet is gemaakt en in weerwil van de uitspraak van de rechtbank waarin
zulks evenmin is vastgesteld – bestaat. Dit klemt temeer nu de in de uitspraak van het
CBHO opgenomen zinsnede niet dragend is voor het oordeel van het College in die zaak.
Het College wijst er op dat de voorzitter van de examencommissie Geneeskunde in een
brief aan verzoeker van 9 januari 2014 nogmaals het standpunt heeft herhaald dat geen
beoordeling is opgemaakt en dat het coschap tussentijds is afgebroken.
2.3.
Het College ziet gelet op het voorgaande aanleiding het verzoek om herziening af
te wijzen.
2.4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.
Beslissing
Het College
Rechtdoende:
wijst het verzoek af.