Verordening erfopvolging Brussel - 24 maart 2014 Discussiepanel I. Rechtskeuze – professio iuris I.1. Gevolg van een rechtskeuze gedaan voor de volledige en effectieve toepassing van de Verordening, als nalatenschap openvalt na 17.08.2015? Bv.: twee Franse echtgenoten wonen in België en kiezen in 2014 het Belgisch recht, zowel voor hun vermogensrechtelijke betrekkingen (contract) als voor hun nalatenschap (testamenten). Keuze van het Belgisch recht: Geldig volgens art. 79 van het Wetboek van Internationaal Privaatrecht Niet toegestaan volgens art. 22 van de Verordening. Verordening bevat vrijwaringsclausule (art. 83 par. 2): rechtskeuze gedaan voor 17.08.2015 blijft geldig indien: Overeenkomstig de Verordening Of: geldig volgens het internationaal privaatrecht dat reeds in werking was vóór de Verordening - welk? Staat van de verblijfplaats van de erflater Staat van de nationaliteit van de erflater I.2. Bescherming van de nationale bepalingen inzake de reservataire erfgenamen Bv.: een Brits onderdaan die langdurig in Frankrijk woont, heeft twee meerderjarige kinderen waarmee hij weinig contact heeft. Hij bezit een aanzienlijk fortuin (banktegoeden in Frankrijk en Engeland) - waarvan hij het grootste deel nalaat aan een labo voor onderzoek naar leukemie (waardoor zijn echtgenote getroffen werd). Het testament bevat een keuze voor het Engels recht. Kunnen de kinderen, die eveneens in Frankrijk wonen, zich verzetten tegen dit testament en meer bepaald tegen de keuze van het Engels recht? De verordening is relevant, zelfs al is het VK er niet toe gehouden. Het is toegestaan om voor het Engels recht te kiezen aangezien de erflater de Britse nationaliteit bezit. Kunnen de kinderen zich beroepen op het Frans recht (art. 913 van het Burgerlijk Wetboek) om de vermindering of ongeldigheid van het legaat te bekomen? I.3. Impliciete rechtskeuze Artikel 22 van de Verordening voorziet dat de rechtskeuze "uitdrukkelijk" kan worden gedaan of "blijkt uit de bewoordingen van een dergelijke beschikking". 1 Een "impliciete" rechtskeuze is dus aannemelijk. Bv.: een Nederlandse onderdaan overlijdt in België waar hij al 15 jaar woonde. Hij heeft een testament opgemaakt waarin hij zijn wil heeft uitgesproken dat de zoon van zijn echtgenote van zijn nalatenschap geniet volgens dezelfde regeling als zijn eigen kinderen (gelijkheidsclausule van de kinderen van de echtgenoot, voorzien door art. 4.27 van het NBW). Kan men bij het beroep op een rechtspracticus van een Lidstaat, bijvoorbeeld een notaris, om het opstellen van een uiterste wilsbeschikking te verzekeren, van oordeel zijn dat de erflater zijn laatste wil heeft willen onderwerpen aan het recht van de rechtspracticus die hij raadpleegt? Wat is de minimumdrempel om een impliciete rechtskeuze af te leiden? I.4. Rechtskeuze in geval van meervoudige nationaliteit Artikel 22 par. 1 in fine voorziet dat wanneer een persoon meerdere nationaliteiten bezit, zij het recht kan kiezen van elke Lidstaat waarvan zij de nationaliteit bezit. II. Uitsluiting van bepaalde kwesties - huwelijksvermogensstelsels De Verordening neemt de "kwesties die verband houden met huwelijksvermogensrecht en met vermogensrechtelijke regelingen voor betrekkingen die ... geacht worden met het huwelijk vergelijkbare gevolgen te hebben" niet op in haar toepassingsgebied (art. 1, par. 2d). Deze uitsluiting roept meerdere vragen op: - eerst en vooral moet men het eens worden over de exacte omvang van de uitsluiting. Welke kwesties worden uitgesloten? Er moet bijvoorbeeld naar de toepassing van §1371 van het BGB worden gekeken (verevening van het deel dat de langstlevende echtgenoot toekomt in geval van ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden van een van de echtgenoten): maakt deze kwestie deel uit van de Verordening of moet men ze zien als een kwestie inzake het huwelijksvermogensstelsel, dat zou worden uitgesloten van de Verordening? Dezelfde vraag stelt zich met betrekking tot de huwelijksvoordelen (naar Frans recht, art. 1524 en 1526 van het Burgerlijk Wetboek). - vervolgens moet men zich afvragen wat de werkzaamheid van bepaalde door de Verordening gekozen oplossingen zal brengen, rekening houdend met de uitsluiting van de kwesties met betrekking tot de huwelijksvermogensstelsels. De vraag stelt zich meer bepaald met betrekking tot de Europese erfrechtverklaring. De erfrechtverklaring moet volgens art. 68 van de Verordening "de informatie betreffende een huwelijksovereenkomst die door de erflater werd gesloten ... en de informatie betreffende het huwelijksvermogensstelsel of een equivalent vermogensstelsel" (art. 2 68 onder h) opnemen. We kunnen ons afvragen wat de waarde is van deze vermelding in de erfrechtverklaring terwijl de Verordening de huwelijksvermogensstelsels niet opneemt in haar toepassingsgebied. III. Uitzonderingsclausule Artikel 21 par. 2 van de Verordening voorziet dat het in uitzonderlijke gevallen toegestaan is om een ander recht te kiezen dan het recht van de gewone verblijfplaats als blijkt dat het ander recht een nauwere band vertoont met de nalatenschap. Bv.: - een Nederlands onderdaan gaat op 60-jarige leeftijd in het zuiden van Frankrijk wonen om er van een vredig pensioen te genieten. Hij behoudt een buitenhuis in Nederland en verblijft regelmatig in zijn land van herkomst. Ook het belangrijkste deel van zijn vermogen, dat hij heeft toevertrouwd aan een bankinstelling waarmee hij reeds vele jaren nauw verband houdt, bevindt zich volledig in Nederland: a priori dient de uitzonderingsclausule niet te worden toegepast om de toepassing van het Frans recht uit te sluiten. - een dementerend Duits onderdaan van 77 jaar wordt door zijn familie naar een gespecialiseerd verzorgingstehuis gestuurd in Plzen in Tsjechië. Deze oplossing blijkt aanzienlijk goedkoper dan een plaatsing in een gelijkaardig tehuis in Duitsland. Bovendien woont de familie vlakbij Bayreuth waardoor de bezoeken geen te langdurige verplaatsingen vereisen. De betrokkene is zich uiteraard helemaal niet bewust van de plaats waar hij zich bevindt. A priori zou het mogelijk kunnen zijn om de uitzonderingsclausule toe te passen. IV. Bijzonder mechanisme van anticipatie voor testamenten In principe onderwerpt de Verordening de testamenten en uiterste wilsbeschikkingen aan het erfrecht, d.i. het recht van de gewone verblijfplaats van de erflater. Deze oplossing kan problemen veroorzaken aangezien het niet altijd mogelijk zal zijn om, op het ogenblik dat een testament wordt opgesteld, de ligging van de gewone verblijfplaats van de erflater bij zijn overlijden exact te bepalen. Het zou immers kunnen dat de erflater na de opstelling van het testament en voor zijn overlijden dient te verhuizen. Dat zou de werkzaamheid van de uiterste wilsbeschikking in gevaar kunnen brengen. In de meeste gevallen stuit men met de rechtskeuze (art.22) op dat probleem. De artikelen 24 en 25 van de Verordening voegen een bijzonder mechanisme van anticipatie toe dat de uiterste wilsbeschikkingen zelfs bij gebreke van een rechtskeuze beoogt te versterken. Volgens de artikelen 24 en 25 is een testament of een andere uiterste wilsbeschikking onderworpen aan het recht van de gewone verblijfplaats van de erflater. Dit recht wordt 3 echter niet beoordeeld op de dag dat de erflater overlijdt, maar op de dag waarop de uiterste wilsbeschikking wordt opgesteld. Deze oplossing geldt zowel voor testamenten als voor erfovereenkomsten en laat toe het recht van de gewone verblijfplaats "vast te leggen" door de latere verhuizingen te neutraliseren. V. Europese erfrechtverklaring De artikelen 62 tot 73 van de Verordening stellen een Europese erfrechtverklaring in. Het stelsel van de erfrechtverklaring is bijzonder zwaar en gedetailleerd. - zal de Europese erfrechtverklaring een schaduw werpen over het mechanisme dat voorzien wordt door het nationaal recht om de hoedanigheid van erfgenaam aan te tonen (akte van bekendheid, erfrechtverklaring, Erbschein, etc.)? Of moeten we daarentegen verwachten dat het reeds bestaande mechanisme populair blijft en dat de Europese erfrechtverklaring een belangrijk maar onpopulair succes zal kennen? - heeft de wetgever een nationaal stelsel aangenomen of wil hij dat aannemen om nauwkeurigheden aan te brengen inzake de vragen die de Verordering onbeantwoord laat? Bv.: voor welke gerechtelijke overheid moet een beroep tegen een erfrechtverklaring worden gevormd in de zin van art. 72 van de Verordening? - de Europese erfrechtverklaring wordt ingesteld opdat erfgenamen haar kunnen gebruiken om hun hoedanigheid aan te tonen. Volgens artikel 69 par. 5 is de erfrechtverklaring "een geldig document voor de inschrijving van een goed van de nalatenschap in het daartoe bestemde register van een Lidstaat, onverminderd artikel 1, paragraaf 2, punten k en l". Kan een erfgenaam rekenen op de bijwerking van het kadaster in Lidstaat A op basis van een Europese erfrechtverklaring afgeleverd in Lidstaat B? * * * 4
© Copyright 2024 ExpyDoc