examentraining - fransetman.nl

Ruilen over de tijd
Intertemporele substitutie
Bedrijven lenen geld om te investeren
In de toekomst grotere productiecapaciteit
Maak ook een hogere arbeidsproductiviteit
Lagere rente meer lenen om te investeren
Huidige winst ingeleverd om in de toekomst
meer winst te kunnen maken
Overheid met een tekort
toekomstige belastinggelden nu al gebruikt
Nu meer schuld
nu meer besteedt ten koste van toekomstige generaties.
Nu te weinig belasting geheven.
Gezinnen zullen bij een lagere rente
Meer lenen om de studie te betalen
Hogere scholing;
Hogere arbeidsproductiviteit
Hoger loon
Nu lenen en scholen en in de toekomst meer inkomen
(en een beter geschoolde beroepsbevolking)
Gezinnen lenen om nu meer te consumeren, in de toekomst
meer schuld
Lenen: Toekomstige consumptie nu ingezet
Sparen : huidige consumptie overgeheveld naar de toekomst
Inflatie
Definitie:
stijging van het algemeen prijspeil
Gevolgen van inflatie
koopkracht neemt af
Verslechtering internationale concurrentiepositie
Bij verwachte inflatie
Eerder consumeren
Bij inflatie sparen minder aantrekkelijk
Bij deflatie:
Uitstel van consumptie
Koopkracht = reëel inkomen
Alles kan je reëel maken
Een (% verandering) van een begrip
delen door het inflatie%
Maar met indexcijfers.
VB reële spaarbedrag = reële
spaarwaarde
Nominale rente / inflatie * 100 =
reële rente (INDEXCIJFERS)
Inflatie meet je door van 2 opeenvolgende jaren
het CPI te vergelijken (n-o)/o *100%
2010 =100
Aandeel in geld
Gewicht in %
%prijs∆ 2013
Optelling
Voeding
€250
250/500*100% =
50%
4%
0,5*104 = 52
Kleding
€150
30%
10%
0,3*110 = 33
Rest
€100
20%
-1,5%
0,2*98,5=19,7
Budget
€500
CPI 2013
104,7
Om het zelfde pakket goederen
te kopen als in het basisjaar
moet je 104,7 % van het
budget hebben van het
basisjaar.
Heb je in het basisjaar €500
dan heb je in 2013
€523,50 nodig.
Dan is er behoud van de
koopkracht.
CBS; Budgetonderzoek gezinnen; model gezin
Wegingsfactoren veranderen door:
Nieuwe producten, veranderde voorkeuren, hoger inkomen, andere producten worden goedkoper.
Sociale uitkeringen
Waardevast: uitkering, pensioen stijgt % even
veel als inflatiepercentage.
Koopkracht blijft constant
Welvaartsvast: uitkering, pensioen stijgt % even
veel als gemiddelde loonstijging bedrijfsleven.
Voorbeeld: AOW stijgt met 2%; gemiddelde
loonstijging 1,2%, inflatiepercentage 0,9%.
De AOW-uitkering is zowel waarde- als
welvaartsvast.
Omslagstelsel
je betaalt voor de huidige generatie.
Een fonds schat van tevoren in hoeveel aan
uitkeringen betaald moet worden, dat moet hetzelfde
jaar aan premies ontvangen worden.
VB AOW
Kapitaaldekkingsstelsel
Je spaart voor jezelf voor later.
Je betaalt aan pensioenfonds dat het geld belegt, uit
de opbrengsten worden de pensioenen betaald.
VB Pensioen
Voordeel omslagstelsel:
Varieert met omvang van de uitkeringen
Nadeel
Er wordt geen kapitaal opgebouwd, waarmee belegd kan
worden.
Werkenden betalen voor werklozen
Solidariteit tussen de generaties: jongeren (dan 65+) betalen
voor ouderen ( 65+)
AOW; Vergrijzing: Meer betalen.
Gevolgen voor netto-inkomen voor werkenden nu
Voordeel Kapitaaldekkingsstelsel
E wordt vermogen opgebouwd met beleggingsopbrengsten
waaruit pensioen betaald kan worden.
Uitstel van consumptie nu(werkenden) naar consumptie
naar de toekomst
Overheidsfinanciën
Uitgaven
Overheidsbestedingen:
Overheidsconsumptie
Ambtenarensalarissen
Materiële overheidsconsumptie
Investeren in infrastructuur, onderwijs
Overdrachtsuitgaven
uitkeringen, studiefinanciering, rente en
aflossingen op Staatsschuld
Inkomsten
Belastingen
Directe belastingen
Inkomstenbelasting,
vennootschapsbelasting
Indirecte belastingen:
Btw, accijns
Niet-belastingen
Aardgasbaten
Winst DNB
retributies
Uitgaven groter dan inkomsten
begrotingstekort (toename Staatsschuld)
Verplichte aflossingen (afname Staatsschuld)
Financieringstekort (per saldo toename Staatsschuld)
LET OP: Begrotingssaldo
Schuld meet je op een tijdstip
Voorraadgrootheid
Uitgaven en inkomsten in de loop van het jaar
Stroomgrootheden
Staatsschuldquote =
Staatsschuld/nationaal inkomen *100%
Voorbeeld: Staatsschuldquote 2013 67% en van 2014 65%,
Terwijl in 2014 nationaal inkomen met 1,5% stijgt.
Bereken % verandering staatsschuld
Stel nationaal inkomen 2013 op 100, dan is staatsschuld 67.
Nationaal inkomen 2014 101,5
Staatsschuld 2014 101,5*0,59 = 60,0
%∆Staatsschuld (60,0 – 67)/67 * 100% = -10,4%
Balans onderneming
Voorraadgrootheden
Resultatenrekening winst/verliesrekening
Stroomgrootheden