Ministerie van Infrastructuur en Milieu t.a.v.

 Ministerie van Infrastructuur en Milieu t.a.v. Staatssecretaris mevr. W. Mansveld Postbus 20901 2500 EX Den Haag Uw referentie: Onze referentie: Betreft: Aantal pagina’s: BriefRWSKwikNov2014Def Kwik problematiek in Noordzee en Waddenzee 16 Nijmegen, 27 november 2014 Geachte mevrouw Mansveld, Uit een recent door de Radboud Universiteit Nijmegen (RUN) uitgevoerd onderzoek naar de kwali-­‐
teit van het oppervlaktewater, sediment en biota in de Waddenzee is gebleken dat milieukwali-­‐
teitsnormen met betrekking tot kwik in biota1 (zoals vogels en vis), eieren en sediment fors worden overschreden. Biota zijn uiteindelijk het voedsel voor vogels, vissen en zoogdieren. Een te hoog kwikgehalte in biota leidt tot een gevaarlijk hoog kwikgehalte in eieren, opgroeiende jongen en volwassen dieren. Vis-­‐ en schaaldiereters als sterns, scholeksters en zeehonden, en met name hun eieren en jongen, krijgen daardoor te veel kwik binnen met een verhoogde kans op vroegtijdige sterfte als gevolg; en zelfs het niet uitkomen van het ei of sterfte van het jong. Te veel kwik heeft onder meer ontwikkelingsstoornissen van het zenuwstelsel en een verminderd reproductiesucces tot gevolg. Zoals al langer bekend is kwik een bijzonder giftig metaal dat in de vorm van methylkwik grote schade kan aanrichten in ecosystemen. Wereldwijd is er steeds grotere zorg ontstaan over de kwikbelasting van het milieu en staat een vermindering van de kwikemissie hoog op de milieu-­‐
agenda (UNEP, mondiaal Minamataverdrag over kwik, 2013). Kwik en zijn verbindingen zijn door zowel de Nederlandse overheid als door de Europese Commis-­‐
sie lang geleden al op de lijst van gevaarlijke stoffen met minimalisatieverplichting geplaatst en re-­‐
cent in de categorie “Zeer ernstige Zorg” stoffen geplaatst. In lijn hiermee heeft Infomil – nu RWS -­‐ de stof ook in de categorie minimalisatie verplichte stoffen geplaatst, hetgeen wil zeggen dat de emissie naar de lucht en naar het water naar nul terug moet. 1 Biota is de verzamelnaam voor levende organismen MOB, Waldeck Pyrmontsingel 18, 6521 BC Nijmegen email: [email protected]; website: www.mobilisation.nl Tel: 024 3230491, BTW nr.: 8065.51.811 Voortvloeiend uit de EU Kaderrichtlijn Water (KRW: 2000/60/EG) zijn “kwik en kwikverbindingen” ook in EU beschikking 2455/2001/EG aangewezen als prioritaire gevaarlijke stoffen met als doel-­‐
stelling: beëindiging van lozingen, emissies en kwikverliezen ten gevolge van menselijke activitei-­‐
ten, binnen 20 jaar. Aan deze minimalisatieverplichting is tot nog toe geen uitvoering gegeven, noch door Rijkswater-­‐
staat bij het uitgeven van lozingsvergunningen, noch door provincies en gemeentes bij het uitge-­‐
ven van Wabo-­‐vergunningen. Dit klemt des te meer nu de in 2000 vastgestelde Kaderrichtlijn wa-­‐
ter2 impliciet vereist dat onder meer de kwaliteit van de Waddenzee in 2015 de status “goed” moet hebben bereikt. Er is met betrekking tot kwik, dat zowel door depositie uit de lucht als door lozingen in oppervlaktewater in de Waddenzee komt, nog een lange weg te gaan zoals uit het on-­‐
derzoek blijkt. Na een substantiële daling van de kwikconcentraties in de Waddenzee tot 2005 lijkt er in sommige biota nu zelfs weer een stijging plaats te vinden. Overigens is dit kwikprobleem niet beperkt tot de Waddenzee, maar ook haaien/zeezoogdieren op de Noordzee laten te hoge concentraties kwik in hun lichaam zien. Zie bijlage 1 voor een onder-­‐
bouwing. De Europese verplichtingen zijn deels omgezet in het Bkmw3. Echter, ook aan de uitvoering hiervan schort het op belangrijke punten. Hierbij verzoeken wij u namens de Stichting Natuur & Milieu, Greenpeace, Waddenvereniging, Stichting Natuur en Milieufederatie Groningen en MOB om over te gaan tot de volgende acties: 1. Alle vergunningverlenende instanties op te dragen om met onmiddellijke ingang de minimalisa-­‐
tieverplichting van toepassing te verklaren op alle emissies en lozingen van kwik en kwikver-­‐
bindingen in het kader van nieuwe vergunningen voor emissies naar lucht en lozingen op water. De NER (www.infomil.nl) geeft hiervoor gedetailleerde instructies. U kunt hierbij dus verwijzen naar Infomil. 2. Alle vergunningverlenende instanties op te dragen om met onmiddellijke ingang de minimalisa-­‐
tieverplichting van toepassing te verklaren op bestaande vergunningen voor emissie naar lucht en lozing op water van kwik en kwikverbindingen. Via ambtshalve wijzigingen dient de minima-­‐
lisatieverplichting in bestaande vergunningen te worden opgenomen en de vergunde kwike-­‐
missie naar beneden te worden bijgesteld. Zo nodig verzoeken wij u om de voorliggende brief op te vatten als een formeel verzoek tot ac-­‐
tualisatie van alle door Rijkswaterstaat in het verleden afgegeven lozingsvergunningen waarbij de lozing van kwik relevant is. Wij zullen ook provincies vragen tot actualisatie van de milieu-­‐
vergunningen over te gaan voor zover de emissie van kwik relevant is en niet expliciet al gemi-­‐
nimaliseerd is. 3. Het bestaande monitoringprogramma met onmiddellijke ingang zodanig aan te passen dat dit ook toegesneden wordt op de toetsing aan de milieukwaliteitsnorm van 0,02 mg kwik /kg vlees (totaal van kwik en kwikverbindingen) in prooidieren conform het Bkmw van 2009 (!) én de OSPAR-­‐normering van 0,07 mg kwik/kg droog gewicht voor kwik in sediment en van 0.100 mg/kg en van 0.160 mg/kg resp. voor eieren van scholeksters en visdiefjes. 2 Richtlijn 2000/60/EG van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid 3 Besluit van 30 november 2009, houdende regels ter uitvoering van de milieudoelstellingen van de kaderrichtlijn water (Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009, Bkmw) 2 4. Een plan van aanpak op te stellen met als doel dat kwikconcentraties in biota tot onder de bo-­‐
vengenoemde Nederlandse/Europese norm uit het Bkmw wordt teruggebracht. Tevens dient te worden voldaan aan de door OSPAR aangehouden normen. Immers, Nederland is ook gecom-­‐
mitteerd aan het OSPAR verdrag. In bijlage 1 vindt u een onderbouwing van (1) de door ons als zeer ernstig ervaren verontreiniging van kwik in de Waddenzee, en (2) de bovengenoemde verzoeken. In bijlage 2 vindt u een schets van het wettelijke kader. N&M en MOB zijn graag bereid om de voorliggende brief nader toe te lichten. In dat geval ver-­‐
zoeken wij u om contact met ons op te nemen. Deze brief met bijlagen wordt u in kleur uitgeprint toegezonden omdat het van belang is dat de grafieken goed kunnen worden geïnterpreteerd. Als u ons een emailadres opgeeft dan zullen wij u deze brief ook per email toesturen. Graag zouden wij dit jaar nog een reactie op deze brief ontvangen. Mede namens de Stichting Natuur & Milieu, Greenpeace, Waddenvereniging, Stichting Natuur en Milieufederatie Groningen, Hoogachtend, Drs. Johan G. Vollenbroek Kopie: European Environmental Bureau (EEB), Milieuorganisaties, Infomil Bijlagen: 1. Onderbouwing van “slechte” status van de Waddenzee met betrekking tot kwik 2. Schets van het wettelijke kader van kwiklozingen in de Waddenzee 3 Bijlage 1: Onderbouwing van “slechte” status van de Waddenzee met betrekking tot kwik en kwikverbindingen Vraagstelling Het gaat hierbij om de volgende vragen: 1. Is de huidige kwikbelasting van de Wadden te beschouwen als een “goede toestand” in het ka-­‐
der van de KRW (Kaderrichtlijn water)? 2. Vindt er “verslechtering” plaats van het ecosysteem de Wadden als gevolg van de extra kwike-­‐
missies en deposities van nieuwe bronnen? 3. Kunnen de vergunde kwikemissies omlaag met bestaande technieken? Ad 1: Is de huidige kwikbelasting van de Wadden te beschouwen als een “goede toestand” in het kader van de KRW (Kaderrichtlijn water)? Uit het rapport van de Radboud Universiteit Nijmegen (RUN) blijkt dat volgens vele internationale publicaties de kwikimmissie (concentratie in sediment en biota) in de Waddenzee in de periode 1990-­‐2000/2005 substantieel is verbeterd. Echter, na 2000/2005 is er nauwelijks of geen significan-­‐
te verbetering meer opgetreden. Sinds 1988 wordt drie tot vier keer per jaar de concentratie kwik in zwevend stof gemeten bij de Bocht van Watum. De resultaten zijn weergegeven in Grafiek 1 (Waterbase, 2014c). Concentratie kwik in zwevend stof 0.7 mg/kg dw 0.6 0.5 0.4 0.3 0.2 0.1 0 Grafiek 1: Concentratie kwik in zwevend stof in mg/kg drooggewicht gemeten bij de Bocht van Watum (Waterbase, 2014c) In Grafiek 1 is een duidelijke trend af te leiden uit de meetgegevens van de concentratie kwik in zwevend stof. De concentratie is sinds eind jaren tachtig in 2000 gehalveerd, maar sinds 2000 lijkt deze te schommelen rond 0,2 mg/kg kwik. Dit blijkt ook uit Grafiek 2. 4 Kwik in bodem/sediment (<63 μm diameter) 0.6 mg/kg dw 0.5 0.4 0.3 Blindes Randzelgat Zuidoost (BLINDRZGZOT) Bocht van Wattum Dijkvoet VKA (BOCHTVWTDVVA) Bocht van Wattum Oost (BOCHTVWTOT) Borkum Kwelder Zuid (BORKKDZD) 0.2 0.1 Eems Pogum (EEMPGM) 0 1996 1999 2002 2005 2008 2011 Grafiek 2: Concentratie kwik in mg/kg drooggewicht van bodem/sedimentdeeltjes met een diame-­‐
ter kleiner dan 63 μm gemeten op verschillende locaties (Waterbase, 2014d). De zwarte lijn geeft de OSPAR-­‐BAC milieukwaliteitsnorm aan. Vergeleken met de OSPAR-­‐norm (BAC) van 0,07 mg/kg d.w.4 scoren zowel zwevend stof (nieuw se-­‐
diment) als recent vast sediment een factor 3 hoger dan de OSPAR-­‐BAC-­‐norm. Ook uit boven-­‐
staande grafiek blijkt dat er sinds 2005 geen sprake meer is van een significante verbetering. Zie ook de figuren hieronder. Figuur 1: Meetlocaties voor kwik in sediment (Rijkswaterstaat, 2014) 4 Niet overgenomen in het Bkmw 5 Figuur 2: Trend van kwikconcentraties in sediment. Status weergegeven in kleuren: rood = onacceptabel, oranje = onzeker, groen = acceptabel, blauw = nabij achtergrondconcentratie. Trends weergegeven in symbolen: opwaartse driehoek = significant opwaartse trend, neerwaartse driehoek = significant neerwaartse trend, vierkant = geen trend, cirkel = onvoldoende data beschikbaar (OSPAR, 2009b) Doorvergiftiging/bioaccumulatie Door verhoogde kwikconcentraties in sediment (als slib) en in water zwevend stof bioaccumu-­‐
leert kwik ook in biota. Wanneer kwik in de bodem is omgezet tot methylkwik, kan het door organismen worden opgenomen. Doordat het in de meeste organismen niet of beperkt kan worden afgebroken of uitgescheiden, migreert het methylkwik door de voedselketen. In het kader van milieukwaliteitsmonitoring voert Rijkswaterstaat op gezette tijden metingen uit van de concentratie kwik in bepaalde organismen. In het Waddengebied worden metingen verricht aan mosselen (Mytilus edulis), bot (Platichthys flesus) en eieren van de scholekster (Haematopus ostralegus) en visdief (Sterna Hirundo). De resultaten van deze metingen wor-­‐
den hierna weergegeven (Helpdesk Water, 2013-­‐2014). Mosselen Sinds 1980 wordt onderzoek gedaan naar de concentratie kwik in mosselen (Mytilus edulis). Deze worden gevangen bij de Bocht van Watum en onderverdeeld in vijf categorieën aan de hand van hun lengte. De lengteklassen lopen van 25 tot 31 mm, 32 tot 38 mm, 39 tot 47 mm, 48 tot 57 mm en 58 tot 70 mm. Van iedere klasse wordt sinds 1988 ieder jaar van één mossel de concentratie kwik gemeten in mg/kg natgewicht. De mossel wordt de laatste jaren vaak veelal verdrongen door de Japanse oester (Crassostrea gigas) en daarom wordt voor de grote lengteklasse deze oesters als monitoringalternatief gebruikt in overeenstemming met het OSPAR CEMP/JAMP-­‐programma (Rijkswaterstaat, 2014). Voor prooidieren als de mossel is een kwaliteitsnorm van 0.02 mg/kg natgewicht vastgesteld. Deze norm is niet gericht op ge-­‐
vaar voor de mossel door directe blootstelling aan kwik, maar op gevaar voor predatoren middels doorvergiftiging c.q. bioaccumulatie. Voor kwikconcentraties onder de norm mag worden aangenomen dat predatoren afdoende beschermd zullen zijn (Staatsblad, 2010). 6 Onderstaand zijn de resultaten van metingen tot 2011 te zien. Kwik in Mossel (alle lengtes) 0.14 mg/kg ww 0.12 0.1 0.08 0.06 0.04 0.02 0 1980 1984 1988 1992 1996 2000 2004 2008 2012 Grafiek 3: Concentratie kwik in mosselen gemeten bij de Bocht van Watum. De rode lijn geeft de milieukwaliteitsnorm aan en de zwarte lijn geeft de jaargemiddeldes van de metingen aan Zoals is te zien in Grafiek 3 is de concentratie kwik in mosselen in 2011 voor het eerst sinds 1997 eenmalig onder de milieukwaliteitsnorm van 0,02 mg/kg natgewicht gekomen. Ook lijkt mogelijk een dalende trend te zien over de laatste drie jaren. Echter, zeker is dat niet zoals blijkt uit de in 1996 en 1997 gemeten waarden. Sindsdien lijken de concentraties eerst om-­‐
hoog gegaan en daarna weer omlaag. Hoe dan ook: de concentratie van kwik bevindt zich nog op de rand van het toelaatbare voor een goede chemische toestand in mosselen/biota. Bot Naast de mossel wordt ook de bot (Platichthys flesus) als milieukwaliteitsindicator gemoni-­‐
tord. Sinds 1997 worden bij Reiderplaat bot van verschillende lengtes gevangen voor het be-­‐
palen van de concentratie kwik in deze vis. De lengteklassen lopen van 199 tot 225 mm, 226 tot 250 mm, 251 tot 280 mm, 280 tot 315 mm en 316 tot 350 mm. Sinds 2010 zijn er drie klas-­‐
sen te weten 199 tot 249, 250-­‐300 en 300+. Van iedere klasse wordt gestreefd elk jaar van vijf individuen de concentratie kwik te meten in mg/kg natgewicht. Voor bot geldt dezelfde mili-­‐
eukwaliteitsnorm van 0.02 mg/kg natgewicht. Kwik in Bot (alle lengtes) 0.7 mg/kg ww 0.6 0.5 0.4 0.3 0.2 0.1 0 1979 1982 1985 1988 1991 1994 1997 2000 2003 2006 2009 2012 Grafiek 4:Concentratie kwik in bot gemeten bij Reiderplaat. De rode lijn geeft de milieukwali-­‐
teitsnorm aan en de zwarte lijn geeft de jaargemiddeldes van de metingen aan 7 In Grafiek 4 hierboven zijn de resultaten van metingen tot 2012 te zien. Grafiek 4 laat zien dat, op één meting in 1987 na, nooit aan de milieukwaliteitnorm van 0.02 mg/kg natgewicht is voldaan. De concentratie kwik in bot overschrijdt de laatste jaren deze norm tot wel vijfmaal. Tevens valt te zien dat er geen dalende trend aanwezig is, maar mogelijk zelfs een licht stijgende trend over het laatste anderhalve decennium. Voor de milieukwaliteitsnorm in biota geldt dat deze in de eerste plaats voor vissen geldt. Uit de resultaten van het monitoringsprogramma dient de best passende indicator gekozen te worden en in dat geval wordt bot verkozen boven de mossel als indicator (Het Europees Parlement en de Raad, 2013) (Staatsblad, 2010). Gezien de concentratie kwik in bot die de mi-­‐
lieukwaliteitsnorm in biota sterk overschrijdt, zijn roofdieren met bot op het menu niet vol-­‐
doende beschermd tegen doorvergiftigingseffecten van kwik. Daarnaast geldt dat met de huidige concentratie van ongeveer 0.1 mg/kg natgewicht er 2.8% kans op schade is bij juveniele en volwassen vissen en tot wel 20% kans op schade bij vissen in een vroeg levensstadium (Dillon, Beckvar, & Kern, 2010). Niet alleen de predator, maar ook de prooi zelf loopt dus gevaar bij de huidige interne kwikconcentratie. Het Waddengebied als ecosysteem is een uitzonderlijk gebied waar jaarlijks miljoenen vogels neerstrijken tijdens de vogeltrek. Ook zijn er vele vogels met het waddengebied als vaste ver-­‐
blijfplaats. Gezien het belang van het gebied voor vogels, wordt ook monitoring uitgevoerd naar deze diersoort. Als onderdeel van de Monitoring Waterstaatkundige Toestand des Lands (Rijkswaterstaat, 2014) worden de eieren van twee vogels jaarlijks onderzocht, namelijk van de scholekster (Haematopus Ostralegus) en de visdief (Sterna Hirundo). De scholekster ver-­‐
blijft het gehele jaar in het waddengebied (Ecomare, 2014a), terwijl de visdief alleen in de zo-­‐
mer aanwezig is om te jagen en broeden (Ecomare, 2014b). Met beide vogels gaat het niet goed. Het jaar 2008 is uitgeroepen tot jaar van de scholekster om aandacht te vestigen op de aanhoudende populatieafname (Ens, et al., 2011). De visdief stond op de Rode Lijst van 1994 als bedreigd en op die van 2004 als kwetsbaar (Strabrechtse Vogel Soorten Database, 2014). Daarmee zijn beide vogels geschikt voor monitoring. Als de milieukwaliteit namelijk voldoen-­‐
de is voor een kwetsbare soort, dan zal dit waarschijnlijk ook voldoende zijn voor een minder kwetsbare soort. Er wordt gekozen voor monitoring van kwik in vogeleieren, omdat deze een lage variabiliteit weergeven en omdat de concentratie in vogeleieren door accumulatie hoger is dan in andere milieumatrices als water, sediment en bodem (INBO, 2011). Daarnaast is overdracht van kwik van de moedervogel naar het ei één van de grote uitscheidingsroutes in vogels, naast depositie via veren en guano (Otorowski, 2004). Door deze depositiepaden bereikt de concentratie kwik eerder letale waarden in eieren dan in weefsel van de moeder. Voor beide vogels is een kwaliteitsnorm opgesteld voor kwikconcentraties in eieren. De Ecolo-­‐
gical Quality Objectives (EcoQO), geformuleerd door OSPAR, zijn gebaseerd op minimum ge-­‐
middelde kwikconcentraties in eieren van de scholekster en visdief in 2009 bij Presteskjaer, Noorwegen. Voor de scholekster is een EcoQO van 0.100 mg/kg voorgesteld en voor de visdief is deze EcoQO gelijk aan 0.160 mg/kg. Deze EcoQO waarden zijn streefwaarden voor een ecosysteem waarin antropogene invloeden geen negatieve gevolgen hebben op de flora en fauna. 8 Sinds 1998 worden jaarlijks 10 eieren van beide vogels verzameld bij het Delfzijl Zeehavenka-­‐
naal. De concentraties kwik in de eieren van de scholekster en de visdief worden in Grafiek 5 en Grafiek 6 vergeleken met de EcoQO’s. Kwik in struif eieren Scholekster 0.8 mg/kg ww 0.7 0.6 0.5 0.4 0.3 0.2 0.1 0 1998 2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012 Grafiek 5: Concentratie kwik in het struif van eieren van de scholekster gemeten bij Delfzijl Zeehavenkanaal. De rode lijn geeft de EcoQO aan en de zwarte lijn geeft de jaargemiddeldes van de metingen aan Kwik in struif eieren Visdief 0.7 mg/kg ww 0.6 0.5 0.4 0.3 0.2 0.1 0 1998 2001 2004 2007 2010 2013 Grafiek 6: Concentratie kwik in het struif van eieren van de visdief gemeten bij Delfzijl Zeehavenkanaal. De rode lijn geeft de EcoQO aan en de zwarte lijn geeft de jaargemiddeldes van de metingen aan. De jaren 2010, 2011 en 2012 hebben een lager waarnemingsaantal van respectievelijk n=6, n=4 en n=3. De gemiddelde concentratie in 2012 ligt iets hoger dan in 2013 Zoals is te zien in Grafiek 5 lijkt de gemiddelde concentratie kwik in eieren van de scholekster de laatste jaren een neerwaartse trend te hebben ingezet, waarbij sinds 2013 nipt wordt vol-­‐
daan aan de EcoQO-­‐concentratie, zoals bepaald door OSPAR. Voor de visdief ligt dat geheel anders. De gemiddelde concentratie kwik in eieren van de vis-­‐
dief was in 2008 nagenoeg gelijk aan de EcoQO, maar heeft sindsdien een sterke toename on-­‐
dergaan. De concentratie kwik in eieren van de visdief was in 2013 ruim tweemaal zo hoog als de EcoQO. 9 Als wordt gekeken naar het dieet van beide vogels vallen deze verschillen te verklaren. De scholekster eet voornamelijk schelpdieren zoals mosselen. In Grafiek 3 valt te zien dat de con-­‐
centratie kwik in schelpdieren als de mossel de laatste jaren is afgenomen tot een veilige con-­‐
centratie. Met schelpdieren als voedingsbron en dus ook bron van (methyl)kwik, is het begrijpelijk dat de concentratie kwik in eieren van de scholekster daarmee ook afneemt. De visdief daarente-­‐
gen eet voornamelijk kleine vis. In Grafiek 4 is te zien dat de concentratie kwik in vissen als de bot de laatste jaren stijgt en al jaren ver boven de veilige concentratie ligt. Het effect van doorvergiftiging is hierin ook goed zichtbaar. De visdief als predator leeft van dieren uit een hogere klasse dan die waar het voedsel van de scholekster toe behoort, waardoor een ho-­‐
gere interne concentratie van kwik wordt bereikt. De concentratie kwik in eieren van de visdief is zorgwekkend gegeven het feit dat het een kwetsbare soort is volgens de rode lijst voor vogels van 2004. De onderzoekers van de RUN concluderen ook op basis van de metingen in “Waterbase”: “De concentratie kwik in sediment is op dit moment op veel plaatsen ruim boven de norm. Voor vis-­‐
sen ligt de concentratie methylkwik in de range waarin toxische effecten te verwachten zijn. Verder geldt dat de norm voor kwik in biota ter preventie van schadelijke gevolgen via doorvergiftiging in ruime mate wordt overschreden”. Wij onderschrijven deze conclusie: 1. Ook deze data bevestigen dat de Waddenzee qua kwik niet aan de status “goed” voldoet. 2. Sinds 2006 lijkt de situatie niet significant verbeterd: de concentraties in zwevend stof zijn niet significant omlaag gegaan. 3. De kwikbelasting op de Waddenzee zal met een factor 3-­‐5 omlaag moeten om overal aan de status “goed” te kunnen gaan voldoen. Deze factor zal zowel voor de kwikemissies naar de lucht als voor de lozingen naar oppervlaktewater moeten gelden om voldoende resultaat te ha-­‐
len. Ook het rapport “Kritik des Quecksilbergutachtens für das Kohlekraftwerk Eemshaven von ARCADIS /September 2014” van de gemeente Borkum, 13 november 20145” laat zien dat veel prooidieren nog steeds veel te veel kwik in hun weefsel hebben. Dit wijst op erop dat de huidige kwikconcen-­‐
traties in sediment en biota te hoog zijn. Zie bijvoorbeeld ook pagina 34 van het bovengenoemde rapport. Uit een recente publicatie van het “Biodiversity Research Institute”: 5http://www.mobilisation.nl/assets/components/main/media/kolencentrales/Kritik%20Quecksilbergutachten
%20-­‐%2013.11.2014.pdf 10 Deze figuur bevestigt dat op de Noordzee ook in hogere vissoorten als de haai en de zeehond sprake is van te hoge kwikconcentraties. Conclusies: 1. Tot 2005 zijn de kwikconcentraties in biota en sediment duidelijk omlaag gegaan en verbeterd. Sinds 2005 is die trend tot stilstand gekomen en sommige prooidieren als bot, haring, puitaal, zager, etc. bevatten veel te veel kwik, waardoor voor sommige prioritaire vogels als de visdief de situatie van de te hoge kwikbelasting sindsdien zelfs lijkt te zijn verslechterd. 2. De vraag of de huidige kwikbelasting van de Wadden te beschouwen is als een “goede toe-­‐
stand” in het kader van de KRW (Kaderrichtlijn water) moet duidelijk worden beantwoord met “nee”. Toch dient de status “goed” al in 2015 te zijn bereikt. 3. De concentratie van kwik en kwikverbindingen in prooidieren moet met een factor 2-­‐5 omlaag. 4. De momenteel door of namens Rijkswaterstaat uitgevoerde monitoring en evaluatie van kwik in de Waddenzee is niet of onvoldoende afgestemd op de normering in het Bkmw/OSPAR. Het monitoring programma dient te worden bijgesteld. 11 Ad 2: Vindt er “verslechtering” plaats van het ecosysteem de Wadden als gevolg van nieuwe bronnen van kwik? Sinds 2005 zijn er een aantal grote bronnen van kwik bijgekomen zoals de nieuwe kolencentrales van RWE, E.ON en GDF. De laatste 2 in Rotterdam en RWE in Eemshaven, direct aan de Wadden-­‐
zee. RIVM heeft enige jaren terug ook al gewaarschuwd voor een toenemende kwikbelasting van lucht en water als gevolg van de kwikvracht van de nieuwe kolencentrales. Met betrekking tot Noord-­‐Nederland refereren wij aan de aan RWE vergunde kwikemissie van 95 kg/jaar via de schoorsteen en 1,39 kg/jaar via het afvalwater. Dit is meer dan de totale kwikemissie van 5 bestaande Nederlandse kolencentrales bij elkaar. Uitgaande van een standtijd van de centrale van 30 jaar betekent dit een extra kwikemissie van 3.856 kg, waarvan het grootste deel in het toch al met kwik overbelaste marine systeem terecht komt, waarvan deels in de Waddenzee. Via de rivier de Eems wordt jaarlijks 81 kg kwik aange-­‐
voerd. Dit is het totaal van alle kwiklozingen op de rivier plus de depositie op de rivier. Op grond van de eerder verleende Wm-­‐ en Wwh-­‐vergunningen mag RWE dus meer kwik in het milieu lozen dan de vele Duitse bronnen samen die op of via de Eems lozen. De nieuwe lozing van kwik van al-­‐
leen RWE leidt volgens Rijkswaterstaat tot circa 2% verhoging van kwik in biota en vogels. Zie bijvoorbeeld ook andere recente vergunningen die de afgelopen jaren zijn verleend aan bij-­‐
voorbeeld GOC Real Estate B.V., firma Borg AkzoNobel in Farmsum, Theo Pauw in Eemshaven (8,4 kg kwikemissie naar lucht in 2011) en E.ON WtE, Farmsum (3 kg in 2011). Wij noemen ook de biomassacentrale “Golden Raand”. De vergunde kwikemissie bedraagt 18 (!) kg/jaar naar de lucht. Idem voor Ensartec: circa 6 kg/jaar. In geen van bovengenoemde vergunningen pasten de bevoegde gezagen (waaronder Rijkswater-­‐
staat) de minimalisatieverplichting toe voor mvp-­‐ (minimalisatieverplichte) stoffen, c.q. stoffen in de categorie “Zeer Ernstige Zorg”, ook niet voor kwik. Zoals wij bovenstaand hebben laten zien volgt ook uit de KRW dat de kwikemissies via lucht en wa-­‐
ter naar de Waddenzee tot 2015 nog fors moet zijn teruggebracht tot circa 20% van de huidige emissies. Dat gaat natuurlijk niet meer lukken, en al helemaal niet nu RWE er als een relatief zeer grote kwikbron bij zal gaan komen. Ad 3: Kunnen vergunde kwikemissies in vergunningen omlaag met bestaande technieken? Deze vraag kan evident bevestigend worden beantwoord. In dit verband geven wij als voorbeeld dat in de USA in 2016 de toegestane kwikconcentratie uit schoorstenen van nieuwe én bestaande kolencentrales moet zijn teruggebracht tot 1,4 microgram/Nm3 (droog, 6% zuurstof) vanwege de schadelijke effecten van het kwik. In de Wm-­‐vergunning van de nieuwe centrale van RWE is nog een norm opgenomen van 2,8 microgram/Nm3 (droog, 6% zuurstof). Dit is dus tweemaal zo hoog. In de USA zijn op dit moment al meer dan 100 centrales die aan de nieuwe kwikemissienormen voldoen. In 2016 moeten alle kolencentrales, ook de bestaande, aan de nieuwe normen voldoen. Voor het effluent is aan RWE een meer dan vijfmaal hogere kwikconcentratie vergund dan in de vergunning van NUON Eemshaven (normen geldig bij kolenvergassing). Zowel de vergunde kwikemissies naar lucht als naar water zijn in de recent afgegeven RWE-­‐
vergunningen buitensporig – en onnodig -­‐ hoog. De emissienormen naar de lucht en de lozings-­‐
normen naar water kunnen in de RWE-­‐vergunning met een factor 5-­‐10 naar beneden worden bij-­‐
gesteld. Dit is met bestaande technieken mogelijk. 12 Bijlage 2: Schets van het wettelijke kader van kwiklozingen Artikel 1 van de KRW (2000) stelt onder meer: Kwik is een prioritaire stof (Zeer Ernstige Zorg, ook volgens RIVM/Infomil, zie verder op). Uit “a)” volgt dat de kwikconcentraties in water, bodem, slib, sediment en biota niet mogen toe-­‐
nemen. Uit “c)” volgt dat de emissies van prioritaire stoffen als kwik moeten worden verminderd c.q. stop-­‐
gezet. Uit artikel 4 (zie volgende bladzijde) blijkt dat 15 jaar na inwerkingtreding van de KRW (in 2015!) een goede toestand van de Waddenzee moet zijn bereikt. Dat is bepaald nog niet het geval voor kwik zoals wij bovenstaand, en ook Bochum in haar rapport, hebben laten zien. 13 Voor beschermde gebieden zoals de Wadden: Conclusie: In 2015 moet dus voor wat kwik betreft aan de milieukwaliteitsnorm van 0,2 mg/kg voor prooidieren (MKN) zijn voldaan. Voor bijvoorbeeld de bot en de “aalmutter” (magge/puitaal) wordt dit bij lange na niet gehaald. De kwikemissies in de Waddenzee zullen fors omlaag moeten. Ook de kwikvracht die door de rivier de Eems in de wadden wordt ingebracht zal omlaag moeten. Voor zover ons bekend is er geen plan van aanpak of programma dat behelst dat in 2015 de MKN voor kwik in biota zal gaan worden gehaald. De regionale en landelijke overheid blijft hiermee ern-­‐
stig ingebreke zodat wij hierbij een rechtstreeks beroep doen op de KRW. 14 Artikel 10 van de KRW stelt: “Wanneer op grond van een kwaliteitsdoelstelling of kwaliteitsnorm, vastgesteld overeenkomstig deze richtlijn, de in bijlage IX genoemde richtlijnen of overeenkomstig andere communautaire wet-­‐
geving strengere voorwaarden vereist zijn dan die welke zouden voortvloeien uit de toepassing van lid 2, worden er dienovereenkomstig strengere emissiebeheersingsmaatregelen vastgesteld”. De MKN normen voor biota worden systematisch overschreden zodat zo nodig strengere normen dan met BBT overeenkomen, moeten worden opgelegd. Uit de nagekomen kwikbeoordeling van RWE blijkt dat de kwikemissies en lozingen van RWE via schoorstenen en effluent wel degelijk leiden tot een verhoging van de kwikconcentraties in de wadden, in het bijzonder in sediment, biota en tevens ook vogeleieren van vooral de visdief, het-­‐
geen de KRW niet toestaat: immers er mag geen verslechtering worden toegestaan. In dit geval be-­‐
tekent dit dat geen vergunning mag worden verleend voor een dergelijk grote bron van kwik. Dit volgt ook uit artikel 6.2 van de Habitatrichtlijn. Wat dit punt betreft staan noch de KRW noch de Habitatrichtlijn een verslechtering toe. De vraag kan worden gesteld of de KRW wel direct van toepassing is op vergunningprocedures. Hierover zijn door het Bundesverwaltungsgericht prejudiciële vragen gesteld aan het Europese Hof. Hierover is op 23 oktober 2014 advies uitgebracht (Conclusie in zaak C461/13). Uit dit advies blijkt dat de AG van mening is dat: 1. Het begrip “verslechtering” streng moet worden uitgelegd. Een toename van de kwikconcen-­‐
tratie in sediment en biota van 1-­‐2% kwalificeert dan zeer zeker als een verslechtering (RN 58, 59,77, 79, 83). 2. De KRW ook van toepassing is op individuele vergunningen (RN 84). Volgens de AG moet in voorkomende gevallen een individuele vergunning “verplicht” worden geweigerd. Overigens volgt ook uit artikel 18 van de RIE dat een aanvraag moet worden geweigerd dan wel strengere normen dan met BBT overeenkomt moeten worden opgelegd. Dat is hier niet gebeurd. Vanwege de reeds bestaande overschrijding van de MKN voor kwik in biota, en de significante ver-­‐
slechtering door nieuwe bronnen, dienen aanvragen voor vergunningen die niet aan de minimalisa-­‐
tieverplichting zijn onderworpen in alle gevallen te worden geweigerd. Zie ook de wijziging van Richtlijn 2000/60/EG en Richtlijn 2008/105/EG wat betreft prioritaire stof-­‐
fen op het gebied van het waterbeleid. Deze belangrijke richtlijn gaat onder andere over kwik en ontbreekt ten onrechte in het toetsingskader van alle door ons bekeken vergunningen. 15 Voortvloeiend uit de EU Kaderrichtlijn Water (KRW: 2000/60/EG) zijn “kwik en kwikverbindingen” ook in EU beschikking 2455/2001/EG aangewezen als prioritaire gevaarlijke stoffen met als doel-­‐
stelling: beëindiging van lozingen, emissies en verliezen ten gevolge van menselijke activiteiten, binnen 20 jaar. Volgens de handreiking van RIVM vallen cadmium, lood en kwik (en zijn verbindingen) onder de categorie “zeer zorgwekkende stoffen”. Ook wordt daarin verwezen naar OSPAR. Zie ook de websi-­‐
te van Infomil die aangeeft dat de uitstoot van “zeer zorgwekkende stoffen “verder omlaag moet”. Volgens par. 3.2 van de NER valt kwik in de categorie MVP1 (minimalisatieverplichting categorie 1) stoffen. Op de website van RIVM wordt dit bevestigd. Dit betekent dat de emissie van kwik zo spoedig mogelijk tot nul moet worden gereduceerd. Wij constateren dat de bevoegde gezagen in het algemeen volstaan met het overnemen in de ver-­‐
gunningvoorschriften van de aangevraagde kwikemissies zowel naar lucht als water zonder toepas-­‐
sing van de minimalisatieverplichting. 16