Stibbe Amsterdam Bmssels Luxembourg Dubai Hong Kong London New York Aan CFTO tav. rnr. J. Gribling Postbus 606 2700 ML ZOETERMEER Per e—nîrnt: j.gribllngicfto. iii prof. mr. T. Barkhuysen mr. M. Claessens advocaten Advocaten en notarissen Strawinskylaan 2001 Postbus 75640 1070 AP Amsterdam Nederland T +31 20 546 03 90 F +31205460710 [email protected] www.stibbe.com Onze ref. TB/MC 1032301-1 5678593v1 Datum 23 oktober 2014 Advies inzake de bevoegdheid van de minister om goedkeuring aan een intersectorale bestuurlijke PO-VO fusie te onthouden Geachte Commissie, U hebt ons om advies gevraagd dat betrekking heeft op de mogelijkheid voor onderwijsorganisaties om een intersectorale fusie aan te gaan. Op grond van de Wet fusietoets in liet onderwijs (“Wet fu sietoets”) zijn onderwijsorganisaties die voornemens zijn met elkaar bestuurlijk of institutioneel te fuseren, verplicht hiervoor voorafgaand aan de fusie toestemming te vragen aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (“OCW”). De Wet fusietoets is neergelegd in alle sectorale onderwijswetten. Aldus geldt de Wet fusietoets voor alle onderwijssectoren (behalve voor openbare universiteiten). Thans doet zich de bijzondere vraag voor of ook fusies van onderwijsorganisaties uit verschillende sectoren onder de goedkeuringsplicht van de minister van OCW vallen. Deze soort fttsie duiden wij hierna aan als een ‘intersectorale fusie’. In dat kader hebt u ons de volgende adviesvragen voorgelegd: - - Is de minister van OCW op grond van de sectorale onderwijsweften bevoegd om aan een bestuurlijke intersectorale fusie tussen P0 en VO goedkeuring te onthouden? Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend is, boe dan de situatie op te lossen waarin er voor de aangevraagde intersectorale fcisie geen toetsingskader in de onderwijswet en onderliggende regelgeving is opgenomen en er toch een verzoek op grond van de Wet fusietoets ligt? Hierna treft ti ons advies aan. Dit advies is op 8 oktober 2014 afgerond. In het advies hierna beantwoorden wij de voorgelegde vragen, waarbij wij gebruik hebben gemaakt van het memorandum d.d. 25 september 2014 (zonder kenmerk) dat de CFTO zelf heeft opgesteld. Stibbe NV. is geregistreerd bij de Kamer van Koophandet onder nummer 34198700. Alle diensten worden verricht op basis van een overeenkomst van opdracht met Stibbe NV. die uitsluitend door Nederlands recht wordt beheerst De algemene voorwaarden van Stibbe NV. zijn van toepassing en bevatten een beperking van aansprakelijkheid Deze algemene voorwaarden zijn besctdkbaar op verzoek en via www.stibbe.com/generatconditions. SflASD\1 5678593.1 Stibbe 1. JURIDISCH KADER (1) Wij beperken ons, zoals ook ttit de vraagstelling blijkt, tot het primair en voortgezet onder wijs en tot bestuurlijke fctsies. De wet- en regelgeving voor deze onderwijssectoren bestaat uit de Wet op het primair onderwijs (“WPO”), de Wet op het voortgezet onderwijs (“WVO”) en de Regeling en beleidsregels fusietoets in het onderwijs (“Regeling fusietoets’). De relevante bepalingen uit deze wet- en regelgeving zijn hierna in drie afzonder lijke deelparagrafen uitgewerkt. 1 .1. Wet op het primair onderwijs (2) Artikel 64 e.v. WPO bevatten het juridisch kader ten aanzien van fusies. Onder een ‘be stuurlijke fusie’ verstaat artikel 64 lid 1 stib c WPO “een fusie waarbij een of meer rechts personen de instandhoïtding van een school, een school als bedoeld in de Wet op de exper tisecentra dan wel de Wet op het voortgezet onderwijs overdragen.” Het begrip ‘school’ is in artikel 1 WPO gedefinieerd als “een basisschool of een speciale school voor basisonder wijs, tenzij het tegendeel blijkt”. (3) Ingevolge artikel 64 lid 2 WPO wordt onder een ‘bestuurlijke fusie’ in de zin van de Wet fit sietoets niet bedoeld “het instellen van een openbare rechtspersoon als bedoeld in artikel 17, eerste lid, eerste volzin, de instandhouding van een of meer openbare scholen door een stichting als bedoeld in artikel 48, eerste lid, of de overdracht aan de gemeente van de in standhouding van een openbare school of openbare nevenvestiging, bedoeld in artikel 159, hîeecÏe lid.” (4) Vervolgens bevat artikel 64a WPO de goedkeuringsplicht voor onderwijsorganisaties die willen fuseren: “1. fusies worden niet tot stand gebracht dan nadat daarvoor goedkeuring is verleend door Onze minister.” (5) Lid 2 van artikel 64a WPO bevat een uitzonderingsgrond op de hiervoor bedoelde goedkeu ringsverplichting, maar wij laten die gelet op de vraagstelling in dit advies hier verder bui ten beschouwing wegens irrelevantie. (6) In het kader van de vraag of de minister de voorgenomen bestuurlijke fusie kan goedkeu ren, legt hij de volgende toets zoals beschreven in artikel 64c lid 1 WPO aan: “1. Onze minister kan goedkeuring onthouden indien als gevolg van de fusie de daadwerke lijke variatie van het onderwijsaanbod, zowel in het opzicht van richting en pedagogisch didactische aanpak binnen het voedingsgebied van de te fuseren scholen of rechtspersonen, op signficante wijze wordt belemmerd.” (7) Wij gaan ervan uit dat de uitzonderingssituatie zoals vermeld in artikel 64c lid 2 WPO niet ST\ASD\I 5678593.1 (2) Stibbe relevant is voor de onderhavige advisering. De uitzondering heeft betrekking op een be stuurlijke fusie tussen openbare en bijzondere scholen. (8) Het toetsingskader is uitgewerkt in de Regeling fusietoets (zie daarvoor paragraaf 1.3). 1.2. Wet op het voortgezet onderwijs (9) De WVO verstaat onder een bestuurlijke fusie: ‘een fusie waarbij een of meer rechtsperso nen de instandhouding van een school, een school als bedoeld in de Wet op het primair on derw ijs dan wel de Wet op de expertisecentra, een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs of een instelling als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en we tenschappelijk onderzoek overdragen” (artikel 53e lid 1 sub c WVO). (10) Artikel 53f Wvo bevat een gelijke bepaling als artikel 64a WPO: “Fusies worden niet tot stand gebracht dan nadat daarvoor goedkeuring is verleend door Onze Minister.” (11) In het kader van de vraag of de minister aan de voorgenomen bestuurlijke fusie goedkeu ring kan onthouden, legt hij de volgende toets zoals beschreven in artikel 53h lid 1 WVO aan: “1. Onze minister kan goedkeuring onthouden indien als gevolg van de institutionele of be— stutirljke ftisie: a. De daadwerkelijke variatie van het onderwijsaanbod, zowel in het opzicht van richting als van pedagogisch-didactische aanpak en schoolsoort binnen de gemeenten waarin de huidige leerlingen van die scholen of rechtspersonen woonachtig zijn, op signjfican te wijze wordt belemmerd, of b. Het aandeel per schoolsoort van de bij de fusie betrokken scholen in het aantal leer lingen in de gemeenten waarin de httidige leerlingen van die scholen woonachtig zijn een nader bij ininisteriele regeling vast te stellen percentage overschrijdt.” (12) Wij gaan ervan uit dat de uitzonderingssituatie zoals vermeld in artikel 53h lid 3 WVO niet relevant is voor de onderhavige advisering. De uitzondering heeft betrekking op een be stuurlijke fusie ttissen openbare en bijzondere scholen. (13) Het toetsingskader is uitgewerkt in de Regeling fusietoets (zie daarvoor paragraaf 1.3). 1.3. Regeling en beleidsregcls fusietoets in het onderwijs (14) Artikel 10 van de Regeling fusietoets bevat een uitwerking van het criterium ‘significante belemmering’ voor een bestuurlijke fusie in het basisonderwijs: ST\ASD\15678593.I (3) Stibbe “bi het basisonderwijs is in ieder geval sprake van een signflcante belemmering van de daadwerkelijke variatie van het onderwijsaanbod, bedoeld in artikel 64c, eerste lid, van de WPO indien: a. de door de voorgenomen bestttttrljke ontstane rechtspersoon een marktpositie heeft van meer dan 50% van het totale ondent’ijsaanbod in de gemeente of gemeenten waarin de rechtspersoon scholen in stand houdt; of b. de door de voorgenomen bestuurl ijke fusie ontstane rechtspersoon een marktpositie heeft van meer dan 35% in één van de gemeenten die, op het moment van indiening van de aan vraag voor goedkeuring van de fusie, door het CBS in de publicatie ‘Demografische kerncijfers per gemeente’ zijn aan gemerkt als sterk stedelijk (klasse 2) of zeer sterk stedelijk gebied (klasse 1), en deze marktpositie door de voorgenomen bestzntrÏjke fusie in die ge mneente toeneemt, zonder dat daarvoor een aannemelijke rechtvaardigingsgrond aanwezig is.” (15) Artikel 14 van de Regeling fusietoets bevat een uitwerking van het criterium ‘significante belemmering’ voor een bestuurlijke fusie in het voortgezet onderwijs: “In het voortgezet onderwijs is in ieder geval sprake van een sigmijficante belemmering van de daadwerkelijke variatie van het onderwijsaanbod, bedoeld in artikel 53g, eerste lid, van de WVO, indien: a. er per schoolsoort minder dan tt’ee rechtspersonen overblijven van verschillende rich ting ofpedagogisch-didactische aanpak in de gemeente of gemeenten waarin 10% of meer van de leerlingen vami de betreffende schoolsoort of schoolsoorten van de bij de voorgeno men bestzturlijke fusie betrokken scholen ofschoolgemeenschappen woonachtig zijn, of b. de door de voorgenomen bestuurlijke fusie ontstane rechtspersoon een marktpositie heeft van meer dan 50% van het aantal leerlingen in de gemeente of gemeenten waarin 10% of meer van de leerlingen van de betreffrnde schoolsoort of schoolsoorten van de bij de voorgen o;nen fusie betrokken scholen of scholengemeenschappen woonachtig zijn, zonder dat daarvoor een aannemelijke rechtvaardigings grond aanwezig is.” (16) In artikel 19 Regeling fusietoets zijn enkele rechtvaardigingsgronden opgenomen. Deze la ten wij hier gelet op de vraagstelling in dit advies verder buiten beschouwing. 2. BEANTWOORDING VAN DE EERSTE VRAAG: BEVOEGDHEID VAN DE MINISTER VAN OCW (17) De eerste vraag heeft betrekking op de al dan niet bestaande wettelijke bevoegdheid voor de minister van OCW om goedketiring te onthouden (dan wel te verlenen) aan een voorge nomen (bestuurlijke) fusie tussen onderwijsorganisaties afkomstig tiit het P0 en VO. (1$) In paragraaf 1 is de wettelijke definitie van een ‘bestuurlijke fusie’ uit zowel de WPO als de WVO weergegeven. Uit beide soortgelijke wettelijke definities volgt dat een fusietoets STASD\15678593.I (4) Stibbe plichtige bestuurlijke fusie niet per se hoeft te bestaan uit een samenvoeging van scholen van dezelfde ondetwijssector, maar dat ook een bestuurlijke fusie tussen scholen uit het ba sis- en voortgezet onderwijs tot de mogelijkheden behoort. (19) Naast het begrip ‘bestuurlijke fusie’ in artikelen 64 WPO en 53e WPO kennen die bepa lingen ook een definitie van het begrip ‘institutionele fusie’ (zie daarover hierna in randnummer 22 meer). De besttiurlijke fusie en/of de institutionele fusie worden beide ook wel aangeduid als een ‘fusie’ (artikel 64 lid 1 sub a WPO en artikel 53e lid 1 sub a WVO). (20) Het begrip ‘fusie’ komt tertig in artikelen 64a WPO en 53f Vt7VO. Daarin is opgenomen dat ‘fusies’ aldus institutionele fusies en bestuurlijke fusies niet tot stand worden gebracht ‘dan nadat daarvoor goedkeuring is verleend door Onze Minister.” — — (21) Hieruit kunnen wij afleiden dat afgaande op de formulering van de genoemde wetsartikelen de minister van OCW de bevoegdheid toekomt om intersectorale bestuurlijke fusies tussen het P0 en VO aan zijn goedkeuring te onderwerpen. (22) Hoewel wij ons advies niet richten tot de institutionele fusies, valt ons bij lezing van de weflekst op dat de mogelijkheden van een institutionele fusie in het primair en voortgezet onderwijs beperkter lijken te zijn dan bij bestuurlijke ft,sies. Immers, in artikel 64 lid 1 sub b WPO kan een institutionele fusie in het basisonderwijs alleen betrekking hebben op de samenvoeging van twee of meer ‘scholen’. Het begrip ‘scholen’ is in de WPO gedefinieerd als basisscholen. Anders dan bij de bestuurlijke fusie is geen uitdrukkelijke verwijzing naar het voortgezet onderwijs in de WVO opgenomen. Hoewel het begrip ‘institutionele fusie’ in het WVO weer een wat ruimere definitie kent, wordt in dat kader alleen verwezen naar de Wet educatie en beroepsondertvijs en niet expliciet naar de WPO. Ook op grond van een taalkundige lezing van de WVO is een institutionele fusie tussen P0 en VO niet aan de goedkeuring van de minister onderworpen. De reden hiervoor zou mogelijk kunnen zijn dat de mogelijkheid van een institutionele fusie sowieso niet aan de orde is. Wij laten dit verder echter buiten beschouwing, gezien onze foctis op de bestuurlijke fusie. (23) De taalkundige uitleg van de reikwijdte van de bestuurlijke fusie op grond waarvan de minister aldtis de wettelijke bevoegdheid heeft om goedkeuring te onthouden danwel te ver lenen aan een bestuurlijke fusie tussen P0 en VO wort bevestigd in de memorie van toe lichting bij de Wet fusietoets: — — “Fusies tttssen besttiren en waar dat wettelijk is toegestaal7 tussen scholen uit verschil lende sectoren zijn altijd toetsplichtig. De reden hiervoor is dat een fusie in een traditioneel kleinschalige sector veel nadeliger kan zijn voor de menselijke maat dan in een sector die altijd al grootschalig was. Een voorbeeld is een fusie tussen een school voor voortgezet on derw ijs en een roc.” — (24) — Overigens laat ook hier weer de tussenzin ‘waar dat wettelijk is toegestaan’ zien dat er al dus beperkingen zijn ten aanzien van de wettelijke bevoegdheid van de minister om een Kamerstukken 112008/09, 32040, nr. 3, p. 9. ST\ASD’15678593.1 (5) Stibbe voorgenomen onderwijsfusie aan goedkeuring van hem te onderwerpen. (25) Hoe dan ook, een bestuurlijke fusie tussen P0 en VO valt onder de reikwijdte van de Wet cusietoets, en aldus dient een voornemen daartoe voor goedkeuring aan de minister te wor den voorgelegd. 3. BEANTWOORDING VAN TOETSINGSKADERS (26) Gelet op de conclusie met betrekking tot de eerste vraag namelijk dat de minister zijn goedkeuring aan een voorgenomen bestuurlijke fusie tussen P0 en VO mag onthouden zullen wij in deze paragraaf de tweede adviesvraag beantwoorden. DE TWEEDE VRAAG: TOEPASSELIJKHE — — (27) Bij een intersectorale bestuurlijke fusie ttissen P0 en VO zijn er twee juridische kaders be trokken: de WPO en de WVO. De toetsingskaders in beide wetten ten aanzien van de Wet fusietoets zijn weliswaar in een Regeling beleidsregels uitgewerkt, maar die Regeling kent alleen voor beide sectoren afzonderlijke beleidsregels en geen beleidsregels voor een inter sectorale fusie. Overigens kennen deze beleidsregels wel enige overlap, waarover hierna meer. (2$) Het aldus bestaande jtiridisch kader werpt de vraag op hoe dan de situatie op te lossen waarin er voor de voorgenomen intersectorale bestuurlijke fusie tussen P0 en VO geen ex pliciet (gecombineerd) toetsingskader bestaat dat specifiek voor deze fusievorm is geschre ven. Aan welk toetsingskader moet er worden getoetst bij aan aanvraag voor een intersecto rale bestuurlijke fusie tussen P0 en VO, is aldus de te beantwoorden vraag. (29) De WPO, WVO en de Regeling fcisietoets kennen zoals gezegd geen expliciet toepasselijk toetsingskader voor een intersectorale bestuurlijke fusie. (30) De mcm one van toelichting geeft wel enige inzichten in de bedoeling van de wetgever met de fusietoets in algemene zin: “Bij de toetsing [van de voorgenomen intersectorale fusie, toevoeging TB/MC] wordt geke ken naar de besttitirÏi/ke variëteit in het geheel van de betrokken sectoren en dus niet alleen naar het effect binnen de afzonderlijke sectoren. Dat moet de keuzevrjheid en toegankelijk heid van ouders en leerlingen ook bij de overstap tussen sectoren waarborgen.”2 [onder streping TB/MC] (31) En: “Bij fusies tussen rechtspersonen of instellingen uit verschillende sectoren worden de crite ria toegepast die gelden in beide sectoren.”3 [onderstreping TB/MC] 2 Kamerstukken II 2008/09, Kainerstukken II 2008/09, ST\ASD\15678593.I 32040, nr. 3, p. 9. 32040, nr. 3, p. 15. (6) SUbbe (32) De wetgever erkent verder overigens dat de Wet fusietoets open normen kent die zich ver der in de loop der tijd zullen moeten ontwikkelen: ‘Voor alle sectoren geldt dat de uitvoerder van de fusietoets op basis van de toetsing van concrete gevallen in de komende jaren, en de ontwikkeling in de jurisprudentie nader uit ge i’erkte normering ten aanzien van criterium ‘keuzevrjheid’ zal ontwikkelen per sector. De open norm zal dus geleidelijk en zorgvuldig ii’orden ingevuld op basis van de procespraktijk en jurisprudentie.”4 (33) Het uitgangspunt dat aan de normen van alle betrokken sectoren moet worden getoetst bij een voornemen van een intersectorale fusie, blijkt ook uit de nota naar aanleiding van het verslag behorend bij de Wet fusietoets: “De leden van de S?-fractie constateren dat voor verschillende onderwijssectoren verschil lende regels gelden. Zij vragen de regering of dit betekent dat zowel de criteria van de ene sector als de criteria van de andere sector gelden. Wij bevestigen dat bij fusies tussen in stellingen uit verschillende sectoren de criteria van beide sectoren worden gehanteerd. Dat is ook niet bezwaarlijk, omdat getoetst wordt aan de hand van open normen. Daardoor kan met de specijieke omstandigheden in de verschillende sectoren rekening worden gehou den.”5 (34) De open normen van de Wet fttsietoets zijn zoals gezegd uitgewerkt in de Regeling fusietoets. Daarbij valt op dat die Regeling geen uitwerking bevat van de normen waaraan een intersectorale (bestuurlijke) fusie moet voldoen. De Regeling fusietoets is geheel gericht op de effecten van een fusie voor elke onderwijssector afzonderlijk. Dit wordt ook bevestigd in de toelichting bij de Regeling: ‘De beleidsregels zijn onderscheiden naar onderwijscategorie en daarbinnen naar het on derscheid tussen een institzttionelefzisie en een bestuttrÏjkefttsie. (...). De Wet fusietoets in het onderwijs regelt dat de Minister zijn goedketiring aan een fusie kan onthouden, indien er sprake is van een signflcante belemmering van de daadwerkelijke keuzevrjheid. Voor elke onderwijscategorie is afzonderlijk geformuleerd wanneer een belemmering in ieder geval sigmijficant is.”6 (35) Gelet op het voorgaande kunnen wij reeds twee zaken constateren: (i) Bij een intersectorale (bestuurlijke) fusie dient in ieder geval aan de voor elke on derwijssector afzonderlijke toetsingskaders te worden getoetst, zoals die zijn uit gewerkt in de specifieke onderwijswet en de Regeling fusietoets en rekening hou dend met de specifieke omstandigheden; en Kamerstukken II 2008/09, 32040, nr. 3, p. 9-10. Karnerstukken /12008/09, 32040, nr. 6, p. 23. 6Stcrt. 2011, 13592, p21. STASD\I5678593.I (7) Stibbe (ii) Ook de bestutirlijke variëteit in het geheel van de betrokken sectoren dient te worden beoordeeld. (36) Hetgeen hiervoor onder (i) is vermeld, betreft een duidelijk, voor alle onderwijsorganisaties voorzienbaar juridisch kader. De CFTO is in ieder geval gehouden om bij een intersectorale cusie de toetsingskaders van elk van de betrokken onderwijssectoren expliciet te toetsen en rekening te houden met de specifieke omstandigheden. (37) De inhotid van de toets zoals hiervoor onder (ii) is vermeld, is lastiger bepaalbaar. De on derwijswetten en de Regeling fusietoets kennen van dat criterium namelijk geen (wettelij ke) uitwerking. Wel is dit genoemde criterium in te lezen in de meer brede toets dat met een voorgenomen fusie geen sprake mag zijn van een ‘significante belemmering van de (be stuurlijke) variatie van het onderwij saanbod’. (38) Deze open norm is wel uitgewerkt in de Regeling fusietoets voor iedere onderwijssector af zondcrhjk, maar niet ten aanzien van intersectorale fusies. Met de Regeling fusietoets heeft de minister de open norm ter zake naar ons idee echter niet ciitpuffend geregeld, zodat aldus nog ruimte bestaat om de open norm alsnog beleidsmatig in te vullen. Wij kunnen ons voorstellen dat in dat verband de gemene deler van de afzonderlijke toetsingskaders van de betrokken onderwijssectoren wordt gevonden en dat die wordt vervat in een beleidsregel ter uitwerking van de open norm ‘significante belemmering van de variëteit van het onderwijsaanbod bij een intersectorale bestuurlijke fusie’. De significantietoets zoals vervat in artikel 64c lid 1 WPO en artikel 53h lid 1 WVO heeft namelijk ook betrekking op intersectorale fusies, aangezien daarin het begrip ‘bestuurlijke fusies’ wordt aangehaald. Gezien de daar aan verbonden wettelijke definitie. kan daarmee ook een intersectorale fusie worden be doeld. (39) Wanneer een wettelijke open norm zoals het criterium ‘significante belemmering van de variëteit van het onderwijsaanbod’ niet uitgewerkt wordt in een beleidsregel en aan die open norm vervolgens zonder enige algemeen grondslag in een concreet geval op een be paalde manier invulling wordt gegeven, dan kan dat de rechtszekerheid van de geadresseer de van die norm aantasten. Een open norm moet echter (bij de toepassing daarvan) vol doende kenbaar, duidelijk en voorzienbaar zijn, wil op basis daarvan een belastend besluit (zoals onthouding van goedkeuring aan een voorgenomen intersectorale bestuurlijke fusie) worden genomen.7 — — (40) Het voorgaande blijkt ook uit de uitspraak van de rechtbank Gelderland over de geweigerde goedkeuring voor een fusie tussen de Stichting Christelijk Onderwijs Groep Vallei & Gel derland-Midden (BVE) en de Stichting Christelijke Scholengemeenschap Veenendaal (VO) (gelet op de CFTO advisering en het memorandum van 25 september 2014 bij de CFTO bekend). In die uitspraak oordeelt de rechtbank namelijk dat in het advies van het CFTO “niet inzichteÏjk [is] gemaakt in hoeverre de tegengeworpen aantasting van de keuzevrj heid en inacÏitsconcentratie een wettelijk relevante belemmering opleveren en evenmin (...) Zie bijv. CBb 9juli 2009, AB 2009, 295, m.nt. F.C.M.A. Michiels. ST\ASD\15678593.1 (8) Stibbe inzichteljk [is] of een dergelijke belemmering signflcant zou zijn.”8 Ons viel aan deze uit spraak op dat de onthouding van de goedkeuring onder meer expliciet aan artikel 16 van de Regeling fusietoets was gekoppeld wegens significante belemmeringen op intersectoraal niveau, terwijl dat artikel uitsluitend betrekking heeft op een bestuurlijke fusie in het mid delbaar beroepsonderwijs. Dat artikel bevat anders gezegd geen afdoende uitwerking van de norm ‘significante belemmering’ als gevolg van een intersectorale bestuurlijke fusie. (41) tnvti]ling van de wettelijke open normen is verder van belang vanwege het gelijkheidsbe ginsel, omdat in het louter toepassen van open, niet uitgewerkte normen een risico van wil lekeur schuilgaat. (42) Kortom, een specifieke uitwerking van het beleid met betrekking tot de wettelijke norm ‘significante belemmering van de (bestuurlijke) variëteit van het onderwijsaanbod bij een intersectorale fusie’ is aan te raden. (43) In dat verband stelt de CFTO in haar memorandum voor om die uiPverking op te nemen in een CFTO-leidraad. Hoewel een leidraad een praktische aanvulling kan zijn op de beleidsregels, is het niet aan te bevelen de uitwerking van de intersectorale norm eerst en uitslui tend daarin op te nemen. De uitwerking van de intersectorale norm zou net als de normen van elke onderwijssector afzonderlijk in de Regeling fusietoets moeten worden opgeno men. Uiteraard zou de CFTO hiervoor wel een voorzet aan de minister kunnen doen. Aan passing van de Regeling fusietoets zou in beginsel ook snel moeten kunnen geschieden, omdat daaraan geen uitgebreid wetsproces voorafgaat. Bovendien laat de uitspraak van 3 december 2013 van de rechtbank Gelderland het belang daarvan zien. — — (44) 4. Mocht er nu een aanvraag liggen voor een intersectorale bestuurlijke fusie PO-VO en is er geen ruimte meer om tijdig de Regeling fusietoets aan te passen, dan raden wij aan: (i) Een uitgebreide motivering in het advies neer te leggen, waarin de CFTO gede tailleerd inzichtelijk maakt hoe zij tot een bepaalde uitwerking van de hiervoor geschetste wettelijke open norm is gekomen; en (ii) Waarbij die uitwerking (zekerheidshalve) zo dicht als mogelijk aanligt bij de reeds bestaande beleidsmatige uitwerkingen van de sectorale wettelijke criteria (artikelen 10 en 14 Regeling ftisietoets) om het risico te vermijden dat de toege paste norm later door de rechtbank als rechtsonzeker wordt aangemerkt. CONCLUSIE EN SUGGESTIES Op grond van de Wet fusietoets zijn onderwijsorganisaties die voornemens zijn met elkaar bestuurlijk of institutioneel te fuseren, in beginsel verplicht hiervoor voorafgaand aan de fusie toestemming te vragen aan de minister van OCW. Thans doet zich de bijzondere vraag voor of ook fusies van onderwijsorganisaties uit verschillende sectoren onder de goedkeuringsplicht van de minister van OCW vallen. Deze soort fusie duiden wij hierna aan als een ‘intersectorale ftisie’. 8 Rb. Gelderland 3 december 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:4934. ST\ASD\15678593.1 (9) Stibbe In dat kader hebt u - - ons de volgende adviesvragen voorgelegd: Is de minister van OCW op grond van de sectorale onderwijswetten bevoegd om aan een bestuurlijke intersectorale fusie tussen P0 en VO goedkeuring te onthouden? Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend is, hoe dan de situatie op te lossen waarin er voor de aangevraagde intersectorale fusie geen toetsingskader in de onderwijswet en onderliggende regelgeving is opgenomen en er toch een verzoek op grond van de Wet fusietoets ligt? Beantit’oordiug van de eerste advies vraag Gelet op zowel de tekst van de Wet fusietoets opgenomen in artikelen 64 e.v. WPO en artikelen e.v. WVO en de daatbij behorende parlementaire toelichting is de minister van OCW bevoegd om aan een bestuurlijke intersectorale fusie tussen P0 en VO goedkeuring te onthouden. Met ande re woorden, een bestuurlijke intersectorale fusie tussen P0 en VO is fusietoetsplichtig. — — De belangrijkste aanwijzing hiervoor is te vinden in de definitie van het begrip ‘bestuurlijke fusie’, dat expliciet ook verwijst naar andere onderwijswetten dan de desbetreffende wet waarin de defini tie is opgenomen. Zo verwijst de WPO in de definitie van het begrip ‘bestuutlijke fusie’ expliciet naar de WVO en andersom. Ook uit de toelichting bij de Wet fusietoets is expliciet op te maken dat het de bedoeling van de wetgever is om intersectorale bestuurlijke fusies onder de fusietoetsplicht te btengen. Beantwoording van de tweede adviesvraag In het licht van voornamelijk de wetsgeschiedenis bij de Wet fusietoets dient bij een intersectorale bestuurlijke fusie liet volgetide bij beantwoording van de vraag of daaraan goedkeuring kan worden verleend te worden meegenomen: (i) de voor elke onderwijssector geldende afzonderlijke toetsingskaders, zoals die zijn uitge werkt in de specifieke onderwijswet en de Regeling fttsietoets, ook rekening houdend met de specifieke omstandigheden; en (ii) het criterium van de bestuurlijke variëteit in het geheel van de betrokken sectoren. Hetgeen onder (i) is vermeld, betreft een duidelijk, voor alle onderwijsorganisaties voorzienbaarju ridisch kader. De CFTO is in ieder geval gehouden om bij een intersectorale fusie de toetsingska ders van elk van de betrokken onderwijssectoren expliciet te toetsen. De inhoud van de toets zoals hiervoor onder (ii) is vermeld, is lastiger bepaalbaar. De onderwijswetten en de Regeling ftisietoets kennen van dat criterium namelijk geen (wettelijke) uitwerking. Wel is het onder (ii) genoemde criterium in te lezen in de meer brede toets dat met een voorgeno men fusie geen sprake mag zijn van een ‘significante belemmering van de (bestuurlijke) variatie van liet onderwijsaanbod. Wij raden aan dit criterium in de Regeling fusietoets uit te wei-ken. ST\ASD\1 5678593.1 (10) Stibbe De CFTO stelt voor om die uitwerking op te nemen in een CfTO-Ieidraad. Hoewel een leidraad een praktische aanvulling kan zijn op de beleidsregels, is het niet aan te bevelen de uitwerking van de intersectorale norm eerst en uitsluitend daarin op te nemen. De uitwerking van de intersectorale norm zou in de Regeling fusietoets moeten worden opgenomen. Aanpassing van de Regeling fusietoets zou in beginsel ook snel moeten kunnen geschieden, omdat daaraan geen uitgebreid wetspro ces voorafgaat. Bovendien laat de uitspraak van 3 december 2013 van de rechtbank Gelderland het belang daarvan zien. Mocht er nu een specifieke aanvraag liggen voor een intersectorale bestuurlijke fusie PO-VO en is er geen ruimte meer om tijdig de Regeling fusietoets aan te passen, dan raden wij aan: (i) Een uitgebreide motivering in het advies neer te leggen, waarin de CFTO gedetailleerd in zichtelijk maakt hoe zij tot een bepaalde uitwerking van de hiervoor geschetste wettelijke open norm is gekomen; en (ii) Waarbij die uitwerking (zekerheidshalve) zo dicht als mogelijk aanligt bij de reeds bestaan de beleidsmatige uitwerkingen van de sectorale wettelijke criteria (artikelen 10 en 14 Rege ling fttsietoets) om het risico te vermijden dat de toegepaste norm later door de rechtbank als rechtsonzeker wordt aangemerkt. Eindconciusie Al met al is onze eindconclusie dat de minister van OCW weliswaar bevoegd is om indien nodig goedkeuring aan een intersectorale bestuurlijke fusie P0 en VO te onthouden, maar dat het daaraan ten grondslag liggende toetsingskader nog uitwerking verdient in de vorm van een speciaal op een intersectorale ftisie betrekking hebbend toetsingskader. Het is aan te raden die uitwerking te voor zien van een formeel-juridische basis, zoals de Regeling fusietoets. Mocht ti naar aanleiding van het voorgaande nog vragen hebben of behoefte hebben aan overleg, dan zijn wij daarvoor uiteraard beschikbaar. Hoogachtend,a T. Barkhuysen ST\ASD\15678593.1 (11)
© Copyright 2024 ExpyDoc