IMAGEN™ Adenovirus NL K610011-2...................50 Tests 1. BEOOGD GEBRUIK De IMAGEN™ Adenovirus-test is een kwalitatieve directe immunofluorescentietest voor de detectie van adenovirusantigeen in klinische specimens en voor de bevestiging van adenovirus in celculturen. 2. SAMENVATTING Adenovirussen zijn niet-omhulde DNA-virussen met een icosahedronvorm. De familie Adenoviridae omvat 2 geslachten: zoogdieradenovirussen (Mastadenovirussen) en vogeladenovirus (Aviadenovirussen).1 Er zijn ten minste 47 bekende serotypen van humaan adenovirus geïdentificeerd en gekarakteriseerd door haemagglutinatie, neutralisatie, DNA-hybridisatie en restrictieendonuclease-analyse van adenovirus- DNA.1,2,3,4 Humane adenovirussen zijn betrokken bij een breed gamma van klinische aandoeningen bij zowel immunocompetente als immunodeficiënte personen, waaronder infecties van de luchtwegen, conjunctiva en het spijsverteringskanaal.3,5 Infecties komen veel voor bij kinderen en kunnen sporadisch of in de vorm van epidemieën voorkomen. Circa 5% van de acute aandoeningen van de luchtwegen bij kinderen en 10% van de aandoeningen met koortsaanvallen en longontsteking bij kinderen zijn in verband gebracht met adenovirusinfectie.3,6,7 Adenovirusinfectie van de nogen kan leiden tot faryngoconjunctivale koorts, folliculaire conjunctivitis of epidemische keratoconjunctivitis.3,8 De adenovirusserotypen 40 en 41 zijn gewoonlijk betrokken bij virale gastro-enteritis bij zuigelingen en er is gemeld dat deze verantwoordelijk zijn voor 4-15% van de ziekenhuisinfecties op kinderafdelingen.3,9,10 Bij immunodeficiënte patiënten (b.v. transplantatie- of aidspatiënten) kunnen ernstige systemische infecties optreden die levensbedreigend kunnen zijn.3 De laboratoriumdiagnose van adenovirusinfectie speelt een belangrijke rol bij de behandeling van patiënten en maakt het doeltreffend beheersen van epidemieën mogelijk. Diagnostische methoden zijn directe detectie van het virus of van viruseiwitten in klinische specimens (b.v. nasofaryngeale aspiraten), het isoleren van levensvatbaar virus in celcultuurmonolayers geïnoculeerd met specimens afkomstig uit de luchtwegen, van de conjunctiva of fecale specimens en detectie van adenovirusspecifieke immunoglobulinen.3,5 Het isoleren van adenovirussen uit klinische specimens kan worden uitgevoerd in continue cellijnen van hoofdzakelijk epitheliale oorsprong, waaronder HeLa, HEp-2, KB en 293 cellijnen, waarin adenovirussen een karakteristiek cytopathisch effect kunnen vertonen.3,5 Er zijn diverse technieken gebruikt om de identificatie van adenovirusisolaten te bevestigen, waaronder neutralisatietests, radioimmunoassays, DNA-hybridisatie, elektronenmicroscopie en DNAelectrophoretyping. 11,12,13,14,15 Deze technieken kunnen gecompliceerd en arbeidsintensief zijn en vaak ongeschikt voor routinematig gebruik. Recent zijn er indirecte immunofluorescentietests of enzymimmunoassays beschreven (b.v. IDEIA™ Adenovirus) die gebruikmaken van geslachtsspecifieke monoklonale of polyklonale antistoffen voor de directe detectie van adenovirus in klinische specimens of celcultuurmonolayers.15,16,17 Directe immunofluorescentietests die gebruik maken van specifieke monoklonale antistoffen bieden een snelle, gevoelige en specifieke methode voor de directe detectie van adenovirussen in klinische specimens zoals nasofaryngeale aspiraten en conjunctiva-uitstrijkjes of voor de bevestiging van adenovirusisolaten in celcultuurmonolayers. IMAGEN™ Adenovirus is een directe immunofluorescentietest voor de detectie en identificatie van humane adenovirusserotypen in klinische specimens of celculturen. De test maakt gebruik van een geslachtsspecifieke monoklonale antistof voor het detecteren van een epitoop van adenovirushexoneiwitten die tot expressie wordt gebracht in alle bekende humane adenovirusserotypen.18 3. PRINCIPE VAN DE TEST De IMAGEN™ Adenovirus-test bevat een monoklonale antistof geconjugeerd met fluoresceïneisothiocyanaat (FITC). Het geconjugeerde reagens bindt specifiek aan een epitoop van het hexoneiwit dat voorkomt in alle serotypen van humaan adenovirus. Het reagens wordt gebruikt in een eenstaps directe immunofluorescentietechniek. Specimens worden 15 minuten geïncubeerd met het reagens met FITCgeconjugeerde antistoffen en overtollig reagens wordt afgespoeld met phosphate buffered saline (PBS). De gekleurde gebieden worden op een objectglaasje aangebracht en onder de microscoop bekeken met epifluorescentieverlichting. Als er adenovirus aanwezig is, wordt een karakteristieke licht appelgroene fluorescentie waargenomen in het cytoplasma en/of de kern van geïnfecteerde cellen, die contrasteert met de rode achtergrondkleuring van ongeïnfecteerde cellen. directe specimens of celcultuurpreparaten. - De houdbaarheid van de kit wordt vermeld op het etiket op de buitenverpakking. 5.1. IMAGEN™ ADENOVIRUS REAGENT Eén gebruiksaanwijzing. Een objectglaasje voor positieve controles met 2 x 1 well met in aceton gefixeerde humane epitheelcellen (HEp–2) geïnfecteerd met adenovirus. Een fles van elk van de volgende: 3mL preparatievloeistof. De preparatievloeistof bevat een fotoblekingsremmer in glyceroloplossing (pH 10,0). 1,4mL of IMAGEN™ Adenovirus-reagens. Het reagens bevat gezuiverde muriene monoklonale antistof, specifiek voor een veel voorkomende epitoop op het hexoneiwit van adenovirus, geconjugeerd met FITC. Het conjugaat wordt geprepareerd in een met eiwit gestabiliseerde bufferoplossing (pH 7,5) die Evans Blue-kleurstof bevat als achtergrondkleuring en 15mmol/L natriumazide als bewaarmiddel. 5.2. PREPARATIE, BEWARING EN HERGEBRUIK VAN KITCOMPONENTEN Om een optimale werking van de kit te garanderen, is het belangrijk dat alle ongebruikte kitcomponenten worden bewaard volgens de volgende instructies: 5.2.1 OBJECTGLAASJES VOOR POSITIEVE CONTROLES - Dankbetuiging De in deze test gebruikte monoklonale antistof is ontwikkeld door de Division of Microbiological Reagents and Quality Control, Central Public Health Laboratory, Colindale, Londen, Verenigd Koninkrijk. Objectglaasjes voor positieve controles worden afzonderlijk geleverd in gesloten foliezakjes gevuld met stikstof. Bewaar ongebruikte objectglaasjes bij 2-8°C. Alvorens de verpakking te openen, dient het objectglaasje 5 minuten bij kamertemperatuur (15-30°C) te blijven staan. 4. DEFINITIES De volgende symbolen zijn gebruikt in de productinformatie. Kleur het objectglaasje onmiddellijk na het openen. Catalogusnummer Raadpleeg de gebruiksaanwijzing N De inhoud volstaat voor <N> tests Fabrikant Medisch hulpmiddel voor in vitro diagnostiek Houdbaar tot Lotnummer Temperatuurlimieten voor bewaring 5. GELEVERDE REAGENTIA 50 – Elke kit bevat voldoende materiaal voor het testen van 50 5.2.2 PREPARATIEVLOEISTOF Gebruiksklaar. Bewaar de preparatievloeistof bij 2-8°C. Voor gebruik dient de preparatievloeistof 5 minuten bij kamertemperatuur (15-30°C) te blijven staan. 5.2.3 REAGENS Gebruiksklaar. Ongebruikt reagens bewaren bij 2-8°C. Het reagens dient in het donker te worden bewaard bij 2-8°C en voor gebruik 5 minuten bij kamertemperatuur (15-30°C) te blijven staan. 6. OVERIGE REAGENTIA 6.1. REAGENTIA Verse aceton (voor fixatie). Phosphate buffered saline (PBS) pH 7,5 voor het wassen van gekleurde specimens en voor specimenpreparatie. 6.2. ACCESSOIRES De volgende producten zijn bestemd voor gebruik in combinatie met IMAGEN™ Adenovirus. Voor verdere informatie kunt u contact opnemen met uw plaatselijke distributeur. Microscoopglaasjes van glas met Teflon-coating met een enkele well met een diameter van 6mm (100 glaasjes per doos) zijn verkrijgbaar bij uw plaatselijke distributeur (codenr. S611430-6). Objectglaasje voor positieve controles (codenr. S611330-2). 7. MATERIAAL Het volgende materiaal is nodig: Precisiepipet en wegwerptips voor 25μL. Spoelbad. Dekglaasjes voor het afdekken van een well met een diameter van 6mm. Niet-fluorescerende immersie-olie. Epifluorescentiemicroscoop met filtersysteem voor FITC (maximale excitatiegolflengte 490nm, gemiddelde emissiegolflengte 520nm) en x200-x500 vergroting. Incubator op 37°C. Lagesnelheidscentrifuge. Voor directe specimens Steriele swabs. Mucusextractor (alleen nasofaryngeale specimens). Voor cultuurbevestiging Steriele swabs, viraal transportmedium (VTM) en een voor afname, transport en cultuur van adenovirussen geschikte container. Voor cultuur en isolatie van adenovirussen aanbevolen cellijnen. 8. VOORZORGSMAATREGELEN - Voor in vitro diagnostiek. Personen die een test met dit product uitvoeren, moeten ervaring hebben met het gebruik daarvan en met laboratoriumprocedures. 8.1. VEILIGHEIDSMAATREGELEN 8.1.1 Het IMAGEN™ Adenovirus-reagens bevat <0.1% natriumazide, een giftige stof. Natriumazide kan reageren met koperen en loden leidingen, waarbij sterk explosieve metaalazides worden gevormd. Materialen die azides bevatten altijd afvoeren door te spoelen met ruime hoeveelheden water. 8.1.2 Er is aangetoond dat adenovirus op het objectglaasje voor positieve controles niet-infectieus is in celcultuur; het objectglaasje dient echter te worden behandeld en afgevoerd als potentieel infectieus. 8.1.3 Het reagens bevat Evans blauw. Ook al is de concentratie te laag om het product te classificeren als carcinogeen, toch dient contact met de huid te worden vermeden. 8.1.4 Bij het gebruik van de preparatievloeistof dient u de nodige zorg in acht te nemen aangezien deze huidirritatie kan veroorzaken. Bij evenveel contact dient de huid met water te worden afgespoeld. 8.1.5 In het daartoe bestemde werkgebied niet eten, drinken of roken, geen voedsel bewaren of bereiden, of cosmetica aanbrengen. 8.1.6 Geen materialen met de mond pipetteren. 8.1.7 Bij het behandelen van klinische specimens en geïnfecteerde cellen dient u wegwerphandschoenen te dragen en na werken met besmettelijke materialen dient u steeds uw handen te wassen. 8.1.8 Alle klinische specimens afvoeren volgens de plaatselijke wetgeving. 8.1.9 Een veiligheidsinformatieblad is op verzoek verkrijgbaar voor beroepsmatige gebruikers. 8.2. TECHNISCHE VOORZORGSMAATREGELEN 8.2.1 Componenten mogen na de op het etiket vermelde uiterste gebruiksdatum niet worden gebruikt. Geen verschillende partijen/charges reagentia mengen of onderling verwisselen. 8.2.2 De reagentia worden geleverd in vaste gebruiksconcentraties. De werking van de test wordt negatief beïnvloed als de reagentia worden gemodificeerd of opgeslagen onder andere omstandigheden dan vermeld in Sectie 5. 8.2.3 Op de dag van gebruik de benodigde hoeveelheid verse Phosphate Buffered Saline (PBS) bereiden. 8.2.4 Spoelen in PBS is noodzakelijk. Gebruik van andere spoeloplossingen als leidingwater of gedestilleerd water leidt tot onbetrouwbare testresultaten. 8.2.5 Vermijd microbiële verontreiniging van de reagentia. 8.2.6 De reagentia mogen niet worden ingevroren. 9. AFNAME EN PREPARATIE VAN SPECIMENS19 De afname en preparatie van specimens is van fundamenteel belang bij de diagnose van adenovirus door middel van directe immunofluorescentie- en celcultuurmethoden. Specimens moeten worden afgenomen op de plaats van infectie gedurende de periode van de hoogste viral shedding zodat deze zoveel mogelijk geïnfecteerd materiaal bevatten en de specimens moeten zodanig worden geprepareerd dat ofwel intacte cellen, vrij van aanhangend slijm etc. voor directe microscopie van specimens ofwel de levensvatbaarheid van specimens voor celcultuur worden behouden. 9.1. KLINISCHE SPECIMENS 9.1.1 Oculaire specimens Afname Breng een plaatselijk verdovingsmiddel aan op het oog en leg vervolgens de onderste en bovenste conjunctiva bloot. Veeg met behulp van een wattenstaafje of een swab met Dacron™-tip het boven- en onderoppervlak van de conjunctiva goed af, waarbij u de swab tijdens het bemonsteren ronddraait om te zorgen dat het volledige oppervlak van de conjunctiva wordt bemonsterd. Prepareren van objectglaasjes Rol de specimenswab rond binnen het well-oppervlak van 6mm op het microscoopglaasje, terwijl u een lichte druk uitoefent. Zorg dat de volledige swabtip wordt gebruikt bij het prepareren van het objectglaasje. Laat het specimen grondig drogen aan de lucht bij kamertemperatuur (15-30°C) en fixeer 10 minuten in verse aceton. Laat het objectglaasje aan de lucht drogen. Als het specimen niet onmiddellijk gekleurd wordt, kunt u dit een nacht bewaren bij 4°C. 9.1.2 Nasofaryngeale aspiraten/secreties Afname Specimens uit het nasofaryngeale gebied dienen te worden afgenomen in een mucusextractor via een voedingssonde maat 8. De mucusextractor en slang dienen bij 2-8°C te worden bewaard en zo spoedig mogelijk naar het laboratorium te worden gezonden om te worden verwerkt. Celscheiding Voeg vóór het centrifugeren zo nodig 2mL phosphate buffered saline (PBS) aan het monster toe om de viscositeit te verlagen en het slijm te verdunnen. Centrifugeer de mucusextractor 10 minuten bij kamertemperatuur (15-30°C) op 380g. Verwijder het supernatans dat kan worden gebruikt voor celcultuur. Resuspendeer het celneerslag in 2mL PBS en pipetteer de cellen op en neer met een wijde pipet of meng voorzichtig op een vortexmixer tot de mucus uiteenvalt en het celmateriaal vrijkomt. Vermijd krachtig pipetteren of mengen op een vortexmixer om schade aan de cellen te voorkomen. Wanneer u een gladde suspensie hebt verkregen, voegt u naar behoefte verder PBS toe en vervolgens pipetteert of mengt u opnieuw om de cellen verder te spoelen. Verwijder op dit punt alle zichtbare mucusrestanten en werp deze weg. Overtollige mucus moet worden verwijderd aangezien deze voldoende penetratie van het reagens belemmert en kan leiden tot niet-specifieke fluorescentie. Als alle secreties in de toevoerslang blijven en de mucusextractor niet bereiken, spoelt u alle secreties uit de slangen in PBS. De beste manier om dit te bereiken is een Pasteurpipet in het uiteinde van de slang te steken die aan de mucusextractor bevestigd is geweest. Zuig de juiste vloeistof in de slang en blaas deze herhaaldelijk uit tot de secreties die vastkleven aan de wand van de slang loskomen. Pipetteer de suspensie op en neer tot de mucus voldoende uiteen is gevallen. Prepareren van objectglaasjes Na voltooiing van de celafscheidingsprocedure centrifugeert u de resulterende celsuspensie 10 minuten bij kamertemperatuur (15-30°C) op 380g en werpt u het supernatans weg. Resuspendeer het celneerslag in voldoende PBS om resterende mucus te verdunnen en tegelijkertijd een hoge celdichtheid te behouden. Breng 25μL van het geresuspendeerde celneerslag aan in het well-gebied op het objectglaasje. Laat het specimen grondig drogen bij kamertemperatuur (15-30°C) en fixeer 10 minuten in verse aceton bij kamertemperatuur (15-30°C). Als het specimen niet onmiddellijk gekleurd wordt, bewaart u dit een nacht bij 4°C of vriest u het in bij -20°C voor langere bewaarperioden. 9.2. CELCULTUUR Inoculatie van celculturen Specimens die zijn afgenomen voor de diagnose van adenovirusinfecties dienen te worden geïnoculeerd in cellijnen die in het laboratorium routinematig worden gebruikt volgens de gebruikelijke laboratoriummethoden. Celculturen dienen regelmatig te worden onderzocht op het optreden van cytopathisch effect (CPE) en er dienen periodiek haemadsorptietests te worden uitgevoerd. Haemadsorptie-positieve culturen of celculturen die CPE vertonen, kunnen worden geoogst en getest op de aanwezigheid van adenovirus. Prepareren van objectglaasjes Als haemadsorptie of CPE wordt gezien die consistent is met adenovirusinfectie dient de celcultuurmonolayer te worden geoogst wanneer ten minste 50% van de cellen deze verschijnselen vertonen. Schraap de cellaag af in het vloeibare groeimedium met behulp van een steriele pipet. Sla de cellen neer door 10 minuten centrifugeren op 200g bij kamertemperatuur (15-30°C) en verwijder het supernatans. 10 minuten in verse aceton bij kamertemperatuur (15-30°C). Als het specimen niet onmiddellijk gekleurd wordt, bewaart u dit een nacht bij 4°C of vriest u het in bij -20°C voor langere bewaarperioden. 10. TESTPROCEDURE RAADPLEEG VÓÓR HET UITVOEREN VAN DE TESTPROCEDURE SECTIE 8.2 TECHNISCHE VOORZORGSMAATREGELEN. 10.1. TOEVOEGEN VAN REAGENS Voeg 25μL reagens toe aan elke well van 6mm. Zorg dat het reagens het volledige oppervlak van de well bedekt. 10.2. EERSTE INCUBATIE Incubeer de objectglaasjes met reagentia 15 minuten in een bevochtigingskamer bij 37°C. Laat het reagens niet opdrogen op het specimen aangezien dit leidt tot het optreden van nietspecifieke kleuring. 10.3. HET OBJECTGLAASJE AFSPOELEN Spoel overtollig reagens af met phosphate buffered saline (PBS) en was vervolgens het objectglaasje 5 minuten in een schudbad met PBS. Laat het PBS uitlekken en laat het objectglaasje aan de lucht drogen bij kamertemperatuur (15-30°C). 10.4. TOEVOEGEN VAN PREPARATIEVLOEISTOF Voeg een druppel IMAGEN™ Adenovirus-preparatievloeistof toe aan het centrum van elke well en plaats een dekglaasje op de preparatievloeistof en het specimen, waarbij u ervoor zorgt dat er geen luchtbellen in de vloeistof achterblijven. 10.5. AFLEZEN VAN HET OBJECTGLAASJE Onderzoek het volledige well-oppervlak met het gekleurde specimen met behulp van een epifluorescentiemicroscoop. De fluorescentie dient zichtbaar te zijn bij een vergroting van x200-x500, als beschreven in Sectie 11. (Voor het verkrijgen van de beste resultaten dienen de objectglaasjes onmiddellijk na kleuring te worden onderzocht, maar deze kunnen bij 2-8°C, in het donker, maximaal 24 uur worden bewaard.) 11. INTERPRETATIE VAN DE TESTRESULTATEN 11.1. CONTROLES 11.1.1 Objectglaasje voor positieve controles Bij kleuring en bekijken als beschreven in Sectie 10 dienen op het objectglaasje voor positieve controles cellen zichtbaar te zijn met intracellulaire appelgroene fluorescentie van de kern en/ of het cytoplasma, die contrasteert met een achtergrond van materiaal met rode achtergrondkleuring. Deze cellen zijn iets groter dan epitheelcellen afkomstig uit de luchtwegen of van de conjunctiva maar vertonen dezelfde fluorescentie van de kern en/ of het cytoplasma bij infectie met adenovirus. Objectglaasjes voor positieve controles dienen te worden gebruikt om te controleren of de kleuringsprocedure goed is uitgevoerd. 11.1.2 Negatieve controle Spoel de cellen door het celneerslag te resuspenderen in PBS (zie Sectie 8.2) en centrifugeer opnieuw. Als een negatieve controle vereist is, worden ongeïnfecteerde intacte cellen van het type dat wordt gebruikt voor cultuur en isolatie van adenovirus aanbevolen. De cellen dienen te worden geprepareerd en gefixeerd als beschreven in Sectie 9.2 en gekleurd als beschreven in Sectie 10. Verwijder het supernatans en resuspendeer het celneerslag in een klein volume vers PBS om een hoge celdichtheid te behouden. 11.2. KLINISCHE SPECIMENS 11.2.1 Voorkomen van met adenovirus geïnfecteerde cellen Breng aliquots van 25μL celsuspensie aan in de afzonderlijke wells op de objectglaasjes. Laat grondig drogen aan de lucht en fixeer In uit de luchtwegen of van de conjunctiva afkomstige epitheelcellen die zijn geïnfecteerd met adenovirus is intracellulaire, nucleaire en/of cytoplasmische granulaire appelgroene fluorescentie zichtbaar. Ongeïnfecteerde cellen achtergrondkleuring. kleuren rood met Evans Blue- 11.2.2 Interpretatie van de resultaten De diagnose is positief wanneer een of meer cellen in het gefixeerde, gekleurde specimen het typische fluorescentiepatroon vertonen dat wordt beschreven in Sectie 11.2.1. De diagnose is negatief wanneer gefixeerde, gekleurde specimens geen fluorescentie vertonen met het reagens. Voor direct gekleurde specimens van nasofaryngeaal aspiraat of oculaire specimens moeten ten minste 20 ongeïnfecteerde epitheelcellen afkomstig uit de luchtwegen of van de conjunctiva worden gezien voor een negatief resultaat wordt gemeld. Zie Sectie 11.2.3 als er niet voldoende cellen aanwezig zijn. 11.2.3 Onvoldoende cellen Als er onvoldoende cellen aanwezig zijn op het objectglaasje, dient de rest van het klinische specimen 10 minuten op 380g bij kamertemperatuur (15-30°C) te worden gecentrifugeerd. Resuspendeer de cellen in een kleiner volume PBS alvorens deze opnieuw aan te brengen (25μL) op het well-oppervlak. Anders dient een nieuw klinisch specimen te worden aangevraagd. 11.3. CELCULTUURBEVESTIGING 11.3.1 Voorkomen van met adenovirus geïnfecteerde cellen Geïnfecteerde cellen vertonen intracellulaire, nucleaire en/of cytoplasmische appelgroene fluorescente en dienen te worden genoteerd als positief voor adenovirus. Ongeïnfecteerde cellen vertonen een rode achtergrondkleuring met Evans Blue-achtergrondkleuring. 11.3.2 Interpretatie van de resultaten De diagnose is positief wanneer ten minste een gefixeerde, gekleurde cel na kleuring het in Sectie 11.3.1 beschreven fluorescentiepatroon vertoont. Er moeten ten minste 50 ongeïnfecteerde cellen van de geteste celcultuur zichtbaar zijn in de well op het objectglaasje voor een negatief resultaat wordt gemeld. Zie Sectie 11.3.3 als er niet voldoende cellen aanwezig zijn. 11.3.3 Onvoldoende cellen Als er onvoldoende cellen aanwezig zijn in het preparaat op het objectglaasje dient de rest van het klinische specimen 10 minuten op 200g bij kamertemperatuur (15-30°C) te worden gecentrifugeerd. Resuspendeer in een kleiner volume PBS alvorens deze opnieuw aan te brengen (25μL) op het welloppervlak. Anders dient een nieuw specimen opnieuw te worden geïnoculeerd op de verse celmonolayers en de celcultuur te worden herhaald. 12. BEPERKINGEN VAN DE WERKING 12.1. Gebruik uitsluitend de preparatievloeistof die wordt bijgeleverd bij de IMAGEN™ Adenovirus-test. 12.2. Het voorkomen van het verkregen fluorescentiebeeld kan variëren als gevolg van het gebruikte type microscoop en lichtbron. 12.3. Er wordt geadviseerd 25μL reagens te gebruiken voor het bedekken van een well-gebied met een diameter van 6mm. Een lager volume kan leiden tot moeilijkheden bij het bedekken van het specimengebied en kan de gevoeligheid verminderen. 12.4. Alle reagentia worden geleverd in vaste werkconcentraties. De werking van de test kan worden beïnvloed als reagentia worden gewijzigd of niet worden bewaard onder de aanbevolen omstandigheden als beschreven in Sectie 5. 12.5. Als er geen adenovirus wordt gedetecteerd, kan dit het gevolg zijn van factoren zoals het afnemen van het specimen op een ongeschikt tijdstip in het ziekteverloop, onjuiste bemonstering en/of behandeling van het specimen, mislukken van de celcultuur enz. Een negatief resultaat sluit de mogelijkheid van een adenovirusinfectie niet uit. 12.6. De aanwezigheid van adenovirus in nasofaryngeale secreties sluit niet noodzakelijk de mogelijkheid van gelijktijdige infectie met andere pathogenen uit. Alle positieve resultaten moeten voorzichtig worden geïnterpreteerd aangezien adenovirus latentie en recrudescentie kan vertonen. Asymptomatische shedding kan optreden tot 18 maanden na infectie.20 De testresultaten dienen te worden geïnterpreteerd in combinatie met informatie uit epidemiologische onderzoeken, klinische diagnose van de patiënt en andere diagnostisch procedures. 12.7. De testresultaten dienen te worden geïnterpreteerd in combinatie met informatie uit epidemiologische onderzoeken, klinische beoordeling van de patiënt en andere diagnostische procedures. 13. VERWACHTE WAARDEN De leden van de verschillende subgeslachten van adenovirus vertonen duidelijk onderscheiden orgaantropismen. De aandoeningen manifesteren zich echter primair als infecties van de luchtwegen, de ogen en de ingewanden. Het positieve isolatiepercentage varieert, afhankelijk van de gebruikte test, de kwaliteit van de specimenafname, de leeftijd van de geteste populatie en de vraag of er bij de onderzochte populaties sprake is van overbevolking. De isolatiefrequentie wordt beïnvloed door de ernst van de door het virus veroorzaakte aandoeningen en ook door de neiging van virusstammen tot hardnekkige infecties door shedding van infectieus virus gedurende lange perioden. Adenovirussen zijn verantwoordelijk voor 5% van de acute infecties van de luchtwegen bij kinderen onder de 4 jaar en voor 10% van de infecties in deze leeftijdsgroep van de luchtwegen waarvoor ziekenhuisopnamen nodig is.3,6,7 Acute hemorragische cystitis bij kinderen kan worden veroorzaakt door adenovirussen. Adenovirussen in de ingewanden zijn in verband gebracht met 4% tot 15% van alle kinderen die in het ziekenhuis worden opgenomen met virale gastro-enteritis en deze komen het meest voor bij kinderen onder de 3 jaar.3,11,12 14. SPECIFIEKE WERKINGSKARAKTERISTIEKEN 14.1. SPECIFICITEIT VAN DE MONOKLONALE ANTISTOF MET ADENOVIRUSSEROTYPEN Er is aangetoond dat de in deze test gebruikte monoklonale antistof reageert met een geslachtsspecifieke epitoop van het adenovirushexoneiwit die voorkomt bij alle humane serotypen. 14.2. KLINISCHE ONDERZOEKEN De IMAGEN™ Adenovirus-test werd getest voor direct gebruik in twee klinische onderzoekscentra op nasofaryngeale secreties afgenomen bij kinderen en volwassenen die waren opgenomen in het ziekenhuis met symptomen van luchtweginfectie. De test werd ook geëvalueerd in een vooraanstaand oogheelkundig centrum, op conjunctivaspecimens van patiënten met conjunctivitis. De IMAGEN™ Adenovirus-test werd in drie onderzoekscentra geëvalueerd op de detectie van adenovirus in celcultuur. De onderzoekscentra onderzochten 474 klinische specimens afkomstig uit de luchtwegen en 179 conjunctivaspecimens direct, plus 296 specimens voor celcultuurbevestiging. De standaardtests voor directe specimens waren celcultuur met of zonder indirecte immunofluorescentie en voor celcultuurbevestiging waren de standaardtests indirecte fluorescentie van polyklonale antistoffen of specifieke neutralisatie. Bij alle berekeningen wordt ervan uitgegaan dat de standaardtests 100% gevoelig en specifiek waren. De gevoeligheid, specificiteit en voorspellende waarde werden berekend als eerder beschreven.21 14.3. KLINISCHE WERKING 14.3.1 Directe specimens Nasofaryngeale secreties Er werden verse klinische specimens getest tijdens de winter van 1988/89 en er werden eveneens bewaarde (ingevroren) specimens getest die waren afgenomen tussen 1978 en 1988. De twee centra vergeleken IMAGEN™ Adenovirus-test met referentiemethoden. Bij de referentiemethode werden resultaten als positief beschouwd als ofwel de celcultuur ofwel de indirecte immunofluorescentie positief was. Hierdoor kon de aanwezigheid van niet-levensvatbaar virus worden gedetecteerd door middel van fluorescentie of kon celvrij virus worden gedetecteerd door middel van celcultuur. Een specimen scoorde positief in de IMAGEN™ Adenovirus-test wanneer een of meer fluorescerende epitheelcellen zichtbaar waren (zie Sectie 11.2). Tabel 14.1 vermeldt de resultaten van het IMAGEN™ Adenovirustestreagens. De totale incidentie van adenovirus in deze populaties bedroeg 9,1% (43/474). De resultaten correleerden in 468 gevallen (98,7%) met de standaardtests. De gevoeligheid van de IMAGEN™ Adenovirus-test bedroeg 86,0% (37/43) en de specificiteit 100% (431/431). De voorspellende waarde voor positieve en negatieve resultaten bedroeg respectievelijk 100% (37/37) en 98,6% (431/437). Tabel 14.1 Vergelijking van de testresultaten voor de IMAGEN™ Adenovirus-test en celcultuur op nasofaryngeale specimens in 2 onderzoekscentra Oculaire infecties met adenovirussen (epidemische keratoconjunctivitis en zwembadconjunctivitis) kunnen voorkomen in elke leeftijdsgroep, en hetzelfde geldt voor adenovirusinfectie bij immunogedeprimeerde patiënten.3,8 TESTReferentiemethode IMAGEN™ Adenovirus Aantal specimens (474) Bij volwassenen zijn adenovirussen geïsoleerd uit de cervix en penislaesies en bij acute luchtweginfectie, met name bij militairen. *1) RESULTAAT Neg Neg 431 Pos Pos 37 Pos Neg 6* Neg Pos 0 4/6 specimens hadden meer dan 10 dagen nodig om in cultuur CPE te produceren. Dit kan wijzen op de aanwezigheid in het monster van een zeer geringe hoeveelheid virus. 2) 2/6 specimens waren negatief volgens indirecte IF. Oculaire specimens De IMAGEN™ Adenovirus-test werd geëvalueerd tegen een bestaand celcultuursysteem. Er werden conjunctivaswabs afgenomen bij 179 patiënten met conjunctivitis die in een oogkliniek werden behandeld. De incidentie van adenovirusinfectie in de onderzochte populatiegroep bedroeg 19,6% (35/179). Er werden in de kliniek uitstrijkjes gemaakt van specimenswabs en de swabs werden vervolgens in een transportmedium voor evaluatie van celculturen geplaatst. Een specimen scoorde positief in de IMAGEN™ Adenovirus-test wanneer een of meer fluorescerende epitheelcellen zichtbaar waren (zie Sectie 11.2). Een specimen scoorde positief in de celcultuurtest wanneer CPE werd bevestigd door indirecte immunofluorescentie. De resultaten van dit onderzoek worden vermeld in Tabel 14.2. Voor de 179 geteste specimens werd met beide methoden hetzelfde resultaat verkregen in 174 specimens na herhaald testen, wat een correlatie geeft van 97,2%. De gevoeligheid en specificiteit van de IMAGEN™ Adenovirus-test bedroegen respectievelijk 91,4% (32/35) en 98,6% (142/144). De voorspellende waarde voor positieve en negatieve tests bedroeg respectievelijk 94,1% (32/34) en 97,9% (142/145). Tabel 14.2 Vergelijking van de testresultaten voor de IMAGEN™ Adenovirus-test en celcultuur op humane oculaire specimens TESTReferentiemethode IMAGEN™ Adenovirus Aantal specimens (179) RESULTAAT Neg Neg 142 Pos Pos 32 Pos Neg 3* Neg Pos 2** * Onvoldoende materiaal beschikbaar voor het opnieuw testen van één specimen. ** Beide specimens werden slechts 2 dagen in cultuur gebracht. 14.3.2 Celcultuurbevestiging De IMAGEN™ Adenovirus-test werd in drie onderzoekscentra getest op celculturen van klinische specimens. Dit werd vergeleken met indirecte immunofluorescentie- en/of neutralisatietests voor celcultuurbevestiging. Het isoleren werd uitgevoerd in cellijnen die routinematig worden gebruikt voor adenoviruscultuur. De celculturen werden in PBS gewassen voor deze werden verwijderd en op objectglaasjes werden aangebracht. De objectglaasjes werden gefixeerd in aceton en vervolgens getest met behulp van de IMAGEN™ Adenovirus-testreagentia. Voor deze evaluatie werden zowel verse klinische isolaten als eerder ingevroren specimens gebruikt. Er werden in totaal 296 culturen geëvalueerd. Celcultuur-positieve isolaten werden bevestigd door immunofluorescentie- of neutralisatietests. De resultaten (Tabel 14.3) geven aan dat de IMAGEN™ Adenovirus-test alle positieve adenovirusisolaten detecteerde, wat een gevoeligheid geeft van 100% (162/162). De specificiteit van het reagens bedroeg 100% (134/134). Tabel 14.3 Vergelijking van de testresultaten voor de IMAGEN™ Adenovirus-test en standaardmethoden voor cultuurbevestiging in 3 onderzoekscentra TESTStandaardbevestiging IMAGEN™ Adenovirus Aantal specimens (296) RESULTAAT Neg Neg 134 Pos Pos 162 Pos Neg 0 Neg Pos 0 14.4. KRUISREACTIVITEIT De IMAGEN™ Adenovirus-test werd uitgevoerd tegen preparaten van andere virussen en organismen waarvan de aanwezigheid in specimens uit de luchtwegen of oculaire specimens waarschijnlijk was. Alle geteste organismen (Tabel 14.4) waren negatief met de IMAGEN™ Adenovirus-test. Tabel 14.4 Met de IMAGEN™ Adenovirus-test geteste en niet-reactief bevonden organismen Acholeplasma laidlawii Branhamella catarrhalis Candida albicans Chlamydia psittaci Chlamydia trachomatis Coxsackie-virus Cytomegalovirus Echovirus Epstein-Barr-virus Haemophilus influenzae Herpes-simplex-virus Influenzavirus A & B Legionella pneumophila Mazelenvirus Bofvirus Mycobacterium avium Mycobacterium intracellulare Mycobacterium tuberculosis Mycoplasma arginini Mycoplasma hominis Mycoplasma hyorhinus Mycoplasma orale Mycoplasma pneumoniae Mycoplasma salivarium Neisseria cinerea Neisseria flavescens Neisseria gonorrhoea Neisseria lactamica Neisseria meningitidis A, B, C & D Neisseria mucosa Neisseria perflava Neisseria pharyngis Para-influenzavirus types 1,2,3 & 4b Pneumocystis carinii Poliovirus types 1 en 2 Respiratoir syncytieel virus Rinovirus Staphylococcus aureus Streptococcus gps A,B,C,D,F,G Varicella-zoster-virus 15. REFERENTIES 1. Frankl, R.I.B., Fauquet, C.M., Knudson, D.L., and Brown, F. (1992) 2. Classification and Nomenclature of Viruses. Fifth Report of the International Committee on Taxonomy of Viruses. Archives of Virology Supplement 2, Spurger Velacy, New York, pp 140-144. Rosen, L. (1960) 3. Haemagglutination inhibition technique for typing adenoviruses. American Journal of Hygiene 71, 120-128 Wadell, G. (1990) 4. Adenoviruses. In Principles and Practice of Clinical Virology (eds A.J. Zuckerman et al) John Wiley and Sons Ltd, Chapter 4 iv, pp 267-287. Albert, M.J. (1986) 5. Enteric Adenoviruses. Archives of Virology 88, 1-17. Horwitz, M.S. (1985) Adenoviral diseases in “Virology”, Raven Press, New York (eds B.N. Fields et al) pp 477-495. Mallett, R., Ribierre, M., Bonnenfant, F., Labrune, B., and Reyrole, L. (1966) 6. 7. Les pneumopathies graves à adenovirus. Arch. FR. Pediatr 23: 1057-1073. Pacini, D.L., Collier, A.M., and Henderson, F.W. (1987) 8. Adenovirus Infections and Respiratory Illnesses in Group Day Care. Journal of Infectious Diseases 156, No 6: 920-927. Ford, E., Nelson, K.E., and Warren, D. (1987) 9. Epidemiology of Epidemic Keratoconjunctivitis. Epidemiological Reviews 9: 244-261. Madeley, C.R. (1986) The emerging role of adenovirus as inducers of gastroenteritis. Pediatric Infectious Diseases 5: 563-574. 10. Uhnoo, I., Wadell, G., Svensson, L., and Johansson, M.E. (1984) Importance of enteric adenoviruses 40 and 41 in acute gastroenteritis in infants and young children. Journal of Clinical Microbiology 20: 365-372. 11. Miller, S.E., (1986) Detection and identification of viruses by electron microscopy. Journal of Electron Microscopy Technique 4: 265-301. 12. Darougar, S., Walpita, P., Thaker, U., Viswalingham, N., and Wishart, M.S. (1984) Rapid culture test for adenovirus isolation. British Journal of Ophthalmology 68: 405-408. 13. Kidd, A.H., Harley, E.H., and Erasmus, M.J. (1985) Specific detection and typing of adenovirus types 40 and 41 in stool specimens by dot-blot hybridization. J. Clinical Microbiology 22: 934-939. 14. Gomes, S.A., Nascimento, J.P., Siquera, M.M., Krawczuk, M.M., Pereira, H-G., and Russel W.C. (1985) In situ hybridization and biotinylated DNA probes: a rapid diagnostic kit for adenovirus upper respiratory infections. Journal of Virological Methods 12: 105-110. 15. Lehtomaki, K., Julkunen I., Sandelin, K., Salonen, J., Virtanen, M., Ranki, M, and Hovi, T. (1986) Rapid diagnosis of respiratory adenovirus infections in young adult men. Journal Clinical Microbiology 24: 108-111. 16. Pereira, H.G., Azeredo, R.S., Leite, J.P.G., Andrade, Z.P., and De Castro, L. (1985) A combined enzyme immunoassay for Rotavirus and Adenovirus. Journal of Virological Methods 10: 21-28. 17. August, M. J., and Warford, A.L. (1987) Evaluation of a commercial monocloncal antibody for detection of adenovirus antigen. Journal of Clinical Microbiology 25, No 11: 2233-2235 18. Cepko, C.L., Whetstone, C.A. and Sharp, P.A. (1983) Adenovirus hexon monoclonal antibody that is group specific and potentially useful as a diagnostic reagent. Journal of Clinical Microbiology 17: 360-364. 19. Gardner, P.S. and McQuillen, J. (1980) Rapid virus diagnosis. Application of immunofluorescence (2nd Ed). Butterworth, London, Chapter 5, 92-109. 20. Greenburg, S.B. and Krilov, L. (1986) Laboratory diagnosis of viral respiratory disease. Cumitech. No 21. ASM. Drew, W.L. and Rubin, S.J., editors. 21. Galen, R.S. (1982) Application of the predictive value model in the analysis of test effectiveness. In Clinics in Laboratory Medicine. Symposium on Test Selection Strategies. Volume 2. W. B. Saunders Company, pp 685-699. IFU X7846, Revidert Mars 2013 OXOID Limited, Wade Road, Basingstoke, Hampshire, RG24 8PW, Verenigd Koninkrijk Voor alle inlichtingen kunt u contact opnemen met uw plaatselijke distributeur.
© Copyright 2024 ExpyDoc