LEGAL UPDATE De waardering van een IB-latentie op ondernemingsvermogen bij scheidingen Datum: 6 maart 2014 In het kader van een echtscheiding zijn ook latente belastingschulden relevant. Met welke fiscale claim krijgt een (ex-) echtgenoot in de toekomst te maken en tegen welk bedrag/percentage moet deze claim worden meegenomen bij de vermogensrechtelijke afwikkeling van een onderneming bij echtscheiding? Er zijn twee opties: de belastingclaim kan nominaal worden meegenomen in de afwikkeling of contant worden gemaakt. Wanneer de belastingclaim nominaal wordt meegenomen wordt uitgegaan van de waarde van het goed, onder aftrek van de nominale (actuele) waarde van de op dat moment verschuldigde inkomstenbelasting. Wanneer de toekomstige belastingclaim contant gemaakt wordt naar het moment van scheiden (dat leidt meestal tot een aanzienlijk lager percentage) dan is het de vraag of het redelijk is om daarnaast van de huidige waarde van de onderneming zelf uit te gaan. Betoogd wordt wel dat als van de huidige waarde van de onderneming wordt uitgegaan, ook van de volle huidige belastingclaim moet worden uitgegaan. Anderzijds wordt betoogd dat nu het bedrijf niet wordt verkocht en de belasting in de toekomst verschuldigd is die toekomstige belastingclaim contant moet worden gemaakt. De afgelopen jaren zijn verschillende uitspraken gepubliceerd waarin werd geoordeeld dat (ex-) echtgenoten bij de financiële afwikkeling van hun echtscheiding de IB-latentie op de nominale waarde moeten stellen, in plaats van op de contante waarde. Zie bijvoorbeeld een arrest van Gerechtshof ’sHertogenbosch van 31 mei 2011, een arrest van Gerechtshof ’s-Gravenhage van 18 januari 2012 en een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam 17 april 2013. In een arrest van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 30 januari 2013 ging het om het volgende. Na echtscheiding bestond er tussen man en vrouw discussie over de hoogte van de fiscale claim over het pand dat tot het ondernemingsvermogen van de vof van de man behoorde. De man stelde dat moest worden uitgegaan van het nominale tarief, het hoogste inkomstenbelastingtarief van 52%. De vrouw verdedigde een tarief van 20%. Het Hof overwoog dat nu de actiefzijde van het vermogen van de vof niet contant was gemaakt, het ook niet juist is om dan de passiefzijde wél contant te maken. Bij de actiefzijde van het vermogen is het Hof uitgegaan van de waarde van het pand in het vrije economisch verkeer. In dat geval is het volgens het hof reëel dat de fiscale claim rustende op het pand nominaal wordt meegenomen. Het Hof acht het redelijk en billijk dat wordt uitgegaan van het hoogste belastingtarief, mede omdat de vrouw per direct financieel met de man wenst af te wikkelen. In cassatie heeft de vrouw opnieuw betoogd dat de IB-latentie moet worden gesteld op de contante waarde. De Hoge Raad verwierp dit betoog op 20 december 2013 zonder nadere motivering en komt dus niet aan een inhoudelijke beoordeling toe op grond van artikel 81 lid 1 RO. Dit is een Legal Update van Anke Mulder en Karlijn Bouwens. Anke Mulder +31 30 259 55 22 [email protected] Karlijn Bouwens + 31 30 259 55 47 [email protected]
© Copyright 2024 ExpyDoc