Samenvatting Autisme Spectrum Stoornissen (ASS) beslaan een spectrum van ontwikkelingsstoornissen met als gemeenschappelijke kenmerken problemen op het gebied van de sociale interactie, (non) verbale communicatie en rigiditeit en stereotypieën in gedrag en interesses. De impact van de stoornis op het leven van de persoon en op zijn of haar omgeving, is groot. Symptomen alsook de ernst hiervan, kunnen veranderen gedurende de levensloop, echter over het algemeen zal levenslange begeleiding nodig zijn en zal slechts een klein aantal een zelfstandig volwassen leven leiden. Recente schattingen van de prevalentie van ASS geven aan dat de stoornis waarschijnlijk bij 1% van alle kinderen voorkomt. Veel ouders van een kind met ASS maken zich al op een vroeg moment zorgen. Sommige ouders zien al in het eerste levensjaar dat hun kind zich anders ontwikkelt, de meeste ouders rapporteren afwijkend gedrag binnen de eerste twee levensjaren van hun kind. De klinische diagnose wordt daarentegen over het algemeen pas jaren later gesteld. Symptomen van ASS zijn moeilijk te herkennen in de eerste levensjaren, zowel voor ouders als voor professionals. Op jonge leeftijd is de spreiding in ontwikkeling van vaardigheden groot waardoor vertraging en afwijkend gedrag moeilijk van elkaar te scheiden zijn. Er ligt een grote uitdaging om ASS op een veel eerder moment te onderkennen dan nu het geval is. Voordelen zouden kunnen zijn dat door een vroegere onderkenning van de stoornis 1) de periode van stress en onzekerheid van ouders verkort wordt, 2) de competentie van ouders kan worden verhoogd wanneer zij handvatten krijgen om hun kind te begeleiden, 3) een passend schooltraject tijdig in gang wordt gezet, 4) een bestaand idee bij ouders rondom gezinsuitbreiding eventueel kan worden herzien gezien het verhoogd risico op een volgend kind met de stoornis en 5) , er kan gestart worden met een vroeg- interventieprogramma. Positieve bevindingen worden gerapporteerd van vroege interventieprogramma’s voor peuters en kleuters met ASS. Gerandomiseerde gecontrolleerde studies ontbreken echter nog om het specifieke effect van deze vroege interventie programma’s aan te tonen. Met het Screenings Onderzoek Sociale Ontwikkeling (SOSO) werd beoogd om ASS reeds rond het eerst levensjaar te detecteren middels een screening. Doelstellingen van de studies die worden beschreven in dit proefschrift waren de ontwikkeling van een geschikt screeningsinstrument, het testen van dit instrument in de algemene bevolking van 14-maanden oude kinderen en binnen een hoog risico groep van kinderen tot en met 3 jaar. Tot slot werd het cognitief ontwikkelingsverloop van kinderen met ASS onderzocht. In hoofdstuk 2 beschreven we de ontwikkeling van de Early Screening of Autistic Traits (ESAT). Dit screeningsinstrument had als doelstelling om binnen de algemene bevolking van 14 à 15 maanden oude kinderen, een subgroep te selecteren van kinderen met een verhoogd risico op de ontwikkeling van ASS (primary screening). De ESAT bleek een hoge specificiteit voor ASS te hebben (>90%), een optimaal onderscheidingsvermogen met normale ontwikkeling, echter het onderscheidingsvermogen met andere ontwikkelingsstoornissen was moeilijker te maken aangezien 19% van de kinderen die gediagnosticeerd waren met Attention Deficit Hyperactivity Disorder, ook positief scoorden op het instrument. Een hoge sensitiviteit werd gevonden binnen een onafhankelijk groep van 34 peuters die klinisch gediagnosticeerd waren met ASS; 32 peuters (94%) scoorden positief op de ESAT. Het uiteindelijke screeningsinstrument ESAT bestaat uit 14 items die gaan over sociale vaardigheden, spel en communicatieve ontwikkeling (zie appendix). Het instrument is kort, gemakkelijk en snel om af te nemen en te scoren en de items zijn gemakkelijk te begrijpen voor ouders. Een 4-item versie van de ESAT kan worden gebruikt als korte pre-screen. In hoofdstuk 3 beschreven we een grote bevolkingsstudie van 31,724 kinderen waarbij de ESAT werd gebruikt. Artsen van alle consultatiebureaus in de provincie Utrecht (Nederland), namen de 4-item ESAT af bij kinderen rond 14 en 15 maanden oud. 1.2% scoorde positief (370 kinderen). 100 van de 255 kinderen waarvan de ouders toestemming gaven voor de screening met de 14-item ESAT, scoorden positief op de 14-item ESAT (39%). Uiteindelijk kregen 18 kinderen een diagnose binnen het autistisch spectrum. De positief voorspellende waarde van de ESAT was 25%. Vals positieven betroffen vooral kinderen met algemene mentale retardatie zonder ASS en kinderen met een specifieke taalachterstand maar geen kinderen zonder ontwikkelingsproblemen. Het detectieratio van kinderen met ASS dat uit de totale bevolking kon worden geselecteerd via deze screeningsmethode was laag, namelijk 5.7 op 10,000. Argumenten hiervoor werden gevonden in de methode van screening (op algemeen populatie niveau of primary screening) en de jonge leeftijd, resulterend in lager relatief risico in de pre-test groep en hierdoor een lagere efficientie van screening. Om genoemde redenen wordt secondary screening ofwel screening binnen een hoog risico groep, aanbevolen. In hoofdstuk 4 raporteerden we over de effectiviteit van screenen met de ESAT binnen een hoog risico groep (secondary screening) bij kinderen beneden drie jaar. Hiervoor werd een tweetraps screening strategie gebruikt. Op niveau 1 werden reguliere faciliteiten van de jeugdgezondheidszorg gebruikt om kinderen met een verhoogd risico te vinden (surveillance), gevolgd door specialistische ASS screening met de ESAT bij hoog-risico kinderen. Op het tweede niveau werd een klinische evaluatie gedaan bij alle kinderen met een positief resultaat op de ESAT. In totaal werden 109 kinderen als hoog risico geselecteerd door artsen van consulatiebureaus, uit een populatie van ongeveer 41,455 kinderen van gemiddeld 27 maanden oud (SD=6). De positief voorspellende waarde van de ESAT was 59%. Vals positieven betroffen met name kinderen met een andere ontwikkelingsstoornis zoals beschreven in de DSM IV (81%). In de groep vals negatieven zaten drie kinderen met ASS die in eerste instantie gemist waren met de ESAT maar alsnog een klinische evaluatie kregen na een positieve score op de ESAT bij follow up onderzoek. De voorgestelde tweetraps screening strategie bleek vooral effectief in het verlagen van de gemiddelde leeftijd waarop de klinische diagnose werd gegeven, echter het detectieratio van ASS was nog altijd laag; 10.13 per 10,000. Artsen bleken goed te zien welke kinderen een verhoogd risico hadden op ASS, echter er werd een onacceptabel aantal kinderen gemist. De aanbeveling werd gedaan om specifieke richtlijnen op te stellen voor artsen om kinderen met een verhoogd risico op ASS op jonge leeftijd beter te herkennen. In hoofdstuk 5 onderzochtten we factoren die mogelijk gerelateerd zouden zijn aan het wel of niet opvolgen van het professioneel advies door ouders om mee te doen aan vervolgonderzoek, na een positief screeningsresultaat van hun kind. Naar ouders toe werd gecommuniceerd dat met deze screening kinderen werden opgespoord met problemen binnen de sociale ontwikkeling. In overeenstemming met de algemene richtlijnen van preventieve gezondheidszorg in Nederland, werd in dit stadium niet specifiek gesproken over ASS en werden ouders niet onnodig ongerust gemaakt. Ongeveer een derde van alle ouders volgde het professioneel advies om verder onderzoek te laten doen na een positieve screening, niet op. Dit cijfer is in overeenstemming met andere studies. Hoog opgeleide vaders bleken minder geneigd te zijn om mee te werken. Ook leken de sociale problemen van deze groep kinderen subtieler, afgeleid uit een lagere score op het screeningsinstrument ESAT en waren hun cognitieve vaardigheden relatief sterk. Het niet of laat (na minimaal 6 maanden) opvolgen van het professioneel advies na screening bleek vaker voor te komen bij ouders van relatief jonge kinderen. Ouders van kinderen die opgepikt werden na surveillance in plaats van via de populatie screening, bleken sneller en vaker het professioneel advies op te volgen. Het verloop van de cognitieve ontwikkeling van peuters met de diagnose ASS (N=39) in vergelijking met kinderen met de diagnose Mentale Retardatie zonder ASS (N=14), en 36 zich normaal ontwikkelende kinderen, werd beschreven in hoofdstuk 6. We vonden hoge correlaties tussen de cognitieve scores op de leeftijd van 2 en 4 jaar. Dit suggereert dat een cognitieve meting op jonge leeftijd betekenisvol is. Op groepsniveau bleken cognitieve scores stabiel over de tijd. Echter, binnen de groep kinderen met een ASS diagnose liet een derde van de kinderen een significante toename van tenminste 15 IQ punten zien. IQ toename of afname kwam nauwelijks voor binnen de andere diagnose groepen. De cognitieve toename bleek gerelateerd aan de ernst van symptomen, blijkend uit een lagere score op het screeningsinstrument ESAT in deze groep. We beargumenteerden dat voorzichtigheid geboden is bij de voorspelling van de cognitieve ontwikkeling van een individueel (jong) kind. Dit geldt eens te meer wanneer het gaat om een kind met een ASS diagnose, aangezien een inhaalslag in cognitieve vaardigheden te verwachten is bij ongeveer 30%. Er werd in deze studie geen verband gevonden tussen IQ toename en de intensiteit van behandeling die kinderen kregen in de periode tussen de metingen rond 2 en 4 jaar. In hoofdstuk 7 worden de resultaten van de vijf separate studies besproken en bediscussiëerd. We vonden dat het screenen van ASS binnen de algemene bevolking en op de leeftijd van 14 maanden weliswaar mogelijk is, echter tegelijkertijd weinig efficiënt is. Relatief weinig kinderen met ASS worden via deze methode gevonden, terwijl veel kinderen met een andere ontwikkelingsstoornis ten onrechte positief scoren op de screening. De resultaten suggereren dat screening binnen hoog risico groepen een veel hoger aantal kinderen met ASS zal opleveren, minder vals positieven en ouders zullen bovendien meer geneigd zijn om mee te werken. Een nog hogere efficiëntie van deze screeningsmethode zou mogelijk worden bereikt wanneer artsen op consultatiebureaus zouden beschikken over meer specifieke middelen om hoog-risico kinderen op te sporen. Om die reden zijn de volgende alarmsignalen voor ASS opgesteld die kunnen worden gebruikt voor kinderen tussen één en drie jaar; • Brabbelt niet bij 12 maanden • Heeft geen interesse in andere mensen bij 12 maanden • Lacht niet naar anderen bij 12 maanden • Reageert niet wanneer hij of zij wordt toegesproken bij 12 maanden • Maakt geen gebaren (wijzen, zwaaien) bij 12 maanden • Maakt nog geen functioneel gebruik van woorden bij 18 maanden • Gebruikt nog geen 2-woord zinnen (geen echolalie) bij 24 maanden • Elk verlies van taal of sociale vaardigheden op elke leeftijd Specifieke ASS screening (bijvoorbeeld met de ESAT) zou vervolgens moeten plaatsvinden bij kinderen die uitvallen op minimaal één van deze alarmsignalen. Tot slot worden aanbevelingen gedaan voor toekomstig onderzoek . Het zou zinvol zijn om de implementatie van de voorgestelde tweetraps screening strategie te onderzoeken op kosten-effectiviteit en hanteerbaarheid in de praktijk. Follow-data van alle kinderen uit het SOSO studie cohort zijn nodig om de uiteindelijke valdiditeit van de ESAT te kunnen bepalen. Follow-up data van cognitieve en psychiatrische metingen kunnen informatie geven over de relevantie van vroege cognitieve en klinische diagnostiek in termen van hun voorspellende waarde op later functioneren.
© Copyright 2024 ExpyDoc