RAADSINFORMATIE Raadsvergadering: 18 september 2014 Behandelend medewerker: A. Lauwers Afdeling: Publiekszaken, Vergunningverlening Datum Informatie: 22 juli 2014 Nummer: 04c-10-14 Portefeuillehouder: dhr. A. van de Heijning Onderwerp: Stand van zaken naheffing Attero 1. Inleiding Voor de verwerking van het ingezamelde huishoudelijk restafval (HRA) en groente-, fruit- en tuinafval (GFT) hebben alle gemeenten in Noord-Brabant – via hun gewestelijk samenwerkingsverband - overeenkomsten met Attero (per 1 oktober 2009 de rechtsopvolger van Essent Milieu, zelf per 18 december 2001 de rechtsopvolger van Afvalsturing Brabant). Deze overeenkomsten stammen uit het midden van de jaren negentig. Met ogen van toen waren het overeenkomsten die voor de op dat moment voorzienbare toekomst voldeden aan de eisen en wensen van de gemeenten en gewesten. De afgelopen jaren is duidelijk geworden dat de overeenkomsten niet meer voldoen aan de huidige situatie. Samenvatting: 1. Was afvalverwijdering tot 1979 veelal een gemeentelijke aangelegenheid, in de 80-er jaren namen de gewesten deze taak over als uitvloeisel uit de Afvalstoffenwet en de motie Lansink (Ladder van Lansink). In de 90-er jaren heeft de provincie geïnvesteerd in een afvalverbrandingsinstallatie (Moerdijk) en om de aanvoer van brandbaar afval te garanderen zijn in 1997 diverse verwerkingsovereenkomsten afgesloten incl. volumeplicht. Hierna verschuift de taak van afvalverwijdering van provincie naar Attero (toen nog Essent). 2. Vanaf 2007 neemt het aanbod brandbaar huishoudelijk restafval af. Ondanks diverse pogingen om tot een oplossing te komen, is geen overeenstemming bereikt tussen partijen. 3. In mei 2014 heeft Attero de Brabantse gewesten een brief gestuurd over de naheffing volumeplicht. 4. Vanuit de Brabantse gewesten is een gezamenlijke reactie gestuurd naar Attero en worden ook gesprekken belegd om tot een oplossing te komen. 2. Inhoudelijk 1. Historie Voor een goed begrip van de huidige contractuele situatie is het onvermijdelijk een blik te werpen in de geschiedenis van de afvalverwijdering in Noord-Brabant. 1.1 Afvalverwijdering op gemeentelijke schaal (tot 1979) Het tijdvak van de afvalverwijdering op gemeentelijke schaal is ongeveer de periode vóór 1979. Toentertijd hadden de gemeenten ieder voor zich een of meerdere stortplaatsen op hun grondgebied liggen, niet zelden in oude zandwinningputten. Ter illustratie: de provincie Noord-Brabant kent in totaal zo'n 600 voormalige (gemeentelijke) stortplaatsen. Deze stortplaatsen kenden geen milieuhygiënische voorzieningen en storten was goedkoop: f l . 5,per m3 . In de Afvalstoffenwet van 1977 werd aangedrongen op regionale samenwerking op het gebied van afvalverwijdering. Onder druk van een groeiend milieubewustzijn werd op provinciaal niveau beleid ontwikkeld dat ertoe heeft geleid dat storten op stortplaatsen zonder milieuvoorzieningen niet langer mogelijk was. Om de investeringen in milieuhygiënische voorzieningen te kunnen dragen hebben de toenmalige gewesten (gemeentelijke samenwerkingsverbanden) gewestelijke stortplaatsen opgericht om de door de gemeenten ingezamelde afvalstoffen op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze te verwerken. Door samen te werken kon het afval efficiënter en goedkoper worden verwerkt. 1.2 Afvalverwijdering op gewestelijke schaal (1979-1991) De nog in gebruik zijnde gemeentelijke stortplaatsen zijn zo snel mogelijk afgebouwd. Het door of namens de gemeenten ingezamelde afval is vervolgens aangeboden op de gewestelijke stortplaatsen. Ook is met de motie Lansink (Ladder van Lansink) in 1979 een voorkeursvolgorde aangebracht in de afvalverwijdering. Waar storten op de laatste trede staat, verbranden op de voorlaatste en composteren daar weer boven; preventie, het voorkomen van afval, staat bovenaan de ladder. Uitwerking van deze motie in provinciaal beleid heeft er door de kapitaalsintensieve vormen van afvalverwerking waar het hier om gaat - in 1991 toe geleid dat alle Brabantse gemeenten (samenwerkend in gewesten) en de Provincie NoordBrabant gezamenlijk de N.V. Sturing Afvalverwijdering Noord-Brabant (Afvalsturing Brabant of ASB) hebben opgericht. Daarmee begint het tijdvak van afvalverwijdering tussen gewestelijke en provinciale schaal. ASB was een logistieke en administratieve organisatie op provinciale schaal. Aandeelhouders waren de Provincie Noord-Brabant en de Brabantse gemeenten. Het streven van ASB was een doelmatige en milieuhygiënisch verantwoorde verwerking van afvalstromen. Om haar taak optimaal te kunnen vervullen heeft ASB langlopende contracten afgesloten voor HRA en GFT. 1.3 Afvalverwijdering tussen gewestelijke en provinciale schaal (1991-1999) ASB had tot taak het doelmatig en milieuhygiënisch doen verwerken van afvalstromen in Noord-Brabant. In dat kader heeft ASB de Overeenkomst inzake het verbranden van afval uit de provincie Noord-Brabant afgesloten met NV Afvalverbranding Zuid-Nederland (AZN) (hierna verwerkingsovereenkomst) en contracten voor het verwerken van GFT met verschillende GFT verwerkers. In 1993 wilde Noord-Brabant een slag maken in de afvalverwerking. Besloten werd om een verbrandingsoven te bouwen , waarbij de Brabantse gewesten zich garant stelden voor 51/60 deel van de nominale capaciteit van 600 kiloton per jaar over een periode van 20 jaar (van 1 februari 1997 tot 1 februari 2017). Dus 20 * 510 kiloton ter afdekking van de investeringslasten. Hiertoe zijn een tweetal contracten opgesteld, namelijk de hierboven al genoemde verwerkingsovereenkomst met de AZN en de Overeenkomst inzake het aanleveren en verwerken van brandbaar afval (hierna aanbiedingsovereenkomst). De laatste is een overeenkomst tussen de individuele Brabantse gewesten en ASB. De looptijd is gelijk aan die van de verwerkingsovereenkomst, namelijk tot 1 februari 2017. In 1996 heeft ASB met de gewesten de Dienstverleningsovereenkomst inzake het aanbieden en verwerken van gft-afval (hierna DVO-GFT) gesloten. De DVO-GFT had een looptijd tot 6 mei 2012. De afvalverwijdering is te kenmerken als overheidsgedomineerd. 2/6 Het succes van verbranden en composteren had echter als keerzijde dat de hoeveelheid t e storten afval zodanig afnam dat een rendabele exploitatie van de gewestelijke stortplaatsen steeds minder mogelijk was. Nadat pogingen om tot een overheidsgedomineerd provinciaal stortbedrijf te komen tot twee maal toe zijn mislukt wordt op 22 maart 1999 door de gewesten, PNEM/MEGA-groep (later opgegaan in Essent, een van de rechtsvoorgangers van Attero) en de Provincie Noord-Brabant de Intentieverklaring tot samenwerking in de afvalverwijdering op provinciaal niveau in Noord-Brabant ondertekend. Naast de overdracht van de stortplaatsen en alle andere onderdelen van de verwijderingsketen, was onderdeel van de intentieverklaring de overdracht van de aandelen in ASB aan Attero, inclusief de door ASB aangegane contractuele rechten en verplichtingen. Daarmee begint het tijdvak van de afvalverwijdering op provinciale schaal. 1.4 Afvalverwijdering op provinciale schaal (na 1999) Bij de juridische uitwerking van de Intentieverklaring gaat het om het aanpassen van de overeenkomsten aan de veranderde eigendomsverhoudingen: het Addendum bij de verwerkingsovereenkomst, het Addendum bij de DVO-GFT en de oprichting van de Vereniging van Contractanten Afvalsturing Brabant (VvC). Beide Addenda kenden als een bijlage een tarievenmodel bepalend bij de vaststelling van de tarieven. De afvalverwijdering verschuift van overheidsgedomineerd naar Attero-gedomineerd. A. Periode 1999 t/m 2004 In de periode t/m 2004 bestond de rol van de VvC met name uit het toetsen of de Tarievenmodellen voor het vaststellen van de aanbiedingstarieven voor het (grof) huishoudelijk restafval en het gft-afval door Essent Milieu (de directe rechtsvoorganger van Attero) correct werden toegepast. B. Periode 2005 t/m 2009 In 2005 werd meer en meer duidelijk dat de oorspronkelijke overeenkomsten en de daaraan gehechte tarievenmodellen de gemeenten beperkten in hun(veranderende) beleidsdoelstellingen. De VvC heeft daarop besloten een meer actieve rol in de belangenbehartiging te gaan spelen hetgeen zich uitte in het naar zich toe trekken van het secretariaat, het juridisch en markttechnisch (laten) toetsen van de overeenkomsten en het opstellen van een strategiedocument. Gewenste aanpassingen bleven echter achterwege door de op aandeelhouderswaarde gerichte koers van het moederbedrijf van Essent Milieu (Essent). Dat leidde ertoe dat de gemeenten en gewesten in 2005 voornemens waren gebruik te maken van de eerste mogelijkheid tot uitstappen uit de overeenkomsten in 2012, rekening houdend met de opzegtermijn van vijf jaar. C. Periode 2010 en verder De verkoop van Essent aan energiebedrijf RWE, zonder het onderdeel Essent Milieu (na deze afsplitsing Attero geheten) , bood nieuwe mogelijkheden. Doordat de gewesten geen gebruik maakten van het uitstapmoment van 6 mei 2012 was het mogelijk nadere afspraken ten aanzien van de DVO-GFT te maken met betrekking tot duurzaamheid en tariefstelling. Deze afspraken, die zijn neergelegd in het zo genoemde Addendum 3 gelden voor de meeste Brabantse gemeenten tot 1 februari 2017. De afspraken zouden als voorbeeld dienen voor nadere afspraken met betrekking tot de verwerkingsovereenkomst. Argumenten hiervoor zouden zijn dat de volumeverplichting in de verwerkingsovereenkomst de gemeenten beperkt in hun duurzaamheidsambitie en het hoge aanbiedingstarief. 3/6 Door een klein, doch wezenlijk verschil tussen de overeenkomsten voor GFT respectievelijk voor HRA bleek een één-op-één vertaling van Addendum 3 naar de verwerkingsovereenkomst juridisch niet mogelijk. Bovendien stuitten wijzigingen in de overeenkomst en/of tarievenmodel op aanbestedingsrechtelijke bezwaren. Vervolgens heeft Attero een alternatief geformuleerd: inbesteding. In dit alternatief zouden Brabantse gemeenten de mogelijkheid hebben de huidige aanbiedingsovereenkomst voor het HRA met Attero te beëindigen door aandelen Attero te verwerven en gelijktijdig in te besteden bij Attero. Attero stelde als voorwaarde voor het uitvoeren van dit traject dat de deelnemende gemeenten 50% van het volume huishoudelijk restafval van alle Nederlandse klantgemeenten vertegenwoordigden. Dit inbestedingsalternatief heeft geleid tot een uitgebreide discussie en analyses over de (meer)waarde van een dergelijke constructie voor de Brabantse gemeenten en tot onderzoeken door de VvC (in samenwerking met andere klantgroepen) naar de waarde van Attero van uit het klantperspectief. Uiteindelijk hebben onvoldoende gemeenten (buiten, en deels binnen Brabant) gekozen voor het verwerven van aandelen, met als argument dat gemeenten geen rol voor zich zagen weggelegd in de eindverwerking. Attero heeft het inbestedingstraject aan het eind van 2012 stopgezet. Overigens was in Brabant een groot gedeelte van de gemeenten wel voor inbesteden. Deze gemeenten vertegenwoordigden ruim 55% van het volume HRA van de Brabantse gemeenten. 2 Bestuurlijke druk op de provincie Noord-Brabant en verkoop aandelen De VvC, verschillende gewesten en gemeenten hebben bij Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten meerdere malen er op aangedrongen de te verwachten meeropbrengst bij de verkoop van de aandelen Attero, zo nodig aangevuld met een bedrag uit de extra inkomsten van de afgelopen jaren, in te zetten om de Brabantse gemeenten te compenseren voor een eventuele naheffing. De provincie Noord-Brabant zou hiervoor een reservering kunnen maken uit de opbrengstgelden die pas aangesproken wordt als er daadwerkelijk sprake is van een naheffing en de gesprekken met Attero niets opleveren. De provincie heeft hier niet voor gekozen. Op 11 april j l . hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant geen wensen en bedenkingen kenbaar gemaakt over de voorgenomen verkoop van de aandelen Attero aan Waterland. Tijdens deze vergadering uitten de verschillende fracties wel de nodige zorgen ten aanzien van de naheffing. De aandelen Attero zijn op 27 mei 2014 overgenomen door Waterland. Op 15 mei 2014 heeft een overleg plaatsgevonden tussen gedeputeerde B. Pauli, P. Vincent (toen nog algemeen directeur Attero) , de heer Föllings (directeur Recycling Attero) en de heer B. de Vries (voorzitter VvC). In dit overleg is voorgesteld om per gewest t e bespreken of er binnen de kaders en de looptijd van de bestaande contracten maatwerkafspraken kunnen worden gemaakt met betrekking tot de afvalstromen en aan te leveren volumes, die de gevolgen van de aanleverplicht en volumeverplichting enigszins met maatwerk kunnen mitigeren. In dit overleg hebben de aanwezige partijen aangegeven bereid te zijn om aan dergelijke overleggen per gewest mee te werken. 2.1 Aanzegging juridische procedure HRA Op 21 april 2011 heeft Stibbe advocaten, namens haar cliënte SITA ReEnergy Roosendaal BV SITA), aan de gewesten en gemeenten een aanzegging met rechtsgevolg gestuurd om hen te laten bevestigen dat gewesten noch gemeenten met Attero in onderhandeling zouden treden over een eventuele verlenging van de dienstverleningsovereenkomst voor HRA. Aanleiding van deze aanzegging was dat SITA vernomen had dat gemeenten voornemens 4/6 waren om de overeenkomst met Attero voor de verwerking van HRA onderhands te verlengen. Deze onderhandse verlenging wordt in de volgende paragraaf nader toegelicht. Deze procedure heeft een - voorlopig - einde gekregen in een reactie van de VvC aan Stibbe op hun bezwaarschrift ten aanzien van het niet verstrekken van documenten. Aangezien het restafval opnieuw Europees is aanbesteed en voor enkele Brabantse gemeenten nog wordt aanbesteed zal in dit dossier geen gevolg komen. 2.2. Huidige situatie HRA Sinds 2007 neemt de aangeboden hoeveelheid HRA af. Voor het eerst in 2011 hebben de Brabantse gewesten gezamenlijk minder dan 510 kiloton HRA per jaar aangeleverd. Dit volumetekort is ontstaan doordat gemeenten actief aan de gang gegaan zijn met afvaldoelstellingen, zoals deze onder meer door de landelijke en provinciale politiek zijn weggezet. Daarnaast speelden ontwijkgedrag en de economische crisis een rol. Enkele grotere gemeenten leverden hun brandbaar afval niet aan Attero maar aan een goedkopere verwerker. De beweging van Afval naar Grondstof en de invoering van diftar heeft met name de laatste jaren een groot effect op de ontstane hoeveelheid HRA. Al het HRA dat aan huis en op milieustraten wordt ingezameld dient aangeleverd te worden aan Attero. Verwacht wordt dat de hoeveelheid HRA de komende jaren nog verder zal afnemen. In 2013 hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden tussen het bestuur van de VvC en Attero. Onderwerp van deze overleggen was een oplossing voor het ontstane volumetekort. De verkende oplossingsrichting ging uit van een voorstel van Attero voor nalevering van HRA gedurende 4 maanden na 1 februari 2017. Het open einde in de oplossing van Attero is uiteindelijk een breekpunt gebleken en was daarmee van de baan. Daarnaast was het merendeel van de Brabantse gemeenten bezig met een aanbesteding voor de verwerking van HRA na 1 februari 2017. Dit was ook een reden om niet verder te gaan met de oplossingsrichting van nalevering. 2.3 Facturen Attero Op 21 mei 2014 heeft Attero Zuid B.V. de Brabantse gewesten een brief gestuurd over de naheffing volumeplicht. In deze brief kondigt Attero aan een factuur te willen sturen aan de gewesten. Attero heeft de facturen op 23 mei 2014 verstuurd. 2.4 Alphen-Chaam Over de jaren 2011, 2012 en 2013 heeft Attero dus nu een factuur bij de desbetreffende gewesten gelegd. De Regio West-Brabant heeft een factuur ontvangen van in totaal € 1.351.711,35 excl. BTW. Als dit bedrag wordt verdeeld naar rato van inwoneraantal dan resteert een naheffing voor Alphen-Chaam van € 29.881,59. Aangezien het huidige contract een looptijd heeft tot 2017, bestaat de mogelijkheid dat bij een gelijkblijvend afvalaanbod er meerder naheffingen zullen volgen. Uiteraard is hier het laatste woord nog niet over gesproken maar het verdient aanbeveling om alternatieven te onderzoeken. Te denken valt bijvoorbeeld aan het afgraven van de gesloten stortplaats BavelDorst en het aanbieden van het vrijkomende afval bij Attero. Bijkomend voordeel is dan dat de kosten voor nazorg van de gesloten stortplaats op termijn ook minder zullen worden. Momenteel wordt bekeken of de naheffing van Attero moet worden opgenomen in de weerstandsparagraaf. 5/6 2.5 Gezamenlijke reactie naar Attero De Vereniging van Contractanten heeft in haar vergadering van 6 juni 2014 besloten om, namens de Brabantse gewesten, gezamenlijk op te trekken, waarbij de facturen gezamenlijk worden aangevochten. Deze brieven zijn op 18 juni 2014 aan Attero verzonden. Deze brief heeft als doel om: gezamenlijk op te trekken - dat de gewesten gezamenlijk richting Attero reageren en de gewesten niet tegen elkaar uit worden gespeeld; de facturen te betwisten voor 22 juni 2014 (vervaldatum factuur); te verzoeken om nadere onderbouwing van de facturen. De Vereniging van Contractanten heeft met de zes gewesten afgestemd wat de gezamenlijke reactie wordt naar Attero. De VvC vraagt aan Attero meer informatie en een onderbouwing van de facturen. 2.6 Gesprekken met Attero Daarnaast is in de vergadering van de VvC van 6 juni 2014 besloten dat de individuele gewestengesprekken kunnen voeren met Attero, maar dat er vooralsnog geen afspraken of deals gemaakt worden tussen de gewesten/gemeenten en Attero. De ideeën en/of voorstellen worden eerst via de gewesten aan de VvC teruggekoppeld, om deze in de vergadering van de VvC op 5 september 2014 te bespreken. 2.7 Woordvoering De VvC heeft op 6 juni 2014 besloten dat de woordvoering namens de VvC loopt via haar voorzitter, de heer B. de Vries. 3. Procedureel Mochten de komende tijd zich ontwikkelingen voordoen in dit dossier dan wordt u daar vanzelfsprekend van op de hoogte gebracht. BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN ALPHEN-CHAAM mr. M.M. Hendrickx secretaris drs. H.W.S.M. Nuijten burgemeester 6/6
© Copyright 2024 ExpyDoc