RIJKSINSTITUUT VOOR DE SOCIALE VERZEKERINGEN

RIJKSINSTITUUT VOOR DE SOCIALE
VERZEKERINGEN DER ZELFSTANDIGEN
SOCIAAL STATUUT DER ZELFSTANDIGEN
Officieuze coördinatie van de wetteksten
BIJWERKING 2014/1
(teksten verschenen in het Belgisch Staatsblad tot 30.06.2014)
EERSTE DEEL
a) SOCIAAL STATUUT
Te vervangen: Inhoudstafel 5
Inhoudstafel 6
Inhoudstafel 7
In te voegen:
Inhoudstafel 8
Te vervangen: S. 3/3
S. 5
S. 6
S. 6/1
S. 7
S. 7/1
S. 11/4
S. 11/6
S. 13/2
S. 16
S. 18/4
In te voegen:
S. 104/1
S. 107
S. 107/1
Te vervangen: S. 110/1
In te voegen:
S. 28/1
S. 100/1i
S. 100/1j
Te vervangen: S. 104/1
S. 107
In te voegen:
S. 3/3
S. 5
S. 6
S. 6/1
S. 7
S. 7/1
S. 11/4
S. 11/6
S. 13/2
S. 16
S. 18/4
S. 18/4/1
Te vervangen: S. 28/1
S. 100/1i
In te voegen:
Inhoudstafel 5
Inhoudstafel 6
Inhoudstafel 7
S. 110/2
S. 110/1
Te vervangen: S. 111
S. 111/1
In te voegen: S. 111/2
S. 111
S. 111/1
Te vervangen: S. 112
S. 112
In te voegen:
S. 112/1
Te vervangen: S. 115
S. 121
S. 121/1
S. 123/1
S. 125
S. 125/1
In te voegen:
S. 125/2
S. 125/3
S. 125/4
S. 125/5
Te vervangen: S. 126
In te voegen:
S. 130
S. 130/1
S. 131
S. 131/1
S. 131/2
S. 131/3
Te vervangen: S. 132
S. 132/1
In te voegen:
S. 129
S. 129/1
Te vervangen: S. 130
S. 130/1
S. 131
In te voegen:
S. 126
S. 126/1
Te vervangen: S. 129
In te voegen:
S. 115
S. 121
S. 121/1
S. 123/1
S. 125
S. 125/1
S. 132
S. 132/1
S. 132/5
Te vervangen: S. 133
S. 133/1/2
S. 134
S. 137
S. 133
S. 133/1/2
S. 134
S. 137
Te vervangen: S. 137/1
S. 147
S. 147/1
S. 148
In te voegen:
S. 148/1
S. 148/2
S. 148/3
Te vervangen: S. 149
S. 149/1
In te voegen:
S. 209/2/4
S. 209/2/5
S. 209/2/6
Te vervangen: S. 222
S. 223
S. 224
S. 225
In te voegen:
S. 149
S. 149/1
S. 149/2
Te vervangen: S. 151
S. 152
S. 153
S. 154
In te voegen:
S. 137/1
S. 147
S. 147/1
S. 148
S. 226
S. 226/1
S. 226/2
S. 226/3
S. 226/4
S. 226/5
S. 226/6
S. 226/7
S. 226/8
S. 226/9
S. 226/10
S. 226/11
S. 151
S. 152
S. 153
S. 154
Te vervangen: S. 231
S. 232
S. 231
S. 232
Te verwijderen: S. 234/3 – S. 234/5
Te vervangen: S. 264
S. 267
S. 268
S. 269
S. 270
S. 271
S. 272
In te voegen:
S. 264
S. 267
S. 268
S. 269
S. 270
S. 271
S. 272
S. 273 tot 274 (voorb. blz.)
Te vervangen: S. 275
In te voegen:
S. 275
S. 320
S. 321
d) FAILLISSEMENTSVERZEKERING
Te vervangen: FAIL. 67
FAIL. 67
TWEEDE DEEL
a) RUST –EN OVERLEVINGSPENSIOEN
Te vervangen: Inhoud 8
P. 4/1
P. 28
In te voegen:
P. 28/1
P. 28/2
Te vervangen: P. 29
P. 102a
P. 102/4/1
P. 102/5
P. 102/6
P. 102/7
In te voegen:
Inhoud 8
P. 4/1
P. 28
P. 102/7/1
P. 102/7/2
P. 102/7/3
P. 102/7/4
P. 29
P. 102a
P. 102/4/1
P. 102/5
P. 102/6
P. 102/7
Te vervangen: P. 102/8
P. 102/9
In te voegen: P. 102/9/2
P. 102/9/3
P. 102/9/4
P. 102/8
P. 102/9
Te vervangen: P. 103
P. 103/1
P. 103/2
P. 103/2/1
P. 103/3
P. 103/3/1
P. 103
P. 103/1
P. 103/2
P. 103/2/1
P. 103/3
P. 103/3/1
In te voegen:
P. 103/3/2
Te vervangen: P. 103/4
P. 103/5
P. 103/5/1
In te voegen:
P. 103/5/2
P. 103/5/3
Te vervangen: P. 103/11
In te voegen:
P. 105
P. 105/5
P. 105/6
P. 105/7
P. 105/8
P. 105/9
P. 105/10
P. 105/11
P. 105/12
P. 105/13
P. 105/14
Te vervangen: P. 119/7
P. 119/8
In te voegen:
P. 103/11
P. 103/11/1
Te vervangen: P. 105
P. 105/5
P. 105/6
P. 105/7
In te voegen:
P. 103/4
P. 103/5
P. 103/5/1
P. 119/9
P. 344
P. 344/1
P. 119/7
P. 119/8
Te vervangen: P. 344 tot 399 (voorb. blz.)
P.345 tot 399 (voorb. blz.)
DERDE DEEL
a) VENNOOTSCHAPPEN
Te vervangen: SOV. 37
SOV. 37/1
SOV. 38/1
SOV. 39
SOV. 37
SOV. 37/1
SOV. 38/1
SOV. 39
In te voegen:
SOV. 50/2
SOV. 50/2
d) GEZINSBIJSLAG
Te vervangen: F. 1
F. 34/2
F. 67
F. 86
F. 100
F. 110
F. 112
F. 126
F. 132
F. 137
F. 151
F. 159
F. 1
F. 34/2
F. 67
F. 86
F. 100
F. 110
F. 112
F. 126
F. 132
F. 137
F. 151
F. 159
f) ASBESTFONDS
Te vervangen: faf. 13/1
faf. 13/1
19. KB van 17 december 1996 tot vaststelling voor 1997 van het toewijzingspercentage van de opbrengst van de belasting over de toegevoegde waarde aan de sociale zekerheid en van de verdeelsleutel tussen het
stelsel van de werknemers en het stelsel der zelfstandigen
S.216
20. MB van 31 juli 1997 houdende vaststelling van het bedrag per aangeslotene dat de sociale verzekeringskassen voor zelfstandigen ten laste
van hun werkingskosten moeten doorstorten aan het Rijksinstituut
voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen tot vergoeding van
de informaticakosten die dit Instituut voor hen heeft gemaakt
S.219
21. MB van 3 februari 2003 tot vaststelling van het model van verklaring
van aansluiting van de in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38
van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen beoogde helper en tot vaststelling van het model van de in
hetzelfde artikel bedoelde verklaring op erewoord
S.222
22. KB van 26 juni 2003 tot vaststelling van de toekenningsvoorwaarden
en –modaliteiten met betrekking tot de zelfstandigheidsverklaring aangevraagd door bepaalde kunstenaars
S.226/1
23. KB van 26 juni 2003 houdende de organisatie en de werking van de
Commissie « Kunstenaars »
S.226/6
24. KB van 10 augustus 2005 tot uitvoering van de wet van 13 juli 2005
betreffende de invoering van een jaarlijkse bijdrage ten laste van bepaalde instellingen
S.227
25. MB van 6 december 2005 tot wijziging van het model van verklaring
van aansluiting van de in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38
van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen bedoelde helper
S.231
26. MB van 13 januari 2006 houdende vaststelling van het model van
certificaat en de aanvraag tot het bekomen van het certificaat bedoeld
in artikel 16ter, § 3, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967
houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen
S.235
27. KB van 10 maart 2006 betreffende de vereffening van de jaarlijkse
rijkstoelage voor het sociaal statuut der zelfstandigen
S.240
Bijwerking 2014/1
5.
28. MB van 21 juni 2006 houdende vaststelling van het model van attest
en de aanvraag tot het bekomen van het attest in toepassing van artikel
50ter van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van
27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen
S.242
29. MB van 1 juli 2006 houdende vaststelling van het model van het attest bedoeld in artikel 5 van het koninklijk besluit van 1 juli 2006 in
uitvoering van artikel 23ter, § 11, van het koninklijk besluit nr. 38 van
27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen
S.246
30. KB van 1 juli 2006 tot uitvoering van artikel 23ter, § 11, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen
S.249
31. MB van 15 februari 2007 tot bepaling van de modellen van berichten
en inlichtingen beoogd in artikel 23ter van het koninklijk besluit nr. 38
van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen
S.252
32. KB van 6 februari 2007 tot uitvoering van artikel 3, § 2, van de wet
van 13 juli 2005 betreffende de invoering van een jaarlijkse bijdrage
ten laste van bepaalde instellingen
S.259
33. KB van 20 maart 2007 tot uitvoering van het Hoofdstuk 8 van Titel
IV van de programmawet (I) van 27 december 2006
S.264
34. KB van 10 juni 2009 in uitvoering van artikel 6, § 1bis, derde lid, van
het koninklijk besluit van 18 november 1996 strekkende tot invoering
van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van hoofdstuk I van titel VI van de wet van 26 juli
1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van
de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels
S.276
35. KB van 14 december 2010 houdende samenstelling en werking van
de kamers van de administratieve afdeling van de Commissie ter regeling van de arbeidsrelatie
S.278
36. KB van 14 december 2010 betreffende de samenstelling en de werking van de normatieve afdeling van de Commissie ter regeling van de
arbeidsrelatie
S.285
Bijwerking 2014/1
6.
37. MB van 29 juni 2012 tot bepaling van de modellen van berichten en
kennisgevingen beoogd in artikel 23quater van het koninklijk besluit
nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der
zelfstandigen
S.289
38. KB van 11 februari 2013 houdende samenstelling en werking van de
kamers van de Administratieve Commissie ter regeling van de arbeidsrelatie
S.294
39. KB van 7 juni 2013 tot uitvoering van artikel 337/2, § 3, van de programmawet (I) van 27 december 2006 wat betreft de aard van de arbeidsrelaties die bestaan in het kader van de uitoefening van sommige
onroerende werkzaamheden
S.302
40. KB van 20 juni 2013 tot uitvoering van sommige bepalingen van de
programmawet (I) van 27 december 2006 wat betreft de aard van de
arbeidsrelaties die bestaan in het kader van de uitoefening van werkzaamheden die vallen onder het toepassingsgebied van het paritair
comité voor de landbouw of van het paritair comité voor het tuinbouwbedrijf
S.306
41. KB van 29 oktober 2013 tot uitvoering van artikel 337/2, § 3, van de
programmawet (I) van 27 december 2006 wat betreft de aard van de
arbeidsrelaties die bestaan in het kader van de uitoefening van werkzaamheden die vallen onder het toepassingsgebied van het paritair
subcomité voor de autobussen en autocars
S. 311
42. KB van 29 oktober 2013 tot uitvoering van artikel 337/2, § 3, van de
programmawet (I) van 27 december 2006 wat betreft de aard van de
arbeidsrelaties die bestaan in het kader van de uitoefening van werkzaamheden die vallen onder het toepassingsgebied van het paritair
subcomité voor het wegvervoer en de logistiek voor rekening van derden
S. 314
43. KB van 29 oktober 2013 tot uitvoering van artikel 337/2, § 3, van de
programmawet (I) van 27 december 2006 wat betreft de aard van de
arbeidsrelaties die bestaan in het kader van de uitoefening van werkzaamheden die vallen onder het toepassingsgebied van het paritair
subcomité voor de taxi's en van het paritair comité voor het vervoer en
de logistiek, enkel voor de activiteiten van verhuur van voertuigen met
chauffeur en van collectieve taxidiensten
S. 317
Bijwerking 2014/1
7.
44. KB van 26 maart 2014 tot aanvulling van het sociaal statuut der kunstenaars en tot vaststelling van de nadere regels voor de toekenning
van het visum kunstenaar en van de kunstenaarskaart
Bijwerking 2014/1
S.320
8.
-
de programmawet van 22 december 2008 (B.S. 29 december 2008, 4e
editie);
-
de programmawet van 23 december 2009 (B.S. 30 december 2009, 1e
editie);
-
de wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen (B.S. 31
december 2009, 3e editie);
-
de wet van 28 april 2010 houdende diverse bepaling (B.S. 10 mei 2010);
-
de programmawet van 22 juni 2012 (B.S. 28 juni 2012);
-
de programmawet van 27 december 2012 (B.S. 31 december 2012, 2e
editie);
-
de wet van 16 januari 2013 tot wijziging van het koninklijk besluit van
18 november 1996 houdende invoering van een sociale verzekering ten
gunste van zelfstandigen, in geval van faillissement, en van gelijkgestelde personen, met toepassing van de artikelen 29 en 49 van de wet van 26
juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring
van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen (B.S. 15 februari 2013);
-
de programmawet van 28 juni 2013 (B.S. 1 juli 2013, 2e editie);
-
de wet van 24 oktober 2013 betreffende het sociaal statuut van bepaalde
categorieën van personen die een publiek mandaat uitoefenen (1) (B.S.
20 november 2013, 2e editie);
-
de wet van 22 november 2013 houdende hervorming van de berekening
van de sociale bijdragen voor zelfstandigen (B.S. 6 december 2013, 2e
editie);
-
de wet van 7 januari 2014 tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 38
van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, wat het statuut van de meewerkende echtgenote betreft (B.S.
21 januari 2014, 2e editie);
-
de wet van 25 april 2014 houdende diverse bepalingen inzake sociale
zekerheid (B.S. 6 juni 2014).
Bijwerking 2014/1
S.3/3
Artikel 1.
Dit besluit richt het sociaal statuut in ten voordele van de zelfstandigen en
de helpers.
Dit sociaal statuut strekt zich uit tot:
1° de familiale uitkeringen;
2° de uitkeringen inzake rust- en overlevingspensioen;
3° de uitkeringen in geval van ziekte of invaliditeit;
[4° de uitkeringen van de sociale verzekering ingeval van faillissement.]
(70)
Hoofdstuk I - HET TOEPASSINGSGEBIED
Artikel 2.
Aan dit besluit zijn onderworpen en, in die hoedanigheid, gehouden tot het
nakomen van de verplichtingen die het oplegt: de zelfstandigen en de helpers.
a) De zelfstandigen
Artikel 3.
§ 1. Dit besluit verstaat onder zelfstandige ieder natuurlijk persoon, die in
België een beroepsbezigheid uitoefent uit hoofde waarvan hij niet door een
arbeidsovereenkomst of door een statuut verbonden is.
Wordt geacht, tot bewijs van het tegendeel, zich in de in het vorig lid bedoelde voorwaarden tot onderwerping te bevinden, ieder persoon die in
België een beroepsbezigheid uitoefent, die inkomsten kan opleveren bedoeld in artikel [23, § 1, 1° of 2°, of in [artikel 30, 2°] van het Wetboek van
de inkomstenbelastingen 1992.] (29) (83)
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een beroepsbezigheid geacht
uitgeoefend te zijn krachtens een arbeidsovereenkomst, wanneer de belanghebbende, voor de toepassing van een der stelsels inzake de maatschappelijke zekerheid der loontrekkenden, vermoed wordt uit dien hoofde door een
arbeidsovereenkomst te zijn verbonden.
[Onder voorbehoud van de toepassing van de artikelen 5bis en 13, § 3, worden personen die aangesteld zijn tot mandataris in een vereniging of vennootschap naar rechte of in feite die zich met een exploitatie of met verrichtingen van winstgevende aard bezighoudt of die, zonder aangesteld te zijn,
een mandaat uitoefenen in een dergelijke vereniging of vennootschap, op
weerlegbare wijze geacht een zelfstandige beroepsbezigheid uit te oefenen.
Bijwerking 2014/1
S.5
De zelfstandige beroepsbezigheid als mandataris in een aan de Belgische
vennootschapsbelasting of belas-ting der niet-inwoners onderworpen vereniging of vennootschap, wordt op weerlegbare wijze geacht plaats te vinden in België.] (47) (241)
§ 2. [De Koning kan de wijze waarop de vermoedens, bedoeld in paragraaf
1, vierde en vijfde lid, kunnen worden weerlegd, vaststellen.] (242)
ARS/2
(a)
§ 3. [...]
Artikel 4.
(b)
[...]
Artikel 5.
De journalisten, de perscorrespondenten en de personen die auteursrechten
genieten zijn aan dit besluit niet onderworpen, indien ze reeds, in welke
hoedanigheid ook genieten van een sociaal statuut dat minstens gelijkwaardig is aan datgene dat door dit besluit wordt ingericht.
ARS/4
Artikel 5bis.
[Personen die belast zijn met een mandaat in een openbare of private instelling, of die met raadgevende stem lid zijn van een bestuursorgaan van een
openbare of private instelling, hetzij uit hoofde van de functie die zij uitoefenen bij een administratie van het Rijk, van een gemeenschap, van een gewest, van een provincie, van een gemeente of van een openbare instelling,
hetzij als vertegenwoordiger van een werknemers-, werkgevers- of zelfstandigenorganisatie, hetzij als vertegenwoordiger van het Rijk, van een gemeenschap, van een gewest, van een provincie, van een gemeente of van
een openbare instelling, zijn, uit dien hoofde, niet onderworpen aan dit besluit.] (123) (136) (216)
(c)
_________________________
(a) Opgeheven bij de wet van 06.02.1976, art. 1, 2° - uitw. op 01.01.1976 (BS 11.02.1976).
(b) Opgeheven bij de wet van 06.02.1976, art. 2 - uitw. op 01.01.1976 (BS 11.02.1976).
(c) Opgeheven bij de programmawet van 27.12.2004 (BS 31.12.2004), art. 174 - uitw.
op 01.01.2005. Opnieuw opgenomen bij de wet van 13.07.2005 (BS 29.07.2005),
art. 11 - uitw. op 01.01.2005 (zie verder).
Bijwerking 2014/1
S.6
b) De helpers
Artikel 6.
Dit besluit verstaat onder helper ieder persoon die in België een zelfstandige in de uitoefening van zijn beroep bijstaat of vervangt, zonder tegenover
hem door een arbeidsovereenkomst te zijn verbonden.
[Artikel 6bis.
[...] (84) (107)
Bijwerking 2014/1
S.6/1
Artikel 7.
Zijn als helpers niet aan dit besluit onderworpen:
1° [de echtgenoot of echtgenote van een zelfstandige behoudens wanneer
deze echtgenoot of echtgenote onder toepassing valt van artikel 7bis;]
(1) (48) (108) (118)
2° de helpers en de helpsters vóór de 1ste januari van het jaar en in de loop
waarvan zij de leeftijd van 20 jaar bereiken, tenzij zij gehuwd zijn vóór
deze datum. In dit laatste geval zijn de betrokkenen onderworpen vanaf
het kalenderkwartaal tijdens hetwelk het huwelijk werd gesloten;
3° [...]
4° de personen die slechts toevallig een bedrijvigheid uitoefenen als helper.
De Koning bepaalt wat dient verstaan onder een toevallige bedrijvigheid.
(a)
ARS
/5
[Artikel 7bis.
[§ 1. De echtgenoot of echtgenote van een zelfstandige bedoeld in artikel 2,
die, [in de loop van een bepaald kwartaal], geen beroepsactiviteit uitoefent
die voor hem eigen rechten opent op uitkeringen in een verplichte regeling
voor pensioenen, kinderbijslagen en ziekte- en invaliditeitsverzekering, die
minstens gelijkwaardig zijn aan die van het sociaal statuut der zelfstandigen,
noch een uitkering geniet in het raam van de sociale zekerheid die voor hem
dergelijke eigen rechten opent, wordt vermoed, [voor datzelfde kwartaal],
met uitzondering van de kwartalen tijdens dewelke de geholpen zelfstandige
geen activiteit uitoefent die de onderwerping aan dit besluit met zich meebrengt, meewerkende echtgenoot te zijn en bijgevolg onderworpen te zijn
aan dit besluit als helper in de zin van artikel 6. (122)
ARS/
9ter,
11bi
s
[Een eigen zelfstandige activiteit van de meewerkende echtgenote belet
evenwel niet het behoud van het statuut van meewerkende echtgenote als
bepaald in het vorige lid, voor zover de inkomsten uit die eigen zelfstandige
activiteit het bedrag van 3.000 euro per jaar niet overschrijden.] (238)
[Het eerste lid] (239) is niet van toepassing op de echtgenoot of de echtgenote van een zelfstandig bedrijfsleider zoals bedoeld in artikel 32 WIB
1992.
Personen bedoeld in het eerste lid, die niet voldoen aan de omschrijving van
artikel 6, dienen een verklaring op erewoord, waarvan de toepassingsmodaliteiten door de Koning worden bepaald, af te leggen om dit vermoeden te
weerleggen. Bij niet-naleving van deze verplichting is er verval van recht
op uitkeringen, onverminderd de mogelijkheid voor de Koning om een administratieve boete van maximaal 500 euro op te leggen.
________________________
(a) Opgeheven bij wet van 13.06.1985, art. 1, 2° - uitw. op 01.01.1985 (BS 31.07.1985).
Bijwerking 2014/1
S.7
Het toepassingsgebied van dit artikel wordt verruimd tot de ongehuwde
helper van een zelfstandige die met die zelfstandige, die geen bedrijfsleider
is zoals bedoeld in [het derde lid] (240), verbonden is door een verklaring
van wettelijke samenwoning. De Koning bepaalt de nadere regels voor de
toepassing ten aanzien van de betrokken personen.
§ 2. In afwijking van § 1 is de meewerkende echtgenoot [voor de jaren 2003
en 2004 en voor de eerste twee kwartalen van 2005] enkel onderworpen aan
de verplichte regeling voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, sectoren der
uitkerings- en moederschapsverzekering, overeenkomstig de door de Koning
te bepalen regelen en voorwaarden. (124)
ARS/11
Niettemin kan de meewerkende echtgenoot zich [voor de jaren 2003 en
2004 en voor de eerste twee kwartalen van 2005] vrijwillig onderwerpen
aan dit besluit, overeenkomstig de door de Koning te bepalen regelen en
voorwaarden. (124)
§ 3. In afwijking van § 1 is de meewerkende echtgenoot wiens geboortedatum gelegen is voor 1 januari 1956 enkel onderworpen aan de verplichte
regeling voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, sectoren der uitkerings- en
moederschapsverzekering. Hij kan zich vrijwillig onderwerpen aan dit besluit overeenkomstig de door de Koning te bepalen regelen en voorwaarden.
ARS/11
Niettemin kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, situaties bepalen waarin de meewerkende echtgenoot wiens geboortedatum gelegen is voor 1 januari 1956 toch onderworpen is aan de bepalingen van § 1.] (109) (117)
c) Algemene bepalingen
Artikel 8.
De Koning kan de modaliteiten van onderwerping van de echtgenoten vaststellen wanneer één of meerdere beroepsbezigheden door de echtgenoten
samen worden uitgeoefend, en de gevallen bepalen waarin de echtgenoten
vermoed worden onderscheiden activiteiten uit te oefenen.
Artikel 9.
In de volgende artikelen van dit besluit wordt, behoudens andersluidende
bepaling, met het woord “zelfstandige” zowel de zelfstandige als de helper
bedoeld.
Bijwerking 2014/1
S.7/1 A
R
c) voor de zelfstandigen die deel uitmaken van de bijdragecategorie bedoeld in artikel 12, § 2, en de zelfstandigen bedoeld in artikel 37 van het
koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement
in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende
inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen: ofwel een bijdrage te
betalen zoals bepaald onder letter a), ofwel een bijdrage te betalen gelijk
aan deze die op basis van een inkomen van 1.920,48 euro verschuldigd
is indien ze aannemelijk maken dat hun inkomen van het bijdragejaar dit
laatste bedrag niet zal overschrijden, dan wel om geen bijdrage te betalen indien ze aannemelijk maken dat hun inkomen van het bijdragejaar
geen 405,60 euro zal bereiken;
d) voor de zelfstandigen die deel uitmaken van de bijdragecategorie bedoeld in artikel 13, § 1 : ofwel een bijdrage te betalen zoals bepaald onder letter a), ofwel een bijdrage te betalen gelijk aan deze die op basis
van een inkomen van 1.920,48 euro verschuldigd is, indien ze aannemelijk maken dat hun inkomen van het bijdragejaar dit laatste bedrag niet
zal overschrijden, dan wel om geen bijdrage te betalen indien ze aannemelijk maken dat hun inkomen van het bijdragejaar geen 811,20 euro
zal bereiken;
[e) voor de zelfstandigen die naast hun zelfstandige activiteit een al dan niet
vervroegd rustpensioen of een overlevingspensioen of een gelijkaardig
voordeel genieten krachtens de pensioenregeling voor zelfstandigen of
een andere pensioenregeling : een bijdrage te betalen gelijk aan de op
hen van toepassing zijnde drempel inzake toegelaten activiteit overeenkomstig artikel 107, §§ 2, 3 en 5 van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en
overlevingspensioen der zelfstandigen;] (245)
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad,
bepalen wat onder `objectieve elementen' wordt verstaan, met dien verstande dat het enkel kan gaan om elementen die een rechtstreekse impact hebben op het bedrag van de beroepsinkomsten.
De toelating kan niet tot gevolg hebben dat reeds uitgevoerde bijdragebetalingen worden terugbetaald aan de zelfstandige.
De Koning kan de termijn waarbinnen, op straffe van verval, de aanvraag
bedoeld in het zesde lid wordt ingediend, de wijze waarop deze aanvraag
dient te gebeuren, alsook de wijze waarop het sociaal verzekeringsfonds het
dossier bijhoudt, de beslissing neemt en deze meedeelt aan de zelfstandige,
bepalen.
Bijwerking 2014/1
S.11/4
Wanneer het bijdragejaar minder dan vier kalenderkwartalen van onderwerping telt, worden de beroepsinkomsten van dat onvolledige kalenderjaar
omgezet in een jaarinkomen. Daartoe worden de beroepsinkomsten vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan vier en de noemer
gelijk aan het aantal kalenderkwartalen van onderwerping aan het sociaal
statuut der zelfstandigen tijdens het bijdragejaar. De verschuldigde bijdrage
wordt vervolgens vastgesteld a rato van het aantal kalenderkwartalen van
onderwerping van de betrokkene aan het sociaal statuut der zelfstandigen
tijdens het bijdragejaar.
De zelfstandige kan er evenwel voor kiezen dat de regularisatie, bedoeld in
het eerste tot het derde lid, van de hieronder bedoelde bijdragejaren niet
wordt doorgevoerd. Hij kan dit aanvragen en verkrijgen indien wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:
-
de aanvraag gebeurt uiterlijk op de ingangsdatum van het pensioen;
-
de ingangsdatum van het pensioen valt uiterlijk op 1 januari 2019;
-
de zelfstandige zet elke zelfstandige beroepsactiviteit stop op de ingangsdatum van het pensioen;
-
het betreft de regularisaties van alle bijdragejaren in de periode gaande
van het jaar waarin het pensioen ingaat tot en met het derde kalenderjaar
voorafgaand aan het jaar waarin het pensioen ingaat, met uitzondering
van de bijdragejaren waarvoor al een regularisatie werd doorgevoerd
[op de ingangsdatum van het pensioen] (246);
-
in en voor alle in aanmerking te nemen bijdragejaren geniet de zelfstandige geen toepassing van artikel 11, § 3, zesde lid.
De Koning bepaalt hoe de aanvraag bedoeld in het vierde lid dient te worden ingediend.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de
hierboven vermelde datum van 1 januari 2019 aanpassen.] (12) (13) (14)
(31) (32) (49) (50) (51) (52) (76) (88) (91) (92) (93) (94) (95) (110) (126)
(137) (164) (212) (217)
Bijwerking 2014/1
S.11/6
[Wanneer bedoelde inkomsten ten minste 811,20 euro bedragen, is de onderworpene waarvan het rust- of overlevingspensioen of een soortgelijk
voordeel, voor de betaling waarvan voorwaarden gesteld zijn met betrekking tot de uitoefening van een beroepsbezigheid, effectief betaalbaar is,
de volgende jaarlijkse bijdragen verschuldigd, vastgesteld op de beroepsinkomsten bedoeld in artikel 11, § 2 :
1° 14,70 pct. op het gedeelte van de beroepsinkomsten dat 15.831,12 euro
niet te boven gaat;
2° 14,16 pct. op het gedeelte van de beroepsinkomsten dat 15.831,12 euro
te boven gaat, maar 23.330,06 euro niet overschrijdt.] (224)] (57) (58)
(103) (104) (169)
[Wanneer bedoelde inkomsten minstens 811,20 euro belopen, is de onderworpene die voldoet aan de voorwaarden van artikel 107, § 2, B, van het
koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement
betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, de volgende jaarlijkse bijdragen verschuldigd, vastgesteld op de beroepsinkomsten
bedoeld in artikel 11, §§ 2 en 3[…] (247):
1° 14,70 pct op het gedeelte der beroepsinkomsten dat 15.831,12 euro niet
te boven gaat;
2° 14,16 pct op het gedeelte der beroepsinkomsten dat 15.831,12 euro te
boven gaat, maar 23.330,06 euro niet overschrijdt.] (8) (18) (33) (75)
(213)
§ 2. [...] (59) (105)
§ 3. De Koning bepaalt in welke gevallen de in dit artikel bedoelde personen geacht worden alle beroepsbezigheid te hebben gestaakt.
ARS/37,
§§ 2 en 3
§ 4. [...]
(a)
________________________
(a) Opgeheven bij het KB nr. 1 van 26.03.1981, art. 1, 2° - uitw. op 01.01.1981
(B.S. 03.04.1981).
Bijwerking 2014/1
S.13/2
Algemene bepalingen van toepassing op alle door of krachtens dit besluit voorziene bijdragen
Artikel 15.
Tekst van kracht tot en met 31 december 2014
§ 1. De bijdragen zijn verschuldigd bij vierden in de loop van ieder kalenderkwartaal; ze worden geïnd door de sociale verzekeringskas bedoeld in
artikel 20, § 1, of § 3, waarbij de onderworpene is aangesloten.
De Koning bepaalt de wijze waarop de driemaandelijkse bijdragen worden
geïnd.
ARS/42
De zelfstandige is, samen met de helper, hoofdelijk gehouden tot de betaling van de door deze laatste verschuldigde bijdragen. Hetzelfde geldt voor
de rechtspersonen voor de bijdragen [en de administratieve geldboete bedoeld in artikel 17bis] (198) verschuldigd door hun vennoten of mandatarissen.
Wanneer de echtgenoot-helper is onderworpen in de plaats van zijn echtgenote, is deze laatste hoofdelijk gehouden tot betaling van de bijdragen welke haar man verschuldigd is.
In de gevallen voorzien in de twee voorgaande alinea’s kunnen de bijdragen
gevorderd worden van de hoofdelijk aansprakelijke personen, zelfs indien
de onderworpene vrijstelling heeft bekomen bij beslissing van de Commissie bedoeld in artikel 22.
(a)
§ 2. De driemaandelijkse bijdrage is verschuldigd voor de vier kwartalen
van het kalenderjaar, waarin de beroepsbezigheid gelegen is die de onderwerping aan dit besluit meebrengt.
Deze bijdrage is nochtans niet verschuldigd :
1° vóór het kwartaal tijdens hetwelk de bezigheid als zelfstandige een aanvang nam, noch na het kwartaal tijdens hetwelk aan deze bezigheid een
einde werd gesteld, op voorwaarde dat deze normaal het volgend jaar
niet wordt hernomen ;
________________________
(a) Zie evenwel ARS/91, § 3.
Bijwerking 2014/1
S.16
Artikel 17.
Tekst van kracht tot en met 31 december 2014
[De zelfstandigen, die menen dat zij zich in staat van behoefte bevinden of
in een toestand die de staat van behoefte benadert, kunnen volledige of gedeeltelijke vrijstelling vragen van de bijdragen verschuldigd met toepassing
van de artikelen 12, § 1, en 13, door zich te wenden tot de in artikel 22
voorziene commissie.] (80) [Ze kunnen eveneens volledige of gedeeltelijke
vrijstelling vragen van de bijdragen verschuldigd met toepassing van [artikel 13bis, § 1] (176), voor zover deze bijdragen niet verschuldigd zijn in de
hoedanigheid van bij artikel 12, § 2, bedoelde onderworpene.] (85)
[De zelfstandigen die een vrijstelling van de bij dit artikel bedoelde bijdragen vragen, moeten hun staat van behoefte of hun toestand die de staat van
behoefte benadert, bewijzen. Om hun staat van behoefte te beoordelen,
houdt de Commissie inzonderheid rekening met de inkomsten en lasten van
de personen die deel uitmaken van hun gezin, tenzij met betrekking tot deze
personen wordt bewezen dat ze niets te maken hebben met de zelfstandige
activiteit van de betrokken zelfstandigen en die bovendien niet de rechtsplicht hebben om die zelfstandigen te helpen of van levensmiddelen te
voorzien.] (187)
De personen hoofdelijk aansprakelijk krachtens artikel 15, § 1, kunnen,
onder dezelfde voorwaarden, vragen van deze aansprakelijkheid geheel of
gedeeltelijk te worden ontheven.
ARS/88,
§1
[De Koning bepaalt de termijn waarbinnen de aanvragen tot het bekomen
ARS/
van het voordeel van dit artikel, op straffe van verval, moeten worden inge- 88, § 2,
diend. Hij kan [bijkomende] (188) voorwaarden en criteria bepalen die het en 94bis
mogelijk maken de staat van behoefte te beoordelen en Hij bepaalt de weerslag van de beslissingen tot vrijstelling op de toekenning van de uitkeringen.] (21)
[De zelfstandigen of de personen die hoofdelijk aansprakelijk zijn krachtens
artikel 15, § 1, kunnen bij de arbeidsrechtbank de wettigheid van de hen
betreffende beslissing van de Commissie betwisten, met toepassing van
artikel 581,1°, van het Gerechtelijk Wetboek. De arbeidsrechtbank wordt
gevat met een verzoekschrift op tegenspraak overeenkomstig artikel 704, §
1, van het Gerechtelijk Wetboek. Het verzoekschrift wordt, op straffe van
verval, ingediend binnen 2 maanden na de kennisgeving van de beslissing.]
(243)
________________________
(a) Deze alinea werd niet hernomen in de tekst van artikel 17 die in werking treedt
op 1 januari 2015.
Bijwerking 2014/1
S.18/4
(a)
ARS/
[De Koning bepaalt de gevallen waarin de aanvragen tot vrijstelling van
bijdragen ingediend door zelfstandigen en de aanvragen tot ontheffing inge- 88, §2,
diend door hoofdelijk aansprakelijke personen niet in overweging worden 1°, 2e lid
en
genomen of geacht worden niet ingediend te zijn geweest. Wanneer de aanvraag niet in overweging genomen wordt of geacht wordt niet te zijn inge- 89, § 1,
2e lid
diend, informeert het betrokken sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen bedoeld bij artikel 20, § 1 of § 3, de zelfstandige of de hoofdelijk aansprakelijke daarover binnen een termijn en volgens een procedure vastgesteld door de Koning.] (128) (189)
Bijwerking 2014/1
S.18/4/1
[§ 4. Het Fonds voor het financieel evenwicht in het sociaal statuut der zelfstandigen, wordt gestijfd met de besparingen gerealiseerd in de “inkomensgarantie voor ouderen” en het “gewaarborgd inkomen” ten gevolge van de
verhoging van het minimumpensioen van de zelfstandigen, nadat de kost
van de verhoging van de “inkomensgarantie voor ouderen” bij de zelfstandigen in mindering is gebracht.
Voor 2004 wordt het bedrag in uitvoering van het vorige lid vastgelegd op
1.270.000 EUR; voor de volgende jaren, en tot 2007, past de Koning, bij
een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het bedrag aan in
functie van de vastgestelde nettobesparing in uitvoering van het vorige lid.]
(121)
c) De Commissie voor Vrijstelling van Bijdragen
Artikel 22.
Er wordt bij [de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid] (190) een
Commissie voor Vrijstelling van Bijdragen opgericht.
[Deze Commissie is ermee belast, zonder mogelijkheid van beroep, te beslissen over de aanvragen tot volledige of gedeeltelijke vrijstelling van bijdragen, ingediend door de in artikel 17 bedoelde onderworpenen, ongeacht
of deze aanvragen werden ingediend in het Nederlands, het Frans of het
Duits] (25). […] (4) (191)
De Koning kan de bevoegdheid van de Commissie uitbreiden tot bijdragen
voorzien door een der stelsels bedoeld in artikel 18 die, zonder een verplichtend karakter te hebben, bestemd zijn om het recht op uitkeringen te
doen ontstaan of te behouden.
ARS/91,
§1
De Koning bepaalt de samenstelling en de werking van deze commissie.
[...] (26)
ARS/80
tot 94
(a)
[Voor alle betwistingen met betrekking tot een beslissing genomen door de
Commissie voor vrijstelling van bijdragen, gericht tegen de minister die het
sociaal statuut van de zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft, kan de
verschijning in persoon in naam van de Staat gedaan worden door elke ambtenaar van de DG Zelfstandigen van de FOD Sociale Zekerheid.] (244)
________________________
(a) Art. 86 van de wet van 30.12.1992 houdende sociale en diverse bepalingen: "De
in artikel 22 van hetzelfde koninklijk besluit bedoelde Commissie beslist verder,
na de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk, omtrent de aanvragen om
herziening die op deze datum reeds aanhangig zijn."
Bijwerking 2014/1
S.28/1
INDEX A.11
(koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967)
Ref.
218
Gewijzigd
door
Artikel
Datum van
inwerkingtreding
W. 22.11.2013
3
01.01.2015
06.12.2013,
2e editie
17.01.2014
21.01.2014,
2e editie
06.06.2014
06.06.2014
219
4, 1°
220
4, 2°
221
4, 3°
222
4, 4°
223
5, 1°
224
5, 2°
225
6, 1°
226
6, 2°
227
7
228
8
229
9, 1°
230
9, 2°
231
10, a)
232
10, b)
233
10, c)
234
11, a)
235
11, b)
236
11, c)
237
238
12
2, 1°
W. 07.01.2014
239
2, 2°
240
2, 3°
241
W. 25.04.2014
242
Bijwerking 2014/1
37, 1°
Belgisch
Staatsblad
37, 2°
S.100/1i
INDEX A.12
(koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967)
Ref.
243
Gewijzigd
door
Artikel
Datum van
inwerkingtreding
W. 25.04.2014
39
16.06.2014
244
40
245
41, 1°
246
41, 2°
247
42
Bijwerking 2014/1
Belgisch
Staatsblad
06.06.2014
01.01.2015
S.100/1j
-
het koninklijk besluit van 1 juli 2006 (B.S. 25 juli 2006);
het koninklijk besluit van 20 juli 2006 (B.S. 7 augustus 2006);
het koninklijk besluit van 12 december 2006 (B.S. 17 januari 2007);
het koninklijk besluit van 15 januari 2007 (B.S. 7 februari 2007);
het koninklijk besluit van 21 april 2007 (B.S. 11 mei 2007).
het koninklijk besluit van 19 september 2008 (B.S. 14 oktober 2008);
het koninklijk besluit van 1 juli 2009 (B.S. 10 juli 2009);
het koninklijk besluit van 21 februari 2010 (B.S. 3 maart 2010);
het koninklijk besluit van 6 april 2010 (B.S. 20 april 2010, 2 e editie);
het koninklijk besluit van 6 april 2010 (B.S. 21 april 2010);
het koninklijk besluit van 25 oktober 2011 (B.S. 4 november 2011);
het koninklijk besluit van 24 januari 2014 (B.S. 12 februari 2014);
het koninklijk besluit van 27 mei 2014 (B.S. 16 juni 2014).
Bijwerking 2014/1
S.104/1
Voorafgaande bepaling
Artikel 1.
Voor de toepassing van dit besluit dient verstaan:
1° onder "koninklijk besluit nr. 38": het koninklijk besluit nr. 38 houdende
inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, aangevuld en gewijzigd bij koninklijk besluit nr. 74 van 10 november 1967 en bij de wet
van 21 december 1970;
2° onder "Rijksinstituut": het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen
der Zelfstandigen;
3° onder "Sociale Verzekeringskas": de sociale verzekeringskassen voor
zelfstandigen, de Nationale Hulpkas voor de Sociale Verzekeringen der
Zelfstandigen, behoudens andersluidende bepaling, inbegrepen;
4° onder "zelfstandige": de zelfstandige en de helper;
5° onder "Algemeen Beheerscomité": het Algemeen Beheerscomité voor
het sociaal statuut van de zelfstandigen, opgericht bij artikel 107 van de
wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen; (51)
[6° onder "directeur-generaal": de directeur-generaal van het Bestuur van de
Sociale Zekerheid der Zelfstandigen van de Federale Overheidsdienst
Sociale Zekerheid opgericht door het koninklijk besluit van 23 mei 2001
houdende oprichting van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid.] (54)(125)
Hoofdstuk I - TOEPASSINGSGEBIED
Artikel 2.
[§ 1. De mandatarissen bedoeld in artikel 3, § 1, vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 38, kunnen het bewijs van de kosteloosheid van hun mandaat
leveren :
1° door een statutaire bepaling of, bij gebrek daaraan,
2° door een beslissing van het orgaan dat bevoegd is om de vergoedingen
van de mandatarissen vast te stellen.
Bijwerking 2014/1
S.107
§ 2. De statutaire bepaling of de beslissing, bedoeld in paragraaf 1, kan ten
vroegste uitwerking hebben vanaf de twaalfde maand voorafgaand aan:
1° ofwel de maand waarin de statutaire bepaling of de beslissing is gepubliceerd in de Bijlagen bij het Belgisch Staatsblad;
2° ofwel de maand waarin de statutaire bepaling of de beslissing is meegedeeld aan de sociale verzekeringskas waarbij de mandataris is aangesloten of, bij gebrek aan aansluiting, aan het Rijksinstituut.
§ 3. Het bewijs van de kosteloosheid van het mandaat kan niet aanvaard
worden wanneer er uit het mandaat inkomsten, bedoeld in artikel 30, 2°, van
het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, voortvloeien of wanneer
de vereniging of vennootschap, bedoeld in artikel 3, § 1, vierde lid, van het
koninklijk besluit nr. 38, bijdragen of premies stort voor de opbouw van een
aanvullend pensioen van de mandataris.
Het vorige lid wordt toegepast vanaf het jaar waarop de inkomsten of de
bijdragen of premies betrekking hebben.] (17) (222)
Bijwerking 2014/1
S.107/1
Artikel 9bis.
[De in artikel 37, § 3, bedoelde personen zijn niet verplicht om bij een sociale verzekeringskas aan te sluiten.] (30)
[Artikel 9ter.
Wanneer uit gegevens blijkt dat een persoon beantwoordt aan het vermoeden in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38, sluit het Rijksinstituut
hem van ambtswege aan bij de kas van de geholpen zelfstandige. Indien
deze gegevens door de aangeslotene worden betwist, is deze verplicht een
in artikel 3, § 2, bedoelde verklaring op erewoord aan de voornoemde kas
toe te sturen, ten laatste binnen de maand nadat deze kas hem een verzoek
tot betaling van bijdragen heeft verzonden.
38/7bis,
§1
De ambtshalve aansluiting wordt vernietigd wanneer de kas elektronisch
aan het Rijksinstituut de ontvangst van een verklaring op erewoord meedeelt.] (80)
Artikel 10.
Tekst van kracht tot en met 31 december 2014
§ 1. De zelfstandige, die ten minste vier jaar aangesloten is gebleven bij
dezelfde sociale verzekeringskas, mag op 1 januari van ieder jaar, deze kas
verlaten en bij een andere sociale verzekeringskas aansluiten.
38/10,
§ 2, 2°
Deze termijn loopt:
1° vanaf de 1ste dag van het kalenderkwartaal waarin de onderwerping een
aanvang neemt, indien de aansluiting plaats vond [uiterlijk op de dag
van de aanvang van de zelfstandige beroepsbezigheid] (158);
2° vanaf de 1ste dag van het kalenderkwartaal waarin de verklaring van
aansluiting of de aansluiting van ambtswege, naargelang het geval,
plaats vond, indien deze aansluiting plaats vond na de in 1° bedoelde periode.
[Er mag geen verandering van kas plaatsvinden indien, op de dag dat de
verandering moet gebeuren, bijdragen die van de onderworpene werden
gevorderd en die opeisbaar zijn, in hoofdsom of toebehoren verschuldigd
blijven.
Bijwerking 2014/1
S.110/1
Onder bijdragen in de zin van voorgaand lid dient te worden verstaan, zowel de bijdragen bedoeld in de artikelen 12 en 13 van het koninklijk besluit
nr. 38 als de bijzondere bijdragen opgelegd aan de zelfstandigen bij de koninklijke besluiten nr. 38 van 30 maart 1982, nr. 160 van 30 december
1982, nr. 218 van 7 november 1983 en nr. 290 van 31 maart 1984 tot vaststelling, in de sector van de zelfstandigen, van een bijzondere bijdrage ten
laste van de alleenstaanden en de gezinnen zonder kinderen.] (44)
[In afwijking van het eerste lid kan geen verandering van kas gebeuren na
31 december van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de onderworpene de pensioenleeftijd bereikt of na 31 december van het jaar waarin hij
een vervroegd pensioen bekomt.] (64)
§ 2. Het ontslag is slechts definitief indien het opgesteld is overeenkomstig
het model door de Minister van Middenstand voorgeschreven en indien de
kas waarbij de onderworpene denkt aan te sluiten, het ontslag heeft betekend aan de kas, die betrokkene wil verlaten en aan het Rijksinstituut, ten
minste zes maand voor de datum waarop de mutatie moet ingaan.
De betekening aan de kas gebeurt bij een ter post aangetekend schrijven. Er
moet een eensluidend afschrift bijgevoegd van de verklaring van aansluiting.
De in deze paragraaf bedoelde betekeningen worden voor niet bestaande gehouden indien ze plaatsvonden op een datum waarop een vorige verandering
van sociale verzekeringskas nog geen effectieve uitwerking had.
Tekst van kracht vanaf 1 januari 2015
§ 1. De zelfstandige, die ten minste vier jaar aangesloten is gebleven bij
dezelfde sociale verzekeringskas, mag op 1 januari van ieder jaar, deze kas
verlaten en bij een andere sociale verzekeringskas aansluiten.
38/10,
§ 2, 2°
Deze termijn loopt:
1° vanaf de 1ste dag van het kalenderkwartaal waarin de onderwerping een
aanvang neemt, indien de aansluiting plaats vond [uiterlijk op de dag
van de aanvang van de zelfstandige beroepsbezigheid] (158);
2° vanaf de 1ste dag van het kalenderkwartaal waarin de verklaring van
aansluiting of de aansluiting van ambtswege, naargelang het geval,
plaats vond, indien deze aansluiting plaats vond na de in 1° bedoelde periode.
[Er mag geen verandering van fonds plaatsvinden indien er, op de dag dat
de verandering moet gebeuren, bijdragen die van de onderworpene werden
gevorderd en die opeisbaar zijn, verschuldigd zijn.
Bijwerking 2014/1
S.110/2
Onder bijdragen in de zin van het voorgaande lid dient te worden verstaan,
zowel de bijdragen in hoofdsom als de aanhorigheden bedoeld in het koninklijk besluit nr. 38 en in dit besluit, evenals de administratieve geldboeten zoals bedoeld in de artikelen 17bis en 17ter van het koninklijk besluit
nr. 38.] (44) (165)
[In afwijking van het eerste lid kan geen verandering van kas gebeuren na
31 december van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de onderworpene de pensioenleeftijd bereikt of na 31 december van het jaar waarin hij
een vervroegd pensioen bekomt.] (64)
§ 2. Het ontslag is slechts definitief indien het opgesteld is overeenkomstig
het model door de Minister van Middenstand voorgeschreven en indien de
kas waarbij de onderworpene denkt aan te sluiten, het ontslag heeft betekend aan de kas, die betrokkene wil verlaten en aan het Rijksinstituut, ten
minste zes maand voor de datum waarop de mutatie moet ingaan.
De betekening aan de kas gebeurt bij een ter post aangetekend schrijven. Er
moet een eensluidend afschrift bijgevoegd van de verklaring van aansluiting.
De in deze paragraaf bedoelde betekeningen worden voor niet bestaande gehouden indien ze plaatsvonden op een datum waarop een vorige verandering
van sociale verzekeringskas nog geen effectieve uitwerking had.
Artikel 11.
Tekst van kracht tot en met 31 december 2014
[§ 1. De in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 beoogde helper die
enkel is onderworpen aan de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering,
sector uitkeringen, richt een verklaring van aansluiting, waarvan het model
wordt vastgelegd door de Minister die het sociaal statuut der zelfstandigen
onder zijn bevoegdheden heeft, aan de sociale verzekeringskas waarbij de
geholpen zelfstandige is aangesloten.
38/7bis,
§§ 2 en 3
(a)
________________________
(a) Zie hierna het M.B. van 22.02.2010. (B.S. 09.04.2010), volgend op het M.B.
van 03.02.2003 (B.S. 14.03.2003)
Bijwerking 2014/1
S.111
§ 2. De in § 1 beoogde helper is verschuldigd:
1° de volgende jaarlijkse bijdrage:
- 0,79 pct. op het gedeelte van de referteberoepsinkomsten, in de zin
van artikel 11 van het koninklijk besluit nr. 38, van de geholpen zelfstandige, dat het in artikel 12, § 1, eerste lid, 1°, van hetzelfde besluit
vermelde bedrag niet te boven gaat, geïndexeerd overeenkomstig artikel 14 van hetzelfde besluit, en
- 0,51 pct. op het gedeelte van de genoemde referteberoepsinkomsten
van de geholpen zelfstandige, beoogd in artikel 12, § 1, eerste lid, 2°,
van hetzelfde besluit, geïndexeerd overeenkomstig artikel 14 van hetzelfde besluit;
2° de in artikel 20, § 4, van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde bijdrage.
Voor de berekening van de bijdragen beoogd bij het voorgaand lid, 1°, zijn
de bepalingen van artikel 12, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit nr.
38 van toepassing.
De bijdragen bedoeld bij deze paragraaf zijn verschuldigd ook indien de
geholpen zelfstandige de bijdragen beoogd bij artikel 12, § 2, of bij artikel
13, § 1, van het koninklijk besluit nr. 38 verschuldigd is.
§ 3. Voor de toepassing van de regelen betreffende het begin van bezigheid
beoogd bij de artikelen [38 tot 40, 41bis en 43 van dit besluit, evenals de
artikelen 13bis en 13ter van het koninklijk besluit nr. 38] (129), alsmede
voor de toepassing van deze welke de verandering van kas betreffen, beoogd bij artikel 10, dient de toestand uitsluitend in hoofde van de geholpen
zelfstandige onder ogen genomen te worden; de enkele onderwerping aan
de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen, van de
in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 beoogde helper is als zodanig geen begin van bezigheid.] (3) (65) (81)
Tekst van kracht vanaf 1 januari 2015
[§ 1. De in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 beoogde helper die
enkel is onderworpen aan de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering,
sector uitkeringen, richt een verklaring van aansluiting, waarvan het model
wordt vastgelegd door de Minister die het sociaal statuut der zelfstandigen
onder zijn bevoegdheden heeft, aan de sociale verzekeringskas waarbij de
geholpen zelfstandige is aangesloten.
38/7bis,
§§ 2 en 3
(a)
________________________
(a) Zie hierna het M.B. van 22.02.2010. (B.S. 09.04.2010), volgend op het M.B.
van 03.02.2003 (B.S. 14.03.2003)
Bijwerking 2014/1
S.111/1
§ 2. [De in § 1 beoogde helper is verschuldigd:
1° de volgende jaarlijkse bijdrage:
- 0,79 pct. op het gedeelte van de beroepsinkomsten, in de zin van artikel 11, § 2 van het koninklijk besluit nr. 38, van de geholpen zelfstandige, dat het in artikel 12, § 1, eerste lid, 1°, van hetzelfde besluit vermelde bedrag niet te boven gaat, geïndexeerd overeenkomstig artikel
14 van hetzelfde besluit, en
- 0,51 pct. op het gedeelte van de genoemde beroepsinkomsten van de
geholpen zelfstandige, beoogd in artikel 12, § 1, eerste lid, 2°, van
hetzelfde besluit, waarvan de bedragen worden geïndexeerd overeenkomstig artikel 14 van hetzelfde besluit;
2° de in artikel 20, § 4, van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde bijdrage.
Voor de berekening van de bijdragen beoogd bij het voorgaand lid, 1°, zijn
de bepalingen van artikel 12, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit nr.
38 van toepassing.
In het bijdragejaar zelf worden de bijdragen verschuldigd door genoemde
helper berekend op basis van dezelfde inkomsten als deze waarop de geholpen zelfstandige bijdraagt. Deze bijdragen worden vervolgens geregulariseerd overeenkomstig artikel 11, § 5 van het koninklijk besluit nr. 38.
De bijdragen bedoeld bij deze paragraaf zijn verschuldigd ook indien de
geholpen zelfstandige de bijdragen beoogd bij artikel 12, § 2, of bij artikel
13, § 1, van het koninklijk besluit nr. 38 verschuldigd is.] (166)
§ 3. Voor de toepassing van de regelen betreffende het begin van bezigheid
beoogd bij de artikelen [38 tot 39bis en 43 van dit besluit en bij artikel
13bis van het koninklijk besluit nr. 38] (129) (167), alsmede voor de toepassing van deze welke de verandering van kas betreffen, beoogd bij artikel
10, dient de toestand uitsluitend in hoofde van de geholpen zelfstandige
onder ogen genomen te worden; de enkele onderwerping aan de verplichte
ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen, van de in artikel 7bis
van het koninklijk besluit nr. 38 beoogde helper is als zodanig geen begin
van bezigheid.] (3) (65) (81)
Bijwerking 2014/1
S.111/2
[Artikel 11bis.
Tekst van kracht tot en met 31 december 2014
§ 1. De in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 beoogde helper [die
onderworpen is aan het sociaal statuut der zelfstandigen of die opteert voor
onderwerping aan het sociaal statuut der zelfstandigen] (108) richt een verklaring van aansluiting, waarvan het model wordt vastgelegd door de Minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheden heeft,
aan de sociale verzekeringskas waarbij de geholpen zelfstandige is aangesloten.
38/7bis
(a)
[De aansluiting van de in artikel 7bis, § 3, van het koninklijk besluit nr. 38
bedoelde helper die opteert voor onderwerping aan het sociaal statuut der
zelfstandigen, gaat in ten vroegste de eerste dag van het kalenderkwartaal
voorafgaand aan datgene waarin de aansluiting, waarin de optie voor de
onderwerping aan het sociaal statuut der zelfstandigen duidelijk vermeld
staat, ter kennis werd gebracht van het Rijksinstituut.] (109)
§ 2. Onverminderd de onderwerping aan de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen, wordt [de in § 1, tweede lid, beoogde
helper] (110) die de verschuldigde bijdragen niet betaalt binnen de maand
na de ingebrekestelling, toegezonden door de sociale verzekeringskas, geacht de vrijwillige onderwerping te verzaken.
[De in § 1, tweede lid, bedoelde helper die aan de vrijwillige onderwerping
verzaakt, verliest gedurende één jaar, te rekenen vanaf de eerste dag van het
kalenderkwartaal volgend op datgene waarin de verzaking plaatsgreep, de
mogelijkheid opnieuw beroep te doen op de vrijwillige onderwerping.]
(111)
§ 3. Voor de berekening van de bijdragen die verschuldigd zijn door een
zelfstandige die geholpen wordt door een [in § 1, eerste lid, bedoelde helper] (112) die zich in een periode van begin van bezigheid bevindt, worden
de beroepsinkomsten van het refertejaar verminderd met de forfaitaire beroepsinkomsten waarop de voorlopige bijdragen van deze helper worden
berekend zolang de inkomstengegevens met betrekking tot het refertejaar in
hoofde van deze helper niet verstrekt zijn.
§ 4. Voor de toepassing van de regelen welke de verandering van kas betreffen, beoogd bij artikel 10, dient de toestand van de in § 1 bedoelde helper uitsluitend in hoofde van de geholpen zelfstandige onder ogen genomen
te worden.] (82)
________________________
(a) Zie hierna het M.B. van 22.02.2010. (B.S. 09.04.2010), volgend op het M.B.
van 03.02.2003 (B.S. 14.03.2003) en van 06.12.2005 (B.S. 30.12.2005).
Bijwerking 2014/1
S.112
Tekst van kracht vanaf 1 januari 2015
§ 1. De in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 beoogde helper [die
onderworpen is aan het sociaal statuut der zelfstandigen of die opteert voor
onderwerping aan het sociaal statuut der zelfstandigen] (108) richt een verklaring van aansluiting, waarvan het model wordt vastgelegd door de Minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheden heeft,
aan de sociale verzekeringskas waarbij de geholpen zelfstandige is aangesloten.
38/7bis
(a)
[De aansluiting van de in artikel 7bis, § 3, van het koninklijk besluit nr. 38
bedoelde helper die opteert voor onderwerping aan het sociaal statuut der
zelfstandigen, gaat in ten vroegste de eerste dag van het kalenderkwartaal
voorafgaand aan datgene waarin de aansluiting, waarin de optie voor de
onderwerping aan het sociaal statuut der zelfstandigen duidelijk vermeld
staat, ter kennis werd gebracht van het Rijksinstituut.] (109)
§ 2. Onverminderd de onderwerping aan de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen, wordt [de in § 1, tweede lid, beoogde
helper] (110) die de verschuldigde bijdragen niet betaalt binnen de maand
na de ingebrekestelling, toegezonden door de sociale verzekeringskas, geacht de vrijwillige onderwerping te verzaken.
[De in § 1, tweede lid, bedoelde helper die aan de vrijwillige onderwerping
verzaakt, verliest gedurende één jaar, te rekenen vanaf de eerste dag van het
kalenderkwartaal volgend op datgene waarin de verzaking plaatsgreep, de
mogelijkheid opnieuw beroep te doen op de vrijwillige onderwerping.]
(111)
§ 3. […] (112)] (168)
§ 4. Voor de toepassing van de regelen welke de verandering van kas betreffen, beoogd bij artikel 10, dient de toestand van de in § 1 bedoelde helper uitsluitend in hoofde van de geholpen zelfstandige onder ogen genomen
te worden.] (82)
________________________
(a) Zie hierna het M.B. van 22.02.2010. (B.S. 09.04.2010), volgend op het M.B.
van 03.02.2003 (B.S. 14.03.2003) en van 06.12.2005 (B.S. 30.12.2005).
Bijwerking 2014/1
S.112/1
Afdeling 2 - DE AANWENDING VAN EEN LEVENSVERZEKERINGSONTRACT OF VAN EEN ONROEREND GOED OVERGANGSBEPALINGEN
W.12.07.
1972/21
a) De aanwending van een levensverzekeringscontract
Artikel 14.
Tekst van kracht tot en met 31 december 2014 en opgeheven met ingang op
1 januari 2015 (169)
§ 1. De aanwending van een levensverzekeringscontract neemt een einde:
1° bij het overlijden van de verzekerde die ongehuwd, weduwnaar of uit de
echt gescheiden is, of bij het overlijden van de weduwe van de verzekerde, naargelang van het geval ;
2° wanneer het verzekeringsorganisme, binnen het raam van artikel 37, § 3
van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het
rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, aan het Rijksinstituut de
gekapitaliseerde waarde stort van de rente.
§ 2. De rente die beantwoordt aan de aangewende kapitalen mag niet afgekocht worden noch door de verzekerde noch door zijn weduwe, naargelang
het geval.
Artikelen 14bis tot 18
(a)
[...]
_______________________
(a) De artikelen 14bis tot 17 opgeheven bij het koninklijk besluit van 16.01.1973,
art. 2 - uitw. op 01.01.1973 (B.S. 16.02.1973).
Artikel 18 opgeheven bij het koninklijk besluit van 05.04.1976, art. 8 - uitw. op
01.01.1976 (B.S. 30.04.1976).
Bijwerking 2014/1
S.115
Afdeling 4 - ALGEMENE BEPALINGEN OMTRENT DE VASTSTELLING, DE INNING EN DE INVORDERING DER
BIJDRAGEN
Artikel 33.
Tekst van kracht tot en met 31 december 2014
[De beroepsinkomsten in de zin van artikel 11, § 2, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 38 zijn de beroepsinkomsten van het aanslagjaar beoogd
in artikel 11, § 2, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 38, meegedeeld
door de Administratie der Directe Belastingen overeenkomstig artikel 11, §
2, zesde lid, van het koninklijk besluit nr. 38.] (31) (66) (88)
Tekst van kracht vanaf 1 januari 2015
[De zelfstandige kan aan zijn sociaal verzekeringsfonds vragen om voor een
bepaald bijdragejaar verminderde bijdragen te betalen zoals bedoeld in artikel 11, § 3, zesde lid van het koninklijk besluit nr. 38. Deze aanvraag gebeurt aan de hand van het aanvraagformulier waarvan het model wordt
vastgelegd door de Minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder
zijn bevoegdheden heeft. Deze aanvraag, vergezeld van alle nuttig geachte
stavingsstukken, wordt bij het sociaal verzekeringsfonds ingediend, hetzij
per aangetekend schrijven hetzij ter plaatse tegen afgifte van een ontvangstbewijs.
De beslissing van het sociaal verzekeringsfonds zal schriftelijk aan de betrokken zelfstandige ter kennis worden gebracht.
Het sociaal verzekeringsfonds bewaart de aanvraag van de zelfstandige, de
stavingsstukken zoals bedoeld in het eerste lid, de beslissing en eventuele
andere relevante stukken waarop deze beslissing gebaseerd is.] (31) (66)
(88) (170)
Artikel 34.
Tekst van kracht tot en met 31 december 2014
Wanneer de vaststelling van de inkomsten van de onderworpene het voorwerp uitmaakt van een betwisting op fiscaal gebied, worden de bij artikel
33, 1°, bedoelde bedrijfsinkomsten vervangen door het door de belanghebbende aangenomen inkomstenbedrag.
Bijwerking 2014/1
S.121
De eventuele supplementaire bijdrage wordt geïnd zodra het geschil met de
Administratie der Belastingen beslecht is.
Tekst van kracht vanaf 1 januari 2015
Wanneer de vaststelling van de inkomsten van de onderworpene het voorwerp uitmaakt van een betwisting op fiscaal gebied, worden de [bij artikel
11, § 2 van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde beroepsinkomsten] (171)
vervangen door het door de belanghebbende aangenomen inkomstenbedrag.
De eventuele supplementaire bijdrage wordt geïnd zodra het geschil met [de
Administratie van de ondernemings- en inkomensfiscaliteit van de Federale
Overheidsdienst Financiën] (172) beslecht is.
Artikel 34bis.
Tekst van kracht tot en met 31 december 2014 en opgeheven met ingang op
1 januari 2015 (173)
Wanneer de onderworpene in het tijdvak gelegen tussen het refertejaar, in
de zin van artikel 11, § 2, van het koninklijk besluit nr. 38, en het jaar waarvoor de bijdragen zijn verschuldigd een sociale verzekeringskas verlaten
heeft om bij een andere sociale verzekeringskas aan te sluiten, dient eerstgenoemde kas alle inlichtingen te verstrekken ten einde de laatstgenoemde
kas toe te laten het bedrag van de bedrijfsinkomsten vast te stellen.
Deze overmaking van inlichtingen gebeurt, op verzoek van het Rijksinstituut, overeenkomstig de modaliteiten vastgesteld door de Minister van
Middenstand.
Artikel 34ter.
[…] (77)(131)
Bijwerking 2014/1
S.121/1
Artikel 37.
Tekst van kracht tot en met 31 december 2014
§ 1. [Volgende personen kunnen vragen gelijkgesteld te worden met de in 38/12, § 2,
4e lid
artikel 12, § 2, van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde personen:
a) de aan dit besluit onderworpen personen ten gunste waarvan, voor het jaar
waarop de aanvraag betrekking heeft, rechten worden gewaarborgd op uitkeringen in een verplichte regeling voor pensioen en kinderbijslag-, en
ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector geneeskundige verzorging, die
minstens gelijkwaardig zijn aan die van het sociaal statuut der zelfstandigen;
b) de aan voornoemd besluit onderworpen studenten;
c) de Ministers en Staatssecretarissen, de leden van een Executieve, van de
Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat, van een Gewestraad, van een Gemeenschapsraad, van een Bestendige Deputatie, van
een college van burgemeester en schepenen en de voorzitters van Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn, wanneer zij aan vernoemd
besluit onderworpen zijn.
[De gelijkstelling kan, voor het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft,
enkel toegekend worden op voorwaarde dat de beroepsinkomsten, in de zin
van artikel 33, geherwaardeerd overeenkomstig artikel 11, § 3, van het koninklijk besluit nr. 38, en die als basis moeten dienen voor de berekening
van de bijdragen voor het bedoelde jaar, geen 1.920,48 EUR bereiken voor
de onder a) en b) bedoelde personen, en geen 405,60 EUR bereiken voor de
onder c) bedoelde personen.
De bedragen 405,60 EUR en 1.920,48 EUR worden aangepast overeenkomstig de bepalingen van artikel 14, § 1, van het koninklijk besluit nr. 38.] (67)
(89)
De gelijkstelling kan niet voor gevolg hebben dat bijdragen verschuldigd in
het raam van het koninklijk besluit nr. 38 die op de dag van de aanvraag
zijn betaald, worden terugbetaald, met uitzondering evenwel van de voorlopige bijdragen die bij begin van activiteit verschuldigd zijn.
De aanvraag ingediend met het oog op het genot van de bepalingen van
deze paragraaf blijft, in voorkomend geval, geldig voor de volgende jaren,
zolang zij niet wordt verzaakt. De verzaking heeft slechts uitwerking vanaf
de eerste dag van het jaar dat volgt op dat waarin ze is gedaan.
Bijwerking 2014/1
S.123/1
Indien de exploitatie verscheidene van de hierboven beschouwde teelten omvat en de oppervlakte aangewend voor elk dezer het in vorig lid bepaald
maximum niet overschrijdt, worden de personen, bedoeld in artikel 13 van het
koninklijk besluit nr. 38, geacht alle beroepsbezigheid te hebben gestaakt:
a) indien de exploitatie verscheidene van de in voorgaand lid b) tot k) bedoelde teelten omvat, op voorwaarde dat de globale oppervlakte 17,5
aren niet overschrijdt;
b) indien de exploitatie enerzijds een in voorgaand lid a) bedoelde exploitatie en anderzijds één of meer in voorgaand lid b) tot k) bedoelde teelten omvat, onder de dubbele voorwaarde dat, in voorkomend geval, voldaan is aan de bepaling van a) van onderhavig lid en dat de globale oppervlakte 1 ha niet overschrijdt.
Voor de toepassing van a) van vorig lid komt de oppervlakte aangewend
voor de exploitatie van een gewone boomgaard slechts ten belope van 50
pct. in aanmerking.
[§ 3. De in artikel 13 van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde personen,
die een mandaat in de zin van artikel 2 uitoefenen, worden uit dien hoofde
geacht geen beroepsbezigheid uit te oefenen indien zij de kosteloosheid van
dit mandaat bewijzen. Dat bewijs mag door elk rechtsmiddel geleverd worden, uitgezonderd de getuigenis, behalve wanneer de Administratie der Directe Belastingen bedrijfsinkomsten heeft weerhouden uit hoofde van de
uitoefening van dit mandaat.] (33)
38/13,
§3
Tekst van kracht vanaf 1 januari 2015
§ 1. [Volgende personen kunnen vragen gelijkgesteld te worden met de in
artikel 12, § 2, van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde personen:
38/12, § 2,
4e lid
a) de aan dit besluit onderworpen personen ten gunste waarvan, voor het jaar
waarop de aanvraag betrekking heeft, rechten worden gewaarborgd op uitkeringen in een verplichte regeling voor pensioen en kinderbijslag-, en
ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector geneeskundige verzorging, die
minstens gelijkwaardig zijn aan die van het sociaal statuut der zelfstandigen;
b) de aan voornoemd besluit onderworpen studenten;
c) de Ministers en Staatssecretarissen, de leden van een Executieve, van de
Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat, van een Gewestraad, van een Gemeenschapsraad, van een Bestendige Deputatie, van
een college van burgemeester en schepenen en de voorzitters van Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn, wanneer zij aan vernoemd
besluit onderworpen zijn.
Bijwerking 2014/1
S.125
[De gelijkstelling kan, voor het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft,
enkel toegekend worden op voorwaarde dat de beroepsinkomsten, […]
(174) die als basis moeten dienen voor de berekening van de bijdragen voor
het bedoelde jaar, geen 1.920,48 EUR bereiken voor de onder a) en b) bedoelde personen, en geen 405,60 EUR bereiken voor de onder c) bedoelde
personen.
De bedragen 405,60 EUR en 1.920,48 EUR worden aangepast overeenkomstig de bepalingen van artikel 14, § 1, van het koninklijk besluit nr. 38.] (67)
(89)
De gelijkstelling kan niet voor gevolg hebben dat bijdragen verschuldigd in
het raam van het koninklijk besluit nr. 38 die op de dag van de aanvraag
zijn betaald, worden terugbetaald, met uitzondering evenwel van de voorlopige bijdragen die bij begin van activiteit verschuldigd zijn.
De aanvraag ingediend met het oog op het genot van de bepalingen van
deze paragraaf blijft, in voorkomend geval, geldig voor de volgende jaren,
zolang zij niet wordt verzaakt. De verzaking heeft slechts uitwerking vanaf
de eerste dag van het jaar dat volgt op dat waarin ze is gedaan.
Indien niet meer aan de in het eerste en tweede lid vermelde voorwaarden is
voldaan, wordt de gelijkstelling niet meer toegekend met ingang van het
kwartaal waarin niet meer aan de betreffende voorwaarden is voldaan.
Voor de toepassing van deze paragraaf dient onder student te worden verstaan, de onderworpene van minder dan 25 jaar die cursussen volgt of een
stage doormaakt om te kunnen worden benoemd in een openbaar ambt of
die, hoewel hij geen verplichte cursussen meer volgt, een verhandeling bij
het einde van hogere studiën voorbereidt, in de zin van de wetgeving betreffende de gezinsbijslag der zelfstandigen.] (11) (12) (32)
[De toepassing van de in het eerste lid bedoelde gelijkstelling sluit de toepassing van de specifieke regeling voor de helpers bedoeld in artikel 7bis
van het koninklijk besluit nr. 38 uit.] (83)
Bijwerking 2014/1
S.125/1
§ 2. De personen bedoeld in artikel 13 van het koninklijk besluit nr. 38
worden geacht alle beroepsbezigheid te hebben gestaakt, wanneer zij een
land- of tuinbouwactiviteit uitoefenen en op voorwaarde dat de oppervlakte
van de bewerkte gronden niet groter is dan:
38/13,
§3
a) 1 ha voor de exploitatie van een landbouwgrond of van een maai- of
grasweide;
b) 35 aren voor de exploitatie van een gewone boomgaard, dit wil zeggen een
al dan niet met gras bezaaide grond waarop een normaal aantal fruitbomen
staan rekening gehouden met de soort waartoe zij behoren;
c) 15 aren voor een groenteteelt;
d) 15 aren voor een tabaksteelt;
e) 15 aren voor een hopteelt;
f) 15 aren voor een teelt van geneeskrachtige planten;
g) 15 aren voor de exploitatie van een intensieve boomgaard, dit wil zeggen een boomgaard die geëxploiteerd wordt samen met de teelt van
vruchten, bloemen, groenten, vroege aardappelen;
h) 12,5 aren voor de exploitatie van een boomkwekerij of een rijsbos;
i) 10 aren voor een witloofteelt (wortelteelt en beddingen voor snelteelt);
j) 3 aren voor een teelt van bloemen en sierplanten;
k) 200 m2 voor de exploitatie van één of meer serres.
Indien de exploitatie verscheidene van de hierboven beschouwde teelten omvat en de oppervlakte aangewend voor elk dezer het in vorig lid bepaald
maximum niet overschrijdt, worden de personen, bedoeld in artikel 13 van het
koninklijk besluit nr. 38, geacht alle beroepsbezigheid te hebben gestaakt:
a) indien de exploitatie verscheidene van de in voorgaand lid b) tot k) bedoelde teelten omvat, op voorwaarde dat de globale oppervlakte 17,5
aren niet overschrijdt;
b) indien de exploitatie enerzijds een in voorgaand lid a) bedoelde exploitatie en anderzijds één of meer in voorgaand lid b) tot k) bedoelde teelten omvat, onder de dubbele voorwaarde dat, in voorkomend geval, voldaan is aan de bepaling van a) van onderhavig lid en dat de globale oppervlakte 1 ha niet overschrijdt.
Voor de toepassing van a) van vorig lid komt de oppervlakte aangewend
voor de exploitatie van een gewone boomgaard slechts ten belope van 50
pct. in aanmerking.
Bijwerking 2014/1
S.125/2
[§ 3. De in artikel 13 van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde personen,
die een mandaat in de zin van artikel 2 uitoefenen, worden uit dien hoofde
geacht geen beroepsbezigheid uit te oefenen indien zij de kosteloosheid van
dit mandaat bewijzen. Dat bewijs mag door elk rechtsmiddel geleverd worden, uitgezonderd de getuigenis, behalve wanneer [de Administratie van de
ondernemings- en inkomensfiscaliteit van de Federale Overheidsdienst Financiën] (175) heeft weerhouden uit hoofde van de uitoefening van dit
mandaat.] (33)
38/13,
§3
Artikel 38.
Tekst van kracht tot en met 31 december 2014
§ 1. Er is begin van bezigheid in de zin van [artikel 13bis, § 1,] van het koninklijk besluit nr. 38 (132):
1° wanneer geen enkele zelfstandige bezigheid werd uitgeoefend in de loop
van het voorgaande burgerlijk kwartaal;
2° wanneer zich een feit voordoet dat van aard is de zelfstandige te rangschikken in de categorie onderworpenen bedoeld in artikel 35;
3° wanneer zich een gebeurtenis voordoet die voor gevolg heeft dat de
zelfstandige de categorie onderworpenen bedoeld in artikel 35 verlaat;
[4° [wanneer zich een gebeurtenis voordoet die tot gevolg heeft dat de zelfstandige, al dan niet vrijwillig, onderworpen wordt aan het sociaal statuut der zelfstandigen in de hoedanigheid van helper bedoeld in artikel
7bis van het koninklijk besluit nr. 38;] (84) (113)
[5° wanneer zich een gebeurtenis voordoet die tot gevolg heeft dat de betrokkene de categorie onderworpenen bedoeld in artikel 7bis van het
koninklijk besluit nr. 38 verlaat.] (114)
§ 2. Worden onder meer niet beschouwd een begin van bezigheid uit te maken in de zin van dit artikel:
1° de verzaking van de aanwending van een levensverzekeringscontract of
een onroerend goed;
2° het feit dat de onderworpene in de categorie onderworpenen bedoeld in
artikel 37 komt of eruit verdwijnt, naar gelang het geval;
3° [onverminderd de gevallen bedoeld in § 1, 4° en 5°, het feit dat de zelfstandige helper wordt of omgekeerd;] (115)
4° [de tot de ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen, beperkte onderwerping van de in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38
beoogde helpers.] (4) (85)
Bijwerking 2014/1
S.125/3
§ 3. Wanneer de beroepsbezigheid, die naast de activiteit als zelfstandige
wordt uitgeoefend, van jaar tot jaar terugkeert en slechts een gedeelte van
het jaar beslaat, is § 1, 2°, niet van toepassing indien dergelijke activiteit de
onderworpene, voor het vorig jaar, reeds in de voorwaarden bracht bedoeld
in de artikelen 35 en 36.
In dezelfde hypothese is § 1, 3°, niet van toepassing wanneer dergelijke
activiteit het volgend jaar, de onderworpene normaal in de voorwaarden
moet brengen bedoeld in de artikelen 35 en 36.
Tekst van kracht vanaf 1 januari 2015
§ 1. Er is begin van bezigheid in de zin van [artikel 13bis, § 1,] van het koninklijk besluit nr. 38 (132):
1° wanneer geen enkele zelfstandige bezigheid werd uitgeoefend in de loop
van het voorgaande burgerlijk kwartaal;
2° [wanneer de in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 beoogde
helper waarvan de onderwerping zich beperkt tot de ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen, overstapt naar een andere categorie
onderworpenen aan het sociaal statuut der zelfstandigen.] (176)
3° […] (177)
4° […] (84) (113) (177)
5° [...] (114) (177)
§ 2. Worden onder meer niet beschouwd een begin van bezigheid uit te maken in de zin van dit artikel:
1° de verzaking van de aanwending van een levensverzekeringscontract of
een onroerend goed;
2° het feit dat de onderworpene in de categorie onderworpenen bedoeld in
artikel 37 komt of eruit verdwijnt, naar gelang het geval;
3° [onverminderd het geval bedoeld in § 1, 2°] (178), het feit dat de zelfstandige helper wordt of omgekeerd;] (115)
4° [de tot de ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen, beperkte onderwerping van de in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38
beoogde helpers.] (4) (85)
[5° onverminderd het geval bedoeld in § 1, 2°, het feit dat de zelfstandige,
al dan niet vrijwillig, onderworpen wordt aan het sociaal statuut der
zelfstandigen in de hoedanigheid van helper bedoeld in artikel 7bis van
het koninklijk besluit nr. 38;
Bijwerking 2014/1
S.125/4
6° onverminderd het geval bedoeld in § 1, 2°, het feit dat de betrokkene de
categorie onderworpenen bedoeld in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 verlaat;
7° het feit dat de onderworpene in de categorie van onderworpenen bedoeld in artikel 35 komt;
8° het feit dat de onderworpene de categorie van onderworpenen bedoeld
in artikel 35 verlaat.] (179)
§ 3. […] (180)
Artikel 39.
Tekst van kracht tot en met 31 december 2014
§ 1. Voor de in artikel 38, § 1, 2°, bedoelde gevallen heeft de nieuwe toestand uitwerking vanaf het kalenderkwartaal dat volgt op dat waarin zich het
feit voordoet dat hiertoe aanleiding geeft.
Wanneer de gebeurtenis zich evenwel voordoet de eerste dag van een kalenderkwartaal heeft de nieuwe toestand uitwerking vanaf dat kwartaal.
§ 2. Voor de in artikel 38, § 1, 3°, bedoelde gevallen heeft de nieuwe toestand uitwerking vanaf het kalenderkwartaal waarin zich het feit voordoet
dat hiertoe aanleiding geeft.
[§ 3. De twee vorige paragrafen zijn evenwel niet van toepassing in de gevallen bedoeld bij artikel 39bis, §§ 2 en 3.] (116)
Tekst van kracht vanaf 1 januari 2015
§ 1. Voor de in [artikel 38, § 2, 7°] (181), bedoelde gevallen heeft de nieuwe toestand uitwerking vanaf het kalenderkwartaal dat volgt op dat waarin
zich het feit voordoet dat hiertoe aanleiding geeft.
Wanneer de gebeurtenis zich evenwel voordoet de eerste dag van een kalenderkwartaal heeft de nieuwe toestand uitwerking vanaf dat kwartaal.
§ 2. Voor de in [artikel 38, § 2, 8°] (182), bedoelde gevallen heeft de nieuwe toestand uitwerking vanaf het kalenderkwartaal waarin zich het feit
voordoet dat hiertoe aanleiding geeft.
[§ 3. De twee vorige paragrafen zijn evenwel niet van toepassing in de gevallen bedoeld bij artikel 39bis, §§ 2 en 3.] (116)
Bijwerking 2014/1
S.125/5
[Artikel 39bis
Tekst van kracht tot en met 31 december 2014
§ 1. Wanneer de in artikel 7bis, § 3, van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde helper overstapt van de categorie onderworpenen aan de ziekte- en
invaliditeitsverzekering, sectoren der uitkerings- en moederschapsverzekering, naar de categorie onderworpenen aan het sociaal statuut der
zelfstandigen, heeft deze nieuwe toestand uitwerking vanaf het kalenderkwartaal waarin de verklaring van aansluiting waaruit deze overgang blijkt
aan de sociale verzekeringskas werd bezorgd.
Het voorgaande lid doet evenwel geen afbreuk aan hetgeen bepaald is in
artikel 11bis, § 1, tweede lid van dit besluit.
Wanneer de in artikel 7bis, § 3, van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde
helper overstapt of geacht wordt over te stappen van de categorie onderworpenen aan het sociaal statuut der zelfstandigen naar de categorie onderworpenen aan de ziekte- en invaliditeitsverzekering, sectoren der uitkeringsen moederschapsverzekering, heeft deze nieuwe toestand uitwerking vanaf
het kalenderkwartaal waarin het verzoek tot overgang van categorie aan de
sociale verzekeringskas werd meegedeeld.
§ 2. Met uitzondering van de gevallen bedoeld in § 1, eerste lid, heeft de
nieuwe toestand voor de overige in artikel 38, § 1, 4°, bedoelde gevallen,
alsook in de gevallen bedoeld in artikel 38, § 2, 4°, uitwerking vanaf het
kalenderkwartaal dat volgt op datgene waarin zich het feit voordoet dat
hiertoe aanleiding geeft.
Wanneer de overgang zich evenwel voordoet de eerste dag van een kalenderkwartaal, heeft de nieuwe toestand uitwerking vanaf dat kalenderkwartaal
§ 3. Voor de in artikel 38, § 1, 5° bedoelde gevallen heeft de nieuwe toestand uitwerking vanaf het kalenderkwartaal waarin zich het feit voordoet
dat hiertoe aanleiding geeft.] (117)
Bijwerking 2014/1
S.126
Tekst van kracht vanaf 1 januari 2015
§ 1. Wanneer de in artikel 7bis, § 3, van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde helper overstapt van de categorie onderworpenen aan de ziekte- en
invaliditeitsverzekering, sectoren der uitkerings- en moederschapsverzekering, naar de categorie onderworpenen aan het sociaal statuut der
zelfstandigen, heeft deze nieuwe toestand uitwerking vanaf het kalenderkwartaal waarin de verklaring van aansluiting waaruit deze overgang blijkt
aan de sociale verzekeringskas werd bezorgd.
Het voorgaande lid doet evenwel geen afbreuk aan hetgeen bepaald is in
artikel 11bis, § 1, tweede lid van dit besluit.
Wanneer de in artikel 7bis, § 3, van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde
helper overstapt of geacht wordt over te stappen van de categorie onderworpenen aan het sociaal statuut der zelfstandigen naar de categorie onderworpenen aan de ziekte- en invaliditeitsverzekering, sectoren der uitkeringsen moederschapsverzekering, heeft deze nieuwe toestand uitwerking vanaf
het kalenderkwartaal waarin het verzoek tot overgang van categorie aan de
sociale verzekeringskas werd meegedeeld.
§ 2. Met uitzondering van de gevallen bedoeld in § 1, eerste lid, heeft de
nieuwe toestand voor [de overige in artikel 38, § 2, 4° en 5°, bedoelde gevallen] (183), uitwerking vanaf het kalenderkwartaal dat volgt op datgene
waarin zich het feit voordoet dat hiertoe aanleiding geeft.
Wanneer de overgang zich evenwel voordoet de eerste dag van een kalenderkwartaal, heeft de nieuwe toestand uitwerking vanaf dat kalenderkwartaal
§ 3. Voor de [in artikel 38, § 2, 6°] (184) bedoelde gevallen heeft de nieuwe
toestand uitwerking vanaf het kalenderkwartaal waarin zich het feit voordoet dat hiertoe aanleiding geeft.] (117)
Artikel 40.
Tekst van kracht tot en met 31 december 2014 en opgeheven met ingang op
1 januari 2015 (185)
§ 1. […] (68) (69) (70) (86) (90) (118) (133)
Bijwerking 2014/1
S.126/1
Artikel 41bis.
Tekst van kracht tot en met 31 december 2014
In geval van begin van bezigheid in de zin van artikel 38, § 1, moet de sociale verzekeringskas, rekening houdend met de eigen toestand van de onderworpene, schriftelijk en op duidelijke wijze diens aandacht vestigen op:
38/20,
3e lid, b
1° de voorlopige aard van de bijdragen die hem eerst zullen worden opgevraagd;
2° de wijze waarop de voorlopige bijdragen later zullen worden geregulariseerd;
3° de gevolgen die deze regularisatie zou kunnen meebrengen.
Terzelfdertijd zal de kas de onderworpene vragen een formulier te ondertekenen waarbij hij erkent de bovenvermelde inlichtingen te hebben bekomen
en waarop hij zal vermelden [of hij wenst dat zijn voorlopige bijdragen
zouden worden berekend overeenkomstig artikel 40, § 1bis op grond van
hogere beroepsinkomsten dan deze die resulteren uit de toepassing van [artikel 13bis, § 2, van het koninklijk besluit nr. 38] (135) en,] (122) in bevestigend geval, op grond van welk bedrag.
Tekst van kracht vanaf 1 januari 2015
[...] (186)
[Het fonds vraagt de onderworpene (op het moment van de aansluiting) een
formulier te ondertekenen waarbij hij erkent de nodige inlichtingen overeenkomstig artikel 11, § 4, van het koninklijk besluit nr. 38 te hebben bekomen en waarop hij vermeldt of hij wenst dat zijn voorlopige bijdragen
overeenkomstig artikel 11, § 3, vijfde of zesde lid, van het koninklijk besluit
nr. 38 zouden worden berekend op grond van hogere of lagere beroepsinkomsten dan deze die resulteren uit de toepassing van artikel 13bis, § 2, van
het koninklijk besluit nr. 38 en, in bevestigend geval, op grond van welk
bedrag.] (122) (135) (187)
Bijwerking 2014/1
S.129
Artikel 42.
Tekst van kracht tot en met 31 december 2014
In de loop van de eerste maand van elk kalenderkwartaal laat de sociale 38/15, § 1,
2e lid
verzekeringskas, door middel van een vervaldagbericht, aan de onderworpene het bedrag kennen van de bijdrage die hij voor dat kwartaal verschuldigd is. De bijdrage dient betaald uiterlijk de laatste dag van het kwartaal
waarop ze betrekking heeft.
[Deze bijdrage wordt geacht betaald te zijn de dag waarop het bedrag ervan
op het krediet van de rekening van het sociaal verzekeringsfonds of van de
door dit fonds aangestelde advocaat of gerechtsdeurwaarder werd gebracht.
In afwijking van voorgaand lid gelden eveneens als datum van betaling:
- voor de betalingen in speciën aan het loket van het sociaal verzekeringsfonds: de dag waarop de betaling in speciën aan het loket van het sociaal
verzekeringsfonds werd verricht;
- voor de stortingen in een postkantoor: de dag waarop de storting in het
postkantoor werd verricht;
- voor de betalingen in speciën aan de advocaat of de gerechtsdeurwaarder
aangesteld door het sociaal verzekeringsfonds: de datum waarop de betaling
in handen van de advocaat of de gerechtsdeurwaarder werd verricht.] (1)
De onderworpene kan het feit, dat hij geen vervaldagbericht zou ontvangen
hebben, niet inroepen om zich aan zijn wettelijke verplichtingen te onttrekken.
Tekst van kracht vanaf 1 januari 2015
In de loop van de eerste maand van elk kalenderkwartaal laat de sociale 38/15, § 1,
verzekeringskas, door middel van een vervaldagbericht, aan de onderwor2e lid
pene het bedrag kennen van de [voorlopige] (188) bijdrage die hij voor dat
kwartaal verschuldigd is. De bijdrage dient betaald uiterlijk de laatste dag
van het kwartaal waarop ze betrekking heeft.
[Deze bijdrage wordt geacht betaald te zijn de dag waarop het bedrag ervan
op het krediet van de rekening van het sociaal verzekeringsfonds of van de
door dit fonds aangestelde advocaat of gerechtsdeurwaarder werd gebracht.
Bijwerking 2014/1
S.129/1
In afwijking van voorgaand lid gelden eveneens als datum van betaling:
- voor de betalingen in speciën aan het loket van het sociaal verzekeringsfonds: de dag waarop de betaling in speciën aan het loket van het sociaal
verzekeringsfonds werd verricht;
- voor de stortingen in een postkantoor: de dag waarop de storting in het
postkantoor werd verricht;
- voor de betalingen in speciën aan de advocaat of de gerechtsdeurwaarder
aangesteld door het sociaal verzekeringsfonds: de datum waarop de betaling
in handen van de advocaat of de gerechtsdeurwaarder werd verricht.] (1)
De onderworpene kan het feit, dat hij geen vervaldagbericht zou ontvangen
hebben, niet inroepen om zich aan zijn wettelijke verplichtingen te onttrekken.
[Artikel 42bis.
Tekst van kracht tot en met 31 december 2014 en opgeheven met ingang op
1 januari 2015 (189)
In toepassing van artikel 20, § 4, vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 38 38/20, § 4,
4e lid
kan door de sociale verzekeringskassen een eenmalige vermindering met
een forfaitair bedrag van maximaal 10 EUR op de door de kassen gevorderde werkingskosten worden toegekend aan elke onderworpene die ervoor
kiest de kwartaalbijdragen te betalen middels een bankdomiciliëring.
De vermindering kan slechts worden toegekend:
1° aan zelfstandigen wiens bijdragen gebaseerd zijn op inkomsten gelijk aan
of hoger dan de in artikel 12, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit
nr. 38 bedoelde inkomsten;
2° wanneer de rekening van de sociale verzekeringskas ten laatste op de
laatste dag van het kwartaal waarop de door de domiciliëring gevatte
kwartaalbijdrage betrekking heeft, met het verschuldigd bedrag werd
gecrediteerd;
3° ingeval de kwartaalbijdragen daadwerkelijk door een bankdomiciliëring
werden betaald gedurende minstens vier opeenvolgende kwartalen.
Indien de in het tweede lid bepaalde voorwaarden vervuld zijn, wordt de
vermindering door de sociale verzekeringskas toegekend in de loop van het
kwartaal dat volgt op het vierde kwartaal van betaling van de sociale bijdragen door een bankdomiciliëring.
Bijwerking 2014/1
S.130
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder kwartaalbijdrage:
de bijdragen bedoeld in de artikelen [12, 13 en 13bis, § 2] (136), van het
koninklijk besluit nr. 38 en in artikel 40 van dit besluit, met uitsluiting van
de in artikel 43 van dit besluit bedoelde bijdragecomplementen.
Het forfaitair bedrag van de vermindering waarvan sprake in het eerste lid
kan door de Minister belast met Middenstand worden gewijzigd rekening
houdende met de evolutie van de levensduurte.] (99)
Artikel 43.
Tekst van kracht tot en met 31 december 2014
[Uiterlijk de laatste dag van de maand na die waarin de sociale verzekeringskas de inlichtingen ontvangt, nodig om over te gaan tot een regularisatie met toepassing van [artikel 13ter van het koninklijk besluit nr. 38] (137)
of ten gevolge van een rechtzetting in de vaststelling van de bijdragen,
stuurt zij aan de betrokkene een afrekening en vordert het bijdragecomplement of betaalt het teveel geïnde bedrag terug, naargelang van het geval.]
(45)
Tekst van kracht vanaf 1 januari 2015
§ 1. [Uiterlijk de laatste dag van de maand na die waarin de sociale verzekeringskas de inlichtingen ontvangt, nodig om over te gaan tot een regularisatie met toepassing van [artikel 11, § 5, eerste lid] (190) van het koninklijk
besluit nr. 38] (137) of ten gevolge van een rechtzetting in de vaststelling
van de bijdragen, stuurt zij aan de betrokkene een afrekening en vordert het
bijdragecomplement of betaalt het teveel geïnde bedrag terug, naargelang
van het geval.] (45)
[§ 2. De aanvraag in toepassing van artikel 11, § 5, vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 38 wordt ingediend bij het sociaal verzekeringsfonds
waarbij de zelfstandige is aangesloten hetzij per aangetekend schrijven,
hetzij ter plaatse tegen afgifte van een ontvangstbewijs.] (191)
Bijwerking 2014/1
S.130/1
Artikel 44.
Tekst van kracht tot en met 31 december 2014
§ 1. Indien de onderworpene, op het einde van het kwartaal, de bijdrage niet
betaald heeft die hij voor dat kwartaal verschuldigd is, wordt deze of het
gedeelte ervan dat niet betaald werd, naargelang het geval, verhoogd.
38/15,
§ 4, 1°
Zolang die bijdrage niet volledig is betaald, wordt, bij het verstrijken van
elk volgend kalenderkwartaal, op die bijdrage of op het gedeelte ervan dat
niet betaald werd, naargelang het geval, de verhoging opnieuw toegepast.
De verhoging bedraagt 4 pct. bij het verstrijken van elk kalenderkwartaal
gelegen vóór 1989 en 3 pct. bij het verstrijken van elk kalenderkwartaal
gelegen na 1988.
[Deze verhoging wordt voor de laatste maal in rekening gebracht bij het
verstrijken van het kalenderkwartaal dat datgene voorafgaat in de loop
waarvan hetzij de onderworpene voor de arbeidsrechtbank gedagvaard
wordt tot betaling van die bijdrage of van het gedeelte ervan dat niet betaald
werd, naargelang het geval, hetzij de sociale verzekeringskas waarbij de
onderworpene aangesloten is hem het dwangbevel heeft doen betekenen
houdende het bevel om deze bijdrage of het gedeelte ervan dat niet betaald
werd, naargelang het geval, te betalen.] (100)
§ 2. Wanneer een onderworpene aansloot bij een sociale verzekeringskas[uiterlijk op de dag van de aanvang van de zelfstandige beroepsbezigheid] (159), wordt de in § 1, bedoelde verhoging, wat de eerste twee kwartaalbijdragen betreft die de betrokkene verschuldigd is, voor de eerste maal
toegepast bij het verstrijken van het [...] kalenderkwartaal dat volgt op datgene waarin de sociale verzekeringskas aan de onderworpene het vervaldagbericht heeft verstuurd dat erop betrekking heeft. (46)
§ 3. Wanneer een regularisatie dient te geschieden na een begin of een hervatting van beroepsbezigheid of ingevolge een rechtzetting in de vaststelling
der bijdragen, wordt de in § 1 bedoelde verhoging voor de eerste maal op
het onbetaald gebleven gedeelte van het bijdrage-supplement toegepast, bij
het verstrijken van het [...] kalenderkwartaal dat volgt op datgene in de loop
waarvan de sociale verzekeringskas aan de onderworpene de bijdrageafrekening heeft verstuurd welke uit die regularisatie voortspruit. (47)
Wanneer echter, bij begin of hervatting van beroepsbezigheid, de aansluiting bij een sociale verzekeringskas plaatsvindt na 31 december van het
derde kalenderjaar dat volgt op datgene waarin de beroepsbezigheid aanving of hervat werd, zijn de in § 1 bedoelde verhogingen verschuldigd vanaf
het eerste kwartaal onderwerping en worden ze toegepast op de bijdragen
naar behoren vastgesteld overeenkomstig [artikel 13ter van het koninklijk
besluit nr. 38] (138).
Bijwerking 2014/1
S.131
§ 4. De in dit artikel bedoelde verhogingen zijn van ambtswege, zonder
ingebrekestelling, verschuldigd.
§ 5. De in dit artikel bedoelde verhogingen worden terugbetaald in de mate
waarin zij betrekking hebben op bijdragen waarvan, na regularisatie, blijkt
dat ze aan de onderworpene dienen terugbetaald.
Tekst van kracht vanaf 1 januari 2015
§ 1. Indien de onderworpene, op het einde van het kwartaal, de [voorlopige]
(192) bijdrage niet betaald heeft die hij voor dat kwartaal verschuldigd is,
wordt deze of het gedeelte ervan dat niet betaald werd, naargelang het geval, verhoogd.
38/15,
§ 4, 1°
Zolang die bijdrage niet volledig is betaald, wordt, bij het verstrijken van
elk volgend kalenderkwartaal, op die bijdrage of op het gedeelte ervan dat
niet betaald werd, naargelang het geval, de verhoging opnieuw toegepast.
De verhoging bedraagt 4 pct. bij het verstrijken van elk kalenderkwartaal
gelegen vóór 1989 en 3 pct. bij het verstrijken van elk kalenderkwartaal
gelegen na 1988.
[Deze verhoging wordt voor de laatste maal in rekening gebracht bij het
verstrijken van het kalenderkwartaal dat datgene voorafgaat in de loop
waarvan hetzij de onderworpene voor de arbeidsrechtbank gedagvaard
wordt tot betaling van die bijdrage of van het gedeelte ervan dat niet betaald
werd, naargelang het geval, hetzij de sociale verzekeringskas waarbij de
onderworpene aangesloten is hem het dwangbevel heeft doen betekenen
houdende het bevel om deze bijdrage of het gedeelte ervan dat niet betaald
werd, naargelang het geval, te betalen.] (100)
§ 2. Wanneer een onderworpene aansloot bij een sociale verzekeringskas[uiterlijk op de dag van de aanvang van de zelfstandige beroepsbezigheid] (159), wordt de in § 1, bedoelde verhoging, wat de eerste twee kwartaalbijdragen betreft die de betrokkene verschuldigd is, voor de eerste maal
toegepast bij het verstrijken van het [...] kalenderkwartaal dat volgt op datgene waarin de sociale verzekeringskas aan de onderworpene het vervaldagbericht heeft verstuurd dat erop betrekking heeft. (46)
§ 3. [Wanneer een regularisatie overeenkomstig artikel 11, § 5, van het koninklijk besluit nr. 38 of ingevolge een rechtzetting in de vaststelling der
bijdragen dient te geschieden, wordt de in § 1 bedoelde verhoging voor de
eerste maal op het onbetaald gebleven gedeelte van het bijdragesupplement
toegepast, bij het verstrijken van het kalenderkwartaal dat volgt op datgene
in de loop waarvan het sociaal verzekeringsfonds aan de onderworpene de
bijdrage-afrekening heeft verstuurd welke uit die regularisatie voortspruit.
Bijwerking 2014/1
S.131/1
Wanneer de aansluiting bij een sociaal verzekeringsfonds plaatsvindt op een
tijdstip waarop blijkt dat de regularisatiebijdragen overeenkomstig artikel
11, § 5 van het koninklijk besluit nr. 38 reeds naar behoren kunnen worden
vastgesteld, zijn de in § 1 bedoelde verhogingen verschuldigd vanaf het
eerste kwartaal onderwerping en worden ze toegepast op de voorlopige bijdragen naar behoren vastgesteld en verschuldigd overeenkomstig de artikelen 11, § 3 en 13bis van het koninklijk besluit nr. 38, alsook, in voorkomend
geval op het bijdragesupplement, vastgesteld overeenkomstig artikel 11, § 5
van het koninklijk besluit nr. 38.] (47) (138) (193)
§ 4. De in dit artikel bedoelde verhogingen zijn van ambtswege, zonder
ingebrekestelling, verschuldigd.
§ 5. [De in § 1, eerste lid, bedoelde verhoging wordt in voorkomend geval
verminderd wanneer en in de mate waarin de voorlopige bijdragen voor het
betrokken bijdragejaar overeenkomstig artikel 11, § 3, zesde lid, van het
koninklijk besluit nr. 38 worden verminderd.
De in § 3, eerste en tweede lid, bedoelde verhoging wordt in voorkomend
geval verminderd wanneer en in de mate waarin het in § 3, eerste lid, bedoelde bijdragesupplement naar beneden toe wordt herzien.] (194)
[§ 6. Dit artikel doet geen afbreuk aan de verhogingen zoals bepaald in artikel 11bis, § 1, van het koninklijk besluit nr. 38.] (195)
Artikel 44bis.
Tekst van kracht tot en met 31 december 2014
[§ 1. Indien de onderworpene op het einde van een kalenderjaar bijdragen
die in de loop van dat jaar voor het eerst van hem werden gevorderd niet of
niet volledig heeft betaald, wordt op 1 januari van het daaropvolgende kalenderjaar een eenmalige bijkomende verhoging toegepast op het gedeelte
van deze bijdragen dat niet is betaald.
Deze bijkomende verhoging bedraagt 7 pct. Ze wordt voor de eerste maal
toegepast met betrekking tot de bijdragen die in de loop van het jaar 1996
voor het eerst werden opgevorderd.
[Ze wordt echter niet toegepast op de bijdragen bedoeld in het eerste lid die
in de loop zelf van het betreffende jaar het voorwerp hebben uitgemaakt van
een dagvaarding voor de arbeidsrechtbank of van een dwangbevel houdende
bevel tot betaling.] (101) (128)
Bijwerking 2014/1
S.131/2
§ 2. Voor de toepassing van § 1 wordt, wanneer de onderworpene aansloot
bij een sociale verzekeringskas [uiterlijk op de dag van de aanvang van de
zelfstandige beroepsactiviteit] (160) en indien het vervaldagbericht met
betrekking tot de eerste, de tweede of de eerste twee kwartaalbijdragen die
betrokkene verschuldigd is in de loop van het laatste kwartaal van een kalenderjaar werd verstuurd, de opvordering van genoemde kwartaalbijdragen
geacht te hebben plaatsgevonden in de loop van het kalenderjaar volgend op
datgene waarin genoemd vervaldagbericht werd verstuurd.
Voor de toepassing van § 1 wordt, wanneer de onderworpene niet [uiterlijk
op de dag van de aanvang van de zelfstandige beroepsactiviteit] (160) aansloot bij een sociale verzekeringskas, de opvordering van de overeenkomstig [artikel 40 van dit besluit en artikel 13bis, § 2, van het koninklijk besluit nr. 38] (139) vastgestelde bijdragen geacht te hebben plaatsgevonden
in de loop van het kalenderjaar waarop deze bijdragen betrekking hebben.
§ 3. Voor de toepassing van § 1 wordt, wanneer een bijdrage-afrekening die
voortspruit uit een regularisatie na een begin of een hervatting van beroepsbezigheid of ingevolge een rechtzetting in de vaststelling der bijdragen verstuurd werd in de loop van het laatste kwartaal van een kalenderjaar, de
opvordering van het bijdragesupplement geacht te hebben plaatsgevonden
in de loop van het kalenderjaar volgend op datgene waarin genoemde bijdrage-afrekening werd verstuurd.
Wanneer echter, bij begin of hervatting van beroepsbezigheid, de aansluiting bij een sociale verzekeringskas plaatsvindt na 31 december van het
derde kalenderjaar dat volgt op datgene waarin de beroepsbezigheid aanving of hervat werd, wordt, voor de toepassing van § 1, de opvordering van
de overeenkomstig [artikel 13ter van het koninklijk besluit nr. 38] (139)
vastgestelde bijdragen geacht te hebben plaatsgevonden in de loop van het
kalenderjaar waarop deze bijdragen betrekking hebben.
§ 4. De in dit artikel bedoelde verhoging is van ambtswege, zonder ingebrekestelling, verschuldigd.
§ 5. De in dit artikel bedoelde verhoging wordt terugbetaald in de mate
waarin zij betrekking heeft op bijdragen, waarvan, na regularisatie, blijkt
dat ze aan de onderworpene dienen terugbetaald.] (60)
Tekst van kracht vanaf 1 januari 2015
[§ 1. Indien de onderworpene op het einde van een kalenderjaar [voorlopige] (196) bijdragen die in de loop van dat jaar voor het eerst van hem werden gevorderd niet of niet volledig heeft betaald, wordt op 1 januari van het
daaropvolgende kalenderjaar een eenmalige bijkomende verhoging toegepast op het gedeelte van deze bijdragen dat niet is betaald.
Bijwerking 2014/1
S.131/3
Deze bijkomende verhoging bedraagt 7 pct. Ze wordt voor de eerste maal
toegepast met betrekking tot de bijdragen die in de loop van het jaar 1996
voor het eerst werden opgevorderd.
[Ze wordt echter niet toegepast op de bijdragen bedoeld in het eerste lid die
in de loop zelf van het betreffende jaar het voorwerp hebben uitgemaakt van
een dagvaarding voor de arbeidsrechtbank of van een dwangbevel houdende
bevel tot betaling.] (101) (128)
§ 2. Voor de toepassing van § 1 wordt, wanneer de onderworpene aansloot
bij een sociale verzekeringskas [uiterlijk op de dag van de aanvang van de
zelfstandige beroepsactiviteit] (160) en indien het vervaldagbericht met
betrekking tot de eerste, de tweede of de eerste twee kwartaalbijdragen die
betrokkene verschuldigd is in de loop van het laatste kwartaal van een kalenderjaar werd verstuurd, de opvordering van genoemde kwartaalbijdragen
geacht te hebben plaatsgevonden in de loop van het kalenderjaar volgend op
datgene waarin genoemd vervaldagbericht werd verstuurd.
Voor de toepassing van § 1 wordt, wanneer de onderworpene niet [uiterlijk
op de dag van de aanvang van de zelfstandige beroepsactiviteit] (160) aansloot bij een sociale verzekeringskas, de opvordering van de overeenkomstig […] (197) artikel 13bis, § 2, van het koninklijk besluit nr. 38] (139)
vastgestelde bijdragen geacht te hebben plaatsgevonden in de loop van het
kalenderjaar waarop deze bijdragen betrekking hebben.
§ 3. [Voor de toepassing van § 1 wordt, wanneer een bijdrageafrekening
overeenkomstig artikel 11, § 5, van het koninklijk besluit nr. 38 verstuurd
werd in de loop van het laatste kwartaal van een kalenderjaar, de opvordering van het bijdragesupplement geacht te hebben plaatsgevonden in de
loop van het kalenderjaar volgend op datgene waarin genoemde bijdrageafrekening werd verstuurd.
Wanneer echter de aansluiting bij een sociaal verzekeringsfonds plaatsvindt
op een tijdstip waarop blijkt dat de bijdragen overeenkomstig artikel 11, § 5
van het koninklijk besluit nr. 38 reeds naar behoren kunnen worden vastgesteld, wordt, voor de toepassing van § 1, de opvordering van de overeenkomstig artikel 11, § 3 of 13bis van het koninklijk besluit nr. 38 verschuldigde voorlopige bijdragen, alsook, in voorkomend geval, van het bijdragesupplement, vastgesteld overeenkomstig artikel 11, § 5 van het koninklijk
besluit nr. 38, geacht te hebben plaatsgevonden in de loop van het kalenderjaar waarop deze bijdragen betrekking hebben.] (139)] (198)
§ 4. De in dit artikel bedoelde verhoging is van ambtswege, zonder ingebrekestelling, verschuldigd.
Bijwerking 2014/1
S.132
§ 5. [De in § 1, eerste lid, bedoelde verhoging wordt in voorkomend geval
verminderd wanneer en in de mate waarin de voorlopige bijdragen voor het
betrokken bijdragejaar overeenkomstig artikel 11, § 3, zesde lid van het
koninklijk besluit nr. 38 worden verminderd.
De in § 3, eerste lid, bedoelde verhoging wordt in voorkomend geval verminderd wanneer en in de mate waarin het in artikel 44, § 3, eerste en tweede lid, bedoelde bijdragesupplement naar beneden toe wordt herzien.] (60)
(199)
[§ 6. Dit artikel doet geen afbreuk aan de verhogingen zoals bepaald in artikel 11bis, § 1 van koninklijk besluit nr. 38.] (200)
Artikel 45.
Tekst van kracht tot en met 31 december 2014 en opgeheven met ingang op
1 januari 2015 (201)
[§ 1. Een bonus wordt in voorkomend geval toegekend bij de in [artikel
13ter van het koninklijk besluit nr. 38] (140) bedoelde regularisatie na een
begin of hervatting van bezigheid voor de betalingen van voorlopige bijdragen verricht vanaf 1 juli 2006. Zij bestaat uit een restitutiepercentage dat
wordt toegekend aan de onderworpene op het ogenblik van genoemde regularisatie.
38/11, § 4
en 15,
§ 4, 4°
__________________
(a) Art. 4, 2e lid KB 01.07.2006 (B.S. 25.07.2006) bepaalt het volgende m.b.t. artikel 45: "Artikel 45 van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal
statuut der zelfstandigen, zoals dat gold voor de vervanging ervan bij artikel 3 van dit besluit,
blijft van toepassing op elke betaling van voorlopige bijdragen krachtens de artikelen 40 of
41bis van hetzelfde besluit die werd verricht op een datum voorafgaand aan 1 juli 2006."
De oude tekst (d..w.z. voor de inwerkingtreding van het KB 01.07.2006, op 01.07.2006)
luidde als volgt:
"Wanneer in geval van een regularisatie na een begin of hervatting van bezigheid het bedrag van de betaalde voorlopige bijdrage dit van de verschuldigde bijdrage overtreft
wordt op het teveel geïnde met betrekking tot de kalenderkwartalen gelegen na 1988 een
moratoriuminterest toegepast.
Deze interest bedraagt 2 pct. en wordt toegepast bij het verstrijken van het kalenderkwartaal waarin de betaling werd verricht die aanleiding gaf tot het ontstaan van het credit.
Hij wordt opnieuw toegepast bij het verstrijken van elk kalenderkwartaal voorafgaand aan
datgene waarin tot de terugbetaling of de heraanwending van het creditbedrag wordt
overgegaan."
Bijwerking 2014/1
S.132/1
(a)
Artikel 48.
Tekst van kracht tot en met 31 december 2014
De betaling van [de in de artikelen 44 en 44bis bedoelde verhogingen] kan
geheel of ten dele verzaakt worden: (61)
38/15,
§ 4, 1°
1° wanneer de schuldenaar zich kan beroepen op een geval van overmacht;
2° wanneer de schuldenaar, ter wille van de speciale aard van de uitgeoefende bezigheid, zich te goeder trouw kon beschouwen als niet onderworpen zijnde aan het koninklijk besluit nr. 38;
3° in andere [behartigenswaardige] gevallen. (61)
Het Rijksinstituut beslist over de verzaking.
Tekst van kracht vanaf 1 januari 2015
De betaling van [de in de artikelen 44 en 44bis bedoelde verhogingen [alsook de verhogingen bedoeld in artikel 11bis, § 1, van het koninklijk besluit
nr. 38] (202)] (61) kan geheel of ten dele verzaakt worden:
38/15,
§ 4, 1°
1° wanneer de schuldenaar zich kan beroepen op een geval van overmacht;
2° wanneer de schuldenaar, ter wille van de speciale aard van de uitgeoefende bezigheid, zich te goeder trouw kon beschouwen als niet onderworpen zijnde aan het koninklijk besluit nr. 38;
3° in andere [behartigenswaardige] gevallen. (61)
Het Rijksinstituut beslist over de verzaking.
Artikel 49.
Tekst van kracht tot en met 31 december 2014 en opgeheven met ingang op
1 januari 2015 (203)
[De bij artikel 16 van het koninklijk besluit nr. 38 vastgestelde verjaringstermijn gaat in op 1 januari van het derde jaar volgend op het jaar waarin de
bezigheid een aanvang nam, voor wat betreft:
- de bij begin van bezigheid overeenkomstig [artikel 13ter, §§ 2 en 4, van
het koninklijk besluit nr. 38 december] (141), verschuldigde regularisatiebijdragen;
- de bijdragen die overeenkomstig [artikel 13bis, § 2, van het koninklijk
besluit nr. 38] (141), tijdens de periode van begin van bezigheid werden
betaald en die ten gevolge van een overeenkomstig [artikel 13ter, §§ 2 en
4, van het koninklijk besluit nr. 38 december] (141), uitgevoerde regularisatie onverschuldigd blijken te zijn.
Bijwerking 2014/1
38/16,
§2
3e lid
S.132/5
De toepassing van de in het vorige lid bepaalde regel mag echter niet voor
gevolg hebben dat de te innen of terug te betalen regularisatiebijdragen met
betrekking tot een bepaald jaar zouden verjaren vóór de voorlopige bijdragen met betrekking tot datzelfde jaar.] (74)
Artikel 50.
§ 1. De onderworpenen zijn geen enkele bijdrage verschuldigd voor de
kwartalen van non-activiteit omwille van ziekte of invaliditeit die in het
raam van de pensioenregeling voor zelfstandigen met een periode van activiteit gelijkgesteld worden.
38/15,
§3
(a)
[Er is eveneens geen enkele bijdrage verschuldigd voor het kwartaal in de
loop waarvan de non-activiteit omwille van ziekte of invaliditeit aanvangt
op voorwaarde dat deze aanvangt in de loop van de eerste maand van het
kwartaal en dat dit kwartaal gelijkgesteld wordt met een periode van activiteit in het raam van de pensioenregeling voor zelfstandigen.
________________________
(a) Zie 72/14, § 1, 1e lid, en ARP/28 tot 30ter.
Bijwerking 2014/1
S.133
(a)
Artikel 50bis.
[§ 1. De sociale verzekeringsfondsen kunnen afzien van de invordering van
verschuldigde bijdragen en aanhorigheden wanneer een schuldvordering ten
aanzien van iemand die niet meer onderworpen is aan het koninklijk besluit
nr. 38 minder dan 500 EUR bedraagt.
Indien de afwezigheid van betaling een weerslag heeft op de pensioenrechten van belanghebbende, moet het betrokken fonds hem hiervan op de hoogte brengen alvorens genoemde schuldvordering als oninvorderbaar te beschouwen.
§ 2. De sociale verzekeringsfondsen moeten niet overgaan tot de terugbetaling
van bijdragen en aanhorigheden of tot de betaling van moratoriumintresten
aan iemand die niet meer onderworpen is aan het koninklijk besluit nr. 38
wanneer het bedrag ervan minder dan 25 EUR bedraagt en het betrokken
fonds niet beschikt over de voor de betaling vereiste gegevens, inzonderheid
over het correcte bankrekeningnummer.] (97)
[Artikel 50ter.
Tekst van kracht tot en met 31 december 2014 en opgeheven met ingang op
1 januari 2015 (204)
§ 1. De persoon of personen bevoegd voor het afleveren van het attest bedoeld in artikel 23ter, § 10, van het koninklijk besluit nr. 38 zijn de personeelsleden van de sociale verzekeringskas-schuldeiser, daartoe benoemd
door de raad van bestuur van de genoemde kas of, voor wat betreft de Nationale Hulpkas voor de Sociale verzekeringen der Zelfstandigen, door de
raad van beheer van het Rijksinstituut.
§ 2. De aflevering van het attest, bedoeld in voornoemd artikel 23ter, § 10, is
onderworpen aan de indiening van een aanvraag in drie exemplaren door de
betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon. De aanvraag en het attest
worden gesteld op een formulier waarvan het model wordt vastgesteld door de
Minister die Middenstand onder zijn bevoegdheden heeft. Het attest wordt
afgeleverd binnen de 8 dagen na de indiening van de aanvraag.
____________________
(a) Opgeheven bij KB 02.07.1981 (B.S. 31.07.1981), art. 1 (uitw. 01.01.1981).
Opnieuw opgenomen bij KB 07.07.2005 (B.S. 25.07.2005).
(b) MB 21.06.2006 (B.S. 06.07.2006), cf. infra.
Bijwerking 2014/1
S.133/1/2
38/
23ter,
§ 10
(b)
Afdeling 5 - ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 51.
§ 1. De overdrachten, bedoeld in artikel 20, § 1, laatste lid, van het koninklijk besluit nr. 38, worden dagelijks uitgevoerd. De sociale verzekeringskassen mogen evenwel, op hetgeen aan het Rijksinstituut voor de Sociale
Verzekeringen der Zelfstandigen moet worden overgemaakt de bedragen
inhouden die nodig zijn voor de uitkering [van de gezinsbijslag […] (142)
en de uitkeringen van de sociale verzekering in geval van faillissement]
(76), [de uitkeringen voor moederschapshulp] (119), wanneer deze uitkering
binnen vijf dagen dient te geschieden.
§ 2. Wanneer het bedrag van de fondsen niet binnen de in de eerste paragraaf bepaalde termijn is overgemaakt, wordt per dag vertraging op het verschuldigde bedrag een verhoging van 0,045 pct. toegepast.
Deze verhoging, die bestemd is voor de instelling aan wie deze fondsen
toekwamen, wordt voorafgenomen van de opbrengst van de bijdragen die
bestemd zijn om de werkingskosten van het betrokken fonds te dekken.
Artikel 52.
Tekst van kracht tot en met 31 december 2014
[De in artikelen 44 en 44bis bedoelde verhogingen] hebben dezelfde bestemming als de bijdragen waarop zij betrekking hebben. (62)
38/15,
§ 4, 2°
Tekst van kracht vanaf 1 januari 2015
[De in de artikelen 44 en 44bis bedoelde verhogingen alsmede de in artikel
11bis, § 1 van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde verhogingen, hebben
dezelfde bestemming als de bijdragen waarop zij betrekking hebben.] (62)]
(205)
38/15,
§ 4, 2°
Artikel 53.
Wanneer een berekening gedaan met het oog op de vaststelling van de verplichtingen van de onderworpenen als eindresultaat geen geheel getal geeft,
wordt dit getal afgerond op de naast hogere eenheid indien de eerste decimaal ten minste vijf beloopt.
Zoniet wordt met de fractie van de eenheid geen rekening gehouden.
Bijwerking 2014/1
S.134
Artikel 60.
Wanneer, door nalatigheid van een sociale verzekeringskas, bijdragen niet
tijdig konden ingevorderd worden of niet-verschuldigde prestaties werden
betaald en de terugvordering van het niet-verschuldigde onmogelijk blijkt,
wordt de Kas, bij beslissing van de Minister van Middenstand, ervoor verantwoordelijk verklaard en de bedoelde bedragen worden ten laste gelegd
van de opbrengst der bijdragen die bestemd zijn om de beheerskosten van
de betrokken Kas te dekken.
38/20, § 2,
3e lid, 3°
De bijdragen die, in de bij het vorig lid beoogde voorwaarden, ten laste van
de sociale verzekeringskas worden gelegd, openen geen recht op prestaties
in het raam van het sociaal statuut der zelfstandigen.
[Artikel 60bis.
[§ 1. De performantiecriteria waarvan sprake in artikel 20, § 2bis, van het
koninklijk besluit nr. 38 op basis waarvan de algemene of concrete richtlijnen aan de sociale verzekeringsfondsen worden opgelegd, zijn de volgende:
38/20,
§ 2bis
- Naleving van de termijnen waarbinnen acties op vlak van opvordering van
de sociale bijdragen moeten worden ondernomen door de sociale verzekeringsfondsen;
- Correctheid van de informatie die wordt gegeven door de sociale verzekeringsfondsen;
- Opvolging van de invordering van de achterstallige sociale bijdragen al
dan niet langs gerechtelijke weg;
- Opvolging van de lasthebbers die door de sociale verzekeringsfondsen
worden gemandateerd inzake de invordering van de achterstallige sociale
bijdragen;
- Opvolging van toegekende betalingsfaciliteiten;
- Opvordering bij de hoofdelijke medeschuldenaars.] (75) (94)
[- Naleving van de richtlijnen inzake het al dan niet aanvaarden van objectieve elementen bij de vraag van zelfstandigen om verminderde bijdragen
te betalen;
- Tijdige registratie van de aanvragen tot vrijstelling van sociale bijdragen
bij de Commissie voor vrijstelling van bijdragen en tijdig overmaken van
het elektronische dossier aan de griffie van deze Commissie.] (208)
Bijwerking 2014/1
S.137
[§ 2. Wanneer concrete richtlijnen werden gegeven aan een sociaal verzekeringsfonds krachtens artikel 20, § 2bis, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 38 door
een door de Minister van Middenstand afgevaardigde ambtenaar en op het einde
van de door de ambtenaar bepaalde periode blijkt na overleg dat deze richtlijnen in
onvoldoende mate werden opgevolgd, kan de Minister van Middenstand beslissen
om aan het sociaal verzekeringsfonds de betaling van een geldsom op te leggen.
Deze som varieert volgens de twee in voormeld artikel 20, § 2bis, tweede lid, bedoelde gevallen.
In het in artikel 20, § 2bis, tweede lid, a), bedoelde geval, is deze som gelijk aan het
verschil, met betrekking tot de bijdragen die voor het eerst werden opgevorderd
gedurende het betrokken jaar en die betrekking hebben op datzelfde jaar, tussen de
opgevorderde en de geïnde bijdragen, vermenigvuldigd met het verschil tussen het
algemeen inningspercentage van genoemd jaar en het overeenkomstig inningspercentage van het betrokken sociaal verzekeringsfonds. Onder algemeen inningspercentage dient te worden verstaan de verhouding, met betrekking tot de bijdragen
die voor het eerst werden opgevorderd gedurende het betrokken jaar, tussen het
totaal bedrag van de door alle sociale verzekeringsfondsen geïnde bijdragen en het
totaal bedrag van de door alle sociale verzekeringsfondsen opgevorderde bijdragen.
In het in artikel 20, § 2bis, tweede lid, b), bedoelde geval, is deze som gelijk aan 0,5
% van het gedeelte van het totale volume van de door het sociaal verzekeringsfonds
op het einde van het betrokken jaar nog te innen bijdragen dat 25 % van de in dat
jaar door dit sociaal verzekeringsfonds opgevorderde bijdragen overschrijdt.
De in de vorige leden bedoelde som dient door het sociaal verzekeringsfonds betaald te worden met de opbrengst der bijdragen die bestemd zijn om de beheerskosten van het betrokken fonds te dekken. Het bedrag ervan wordt aangewend ter
financiering van het globaal financieel beheer van het sociaal statuut der zelfstandigen, ingesteld bij het koninklijk besluit van 18 november 1996 strekkende tot invoering van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen,
met toepassing van hoofdstuk I van titel VI van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.] (95)
§ 3. Onder opgevorderde bijdragen dienen, met het oog op de toepassing van §§ 1
en 2, de bijdragen te worden verstaan die, ongeacht het jaar waarop ze betrekking
hebben, opgevorderd werden krachtens het koninklijk besluit nr. 38, verminderd
met de krachtens hetzelfde koninklijk besluit opgevorderde bijdragen waarvoor in
de loop van het betrokken jaar overgegaan werd tot de uitvoering van, hetzij een
beslissing tot oninvorderbaarheid, hetzij een beslissing houdende vaststelling van
de verjaring, hetzij een beslissing tot vrijstelling genomen door de Commissie voor
vrijstelling van bijdragen.
Bijwerking 2014/1
S.137/1
Artikel 86.
[Het bedrag van de vergoedingen en van de zitpenningen, waarop de effectieve en plaatsvervangende eerste voorzitter, voorzitters en leden aanspraak
kunnen maken, wordt door de Koning vastgesteld.] (39)
Artikel 87.
[[de Minister die het Sociaal Statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft] (145) benoemd bij de Commissie, onder de ambtenaren van zijn
departement :
1° vijf eerste griffiers waarvan ten minste twee nederlandstalig en ten minste twee franstalig zijn ;
2° een hoofdgriffier.
Niemand kan hoofdgriffier worden benoemd indien hij niet gedurende ten
minste twee jaar de functies van eerste griffier heeft uitgeoefend.] (40)
Artikel 88.
Tekst van kracht tot en met 31 december 2014
§ 1. De onderworpenen die een vrijstelling wensen te bekomen en de personen bedoeld in [artikel 17, derde lid] (146), van het koninklijk besluit nr.
38, die van hun solidaire verantwoordelijkheid wensen ontheven te worden,
moeten een aanvraag indienen.
Zo de betrokkene overleden is vooraleer hij dergelijke aanvraag indiende,
dan mag deze door zijn rechthebbenden worden ingediend.
§ 2. Opdat de aanvraag van een onderworpene ontvankelijk zou zijn, dient
er te worden voldaan aan de […] (218) volgende voorwaarden:
[1° de aanvraag moet worden ingediend bij het sociaal verzekeringsfonds
waaraan de bijdragen waarvoor vrijstelling wordt gevraagd, verschuldigd zijn, hetzij bij neerlegging ter plaatse van een verzoekschrift, hetzij
bij een ter post aangetekend schrijven, hetzij via elektronische weg, volgens de modaliteiten en voorwaarden vastgesteld bij de artikelen 3, 4/1
en 4/2 van de wet van 24 februari 2003 betreffende de modernisering
van het beheer van de sociale zekerheid en betreffende de elektronische
communicatie tussen ondernemingen en de federale overheid.
Bijwerking 2014/1
S.147
Via het informaticanetwerk van het sociaal statuut der zelfstandigen dat
wordt beheerd door het Rijksinstituut stelt het fonds de griffie van de
Commissie onmiddellijk op de hoogte van de indiening van de aanvraag.
Wanneer de aanvraag tot vrijstelling enkel bijdragen betreft verschuldigd in de hoedanigheid van onderworpene beoogd in artikel 12, § 2 van
het koninklijk besluit nr. 38, wordt deze niet in overweging genomen en
stelt het sociaal verzekeringsfonds de aanvrager hiervan onmiddellijk op
de hoogte.
Wanneer de aanvraag ingediend wordt door het neerleggen van een verzoekschrift, reikt het fonds een attest aan betrokkene uit dat de datum
vermeldt waarop de aanvraag werd ingediend.] (147)] (49) (219)
2° de aanvraag dient gedaan te zijn binnen de [twaalf maanden]. (20) Naar
gelang van het geval, begint deze termijn te lopen :
38/17,
3e lid
a) vanaf de eerste dag van het kalenderkwartaal dat volgt op datgene
waarop de door de aanvraag beoogde bijdrage betrekking heeft ;
b) onverminderd het in littera c bepaalde, vanaf de eerste dag van het
kalenderkwartaal dat volgt op datgene in de loop waarvan een
afrekening van een bijdragenregularisatie [verschuldigd ingevolge
een begin van activiteit in de zin van artikel 38, § 1 van dit besluit of
ingevolge een rechtzetting in de vaststelling der inkomsten door de
bevoegde belastingsdiensten] (148) werd verstuurd, voor wat betreft
het bijdragesupplement dat die regularisatie met zich brengt ;
c) vanaf de eerste dag van het kalenderkwartaal dat volgt op datgene
waarop de in de afrekening van een bijdrageregularisatie vervatte
bijdrage betrekking heeft voor wat betreft het bijdragesupplement
dat die regularisatie met zich brengt, indien deze voortkomt van een
begin of hervatting van een beroepsbezigheid en de onderworpene
zich bij een sociale verzekeringskas heeft laten aansluiten na 31 december van het derde kalenderjaar volgend op datgene in de loop
waarvan de bezigheid een aanvang nam of hervat werd.
(a)
d) […] (149)
________________________
(a) Zie hierna het koninklijk besluit van 29.12.1967 betreffende de rechten van de
gewezen kolonisten binnen het raam van het stelsel voor rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen.
Bijwerking 2014/1
S.147/1
[3° De zelfstandige van wie de bijdragen het voorwerp uitmaken van de
aanvraag moet sinds minstens vier opeenvolgende en verstreken kalenderkwartalen onderworpen zijn of zijn onderwerping hebben stopgezet
vooraleer hij gedurende vier opeenvolgende kwartalen onderworpen
geweest is. De aanvraag die ingediend wordt door een zelfstandige die
niet aan deze voorwaarden voldoet, wordt niet in overweging genomen
door het fonds dat de aanvrager hiervan onmiddellijk op de hoogte stelt.
In afwijking van wat voorzien is in 2°, begint de termijn van twaalf
maanden te lopen op de eerste dag van het vijfde kalenderkwartaal onderwerping aan het sociaal statuut der zelfstandigen, voor wat de bijdragen van de eerste drie kalenderkwartalen onderwerping betreft.] (220)
§ 3. Opdat de aanvraag van een persoon bedoeld in [artikel 17, derde lid]
(146), van het koninklijk besluit nr. 38 ontvankelijk zou zijn, moet zij worden ingediend op de wijze bepaald in § 2, 1°, van dit artikel, binnen [twaalf
maanden] (20) volgend op het kalenderkwartaal in de loop waarvan het sociaal verzekeringsfonds hem heeft verzocht te betalen in de plaats van de
onderworpene.
(a)
§ 4. [Zo de in § 2 of § 3 bedoelde persoon overleden is in de periode gedurende welke de termijn loopt om, naar gelang van het geval, een aanvraag
tot vrijstelling of tot ontheffing van hoofdelijke aansprakelijkheid in te dienen, moet de aanvraag van zijn of haar rechthebbenden, om ontvankelijk te
zijn, binnen de zes maanden die volgen op het kalenderkwartaal in de loop
waarvan zij werden verzocht te betalen in de plaats van de verzekeringsplichtige ingediend worden op de wijze voorzien in § 2, 1° van dit artikel.]
(21)
(b)
[§ 5. Wanneer de in artikel 12, § 2, van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde verzekeringsplichtigen een bijdrage verschuldigd zijn, worden zij op
onweerlegbare wijze vermoed zich niet in staat van behoefte of in een toestand die de staat van behoefte benadert, te bevinden.] (22)
________________________
(a) Het artikel 88, § 2, 2° en § 3, zoals het van kracht was vóór 1 juli 1992 (termijn
van twee jaar), blijft van toepassing op alle vóór 1 januari 1993 ingediende aanvragen (koninklijk besluit van 01.07.1992, art. 8 - B.S. 03.07.1992).
(b) Het artikel 88, § 4, zoals het van kracht was vóór 1 juli 1992, blijft van toepassing op alle vóór 1 januari 1993 ingediende aanvragen (koninklijk besluit van
01.07.1992, art. 8 - B.S. 03.07.1992).
Bijwerking 2014/1
S.148
Tekst van kracht vanaf 1 januari 2015
§ 1. De onderworpenen die een vrijstelling wensen te bekomen en de personen bedoeld in [artikel 17, [negende] (209) lid] (146), van het koninklijk
besluit nr. 38, die van hun solidaire verantwoordelijkheid wensen ontheven
te worden, moeten een aanvraag indienen.
Zo de betrokkene overleden is vooraleer hij dergelijke aanvraag indiende,
dan mag deze door zijn rechthebbenden worden ingediend.
§ 2. Opdat de aanvraag van een onderworpene ontvankelijk zou zijn, dient
er te worden voldaan aan de […] (218) volgende voorwaarden:
[1° de aanvraag moet worden ingediend bij het sociaal verzekeringsfonds
waaraan de bijdragen waarvoor vrijstelling wordt gevraagd, verschuldigd zijn, hetzij bij neerlegging ter plaatse van een verzoekschrift, hetzij
bij een ter post aangetekend schrijven, hetzij via elektronische weg, volgens de modaliteiten en voorwaarden vastgesteld bij de artikelen 3, 4/1
en 4/2 van de wet van 24 februari 2003 betreffende de modernisering
van het beheer van de sociale zekerheid en betreffende de elektronische
communicatie tussen ondernemingen en de federale overheid.
Via het informaticanetwerk van het sociaal statuut der zelfstandigen dat
wordt beheerd door het Rijksinstituut stelt het fonds de griffie van de
Commissie onmiddellijk op de hoogte van de indiening van de aanvraag.
Wanneer de aanvraag tot vrijstelling enkel bijdragen betreft verschuldigd in de hoedanigheid van onderworpene beoogd in artikel 12, § 2 van
het koninklijk besluit nr. 38, wordt deze niet in overweging genomen en
stelt het sociaal verzekeringsfonds de aanvrager hiervan onmiddellijk op
de hoogte.
Wanneer de aanvraag ingediend wordt door het neerleggen van een verzoekschrift, reikt het fonds een attest aan betrokkene uit dat de datum
vermeldt waarop de aanvraag werd ingediend.] (147)] (49) (219)
2° [de aanvraag dient gedaan te zijn binnen de twaalf maanden. Deze termijn begint te lopen vanaf de eerste dag van het kalenderkwartaal dat
volgt op datgene waarop de door de aanvraag beoogde voorlopige bijdrage betrekking heeft.] (20) (148) (149)] (210)
Bijwerking 2014/1
38/17,
3e lid
S.148/1
[3° De zelfstandige van wie de bijdragen het voorwerp uitmaken van de
aanvraag moet sinds minstens vier opeenvolgende en verstreken kalenderkwartalen onderworpen zijn of zijn onderwerping hebben stopgezet
vooraleer hij gedurende vier opeenvolgende kwartalen onderworpen
geweest is. De aanvraag die ingediend wordt door een zelfstandige die
niet aan deze voorwaarden voldoet, wordt niet in overweging genomen
door het fonds dat de aanvrager hiervan onmiddellijk op de hoogte stelt.
In afwijking van wat voorzien is in 2°, begint de termijn van twaalf
maanden te lopen op de eerste dag van het vijfde kalenderkwartaal onderwerping aan het sociaal statuut der zelfstandigen, voor wat de bijdragen van de eerste drie kalenderkwartalen onderwerping betreft.] (220)
§ 3. Opdat de aanvraag van een persoon bedoeld in [artikel 17, [negende]
(211) lid] (146), van het koninklijk besluit nr. 38 ontvankelijk zou zijn,
moet zij worden ingediend op de wijze bepaald in § 2, 1°, van dit artikel,
binnen [twaalf maanden] (20) volgend op het kalenderkwartaal in de loop
waarvan het sociaal verzekeringsfonds hem heeft verzocht te betalen in de
plaats van de onderworpene.
(a)
§ 4. [Zo de in § 2 of § 3 bedoelde persoon overleden is in de periode gedurende welke de termijn loopt om, naar gelang van het geval, een aanvraag
tot vrijstelling of tot ontheffing van hoofdelijke aansprakelijkheid in te dienen, moet de aanvraag van zijn of haar rechthebbenden, om ontvankelijk te
zijn, binnen de zes maanden die volgen op het kalenderkwartaal in de loop
waarvan zij werden verzocht te betalen in de plaats van de verzekeringsplichtige ingediend worden op de wijze voorzien in § 2, 1° van dit artikel.]
(21)
(b)
§ 5. [...] (22) (212)
________________________
(a) Het artikel 88, § 2, 2° en § 3, zoals het van kracht was vóór 1 juli 1992 (termijn
van twee jaar), blijft van toepassing op alle vóór 1 januari 1993 ingediende aanvragen (koninklijk besluit van 01.07.1992, art. 8 - B.S. 03.07.1992).
(b) Het artikel 88, § 4, zoals het van kracht was vóór 1 juli 1992, blijft van toepassing op alle vóór 1 januari 1993 ingediende aanvragen (koninklijk besluit van
01.07.1992, art. 8 - B.S. 03.07.1992).
Bijwerking 2014/1
S.148/2
Artikel 89.
Tekst van kracht tot en met 31 december 2014
[§ 1. Wanneer het sociaal verzekeringsfonds een aanvraag ontvangt, verzoekt het de aanvrager onmiddellijk om een inlichtingsformulier A nauwkeurig in te vullen, te ondertekenen en het binnen de dertig dagen terug aan
het fonds te bezorgen. Deze termijn van dertig dagen begint te lopen vanaf
de ontvangst van de aanvraag.
Wanneer de aanvrager het nauwkeurig ingevulde en ondertekende inlichtingsformulier A binnen de dertig dagen aan zijn sociaal verzekeringsfonds
bezorgt bij een ter post aangetekend schrijven of via elektronische weg
overeenkomstig de wet van 24 februari 2003 betreffende de modernisering
van het beheer van de sociale zekerheid en betreffende de elektronische
communicatie tussen ondernemingen en de federale overheid, registreert het
fonds de aanvraag in het informaticanetwerk van het sociaal statuut der zelfstandigen dat wordt beheerd door het Rijksinstituut.
De aanvraag wordt geacht niet te zijn ingediend wanneer de aanvrager het
nauwkeurig ingevulde en ondertekende inlichtingsformulier A niet aan zijn
sociaal verzekeringsfonds bezorgt binnen de dertig dagen, volgens de modaliteiten voorzien in het tweede lid.
Wanneer de aanvraag wordt ingediend bij een ter post aangetekend schrijven, geldt de datum van de poststempel als de datum waarop de aanvraag
werd ingediend. Wanneer de aanvraag wordt ingediend bij een verzoekschrift ter plaatse, geldt de datum van de neerlegging van het verzoekschrift
als de datum waarop de aanvraag werd ingediend. Wanneer de aanvraag
wordt ingediend via elektronische weg, geldt de datum van de elektronische
verzending als de datum waarop de aanvraag werd ingediend.
De aanvrager die een aanvraag indient via elektronische weg houdt de originelen van alle bewijsstukken en attesten die via elektronische weg bij de
aanvraag worden gevoegd ter beschikking van de Commissie en dit tijdens
de ganse duur van het onderzoek van de aanvraag.
Het fonds vult een inlichtingsformulier B in.
Het model van genoemde formulieren wordt vastgesteld door de Minister
die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft, evenals de voorwaarden waaronder het formulier A beschouwd wordt als nauwkeurig ingevuld.
Bijwerking 2014/1
S.148/3
Behalve wanneer de aanvraag geacht wordt niet te zijn ingediend, bezorgt
het sociaal verzekeringsfonds het ingevolge de aanvraag samengesteld dossier aan de griffie van de Commissie, uiterlijk op de vijfde werkdag volgend
op de in het eerste lid beoogde termijn van dertig dagen.
Dit dossier dient volgende stukken te omvatten:
1° de aanvraag, in voorkomend geval, vergezeld van de briefomslag waarin
ze zich bevond;
2° het inlichtingsformulier A;
3° het inlichtingsformulier B;
4° in voorkomend geval, alle andere documenten dienstig om de staat van
behoefte van de aanvrager te kunnen beoordelen.
Wanneer de aanvraag wordt geacht niet te zijn ingediend, dan informeert
het sociaal verzekeringsfonds de zelfstandige of de hoofdelijk aansprakelijke hierover per aangetekende brief en dit uiterlijk op de vijfde werkdag
volgend op de in het eerste lid beoogde termijn van dertig dagen.] (150)
(151) (152) (50) (153)] (221)
§ 2. Zo dit nodig is, vraagt de griffier aan de Administratie der Directe Belastingen inlichtingen in verband met de inkomsten.
§ 3. Wanneer het dossier klaar is om aan de Commissie te worden voorgelegd, maakt de griffier een bondig verslag op waarvan een exemplaar aan
het Rijksinstituut wordt overgemaakt.
Bijwerking 2014/1
S.149
Tekst van kracht vanaf 1 januari 2015
[§ 1. Wanneer het sociaal verzekeringsfonds een aanvraag ontvangt, verzoekt het de aanvrager onmiddellijk om een inlichtingsformulier A nauwkeurig in te vullen, te ondertekenen en het binnen de dertig dagen terug aan
het fonds te bezorgen. Deze termijn van dertig dagen begint te lopen vanaf
de ontvangst van de aanvraag.
Wanneer de aanvrager het nauwkeurig ingevulde en ondertekende inlichtingsformulier A binnen de dertig dagen aan zijn sociaal verzekeringsfonds
bezorgt bij een ter post aangetekend schrijven of via elektronische weg
overeenkomstig de wet van 24 februari 2003 betreffende de modernisering
van het beheer van de sociale zekerheid en betreffende de elektronische
communicatie tussen ondernemingen en de federale overheid, registreert het
fonds de aanvraag in het informaticanetwerk van het sociaal statuut der zelfstandigen dat wordt beheerd door het Rijksinstituut. [Wanneer het inlichtingsformulier niet de informatie, bedoeld in artikel 89bis, § 1, bevat, wordt
het als onnauwkeurig ingevuld beschouwd.] (213)
De aanvraag wordt geacht niet te zijn ingediend wanneer de aanvrager het
nauwkeurig ingevulde en ondertekende inlichtingsformulier A niet aan zijn
sociaal verzekeringsfonds bezorgt binnen de dertig dagen, volgens de modaliteiten voorzien in het tweede lid.
Wanneer de aanvraag wordt ingediend bij een ter post aangetekend schrijven, geldt de datum van de poststempel als de datum waarop de aanvraag
werd ingediend. Wanneer de aanvraag wordt ingediend bij een verzoekschrift ter plaatse, geldt de datum van de neerlegging van het verzoekschrift
als de datum waarop de aanvraag werd ingediend. Wanneer de aanvraag
wordt ingediend via elektronische weg, geldt de datum van de elektronische
verzending als de datum waarop de aanvraag werd ingediend.
De aanvrager die een aanvraag indient via elektronische weg houdt de originelen van alle bewijsstukken en attesten die via elektronische weg bij de
aanvraag worden gevoegd ter beschikking van de Commissie en dit tijdens
de ganse duur van het onderzoek van de aanvraag.
Het fonds vult een inlichtingsformulier B in.
Het model van genoemde formulieren wordt vastgesteld door de Minister
die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft, evenals de voorwaarden waaronder het formulier A beschouwd wordt als nauwkeurig ingevuld.
Bijwerking 2014/1
S.149/1
Behalve wanneer de aanvraag geacht wordt niet te zijn ingediend, bezorgt
het sociaal verzekeringsfonds het ingevolge de aanvraag samengesteld dossier aan de griffie van de Commissie, uiterlijk op de vijfde werkdag volgend
op de in het eerste lid beoogde termijn van dertig dagen.
Dit dossier dient volgende stukken te omvatten:
1° de aanvraag, in voorkomend geval, vergezeld van de briefomslag waarin
ze zich bevond;
2° het inlichtingsformulier A;
3° het inlichtingsformulier B;
4° in voorkomend geval, alle andere documenten dienstig om de staat van
behoefte van de aanvrager te kunnen beoordelen.
Wanneer de aanvraag wordt geacht niet te zijn ingediend, dan informeert
het sociaal verzekeringsfonds de zelfstandige of de hoofdelijk aansprakelijke hierover per aangetekende brief en dit uiterlijk op de vijfde werkdag
volgend op de in het eerste lid beoogde termijn van dertig dagen.] (150)
(151) (152) (50) (153)] (221)
§ 2. Zo dit nodig is, vraagt de griffier aan de Administratie der Directe Belastingen inlichtingen in verband met de inkomsten.
§ 3. Wanneer het dossier klaar is om aan de Commissie te worden voorgelegd, maakt de griffier een bondig verslag op waarvan een exemplaar aan
het Rijksinstituut wordt overgemaakt.
[Artikel 89bis.
§ 1. De in artikel 88, § 2 bedoelde aanvrager, dient in het inlichtingsformulier A opgave te doen van een raming van zijn beroepsinkomsten als zelfstandige voor het jaar waarin hij zijn aanvraag doet, alsook van de beroepsinkomsten als zelfstandige van de twee daaraan voorafgaande jaren voor
zover er in die jaren sprake was van een zelfstandige beroepsactiviteit. De
aldus opgegeven inkomsten kunnen tot op het moment van de zitting aangepast worden. Wanneer geen of onvolledige opgave van de vereiste inkomsten wordt gedaan in het inlichtingsformulier A, wordt toepassing gemaakt
van artikel 89, § 1, tweede lid.
§ 2. Wanneer het jaar van de zitting verschilt van het jaar van de aanvraag,
dient de aanvrager ook een raming van zijn zelfstandige beroepsinkomsten
van het jaar van de zitting aan de griffie mee te delen. Wanneer de aanvrager nalaat dit te doen, worden de inkomsten van het jaar van de zitting geacht dezelfde te zijn als deze van het jaar van de aanvraag.] (214)
Bijwerking 2014/1
S.149/2
Artikel 91.
Tekst van kracht tot en met 31 december 2014
§ 1. [De Commissie mag gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen van de
bijdragen in eigenlijke zin en van de verhogingen die erop betrekking hebben, van de bijdrage bestemd voor het dekken van de werkingskosten van
het sociaal verzekeringsfonds en van de verhogingen die erop betrekking
hebben, van de rappelkosten en van de gerechtskosten.
Wat de rappelkosten en de gerechtskosten betreft, mag de Commissie echter
slechts dan gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen, wanneer vrijstelling
werd toegekend voor alle bijdragen van het tijdvak waarop deze kosten betrekking hebben.
De Commissie kan eveneens gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen
van de [te betalen in het raam van de voortgezette verzekering] (154) bijdragen:
Onder bijdragen [te betalen in het raam van de voortgezette verzekering]
(155) dienen zowel de bijdragen bestemd voor het stelsel der uitkeringen
inzake rust- en overlevingspensioenen als deze bestemd voor het stelsel van
de ziekte- en invaliditeitsverzekering verstaan te worden.
[De Commissie kan slechts gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen van
de bijdragen te betalen door de in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr.
38 bedoelde helper [die enkel onderworpen is aan de verplichte regeling
voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, sectoren der uitkerings- en moederschapsverzekering] (156), voorzover aan de geholpen zelfstandige reeds
vrijstelling werd verleend van de bijdragen met betrekking tot dezelfde
kwartalen.] (5) (25) (87)
§ 2. In geval van gedeeltelijke vrijstelling kan de Commissie de bedragen
niet splitsen die betrekking hebben op eenzelfde kwartaal.
§ 3. De door de Commissie ten opzichte van de zelfstandige genomen beslissingen tot vrijstelling heffen, voor de periode waarop zij betrekking hebben, zijn solidaire verantwoordelijkheid op ten aanzien van de bijdragen
verschuldigd door zijn helpers.
Bijwerking 2014/1
S.151
§ 4. [Onverminderd art. 88, § 2, hebben de door de Commissie genomen
beslissingen betrekking op de hiernavermelde bijdragen :
1° de bijdragen die vervallen zijn op het ogenblik van de aanvraag en uitdrukkelijk bedoeld werden door deze aanvraag ;
2° de bijdragen die vervallen zijn tussen het ogenblik van de aanvraag en
het ogenblik waarop de Commissie beslist.] (26)
Indien de Commissie besluit tot totale vrijstelling, kan zij haar beslissing
eveneens doen slaan op de eventueel in de toekomst verschuldigde bijdragen. De Commissie bepaalt, op zicht van de stukken van het dossier, het
aantal kwartaalbijdragen waarvoor aldus vrijstelling wordt verleend. Dit
aantal mag evenwel niet hoger zijn dan vier.
Tekst van kracht vanaf 1 januari 2015
§ 1. [De Commissie mag gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen van de
bijdragen in eigenlijke zin en van de verhogingen die erop betrekking hebben, van de bijdrage bestemd voor het dekken van de werkingskosten van
het sociaal verzekeringsfonds en van de verhogingen die erop betrekking
hebben, van de rappelkosten en van de gerechtskosten.
Wat de rappelkosten en de gerechtskosten betreft, mag de Commissie echter
slechts dan gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen, wanneer vrijstelling
werd toegekend voor alle bijdragen van het tijdvak waarop deze kosten betrekking hebben.
De Commissie kan eveneens gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen
van de [te betalen in het raam van de voortgezette verzekering] (154) bijdragen:
Onder bijdragen [te betalen in het raam van de voortgezette verzekering]
(155) dienen zowel de bijdragen bestemd voor het stelsel der uitkeringen
inzake rust- en overlevingspensioenen als deze bestemd voor het stelsel van
de ziekte- en invaliditeitsverzekering verstaan te worden.
[De Commissie kan slechts gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen van
de bijdragen te betalen door de in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr.
38 bedoelde helper [die enkel onderworpen is aan de verplichte regeling
voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, sectoren der uitkerings- en moederschapsverzekering] (156), voorzover aan de geholpen zelfstandige reeds
vrijstelling werd verleend van de bijdragen met betrekking tot dezelfde
kwartalen.] (5) (25) (87)
Bijwerking 2014/1
S.152
§ 2. In geval van gedeeltelijke vrijstelling kan de Commissie de bedragen
niet splitsen die betrekking hebben op eenzelfde kwartaal.
§ 3. De door de Commissie ten opzichte van de zelfstandige genomen beslissingen tot vrijstelling heffen, voor de periode waarop zij betrekking hebben, zijn solidaire verantwoordelijkheid op ten aanzien van de bijdragen
verschuldigd door zijn helpers.
§ 4. [Onverminderd art. 88, § 2, hebben de door de Commissie genomen
beslissingen betrekking op de hierna vermelde bijdragen :
[1° de voorlopige bijdragen die vervallen zijn op het ogenblik van de aanvraag en dit voor zover ze uitdrukkelijk bedoeld zijn in de aanvraag;
2° de voorlopige bijdragen die vervallen zijn tussen het ogenblik van de
aanvraag en het ogenblik waarop de Commissie beslist.] (215)] (26)
Indien de Commissie besluit tot totale vrijstelling, kan zij haar beslissing
eveneens doen slaan op de eventueel in de toekomst verschuldigde [voorlopige] (216) bijdragen. De Commissie bepaalt, op zicht van de stukken van
het dossier, het aantal kwartaalbijdragen waarvoor aldus vrijstelling wordt
verleend. Dit aantal mag evenwel niet hoger zijn dan vier.
Artikel 92.
§ 1. Het overlijden van de aanvrager verhindert niet dat de aanvraag om
vermindering, die hij ingediend heeft, zou onderzocht worden.
§ 2. [...]
(a)
Artikel 93.
De beslissingen van de Commissie worden bij ter post aangetekende brief
aan de aanvrager betekend. Er wordt kennis van gegeven aan de betrokken
sociale verzekeringskas en aan het Rijksinstituut.
[Iedere beslissing die gehele of gedeeltelijke vrijstelling verleent, wordt
eveneens medegedeeld aan de Administratie der Directe Belastingen.] (27)
________________________
(a) Opgeheven bij het koninklijk besluit van 05.04.1976, art. 38 - uitw. op
01.01.1976 (B.S. 30.04.1976).
Bijwerking 2014/1
S.153
Artikel 94.
[...] (28)(29)(43)
Artikel 94bis.
Tekst van kracht tot en met 31 december 2014 en opgeheven met ingang op
1 januari 2015 (217)
Met het oog op de toekenning van de uitkeringen in het kader van het sociaal statuut der zelfstandigen, andere dan het onvoorwaardelijk pensioen, en
onverminderd de toepassing van artikel 16 van het koninklijk besluit van 22
december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor zelfstandigen, worden de bijdragen, waarvoor de
Commissie vrijstelling heeft verleend, als betaald beschouwd.
In afwijking op het vorig lid worden de bijdragen waarvoor vrijstelling
werd bekomen en die betrekking hebben op kalenderkwartalen na het vierde
kwartaal van het jaar 1980, voor wat betreft het stelsel der rust- en overlevingspensioenen, slechts geacht betaald te zijn voor de toepassing van artikel 3, § 2bis, van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, en de artikelen 2
en 28, § 2, van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen.
Bijwerking 2014/1
S.154
INDEX B.9
(koninklijk besluit van 19 december 1967 - ARS)
Ref.
Gewijzigd
door
Artikel
Datum van
inwerkingtreding
Belgisch
Staatsblad
164
K.B. 24.01.2014
1
01.01.2015
12.02.2014
165
2
166
3, 1°
167
3, 2°
168
4
169
5
170
6
171
7, 1°
172
7, 2°
173
8
174
9, 1°
175
9, 2°
176
10, a)
177
10, b)
178
10, c)
179
10, d)
180
10, e)
181
11, 1°
182
11, 2°
183
12, 1°
184
12, 2°
185
13
186
14, 1°
187
14, 2°
Bijwerking 2014/1
S.209/2/4
INDEX B.10
(koninklijk besluit van 19 december 1967 - ARS)
Ref.
Gewijzigd
door
Artikel
Datum van
inwerkingtreding
Belgisch
Staatsblad
188
K.B. 24.01.2014
15
01.01.2015
12.02.2014
189
16
190
17, 1°
191
17, 2°
192
18, 1°
193
18, 2°
194
18, 3°
195
18, 4°
196
19, 1°
197
19, 2°
198
19, 3°
199
19, 4°
200
19, 5°
201
20
202
21
203
22
204
23
205
24
206
25, 1°
207
25, 2°
208
25, 3°
209
26, 1°
210
26, 2°
211
26, 3°
Bijwerking 2014/1
S.209/2/5
INDEX B.11
(koninklijk besluit van 19 december 1967 - ARS)
Ref.
Gewijzigd
door
Artikel
Datum van
inwerkingtreding
Belgisch
Staatsblad
212
K.B. 24.01.2014
26, 4°
01.01.2015
12.02.2014
(a)
04.06.2014
01.07.2014
16.06.2014
213
27
214
28
215
29, 1°
216
29, 2°
217
30
218
K.B. 08.05.2014
1, a)
219
1, b)
220
1, c)
221
2
222
K.B. 27.05.2014
1
____________________________________
a) Artikel 4 van dit koninklijk besluit luidt als volgt:
"Dit besluit treedt in werking op 1 juni 2014.
Dit besluit is van toepassing op de aanvragen tot vrijstelling en ontheffing van
hoofdelijke aansprakelijkheid die worden ingediend na 31 mei 2014."
Bijwerking 2014/1
S.209/2/6
MINISTERIEEL BESLUIT VAN 3 FEBRUARI 2003
tot vaststelling van het model van verklaring van aansluiting van de in
artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende
inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen beoogde helper en
tot vaststelling van het model van de in het zelfde artikel bedoelde verklaring op erewoord
(BS 14 maart 2003)
Gewijzigd, aangevuld of aangepast door:
- het ministerieel besluit van 6 december 2005 (B.S. 30 december 2014);
- het ministerieel besluit van 22 februari 2010 (B.S. 9 april 2010);
- het ministerieel besluit van 27 maart 2014 (B.S. 16 april 2014).
Bijwerking 2014/1
S.222
Artikel 1.
De verklaring op erewoord bedoeld in artikel 3, § 2, van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van
het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het
sociaal statuut der zelfstandigen, ingevoegd bij het koninklijk besluit van
3 februari 2003, moet gelijkvormig zijn aan het als bijlage 1 bij dit besluit
gevoegde model.
(a)
Artikel 2.
De verklaring van aansluiting bedoeld in de artikelen 11 en 11bis van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 februari 2003, moet
gelijkvormig zijn aan het als bijlage 2 bij dit besluit gevoegde model.
Artikel 3.
Het ministerieel besluit van 16 maart 1990 tot vaststelling van het model
van de verklaring van aansluiting van de meewerkende echtgenoot en het
ministerieel besluit van 30 maart 1998 tot wijziging van de bijlage bij het
ministerieel besluit van 16 maart 1990 tot vaststelling van het model van de
verklaring van aansluiting van de meewerkende echtgenoot, worden opgeheven.
Artikel 4
Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2003.
Het voorbeeld dat volgt, betreffende de verklaring bedoeld bij het eerste artikel en
datgene bedoeld bij het tweede artikel, is de bijlage bij het M.B. van 27.03.2014
(B.S. 16 april 2014). Voor de oude voorbeelden, zie het M.B. van 06.12.2005
(M.B. 30 december 2014) en het M.B. van 22.02.2010 (B.S. 9 april 2014)
______________________________________
(a) Het model dat volgt, betreffende de verklaringen bedoeld bij het eerste en tweede artikel, is de bijlage bij het M.B. van 27.03.2014 (B.S. 16 april 2014). Voor
de vroegere modellen, zie het M.B. van 06.12.2005 (M.B. 30 december 2014)
en het M.B. van 22.02.2010 (B.S. 9 april 2010)
Bijwerking 2014/1
S.223
(a)
Bijwerking 2014/1
S.224
Bijwerking 2014/1
S.225
Bijwerking 2014/1
S.226
KONINKLIJK BESLUIT VAN 26 JUNI 2003
tot vaststelling van de toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten met
betrekking tot de zelfstandigheidsverklaring aangevraagd door
bepaalde kunstenaars
(B.S. 17 juli 2003)
Bijwerking 2014/1
S.226/1
Artikel 1.
De kunstenaar die wenst, ter uitvoering van artikel 1bis van de wet van 27
juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, de zelfstandigheidsverklaring bedoeld in artikel 172 van de programmawet van 24 december 2002 te
bekomen, bezorgt aan de in dat artikel bedoelde Commissie « Kunstenaars
», hierna de Commissie genoemd, een nauwkeurig ingevuld en ondertekend
inlichtingsformulier.
De neerlegging van dit formulier geldt als aanvraag.
Dit inlichtingsformulier wordt door de Commissie ter beschikking gesteld.
Het model van het inlichtingsformulier wordt vastgesteld door de Ministers
die de Sociale Zaken, de Werkgelegenheid en de Middenstand onder hun
bevoegdheid hebben.
De Commissie registreert elke aanvraag.
Artikel 2.
Uiterlijk de laatste dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin
het inlichtingsformulier werd bezorgd, onderzoekt de Commissie de aanvraag op basis van het ingevulde inlichtingsformulier en in voorkomend
geval, van alle documenten dienstig om het verzoek van de toekenning van
de zelfstandigheidsverklaring te beoordelen.
Artikel 3.
Bij de toekenning van de zelfstandigheidsverklaring, houdt de Commissie
rekening met onder meer de volgende socio-economische indicatoren:
1°
Betrokkene heeft een financieel plan of een bedrijfsplan of een uitlegbrief met de intentieverklaringen en de potentiële opdrachtgevers
waaruit blijkt dat de zelfstandige artistieke activiteit toelaat een leefbaar inkomen te verwerven;
2°
Uit een analyse van de boekhouding of van afschriften van relevante
facturen en/of een debiteurenlijst blijkt dat de zelfstandige artistieke
activiteit toelaat een leefbaar inkomen te verwerven;
3°
De betrokkene werkt met verschillende opdrachtgevers;
4°
De betrokkene heeft inkomsten uit andere beroepsbezigheden;
5°
De betrokkene heeft personeel in dienst;
Bijwerking 2014/1
S.226/2
6°
De betrokkene maakt in eigen naam reclame voor zijn werken of producten;
7°
Het inkomen van betrokkene wordt in belangrijke mate bepaald door
specifieke artistieke kwaliteiten;
8°
De betrokkene beschikt over een relevante opleiding of werkervaring;
9°
De betrokkene is reeds ingeschreven bij een sociale verzekeringsinstelling voor zelfstandigen;
10° De betrokkene is in orde met de bijdragebetaling, heeft vrijstelling van
betaling van bijdragen bekomen bij de bevoegde Commissie voor de
vrijstelling van bijdragen of leeft stipt de betalingsfaciliteiten voor zijn
bijdrageschuld na.
Artikel 4.
§ 1. De zelfstandigheidsverklaring wordt gedateerd en bij ter post aangetekend schrijven betekend aan de kunstenaar. Ze heeft een geldigheidsduur
van twee jaar die begint te lopen de eerste dag die volgt op de datum van de
positieve beslissing.
§ 2. De geldigheid van de zelfstandigheids-verklaring vervalt vanaf de datum van de toekenningsbeslissing wanneer de Commissie vaststelt dat ze ten
onrechte werd toegekend op grond van manifest bedrieglijke handelingen of
van valse of welbewuste onvolledige verklaringen van de kunstenaar. Deze
vervallenverklaring wordt bij ter post aangetekend schrijven aan de kunstenaar betekend.
Wanneer de kunstenaar de artistieke prestaties en/of artistieke werken waarvoor de zelfstandigheids-verklaring werd bekomen verricht onder de voorwaarden bedoeld in artikel 3 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, vervalt de geldigheid van de zelfstandigheidsverklaring vanaf het tijdstip waarop en voor zolang de voormelde voorwaarden
van toepassing zijn. De kunstenaar brengt de Commissie onverwijld schriftelijk op de hoogte van de nieuwe toestand en bezorgt desgevallend een
afschrift van de ondertekende arbeidsovereenkomst.
Wanneer de kunstenaar wegens de wijziging van zijn socio-economische
toestand aan de Commissie vraagt de geldigheid van de zelfstandigheidsverklaring op te heffen vermeldt hij in zijn aanvraag op uitvoerige wijze alle
elementen die zijn socio-economische toestand hebben gewijzigd. De beslissing van de Commissie aangaande de aanvraag tot opheffing wordt bij
ter post aangetekend schrijven aan de kunstenaar betekend.
Bijwerking 2014/1
S.226/3
Artikel 5.
Uiterlijk tijdens het tweede kwartaal vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van de zelfstandigheidsverklaring, kan de kunstenaar een verlenging van de geldigheidsduur van de zelfstandigheidsverklaring gedurende
een periode van twee jaar bij de Commissie aanvragen.
Hiertoe vult de kunstenaar opnieuw het inlichtingsformulier bedoeld in artikel 1 nauwkeurig in en bezorgt het na ondertekening aan de Commissie.
Uiterlijk een maand voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de
zelfstandigheidsverklaring betekent de Commissie zijn beslissing over de al
dan niet verlenging van de geldigheidsduur bij ter post aangetekend schrijven.
Artikel 6.
§ 1. De zittingen van de Commissie tijdens welke de aanvragen worden
onderzocht zijn niet openbaar.
De kunstenaar wordt op de hoogte gebracht van de datum van de zitting.
Zijn aanwezigheid ter zitting is niet vereist. Indien hij dit wenst, kan hij
persoonlijk verschijnen of zich laten vertegenwoordigen of bijstaan, hetzij
door een advocaat, drager in voorkomend geval van stukken, hetzij door
iedere andere persoon voorzien van een geschreven volmacht en voor ieder
geval aanvaard door de voorzitter.
§ 2. Indien een onderzoek ter plaatse nodig geacht wordt, laat de voorzitter
van de Commissie hiertoe overgaan door de diensten van de Rijksdienst
voor sociale zekerheid of het Rijksinstituut voor Sociale Verzekeringen der
zelfstandigen.
Indien dit onderzoek noodzakelijk blijkt, mag dit onderzoek door de voorzitter op eigen initiatief worden aangevraagd, zelfs vooraleer de Commissie
het dossier heeft onderzocht.
§ 3. De Commissie beslist op stukken.
De beslissingen worden genomen bij meerderheid van stemmen.
Artikel 7.
Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2003.
Bijwerking 2014/1
S.226/4
Artikel 8.
Onze Minister van Werkgelegenheid, Onze Minister van Sociale Zaken en
Onze Minister belast met Middenstand, zijn, elk wat hen betreft, belast met
de uitvoering van dit besluit.
Bijwerking 2014/1
S.226/5
KONINKLIJK BESLUIT VAN 26 JUNI 2003
houdende de organisatie en de werking van de Commissie
« Kunstenaars »
(B.S. 17 juli 2003)
Gewijzigd door:
- het koninklijk besluit van 26 maart 2014 (B.S. 17 april 2014, 2e editie).
Bijwerking 2014/1
S.226/6
Artikel 1.
[§ 1. De Commissie ″Kunstenaars″, bedoeld in artikel 172 van de programmawet van 24 december 2002, wordt ingesteld met een kamer van de Nederlandse taalrol en een kamer van de Franse taalrol.
Benevens de voorzitter en onverminderd § 2, telt iedere kamer de volgende
leden:
1° een vertegenwoordiger van de Rijksdienst voor sociale zekerheid;
2° een vertegenwoordiger van het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen;
3° een vertegenwoordiger van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening;
4° drie vertegenwoordigers aangewezen door de interprofessionele vakverenigingen;
5° drie vertegenwoordigers van de werkgeversorganisaties;
6° en drie vertegenwoordigers van de artistieke sector.
Tot slot zal elke Gemeenschapsregering, indien zij dat wenst, een vertegenwoordiger kunnen aanduiden in de kamer van de haar betreffende taalrol,
met dien verstande dat wanneer de Commissie een aanvraag moet behandelen van een kunstenaar die in het Duits taalgebied woont, die vertegenwoordiger word aangeduid door de regering van de Duitstalige Gemeenschap.
Voor elk lid wordt één plaatsvervanger aangewezen, die het lid in geval van
afwezigheid of belet vervangt.
Het mandaat kan worden beëindigd indien wordt vastgesteld dat de leden de
vergaderingen van de commissie herhaaldelijk niet hebben bijgewoond
zonder verantwoording.
§ 2. Wanneer de bevoegde kamer een vraag met betrekking tot de aard van
de arbeidsrelatie krijgt, dan zetelen de leden vermeld in § 1, lid 2, 6° en de
door de regeringen van de Gemeenschappen aangeduide vertegenwoordigers niet.
§ 3. In afwachting van de inwerkingtreding van § 1, wordt voorzien:
-
enerzijds, dat de huidige Commissie Kunstenaars de kunstenaarskaart
bedoeld in artikel 17sexies van het koninklijk besluit van 28 november
1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de
besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders mag verlenen;
Bijwerking 2014/1
S.226/7
-
en, anderzijds, dat deze Commissie de verklaring op erewoord bedoeld
in artikel 1bis, § 1, van de wet 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders mag ontvangen en het onvangstbewijs bedoeld in hetzelfde artikel mag verlenen.] (1)
Artikel 2.
De Koning benoemt op gezamenlijk advies van de Ministers die de Sociale
Zekerheid, de Werkgelegenheid en de Middenstand onder hun bevoegdheid
hebben en op voordracht van de Minister van Justitie, de voorzitter en de
plaatsvervangend voorzitter, die de voorzitter in geval van afwezigheid of
belet vervangt.
Niemand kan tot voorzitter of plaatsvervangend voorzitter benoemd worden
tenzij hij doctor of licentiaat in de rechten is en gedurende ten minste acht
jaar rechterlijke functies heeft uitgeoefend.
De voorzitter dient zowel kennis te hebben van het Nederlands als het
Frans.
De magistraten en gewezen magistraten, opgeroepen middels een bericht
bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, dienen hun kandidatuur in bij de
Minister van Justitie, bij een ter post aangetekende brief, binnen vijftien
dagen na de bekendmaking van de oproep in het Belgisch Staatsblad.
Artikel 3.
De effectieve en plaatsvervangende voorzitter en de leden worden benoemd
of aangewezen voor een termijn van zes jaar. Ze kunnen herbenoemd of
opnieuw aangewezen worden.
De ambtenaren, effectieve en plaatsvervangende leden, maken niet langer
deel uit van de Commissie wanneer hun administratief ambt een einde
neemt.
De effectieve en plaatsvervangende voorzitter en de leden die een overleden, ontslagnemend of niet langer van de Commissie deel uitmakend effectief of plaatsvervangend voorzitter of lid vervangen, beëindigen het mandaat
van degene die zij vervangen.
Bijwerking 2014/1
S.226/8
Artikel 4.
Aan de effectieve en plaatsvervangende voorzitter van de Commissie wordt
per zitting die zij bijwonen een presentiegeld van 50 euro toegekend.
Het presentiegeld is slechts verschuldigd indien de duur van de zitting ten
minste drie uur bedraagt.
Het bedrag van 50 euro wordt aan spilindexcijfer 103,14 gekoppeld en varieert zoals bepaald bij de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van
een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de
bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening
van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de
verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het
indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
Deze presentiegelden worden ten laste genomen door de begroting van de
Federale Overheidsdienst « Sociale Zekerheid ».
Artikel 5.
De administrateurs-generaal van de Rijksdienst voor sociale zekerheid en
van het Rijksinstituut voor sociale verzekeringen der zelfstandigen wijzen
onder de ambtenaren van hun instelling elk een personeelslid aan belast met
het waarnemen van het secretariaat van de Commissie.
Van deze ambtenaren behoort er één tot de Nederlandse en één tot de Franse taalrol.
Het secretariaat is belast met de voorbereiding van de werkzaamheden van
de Commissie en met de tenuitvoerlegging van haar beslissingen. De kosten
verbonden aan publicaties van de Commissie, bij jaarlijkse beurtrol, worden
gedragen door de Rijksdienst voor sociale zekerheid en het Rijksinstituut
voor sociale verzekeringen der zelfstandigen.
Bijwerking 2014/1
S.226/9
Artikel 6.
De Commissie beraadslaagt slechts geldig indien de voorzitter of de plaatsvervangende voorzitter en minstens een lid van elke instelling, bedoeld in
artikel 1, aanwezig zijn. Indien bij een stemming de leden van elke instelling niet gelijk in aantal zijn, zal het jongste lid aangewezen voor de instelling, dat overtallig is, zich onthouden.
Bij staking van stemmen beslist de voorzitter of de plaatsvervangende voorzitter.
Artikel 7.
De Commissie stelt een huishoudelijk reglement vast dat inzonderheid alle
nadere bepalingen bevat die de werking van de Commissie aanbelangen en
niet in dit besluit geregeld zijn.
Het huishoudelijk reglement wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de Ministers die de Werkgelegenheid, de Sociale Zaken, de Justitie en de Middenstand onder hun bevoegdheid hebben.
Artikel 8.
Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2003.
Artikel 9.
Onze Minister van Werkgelegenheid, Onze Minister van Sociale Zaken,
Onze Minister van Justitie en Onze Minister belast met Middenstand, zijn,
elk wat hen betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Bijwerking 2014/1
S.226/10
INDEX
KONINKLIJK BESLUIT VAN 26 JUNI 2003
Ref.
1
Gewijzigd
door
Artikel
Datum van
inwerkingtreding
KB 26.03.2014
4
(a)
Belgisch
Staatsblad
17.04.2014,
2e editie
____________________
(a) Het artikel 8 van het koninklijk besluit van 26 maart 2014 luidt als volgt:
"1° Dit besluit heeft uitwerking met ingang op 1 januari 2014, behalve wat artikel 4, § 1 betreft.
2° Artikel 4, § 1 treedt in werking de dag waarop het besluit tot benoeming van de leden van de in dit
artikel bedoelde Commissie Kunstenaars in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt wordt. Deze inwerkingtreding zal het voorwerp uitmaken van een bericht in het Belgisch Staatsblad".
Bijwerking 2014/1
S.226/11
MINISTERIEEL BESLUIT VAN 22 FEBRUARI 2010
tot wijziging van bijlage 1 bij het ministerieel besluit van 26 maart
1991 houdende vaststelling van het model van de verklaring van aansluiting en van het attest van aansluiting, ter uitvoering van artikel 6
van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen
reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli
1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen en
van de bijlagen 1 en 2 bij het ministerieel besluit van 3 februari 2003
tot vaststelling van het model van verklaring van aansluiting van de in
artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende
inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen beoogde helper en
tot vaststelling van het model van de in hetzelfde artikel bedoelde verklaring op erewoord
(B.S. 9 april 2010)
_____
Uittreksels
_____
Bijwerking 2014/1
S.231
Artikel 1.
Bijlage 1 bij het ministerieel besluit van 26 maart 1991 houdende vaststelling van het model van de verklaring van aansluiting en van het attest van
aansluiting, ter uitvoering van artikel 6 van het koninklijk besluit van 19
december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, vervangen door de ministeriële besluiten van 30
maart 1998 en 9 mei 2003, wordt vervangen door de bijlage 1 gevoegd bij
dit besluit.
Artikel 2.
De bijlagen 1 en 2 bij het ministerieel besluit van 3 februari 2003 tot vaststelling van het model van verklaring van aansluiting van de in artikel 7bis
van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van
het sociaal statuut der zelfstandigen beoogde helper en tot vaststelling van
het model van de in hetzelfde artikel bedoelde verklaring op erewoord, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 6 december 2005, worden vervangen
door de bijlage 2 gevoegd bij dit besluit.
______________________________________
(a) De bijlagen bedoeld bij artikel 2 zijn vervangen door de bijlage bij het M.B. van
27.03.2014 (B.S. 16 april 2014). Zie pagina 224 e.v.
Bijwerking 2014/1
S.232
(a)
KONINKLIJK BESLUIT VAN 20 MAART 2007
tot uitvoering van het Hoofdstuk 8 van Titel IV van de programmawet (I) van 27 december 2006
(B.S. 29 maart 2007)
Gewijzigd door:
- het koninklijk besluit van 31 augustus 2007 (B.S. 13 september 2007, 2e
editie);
- het koninklijk besluit van 19 maart 2013 (B.S. 27 maart 2013);
- het koninklijk besluit van 20 december 2013 (B.S. 10 januari 2014).
Bijwerking 2014/1
S.264
3°
de zelfstandigen die geen hoofdverblijfplaats in België hebben en er
conferenties geven, of hieraan deelnemen […] (3);
4°
de zelfstandigen die geen hoofdverblijfplaats in België hebben en er
aan vergaderingen in beperkte kring deelnemen, [mits hun aanwezigheid op deze vergaderingen maximum 60 dagen per kalenderjaar niet
overschrijdt, met een maximum van 20 opeenvolgende kalenderdagen
per vergadering] (4);
5°
de zelfstandige sportlui en, in voorkomend geval, hun zelfstandige
begeleiders, die geen hoofdverblijfplaats hebben in België en die hier
prestaties verrichten in het kader van hun respectievelijk beroep, voorzover de duur van het verblijf, nodig voor deze activiteiten, geen drie
maanden per kalenderjaar overschrijdt;
6°
de zelfstandige artiesten en, in voorkomend geval, hun zelfstandige
begeleiders, die geen hoofdverblijfplaats hebben in België en die hier
prestaties verrichten in het kader van hun respectievelijk beroep, voorzover de duur van het verblijf, nodig voor deze activiteiten, geen
21 dagen per kwartaal overschrijdt;
7°
de zelfstandigen tewerkgesteld in de sector van het internationaal vervoer van personen of goederen, tenzij deze zelfstandigen cabotageactiviteiten op het Belgisch grondgebied verrichten;
8°
de zakenlui die zich naar België begeven voorzover de duur van het
verblijf, nodig voor hun activiteiten, geen 5 dagen per kalendermaand
overschrijdt;
9°
de bestuurders en de mandatarissen van vennootschappen die zich naar
België begeven om deel te nemen aan raden van bestuur en algemene
vergaderingen van vennootschappen, voor zover de duur van het verblijf, nodig voor deze activiteiten, geen 5 dagen per kalendermaand
overschrijdt.
Artikel 3.
[…] (18)
Bijwerking 2014/1
S.267
Artikel 4.
[§ 1. Voor de gedetacheerde werknemers bevat de melding bedoeld in artikel 140 van voornoemde wet van 27 december 2006 de volgende categorieen gegevens:
1°
Identificatiegegevens van de werknemer, waaronder het nationaal
identificatienummer in het land van oorsprong, indien dit bestaat. Indien deze beschikt over een identificatienummer van het Rijksregister
of het nummer van de Kruispuntbank bedoeld in artikel 8 van de
voormelde wet van 15 januari 1990, volstaat dit nummer;
2°
De identificatiegegevens betreffende de werkgever en zijn lasthebber
indien deze laatste de melding van detachering doet. In het geval dat
deze reeds beschikken over een ondernemingsnummer of een identificatienummer bij de sociale zekerheid, ingeval het gaat om een natuurlijke persoon die niet de hoedanigheid heeft van een onderneming in
de zin van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen, volstaat dit nummer;
3°
De identificatiegegevens van de Belgische gebruiker. In het geval dat
deze reeds beschikt over een ondernemingsnummer of identificatienummer bij de sociale zekerheid, indien het gaat om een natuurlijkepersoon die niet de hoedanigheid heeft van onderneming in de zin van
de voornoemde wet van 16 januari 2003, volstaat dit nummer;
4°
De voorziene begin- en einddatum van de detachering in België;
5°
Werkrooster;
6°
De vermelding of de werknemer al dan niet als uitzendkracht wordt
gedetacheerd, alsook de vermelding of de werknemer in het kader van
de detachering al dan niet activiteiten verricht in de bouwsector;
7°
Plaats waar, in België, de arbeidsprestaties worden geleverd.] (6)
Bijwerking 2014/1
S.268
[§ 2. Voor de gedetacheerde zelfstandigen bevat de melding bedoeld in artikel 154 van voornoemde programmawet van 27 december 2006 de volgende gegevens:
1°
Identificatiegegevens van de zelfstandige, waaronder zijn nationaal
identificatienummer of btw-nummer in het land van oorsprong, indien
dit bestaat. In het geval dat deze reeds beschikt over een ondernemingsnummer of identificatienummer bij de sociale zekerheid indien
het gaat om een natuurlijke persoon die niet de hoedanigheid heeft van
onderneming in de zin van de voornoemde wet van 16 januari 2003,
volstaat dit nummer;
2°
Identificatiegegevens betreffende de Belgische gebruiker. In het geval
dat deze reeds beschikt over een ondernemingsnummer of identificatienummer bij de sociale zekerheid, indien het gaat om een natuurlijke
persoon die niet de hoedanigheid heeft van onderneming in de zin van
de voormelde wet van 16 januari 2003, volstaat dit nummer;
3°
De voorziene begin- en einddatum van de detachering in België;
4°
De plaats waar in België de arbeidsprestaties worden geleverd;
5°
De vermelding of de zelfstandige in het kader van de detachering al
dan niet activiteiten verricht in de bouwsector.] (7)
§ 3. […] (8) (19)
§ 4. […] (9) (20)
Artikel 5.
[Voor gedetacheerde werknemers of gedetacheerde zelfstandigen die regelmatig werkzaamheden uitoefenen op het grondgebied van België en één
of meerdere andere landen kan de melding zoals voorzien in artikel 4 gedaan worden voor een periode van maximaal 12 maanden en kan deze telkens na afloop van deze periode verlengd worden voor een volgende periode van maximaal 12 maanden.
De bepalingen van dit artikel gelden evenwel niet voor activiteiten in de
bouwsector of in de sector van de uitzendarbeid.
In de zin van dit besluit wordt verstaan onder regelmatig werkzaamheden
uitoefenen op het grondgebied van België en één of meerdere andere landen: een activiteit die structureel in verschillende landen wordt uitgeoefend
waarvan een substantieel deel in België, waardoor de betrokken persoon
frequent korte periodes in België voor beroepsredenen aanwezig is.] (5)(10)
Bijwerking 2014/1
S.269
Artikel 6.
[Indien de detachering niet plaatsvindt in de gemelde periode, moet de aangever zijn melding annuleren.] (11)
Artikel 7.
De melding bedoeld in artikelen 141 en 155 van voornoemde programmawet van 27 december 2006 bevat de volgende gegevens:
1°
Identificatiegegevens van de aangever. In het geval dat deze reeds
beschikt over een ondernemingsnummer of identificatienummer bij de
sociale zekerheid, indien het gaat om een natuurlijke persoon die niet
de hoedanigheid heeft van onderneming in de zin van de voormelde
wet van 16 januari 2003, volstaat dit nummer;
2°
Identificatiegegevens met betrekking tot de gedetacheerde werknemer
of zelfstandige […] (21). In het geval dat deze reeds beschikt over een
identificatienummer van het Rijksregister of Identificatienummer van
de Kruispuntbank bedoeld in artikel 8 van voornoemde wet van
15 januari 1990, volstaat dit nummer;
3°
Identificatiegegevens met betrekking tot de werkgever van de gedetacheerde werknemer […] (22). [In het geval dat deze reeds beschikt]
(23) over een ondernemingsnummer of identificatienummer bij de sociale zekerheid, indien het gaat om een natuurlijke persoon die niet de
hoedanigheid heeft van onderneming in de zin van de voormelde wet
van 16 januari 2003, volstaat dit nummer;
Artikel 8.
Zijn vrijgesteld van de verplichting opgelegd door artikelen 141 en 155 van
voornoemde programmawet van 27 december 2006 om via elektronische
weg aan de bevoegde instelling de hierbij bedoelde werknemers of zelfstandigen te melden:
- elke natuurlijke persoon, indien de tewerkstelling van de gedetacheerde
werknemers of zelfstandigen bedoeld in artikel 141 of 155 van voornoemde programmawet van 27 december 2006 voor strikt private doeleinden
geschiedt.
Bijwerking 2014/1
S.270
Artikel 9.
Worden, onverminderd de plichten van de officieren van gerechtelijke politie, aangewezen als ambtenaren en beambten belast met het toezicht op de
uitvoering van Hoofdstuk 8 van Titel IV van de programmawet (I) van
27 december 2006:
1°
[de sociale inspecteurs behorend tot de Sociale Inspectie van de FOD
Sociale Zekerheid;] (12)
2°
de […] (13) inspecteurs van de Algemene directie Toezicht op de Sociale Wetten van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg;
3°
de sociale […] (14) inspecteurs van de Algemene directie Inspectie
van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid;
4°
de [sociale inspecteurs] (15) van de Algemene directie Toezicht op het
Welzijn op het Werk van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg;
5°
de [sociale inspecteurs] (16) van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, aangewezen overeenkomstig artikel 22 van de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie;
6°
de [sociale inspecteurs] (17) van het Rijksinstituut voor de Sociale
Verzekeringen der Zelfstandigen.
Als een van deze aangewezen ambtenaren feiten vaststelt die onder de bevoegdheid vallen van een andere dienst belast met het toezicht op de huidige wet, dan maakt deze ambtenaar onmiddellijk aan de bevoegde controledienst de elementen over die nodig zijn voor de vaststelling van de inbreuk.
Bijwerking 2014/1
S.271
Artikel 10.
In de zin van dit besluit wordt verstaan onder activiteiten in de bouwsector :
alle activiteiten in de bouwsector die betrekking hebben op van nature onroerende goederen of op onroerende goederen door incorporatie en die de
verwezenlijking, het herstel, het onderhoud, de wijziging of de vernietiging
van bouwwerken beogen, en met name de volgende werkzaamheden:
1°
uitgravingswerk;
2°
grondwerk;
3°
opbouw;
4°
montage en demontage van geprefabriceerde elementen;
5°
inrichting of uitrusting;
6°
verbouwing;
7°
renovatie;
8°
herstelling;
9°
ontmanteling;
10° afbraak;
11° onderhoud;
12° onderhoud - schilder- en schoonmaakwerken;
13° sanering.
Artikel 11.
De mededeling door andere instanties van gegevens die in de gegevensbank
bedoeld in artikel 163, eerste lid, van voornoemde programmawet van
27 december 2006, moeten worden opgenomen, geschiedt via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid.
Artikel 12.
Dit besluit treedt in werking op 1 april 2007.
Artikel 13.
Onze Minister van Sociale Zaken, Onze Minister van Werk en Onze Minister van Middenstand zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering
van dit besluit.
Bijwerking 2014/1
S.272
VOORBEHOUDEN BLADZIJDEN
Bijwerking 2014/1
S.273 tot 274
INDEX
(koninklijk besluit van 20 maart 2007)
Ref.
1
Gewijzigd
door
Artikel
Datum van
inwerkingtreding
KB 31.08.2007
1, 1°
01.04.2007
2
1, 2°
3
2, 1°
4
2, 2°
5
3
6
KB 19.03.2013
1, 1°
7
1, 2°
8
1, 3°
9
1, 4°
10
2
11
3
12
4, 1°
13
4, 2°
14
4, 3°
15
4, 4°
16
4, 5°
17
4, 6°
18
KB 20.12.2013
1
19
2, a)
20
2, b)
21
3, a)
22
3, b)
23
3, c)
Bijwerking 2014/1
01.07.2013
01.07.2013
Belgisch
Staatsblad
13.09.2007,
2e editie
27.03.2013
10.01.2014
S.275
KONINKLIJK BESLUIT VAN 26 MAART 2014
tot aanvulling van het sociaal statuut der kunstenaars en tot vaststelling van de nadere regels voor de toekenning van het visum kunstenaar
en van de kunstenaarskaart
(B.S. 17 april 2014, 2e editie)
_____
Uittreksels
_____
Bijwerking 2014/1
S.320
Afdeling 1. - AUTONOME BEPALINGEN
Artikel 1.
§ 1. Het visum kunstenaar bedoeld in artikel 1bis, § 1, van de wet van 27
juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders moet het voorwerp uitmaken van een hernieuwingsaanvraag om de 5 jaar en kan worden ingetrokken
door de Commissie Kunstenaars in geval van misbruik of indien de voorwaarden bedoeld in het eerste lid van voormeld artikel niet worden nageleefd.
§ 2. De minister bevoegd voor Sociale Zaken kan het model, de nadere regels voor de aflevering, de nadere regels voor het bijhouden en bewaren en
de informatie die moet vermeld zijn op het visum kunstenaar bij ministerieel
besluit vaststellen, evenals de toepasselijke procedure in geval van verlies,
misbruik of niet-naleving van het genieten van dit visum.
Artikel 2.
§ 1. De Commissie Kunstenaars bedoeld bij artikel 172 van de programmawet van 24 december 2002 levert de kunstenaarskaart bedoeld bij artikel
17sexies van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering
van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders af.
Deze kaart moet om de 5 jaar hernieuwd worden.
§ 2. De minister bevoegd voor Sociale Zaken kan het model, de nadere regels voor de aflevering, de nadere regels voor het bijhouden en bewaren en
de informatie die moet vermeld zijn op de kunstenaarskaart bij ministerieel
besluit vaststellen, evenals de toepasselijke procedure in geval van verlies,
misbruik of niet-naleving van het genieten van deze kaart.
Artikel 3.
De minister bevoegd voor Sociale Zaken kan het bedrag toegekend aan de
kunstenaars als terugbetaling van de kosten wegens het ontbreken van een
woonplaats bepalen.
(…)
Bijwerking 2014/1
S.321
§ 2. Zodra de sociale verzekeringskas ervan op de hoogte is dat de sociale
verzekering onterecht werd verkregen door bedrieglijke handelingen of
door valse of opzettelijk onvolledige verklaringen, herziet zij haar beslissing tot toekenning van de sociale verzekering vanaf de datum waarop deze
beslissing uitwerking had.
De sociale verzekeringkas betekent deze nieuwe beslissing aan de aanvrager
bij ter post aangetekend schrijven en deelt deze mee aan het Rijksinstituut
voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen.
Artikel 5.
(…)
(a)
Artikel 6.
(…)
(b)
Artikel 7.
Dit besluit treedt in werking op 1 oktober 2012 voor de in artikel 2, § 1,
bedoelde gebeurtenissen die zich voordoen vanaf deze datum.
Artikel 8.
De minister bevoegd voor het Sociaal Statuut der Zelfstandigen is belast
met de uitvoering van dit besluit.
________________________
(a) Dit artikel wijzigt artikel 50 van het KB van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967
houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen (B.S. 28 december
1967).
(b) Dit artikel wijzigt artikel 3, 5° van het KB van 20 juli 1971 houdende instelling
van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele
van de zelfstandigen en de meewerkende echtgenoten (B.S. 7 augustus 1971).
Bijwerking 2014/1
FAIL.67
57. KB van 30 november 2011 tot uitvoering van artikel 10, § 2, van het P.341
koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel
der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet
van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van
de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en
Monetaire Unie
58. KB van 19 september 2013 tot uitvoering van artikel 10, § 2, van het P.342
koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel
der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet
van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van
de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en
Monetaire Unie
59. KB van 15 december 2013 tot uitvoering van artikel 3/1 van de wet van P.343
23 december 2005 betreffende het generatiepact
60. KB van 22 mei 2014 tot uitvoering van artikel 5 van de wet van 21 de- P.344
cember 2012 houdende wijzigingen van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid
van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet
van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie en houdende vaststelling van een overgangsregeling met betrekking tot de hervorming van het vervroegd rustpensioen voor zelfstandigen
Bijwerking 2014/1
8.
- de wet van 25 januari 1999 houdende sociale bepalingen (B.S. 6 februari
1999);
- het koninklijk besluit van 20 juli 2000 houdende uitvoering van de wet
van 26 juni 2000 betreffende de invoering van de euro in de wetgeving die
betrekking heeft op aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 van de
grondwet, voor wat Landbouw en Middenstand betreft (B.S. 30 augustus
2000);
- de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere
bepalingen (B.S. 31 augustus 2000);
- het koninklijk besluit van 13 juli 2001 tot wijziging van de wetgeving
inzake het sociaal statuut van de zelfstandigen wat betreft de spilindexen
(B.S. 11 augustus 2001);
- de programmawet van 30 december 2001 (B.S. 31 december 2001);
- de programmawet van 24 december 2002 (B.S. 31 december 2002);
- de wet van 11 mei 2003 tot wijziging van diverse bepalingen betreffende
het rust- en overlevingspensioen voor werknemers en zelfstandigen met
het oog op de uitvoering van het principe van de eenheid van loopbaan
(B.S. 24 juni 2003);
- de programmawet van 22 december 2003 (B.S. 31 december 2003);
- de wet van 20 juli 2005 houdende diverse bepalingen (BS 29 juli 2005);
- de wet van 10 augustus 2005 tot wijziging van het koninklijk nr. 72 van
10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen wat de schorsing en de herkrijging van het recht op een overlevingspensioen betreft (B.S. 5 oktober 2005);
- de programmawet (I) van 27 december 2006 (B.S. 28 december 2006);
- de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I) (B.S. 28
december 2006) ;
- de wet van 22 december 2008 houdende diverse bepalingen (I) (B.S. 29
december 2008, 4e editie);
- het koninklijk besluit van 20 januari 2010 tot uitvoering van sommige
bepalingen van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het «handvest»;
- de wet van 22 november 2013 houdende hervorming van de berekening
van de sociale bijdragen voor zelfstandigen (B.S. 6 december 2013, 2e
editie);
- de wet van 24 april 2014 tot wijziging van diverse bepalingen betreffende
het pensioenstelsel voor zelfstandigen rekening houdend met het beginsel
van eenheid van loopbaan (B.S. 5 juni 2014, 2e editie).
Bijwerking 2014/1
P.4/1
Artikel 19.
Tekst van kracht tot en met 31 december 2014
(a)
[Wanneer de zelfstandige aanspraak kan maken op een rustpensioen krachtens dit besluit en op een rustpensioen of een als zodanig geldend voordeel
krachtens één of meer andere regelingen en wanneer het totaal van de breuken die voor elk van die pensioenen de belangrijkheid ervan uitdrukken de
eenheid overschrijdt, wordt de breuk die de beroepsloopbaan weergeeft
welke voor de berekening van het rustpensioen in aanmerking wordt genomen zodanig verminderd als nodig is om genoemd totaal tot de eenheid te
herleiden. Bij samenloop van een rustpensioen krachtens dit besluit en een
rustpensioen krachtens het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967
betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers worden voor
de toepassing van deze bepaling de minst voordelige jaren in mindering
gebracht, ongeacht het stelsel waarin deze jaren gepresteerd werden; in geval van vervroegde pensionering wordt eerst de vermindering wegens vervroeging zoals bepaald in artikel 3, § 1, tweede lid, toegepast, alvorens bepaald wordt welke jaren voor de toepassing van deze bepaling in mindering
gebracht worden.] (80)
De breuk waarvan sprake is in het vorige lid drukt de verhouding uit tussen
de duur der tijdvakken, het percentage of iedere andere maatstaf met uitsluiting van het bedrag dat voor de vaststelling van het toegekende pensioen
in aanmerking werd genomen en het maximum van die duur, van dat percentage of van een andere maatstaf op basis waarvan een volledig pensioen
kan worden toegekend.
Een soortgelijke vermindering wordt toegepast wanneer de langstlevende
echtgenoot van een zelfstandige aanspraak kan maken op een overlevingspensioen krachtens dit besluit en op een overlevingspensioen of een als zodanig geldend voordeel krachtens één of meer andere regelingen en waarvan de totale omvang de in het eerste lid bedoelde normen overschrijdt.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder “andere regeling” verstaan
iedere andere Belgische regeling inzake rustpensioenen en overlevingspensioenen en iedere gelijkaardige regeling van een vreemd land of een regeling die toepasselijk is op het personeel van een volkenrechtelijke instelling.
________________________
(a) Zie hierna het KB van 20.09.1984, art. 77.
Bijwerking 2014/1
P.28
[De Koning bepaalt:
ARP/
1° in welke gevallen de vermindering beoogd bij dit artikel niet wordt toe- 57 tot 61
gepast;
2° op welke wijze, bij samenloop van een rust- of overlevingspensioen in
de regeling der zelfstandigen en een rust- of overlevingspensioen als
werknemer, de beroepsloopbaan wordt verminderd;
3° op welke wijze, bij samenloop van een rustpensioen in de regeling der
zelfstandigen en een rustpensioen in een "andere regeling", de beroepsloopbaan wordt verminderd;
4° welke pensioengedeelten die krachtens andere regelingen worden toegekend voor de toepassing van dit artikel buiten beschouwing worden gelaten;
5° wat onder volledig pensioen in een andere regeling wordt verstaan.] (81)
Tekst van kracht vanaf 1 januari 2015
[§ 1. Wanneer de zelfstandige aanspraak kan maken op een rustpensioen
krachtens dit besluit en op een rustpensioen of een als zodanig geldend
voordeel krachtens één of meer andere regelingen en wanneer het totaal
aantal dagen dat in aanmerking genomen wordt in het geheel van die regelingen 14 040 voltijdse dagequivalenten overschrijdt, wordt de beroepsloopbaan die voor de berekening van het rustpensioen als zelfstandige in
aanmerking wordt genomen, verminderd met zoveel voltijdse dagequivalenten als nodig is om genoemd totaal tot 14 040 te herleiden.
Een gelijkaardige vermindering wordt toegepast wanneer de langstlevende
echtgenoot van een zelfstandige aanspraak kan maken op een overlevingspensioen of op een overgangsuitkering krachtens dit besluit en op een overlevingspensioen of een overgangsuitkering of een als zodanig geldend
voordeel krachtens één of meer andere regelingen, en het in het geheel van
deze regelingen in aanmerking genomen aantal voltijdse dagequivalenten
het aantal overschrijdt dat bekomen wordt door 312 voltijdse dagequivalenten te vermenigvuldigen met de noemer van de breuk bedoeld in artikel 7, §
2 of § 3, eerste lid, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15
en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels
en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie voor het overlevingspensioen of in artikel 7bis, § 1,
tweede lid, van hetzelfde besluit voor de overgangsuitkering.
Bijwerking 2014/1
P.28/1
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder “andere regeling” verstaan:
1° iedere andere Belgische regeling inzake rust- en overlevingspensioen;
2° iedere andere gelijkaardige regeling van een vreemd land met uitsluiting
van de regelingen die onder het toepassingsgebied vallen van Europese
verordeningen inzake sociale zekerheid of van bilaterale overeenkomsten van sociale zekerheid die voorzien in de samentelling van verzekeringstijdvakken die geregistreerd werden in de ondertekenende landen
en in de toekenning van een nationaal pensioen ten laste van ieder van
die landen, pro rata de verzekeringstijdvakken geregistreerd door ieder
van hen;
3° elke regeling die van toepassing is op het personeel van een volkenrechtelijke instelling.
§ 2. Bij samenloop van een rustpensioen krachtens dit besluit en een rustpensioen krachtens het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers worden voor de
toepassing van deze bepaling de voltijdse dagequivalenten die recht openen
op het minst voordelige pensioen in mindering gebracht, ongeacht de regeling waarin die dagen gepresteerd werden.
Een gelijkaardige vermindering wordt toegepast wanneer de langstlevende
echtgenoot van een zelfstandige aanspraak kan maken op een overlevingspensioen of op een overgangsuitkering krachtens dit besluit en op een overlevingspensioen of een overgangsuitkering krachtens het koninklijk besluit
nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen
voor werknemers.
§ 3. De Koning bepaalt:
1° in welke gevallen de vermindering beoogd bij dit artikel niet wordt toegepast of wordt versoepeld;
2° op welke wijze, bij samenloop van een rust- of overlevingspensioen of
van een overgangsuitkering in de regeling voor zelfstandigen en een
rust- of overlevingspensioen of een overgangsuitkering in de werknemersregeling, de beroepsloopbaan wordt verminderd;
3° op welke wijze, bij samenloop van een pensioen in de regeling voor
zelfstandigen en een pensioen van dezelfde aard in een andere regeling,
de beroepsloopbaan wordt verminderd;
Bijwerking 2014/1
P.28/2
4° wat onder “breuk” wordt verstaan;
5° welke breuken die krachtens andere regelingen worden toegekend, voor
de toepassing van dit artikel niet in aanmerking worden genomen;
6° wat onder “volledig pensioen in een andere regeling” wordt verstaan;
7° wat onder “voltijdse dagequivalenten als zelfstandige” wordt verstaan;
8° wat onder “voltijdse dagequivalenten in een andere regeling” wordt verstaan en op welke wijze de voltijdse dagequivalenten in aanmerking
worden genomen.] (178)
Afdeling 4 - DE INVLOED VAN DE BESTAANSMIDDELEN
Artikel 20.
[§ 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 29, § 3, worden het rustpensioen en het overlevingspensioen toegekend na onderzoek omtrent de bestaansmiddelen.
Het in verhouding tot de loopbaan toekenbare pensioenbedrag, wordt verminderd met het gedeelte van de inkomsten dat 40.000 fr. (1.000 EUR) (*)
overschrijdt. Dit excedent wordt, naar gelang van het geval, beperkt tot het
basisbedrag beoogd bij artikel 9, § 1, 1° of 2°, of bij artikel 11 of nog, zo de
bepalingen van titel IIbis van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregeling van toepassing zijn, tot het
bedrag van het minimumpensioen beoogd bij deze titel en overeenstemmend met een volledige loopbaan.
Het bedrag van 40.000 fr. (1.000 EUR) (*) wordt op 50.000 fr. (1.250 EUR) (*)
gebracht voor de persoon:
1° die aanspraak kan maken op het rustpensioen beoogd bij artikel 9, § 1,
1°;
2° die, onder de door de Koning bepaalde voorwaarden, een kind ten laste
heeft op voorwaarde dat, voor het onderzoek naar de bestaansmiddelen,
alleen zijn persoonlijke inkomsten in aanmerking moeten worden genomen.] (7)
ARP/74
________________________
(*) Art. 2 van het KB van 20.07.2000, iwt. 01.01.2002 (BS 30.08.2000).
Bijwerking 2014/1
P.29
- de programmawet van 22 december 2008 (B.S. 29 december 2008, 4e
editie);
- de wet van 22 december 2008 houdende diverse bepalingen (I) (B.S. 29
december 2008, 4e editie);
- de wet van 29 maart 2012 houdende diverse bepalingen (I) (B.S. 30 maart
2012, 3e editie);
- de wet van 21 december 2012 houdende wijzigingen van het koninklijk
besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996
tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van
de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie en houdende vaststelling van een overgangsregeling met betrekking tot de hervorming van het vervroegd rustpensioen voor zelfstandigen (B.S. 25 februari 2013);
- de programmawet van 28 juni 2013 (B.S. 1 juli 2013, 2e editie);
- de wet van 22 november 2013 houdende hervorming van de berekening
van de sociale bijdragen voor zelfstandigen (B.S. 6 december 2013, 2e
editie);
- de wet van 24 april 2014 tot wijziging van diverse bepalingen betreffende
het pensioenstelsel voor zelfstandigen rekening houdend met het beginsel
van eenheid van loopbaan (B.S. 5 juni 2014, 2e editie).
Bijwerking 2014/1
P.102a
Hoofdstuk IV - DE PENSIOENBEREKENING
Artikel 4.
Tekst van kracht tot en met 31 december 2014
§ 1. Het rustpensioen toekenbaar in functie van de loopbaan wordt uitgedrukt door een breuk.
§ 2. De noemer van deze breuk is 45.
§ 3. De teller van de breuk bedoeld in § 1 wordt verkregen door het getal
dat het totaal van de kwartalen uitdrukt die in aanmerking komen voor de
opening van het recht op het rustpensioen en die gelegen zijn voor het jaar
waarin het pensioen […] ingaat, te delen door vier. (119)
Wanneer een kalenderjaar slechts in aanmerking kan komen voor de opening van
het recht op het rustpensioen indien de betrokkene, voor het betrokken jaar, een
bezigheid van door de Koning bepaalde duur bewijst en wanneer aan deze voorwaarde voldaan is, wordt genoemd jaar in rekening gebracht voor vier kwartalen.
De Koning bepaalt hoe de loopbaan berekend wordt die betrekking heeft op de
jaren bedoeld in artikel 15, § 5, van het koninklijk besluit nr. 72. Hij bepaalt eveneens de voorwaarden waarin de kwartalen gelegen voor het jaar gedurende hetwelk
de aanvrager de leeftijd van 20 jaar bereikt heeft in aanmerking komen met het oog
op de vaststelling van de in deze paragraaf bedoelde teller.
§ 4. De toepassing van de vorige paragraaf mag niet tot gevolg hebben dat een
breuk in aanmerking wordt genomen die de eenheid overschrijdt.
Tekst van kracht vanaf 1 januari 2015
§ 1. Het rustpensioen toekenbaar in functie van de loopbaan wordt uitgedrukt door een breuk.
§ 2. De noemer van deze breuk is 45.
§ 3. De teller van de breuk bedoeld in § 1 wordt verkregen door het getal
dat het totaal van de kwartalen uitdrukt die in aanmerking komen voor de
opening van het recht op het rustpensioen en die gelegen zijn voor het jaar
waarin het pensioen […] ingaat, te delen door vier. (119)
Bijwerking 2014/1
P.102/4/1
Wanneer een kalenderjaar slechts in aanmerking kan komen voor de opening van
het recht op het rustpensioen indien de betrokkene, voor het betrokken jaar, een
bezigheid van door de Koning bepaalde duur bewijst en wanneer aan deze voorwaarde voldaan is, wordt genoemd jaar in rekening gebracht voor vier kwartalen.
De Koning bepaalt hoe de loopbaan berekend wordt die betrekking heeft op de
jaren bedoeld in artikel 15, § 5, van het koninklijk besluit nr. 72. Hij bepaalt eveneens de voorwaarden waarin de kwartalen gelegen voor het jaar gedurende hetwelk
de aanvrager de leeftijd van 20 jaar bereikt heeft in aanmerking komen met het oog
op de vaststelling van de in deze paragraaf bedoelde teller.
§ 4. [Wanneer het aantal voltijdse dagequivalenten als zelfstandige dat bekomen wordt door de in § 3 bedoelde teller te vermenigvuldigen met 312,
hoger is dan 14 040, wordt dat aantal beperkt tot 14 040 voltijdse dagequivalenten.
De Koning bepaalt wat moet begrepen worden onder voltijdse dagequivalenten als zelfstandige voor de toepassing van deze paragraaf.] (179)
Artikel 5.
Tekst van kracht voor de inkomstenjaren voor het inkomstenjaar 2015
§ 1. Het rustpensioen wordt berekend in functie van de bedrijfsinkomsten.
§ 2. Onder bedrijfsinkomsten moet worden verstaan:
1° [voor de jaren vóór 1984: forfaitaire bedrijfsinkomsten van 8.133,63 EUR.
Dit bedrag is gekoppeld aan het spilindexcijfer 103,14 (basis 1996 =
100);] (66)
2° voor de jaren vanaf 1984: de geherwaardeerde bedrijfsinkomsten die in
aanmerking werden genomen met het oog op de inning, voor het betrokken
jaar, van de bijdragen verschuldigd krachtens het koninklijk besluit nr. 38.
[Deze inkomsten worden niet in aanmerking genomen voor het gedeelte dat
het bedrag overschrijdt bedoeld in artikel 12, § 1, eerste lid, 1°, van het
koninklijk besluit nr. 38, zoals het wordt aangepast aan de schommelingen
van het indexcijfer der consumptieprijzen voor het betrokken jaar.](70)(97)
Bijwerking 2014/1
P.102/5
Artikel 6.
Tekst van kracht tot en met 31 december 2014
[§ 1. Met het oog op de berekening van het rustpensioen wordt de teller van
de breuk die de loopbaan uitdrukt, bedoeld in artikel 4, § 1, in vier delen
opgesplitst:
1° een eerste deel dat het aantal jaren en kwartalen gelegen na 31 december
2002 uitdrukt, waarbij elk kwartaal geldt voor 0,25;
2° een tweede deel dat het aantal jaren en kwartalen gelegen na 31 december 1996 en vóór 1 januari 2003 uitdrukt, waarbij elk kwartaal geldt
voor 0,25;
3° een derde deel dat het aantal jaren en kwartalen gelegen na 31 december
1983 en vóór 1 januari 1997 uitdrukt, waarbij elk kwartaal geldt voor 0,25;
4° het saldo dat verondersteld wordt uitsluitend overeen te komen met het
gedeelte van de loopbaan vóór 1984.] (85)
[§ 2. Per kalenderjaar wordt het pensioen dat overeenstemt met de loopbaan bedoeld in § 1, 1°, verkregen door de bedrijfsinkomsten achtereenvolgens te vermenigvuldigen met:
1° een breuk waarvan de teller 1 is en de noemer deze is bedoeld in artikel
4, § 2, of in artikel 18. Wanneer het betrokken jaar niet volledig in
aanmerking komt, wordt de teller van deze breuk teruggebracht tot 0,25,
0,50 of 0,75 naargelang 1, 2 of 3 kwartalen konden in aanmerking genomen worden;
2° 75 pct. of 60 pct., naargelang de betrokkene al dan niet beantwoordt aan de
voorwaarden gesteld in artikel 9, § 1, 1°, van het koninklijk besluit nr. 72;
3° 0,663250 voor het gedeelte van de bedrijfsinkomsten dat 31.820,77 EUR
niet overschrijdt;
0,541491 voor het gedeelte van de bedrijfsinkomsten dat 31.820,77 EUR
overschrijdt.
Het in het vorige lid, 3°, bedoelde bedrag is gekoppeld aan het spilindexcijfer 103,14 (basis 1996 = 100). Het wordt aangepast teneinde het te brengen
op het prijspeil van het beschouwde jaar door het te vermenigvuldigen met
een breuk waarvan de noemer 103,14 is en de teller gelijk is aan het gemiddelde van de maandelijkse indexcijfers der consumptieprijzen van het beschouwde jaar.
________________________
(a) Het bedoelde bedrag wordt voor de jaren na 2002 vermenigvuldigd met 1,024
(KB van 08.07.2003, BS 01.08.2003).
Bijwerking 2014/1
P.102/6
(a)
§ 3. Per kalenderjaar wordt het pensioen dat overeenstemt met de loopbaan
[bedoeld in § 1, 3°] (88), verkregen door de bedrijfsinkomsten achtereenvolgens te vermenigvuldigen met:
1° dezelfde breuk als deze bedoeld in § 2, 1°;
2° 75 pct. of 60 pct., naargelang de betrokkene al dan niet beantwoordt aan
de voorwaarden gesteld in artikel 9, § 1, 1°, van het koninklijk besluit
nr. 72;
3° een breuk die elk jaar door de Koning bepaald werd en die, per 1 januari
van het betrokken jaar de verhouding weergaf tussen het percentage van
de bijdrage bestemd voor het pensioenstelsel der zelfstandigen en het totaal van de percentages van de persoonlijke bijdrage en van de patronale
bijdrage verschuldigd op de bezoldiging van de werknemers en bestemd
voor hun pensioenstelsel.
§ 4. Het gedeelte van het pensioen [bedoeld in § 1, 4°] (89), wordt berekend overeenkomstig de bepalingen van § 3, 1° en 2°.
§ 5. Wanneer de teller van de breuk die de jaren uitdrukt die het recht op
het rustpensioen kunnen openen verlaagd wordt krachtens artikel 4, § 4, of
krachtens artikel 19 van het koninklijk besluit nr. 72, zal deze vermindering,
voor de berekening van het pensioen, slaan op de jaren die aanleiding geven
tot de toekenning van het laagste pensioen.
§ 6. Het tweede tot vierde lid van artikel 9, § 1, van het koninklijk besluit
nr. 72 zijn van overeenkomstige toepassing bij de berekening van het pensioen ingevolge dit artikel.
Tekst van kracht vanaf 1 januari 2015
[§ 1. Met het oog op de berekening van het rustpensioen wordt de teller van
de breuk die de loopbaan uitdrukt, bedoeld in artikel 4, § 1, in vier delen
opgesplitst:
1° een eerste deel dat het aantal jaren en kwartalen gelegen na 31 december
2002 uitdrukt, waarbij elk kwartaal geldt voor 0,25;
2° een tweede deel dat het aantal jaren en kwartalen gelegen na 31 december 1996 en vóór 1 januari 2003 uitdrukt, waarbij elk kwartaal geldt
voor 0,25;
3° een derde deel dat het aantal jaren en kwartalen gelegen na 31 december
1983 en vóór 1 januari 1997 uitdrukt, waarbij elk kwartaal geldt voor 0,25;
4° het saldo dat verondersteld wordt uitsluitend overeen te komen met het
gedeelte van de loopbaan vóór 1984.] (85)
Bijwerking 2014/1
P.102/7
[§ 2. Per kalenderjaar wordt het pensioen dat overeenstemt met de loopbaan bedoeld in § 1, 1°, verkregen door de bedrijfsinkomsten achtereenvolgens te vermenigvuldigen met:
1° een breuk waarvan de teller 1 is en de noemer deze is bedoeld in artikel
4, § 2, of in artikel 18. Wanneer het betrokken jaar niet volledig in
aanmerking komt, wordt de teller van deze breuk teruggebracht tot 0,25,
0,50 of 0,75 naargelang 1, 2 of 3 kwartalen konden in aanmerking genomen worden;
2° 75 pct. of 60 pct., naargelang de betrokkene al dan niet beantwoordt aan de
voorwaarden gesteld in artikel 9, § 1, 1°, van het koninklijk besluit nr. 72;
3° 0,663250 voor het gedeelte van de bedrijfsinkomsten dat 31.820,77 EUR
niet overschrijdt;
0,541491 voor het gedeelte van de bedrijfsinkomsten dat 31.820,77 EUR
overschrijdt.
Het in het vorige lid, 3°, bedoelde bedrag is gekoppeld aan het spilindexcijfer 103,14 (basis 1996 = 100). Het wordt aangepast teneinde het te brengen
op het prijspeil van het beschouwde jaar door het te vermenigvuldigen met
een breuk waarvan de noemer 103,14 is en de teller gelijk is aan het gemiddelde van de maandelijkse indexcijfers der consumptieprijzen van het beschouwde jaar.
[Wanneer het beschouwde jaar dit van de ingangsdatum van het pensioen
voorafgaat, wordt het gemiddelde bedoeld in het vorige lid vastgesteld door,
voor elk van de acht laatste maanden van het betrokken jaar, het indexcijfer
te weerhouden van de overeenstemmende maand van het vorige jaar vermenigvuldigd met de coëfficiënt die bekomen wordt door het indexcijfer van
de maand april van het jaar waarvoor het gemiddelde moet vastgesteld worden te delen door het indexcijfer van dezelfde maand van het vorige jaar.]
(138)] (48) (67) (86)
[§ 2bis. Per kalenderjaar wordt het pensioen dat overeenstemt met de loopbaan bedoeld in § 1, 2°, verkregen door de bedrijfsinkomsten achtereenvolgens te vermenigvuldigen met:
1° een breuk waarvan de teller 1 is en de noemer deze is bedoeld in artikel
4, § 2, of in artikel 18. Wanneer het betrokken jaar niet volledig in
aanmerking komt, wordt de teller van deze breuk teruggebracht tot 0,25,
0,50 of 0,75 naargelang 1, 2 of 3 kwartalen konden in aanmerking genomen worden;
________________________
(a) Het bedoelde bedrag wordt voor de jaren na 2002 vermenigvuldigd met 1,024
(KB van 08.07.2003, BS 01.08.2003).
Bijwerking 2014/1
P.102/7/1
(a)
2° 75 pct. of 60 pct., naargelang de betrokkene al dan niet beantwoordt aan de
voorwaarden gesteld in artikel 9, § 1, 1°, van het koninklijk besluit nr. 72;
3° 0,567851 voor het gedeelte van de bedrijfsinkomsten dat 35.341,68 EUR
niet overschrijdt;
0,463605 voor het gedeelte van de bedrijfsinkomsten dat 35.341,68 EUR
overschrijdt.
Het in het vorige lid, 3°, bedoelde bedrag is gekoppeld aan het spilindexcijfer 103,14 (basis 1996 = 100). Het wordt aangepast teneinde het te brengen
op het prijspeil van het beschouwde jaar door het te vermenigvuldigen met
een breuk waarvan de noemer 103,14 is en de teller gelijk is aan het gemiddelde van de maandelijkse indexcijfers der consumptieprijzen van het beschouwde jaar.
Wanneer het beschouwde jaar dit van de ingangsdatum van het pensioen
voorafgaat, wordt het gemiddelde bedoeld in het vorige lid vastgesteld door,
voor elk van de drie laatste maanden van het betrokken jaar, het indexcijfer
te weerhouden van de overeenstemmende maand van het vorige jaar vermenigvuldigd met de coëfficiënt die bekomen wordt door het indexcijfer van
de maand september van het jaar waarvoor het gemiddelde moet vastgesteld
worden te delen door het indexcijfer van dezelfde maand van het vorige
jaar.] (87)
§ 3. Per kalenderjaar wordt het pensioen dat overeenstemt met de loopbaan
[bedoeld in § 1, 3°] (88), verkregen door de bedrijfsinkomsten achtereenvolgens te vermenigvuldigen met:
1° dezelfde breuk als deze bedoeld in § 2, 1°;
2° 75 pct. of 60 pct., naargelang de betrokkene al dan niet beantwoordt aan
de voorwaarden gesteld in artikel 9, § 1, 1°, van het koninklijk besluit
nr. 72;
3° een breuk die elk jaar door de Koning bepaald werd en die, per 1 januari
van het betrokken jaar de verhouding weergaf tussen het percentage van
de bijdrage bestemd voor het pensioenstelsel der zelfstandigen en het totaal van de percentages van de persoonlijke bijdrage en van de patronale
bijdrage verschuldigd op de bezoldiging van de werknemers en bestemd
voor hun pensioenstelsel.
§ 4. Het gedeelte van het pensioen [bedoeld in § 1, 4°] (89), wordt berekend overeenkomstig de bepalingen van § 3, 1° en 2°.
_______________________
(a) Het bedoelde bedrag wordt voor de jaren na 1998 vermenigvuldigd met 1,029
(KB van 18.02.2000, BS 29.02.2000).
Het bedoelde bedrag wordt voor de jaren na 2000 vermenigvuldigd met 1,022
(KB van 02.08.2002, BS 07.11.2002).
Bijwerking 2014/1
P.102/7/2
(a)
§ 5. [De vermindering van de beroepsloopbaan krachtens artikel 4, § 4, eerste lid, of krachtens artikel 19 van het koninklijk besluit nr. 72 betreft de
voltijdse dagequivalenten als zelfstandige die recht openen op het minst
voordelige pensioen.
Het aantal in mindering te brengen dagen kan echter niet 1 560 voltijdse
dagequivalenten overschrijden. Die dagen worden als volgt bepaald:
1° het pensioen verleend voor elk kalenderjaar wordt gedeeld door het aantal voltijdse dagequivalenten die in aanmerking genomen worden voor
het desbetreffende jaar om hun aandeel in het pensioen te bepalen;
2° het aantal te verwijderen voltijdse dagequivalenten en hun overeenstemmend pensioenaandeel worden verwijderd uit het kalenderjaar
waarvan het aandeel in het pensioen berekend per dag het minst voordelig is;
3° wanneer het aantal voltijdse dagequivalenten van het kalenderjaar bedoeld in de bepaling onder 2° lager is dan het aantal in mindering te
brengen voltijdse dagequivalenten, wordt het overblijvend aantal te
verwijderen voltijdse dagequivalenten en hun overeenstemmend pensioenaandeel verwijderd uit het kalenderjaar waarvan het aandeel in het
pensioen vervolgens het minst voordelig is;
4° er wordt één voor één beroep gedaan op de kalenderjaren waarvan het
aandeel in het pensioen het minst voordelig wordt voor zover het aantal
in mindering te brengen voltijdse dagequivalenten van de beroepsloopbaan niet bereikt is.
De Koning bepaalt wat moet begrepen worden onder voltijdse dagequivalenten als zelfstandige voor de toepassing van deze paragraaf.] (180)
§ 6. Het tweede tot vierde lid van artikel 9, § 1, van het koninklijk besluit
nr. 72 zijn van overeenkomstige toepassing bij de berekening van het pensioen ingevolge dit artikel.
Artikel 7.
Tekst van kracht tot en met 31 december 2014
§ 1. Het overlevingspensioen toekenbaar in functie van de loopbaan van de
overleden echtgenoot wordt uitgedrukt door een breuk.
Bijwerking 2014/1
P.102/7/3
§ 2. Wanneer de echtgenoot overleden is na 31 december van het jaar
voorafgaand aan datgene waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt of
wanneer hij bij zijn overlijden een rustpensioen in de hoedanigheid van
zelfstandige genoot of genoten had, is de breuk bedoeld in § 1, gelijk aan de
breuk die in aanmerking werd genomen voor de berekening van het rustpensioen van de overleden echtgenoot of die, ingeval de overleden echtgenoot
geen rustpensioen genoot of genoten had, met toepassing van artikel 4 of
van artikel 18 in aanmerking zou kunnen worden genomen voor de berekening van een rustpensioen ingaande op de eerste dag van de maand van het
overlijden.
§ 3. In de andere gevallen wordt de breuk bedoeld in § 1, als volgt vastgesteld:
1° de teller drukt het getal uit dat verkregen wordt door het totaal van de
kwartalen die in aanmerking komen voor de opening van het recht op
het overlevingspensioen en die gelegen zijn voor het jaar waarin de
echtgenoot is overleden, te delen door vier.
De bepalingen van artikel 4, § 3, tweede en derde lid, worden bij analogie toegepast met het oog op de vaststelling van deze teller ;
2° de noemer drukt het aantal jaren uit dat begrepen is in de periode die
aanvangt op 1 januari van het jaar van de twintigste verjaardag van de
overleden echtgenoot en die eindigt op 31 december van het jaar voorafgaand aan dat waarin hij overleden is.
De toepassing van het vorige lid mag niet tot gevolg hebben dat een breuk
in aanmerking wordt genomen die de eenheid overschrijdt.
§ 4. De Koning bepaalt de nadere regels voor de opening van het recht op
het overlevingspensioen wanneer de echtgenoot is overleden voor het einde
van het jaar waarin hij de leeftijd van 20 jaar heeft of zou hebben bereikt.
Tekst van kracht vanaf 1 januari 2015
§ 1. Het overlevingspensioen toekenbaar in functie van de loopbaan van de
overleden echtgenoot wordt uitgedrukt door een breuk.
Bijwerking 2014/1
P.102/7/4
§ 2. Wanneer de echtgenoot overleden is na 31 december van het jaar
voorafgaand aan datgene waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt of
wanneer hij bij zijn overlijden een rustpensioen in de hoedanigheid van
zelfstandige genoot of genoten had, is de breuk bedoeld in § 1, gelijk aan de
breuk die in aanmerking werd genomen voor de berekening van het rustpensioen van de overleden echtgenoot of die, ingeval de overleden echtgenoot
geen rustpensioen genoot of genoten had, met toepassing van artikel 4 of
van artikel 18 in aanmerking zou kunnen worden genomen voor de berekening van een rustpensioen ingaande op de eerste dag van de maand van het
overlijden.
§ 3. In de andere gevallen wordt de breuk bedoeld in § 1, als volgt vastgesteld :
1° de teller drukt het getal uit dat verkregen wordt door het totaal van de
kwartalen die in aanmerking komen voor de opening van het recht op
het overlevingspensioen en die gelegen zijn voor het jaar waarin de
echtgenoot is overleden, te delen door vier.
De bepalingen van artikel 4, § 3, tweede en derde lid, worden bij analogie toegepast met het oog op de vaststelling van deze teller ;
2° de noemer drukt het aantal jaren uit dat begrepen is in de periode die
aanvangt op 1 januari van het jaar van de twintigste verjaardag van de
overleden echtgenoot en die eindigt op 31 december van het jaar voorafgaand aan dat waarin hij overleden is.
[Wanneer het aantal voltijdse dagequivalenten als zelfstandige dat bekomen
wordt door de teller van de in § 2 of deze paragraaf, eerste lid, naar gelang
het geval, bedoelde breuk te vermenigvuldigen met 312, hoger is dan het
aantal dat bekomen wordt door de noemer van dezelfde breuk te vermenigvuldigen met 312, worden de voltijdse dagequivalenten in aanmerking genomen tot beloop van het door deze laatste vermenigvuldiging bekomen
resultaat.
De Koning bepaalt wat moet begrepen worden onder voltijdse dagequivalenten als zelfstandige voor de toepassing van deze paragraaf.] (181)
§ 4. De Koning bepaalt de nadere regels voor de opening van het recht op
het overlevingspensioen wanneer de echtgenoot is overleden voor het einde
van het jaar waarin hij de leeftijd van 20 jaar heeft of zou hebben bereikt.
Artikel 8.
§ 1. Het overlevingspensioen wordt berekend in functie van de bedrijfsinkomsten.
Bijwerking 2014/1
P.102/8
§ 2. Onder bedrijfsinkomsten worden deze verstaan zoals gedefinieerd in
artikel 5, § 2.
Artikel 5, § 3, wordt naar analogie toegepast voor de berekening van het
overlevingspensioen.
Artikel 9.
Tekst van kracht tot en met 31 december 2014
[§ 1. Met het oog op de berekening van het overlevingspensioen wordt de
teller van de breuk die de loopbaan uitdrukt, bedoeld in artikel 7, § 1, in
vier delen opgesplitst:
1° een eerste deel dat het aantal jaren en kwartalen gelegen na 31 december
2002 uitdrukt, waarbij elk kwartaal geldt voor 0,25;
2° een tweede deel dat het aantal jaren en kwartalen gelegen na 31 december 1996 en vóór 1 januari 2003 uitdrukt, waarbij elk kwartaal geldt
voor 0,25;
3° een derde deel dat het aantal jaren en kwartalen gelegen na 31 december
1983 en vóór 1 januari 1997 uitdrukt, waarbij elk kwartaal geldt voor
0,25;
4° het saldo dat verondersteld wordt uitsluitend overeen te komen met het
gedeelte van de loopbaan vóór 1984.] (90)
[§ 2. Per kalenderjaar wordt het pensioen dat overeenstemt met de loopbaan bedoeld in § 1, 1°, verkregen door de bedrijfsinkomsten achtereenvolgens te vermenigvuldigen met:
1° een breuk waarvan de teller 1 is en de noemer deze is van de breuk bedoeld in artikel 7, § 2 of § 3. Wanneer het betrokken jaar niet volledig
in aanmerking komt, wordt de teller van deze breuk teruggebracht tot
0,25, 0,50 of 0,75 naargelang 1, 2 of 3 kwartalen konden in aanmerking
genomen worden;
2° 60 pct.;
3° 0,663250 voor het gedeelte van de bedrijfsinkomsten dat 31.820,77 EUR
niet overschrijdt;
0,541491 voor het gedeelte van de bedrijfsinkomsten dat 31.820,77 EUR
overschrijdt.
Het in het vorige lid, 3°, bedoelde bedrag is gekoppeld aan het spilindexcijfer 103,14 (basis 1996 = 100). Het wordt aangepast teneinde het te brengen
op het prijspeil van het beschouwde jaar volgens de modaliteiten voorzien
in artikel 6, § 2, tweede en derde lid.] (49) (68) (91)
________________________
(a) Het bedoelde bedrag wordt voor de jaren na 2002 vermenigvuldigd met 1,024
(KB van 08.07.2003, BS 01.08.2003).
Bijwerking 2014/1
P.102/9
(a)
Tekst van kracht vanaf 1 januari 2015
[§ 1. Met het oog op de berekening van het overlevingspensioen wordt de
teller van de breuk die de loopbaan uitdrukt, bedoeld in artikel 7, § 1, in
vier delen opgesplitst:
1° een eerste deel dat het aantal jaren en kwartalen gelegen na 31 december
2002 uitdrukt, waarbij elk kwartaal geldt voor 0,25;
2° een tweede deel dat het aantal jaren en kwartalen gelegen na 31 december 1996 en vóór 1 januari 2003 uitdrukt, waarbij elk kwartaal geldt
voor 0,25;
3° een derde deel dat het aantal jaren en kwartalen gelegen na 31 december
1983 en vóór 1 januari 1997 uitdrukt, waarbij elk kwartaal geldt voor
0,25;
4° het saldo dat verondersteld wordt uitsluitend overeen te komen met het
gedeelte van de loopbaan vóór 1984.] (90)
[§ 2. Per kalenderjaar wordt het pensioen dat overeenstemt met de loopbaan bedoeld in § 1, 1°, verkregen door de bedrijfsinkomsten achtereenvolgens te vermenigvuldigen met:
1° een breuk waarvan de teller 1 is en de noemer deze is van de breuk bedoeld in artikel 7, § 2 of § 3. Wanneer het betrokken jaar niet volledig
in aanmerking komt, wordt de teller van deze breuk teruggebracht tot
0,25, 0,50 of 0,75 naargelang 1, 2 of 3 kwartalen konden in aanmerking
genomen worden;
2° 60 pct.;
3° 0,663250 voor het gedeelte van de bedrijfsinkomsten dat 31.820,77 EUR
niet overschrijdt;
0,541491 voor het gedeelte van de bedrijfsinkomsten dat 31.820,77 EUR
overschrijdt.
Het in het vorige lid, 3°, bedoelde bedrag is gekoppeld aan het spilindexcijfer 103,14 (basis 1996 = 100). Het wordt aangepast teneinde het te brengen
op het prijspeil van het beschouwde jaar volgens de modaliteiten voorzien
in artikel 6, § 2, tweede en derde lid.] (49) (68) (91)
________________________
(a) Het bedoelde bedrag wordt voor de jaren na 2002 vermenigvuldigd met 1,024
(KB van 08.07.2003, BS 01.08.2003).
Bijwerking 2014/1
P.102/9/2
(a)
[§ 2bis. Per kalenderjaar wordt het pensioen dat overeenstemt met de loopbaan bedoeld in § 1, 2°, verkregen door de bedrijfsinkomsten achtereenvolgens te vermenigvuldigen met:
1° een breuk waarvan de teller 1 is en de noemer deze is van de breuk bedoeld in artikel 7, § 2 of § 3. Wanneer het betrokken jaar niet volledig
in aanmerking komt, wordt de teller van deze breuk teruggebracht tot
0,25, 0,50 of 0,75 naargelang 1, 2 of 3 kwartalen konden in aanmerking
genomen worden;
2° 60 pct.;
3° 0,567851 voor het gedeelte van de bedrijfsinkomsten dat 35.341,68 EUR
niet overschrijdt;
0,463605 voor het gedeelte van de bedrijfsinkomsten dat 35.341,68 EUR
overschrijdt.
Het in het vorige lid, 3°, bedoelde bedrag is gekoppeld aan het spilindexcijfer 103,14 (basis 1996 = 100). Het wordt aangepast teneinde het te brengen
op het prijspeil van het beschouwde jaar volgens de modaliteiten voorzien
in artikel 6, § 2bis, tweede en derde lid.] (92)
§ 3. Per kalenderjaar wordt het pensioen dat overeenstemt met de loopbaan
[bedoeld in § 1, 3°] (93), verkregen door de bedrijfsinkomsten achtereenvolgens te vermenigvuldigen met:
1° dezelfde breuk als deze bedoeld in § 2, 1°;
2° 60 pct.;
3° de breuk bedoeld in artikel 6, § 3, 3°.
§ 4. Het gedeelte van het pensioen [bedoeld in § 1, 4°] (94), wordt berekend overeenkomstig de bepalingen van § 3, 1° en 2°.
§ 5. [De vermindering van de beroepsloopbaan krachtens artikel 7, § 3,
tweede lid, of krachtens artikel 19 van het koninklijk besluit nr. 72 slaat op
de voltijdse dagequivalenten als zelfstandige die recht openen op het minst
voordelige pensioen.
____________________
(a) Het bedoelde bedrag wordt voor de jaren na 1998 vermenigvuldigd met 1,029
(KB van 18.02.2000, BS 29.02.2000).
Het bedoelde bedrag wordt voor de jaren na 2000 vermenigvuldigd met 1,022
(KB van 02.08.2002, BS 07.11.2002).
Bijwerking 2014/1
P.102/9/3
(a)
Het aantal in mindering te brengen dagen kan echter het aantal niet overschrijden dat bekomen wordt door het derde van de noemer van de in artikel
7, § 2 of § 3, eerste lid, bedoelde breuk te vermenigvuldigen met 104. Die
dagen worden als volgt bepaald:
1° het pensioen verleend voor elk kalenderjaar wordt gedeeld door het aantal voltijdse dagequivalenten die in aanmerking genomen worden voor
het desbetreffende jaar om hun aandeel in het pensioen te bepalen;
2° het aantal te verwijderen voltijdse dagequivalenten en hun overeenstemmend pensioenaandeel worden verwijderd uit het kalenderjaar
waarvan het aandeel in het pensioen berekend per dag het minst voordelig is;
3° wanneer het aantal voltijdse dagequivalenten van het kalenderjaar bedoeld in de bepaling onder 2°, lager is dan het aantal in mindering te
brengen voltijdse dagequivalenten, wordt het overblijvend aantal te
verwijderen voltijdse dagequivalenten en hun overeenstemmend pensioenaandeel verwijderd uit het kalenderjaar waarvan het aandeel in het
pensioen vervolgens het minst voordelig is;
4° er wordt één voor één beroep gedaan op de kalenderjaren waarvan het
aandeel in het pensioen het minst voordelig wordt voor zover het aantal
in mindering te brengen voltijdse dagequivalenten van de beroepsloopbaan niet bereikt is.
De Koning bepaalt wat moet begrepen worden onder voltijdse dagequivalenten als zelfstandige voor de toepassing van deze paragraaf.] (182)
Bijwerking 2014/1
P.102/9/4
PROGRAMMAWET VAN 24 DECEMBER 2002
(BS 31 december 2002)
____
Uittreksels
____
Gewijzigd door:
- de programmawet van 22 december 2003 (B.S. 31 december 2003);
- de programmawet van 9 juli 2004 (B.S. 15 juli 2004);
- de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen
voor bedrijfspensioenvoorzieningen (B.S. 10 november 2006);
- de programmawet van wet van 27 december 2006 (I) (BS 28 december 2006,
Ed. 3 – erratum B.S. 13.02.2007);
- de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (I) (B.S. 7 augustus
2008) ;
- de wet van 28 april 2010 houdende diverse bepalingen (B.S. 10 mei
2010);
- de wet van 25 april 2014 houdende diverse bepalingen inzake sociale zekerheid (B.S. 6 juni 2014);
- de wet van 15 mei 2014 houdende diverse bepalingen (B.S. 19 juni 2014).
Bijwerking 2014/1
P.103
TITEL II – SOCIALE ZAKEN EN PENSIOENEN
Hoofdstuk 1 – SOCIAAL STATUUT DER ZELFSTANDIGEN
AFDELING 4 – AANVULLENDE PENSIOENEN ZELFSTANDIGEN
Onderafdeling 1. - Doel, Toepassingsgebied en Definities
Artikel 41.
Deze afdeling heeft tot doel de betrekkingen te regelen inzake aanvullende
pensioenen, met inbegrip van de eventuele solidariteitsprestaties, tussen de
zelfstandige, de meewerkende echtgenoot, de zelfstandige helper, de aangeslotene en zijn rechthebbenden, de pensioeninstelling en, in voorkomend
geval, de rechtspersoon belast met de organisatie van het solidariteitsstelsel,
de pensioenrechten en -reserves te beschermen die voor de aangeslotenen en
hun rechthebbenden worden opgebouwd en de doorzichtigheid voor de aangeslotenen te vergroten.
Artikel 42.
Voor de toepassing van deze afdeling en van haar uitvoeringsbesluiten
wordt verstaan onder:
1°
aanvullend pensioen: het rust- en/of overlevingspensioen bij overlijden
van de aangeslotene vóór of na [de pensioenleeftijd] (209), of de ermee overeenstemmende kapitaalswaarde, die op basis van de overeenkomstig een pensioenovereenkomst gedane stortingen worden opgebouwd ter aanvulling van een krachtens een wettelijke sociale zekerheidsregeling vastgesteld pensioen;
2°
pensioeninstelling: een onderneming of instelling [bedoeld in artikel 2,
§ 1 of § 3, 5°, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der
verzekeringsondernemingen, of in artikel 2, 1°, van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening] (115bis), die wordt belast met de opbouw van
het aanvullend pensioen en/of de uitkering van de prestaties;
[3° zelfstandige:
-
de verzekeringsplichtige zelfstandige bedoeld in artikel 12, § 1, van
het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting
van het sociaal statuut der zelfstandigen;
-
de verzekeringsplichtige zelfstandige bedoeld in artikel 12, § 2, van
hetzelfde besluit, die sociale bijdragen verschuldigd is, die minstens
gelijk zijn aan de bijdragen, bedoeld in artikel 12, § 1, van hetzelfde
besluit;
-
de verzekeringsplichtige zelfstandige bedoeld in artikel 13bis, § 2,
1°, van hetzelfde besluit;] (98) (102) (129)
Bijwerking 2014/1
P.103/1
[- de verzekeringsplichtige zelfstandige bedoeld in artikel 13, § 1, van hetzelfde besluit die geen effectieve uitkering van een rust- of overlevingspensioen geniet, vervroegd of niet, krachtens de pensioenregeling voor
zelfstandigen of een andere pensioenregeling en die sociale bijdragen verschuldigd is, die minstens gelijk zijn aan de bijdragen bedoeld in artikel
12, § 1, van hetzelfde besluit] (145);
4°
meewerkende echtgenoot: de persoon bedoeld in artikel 7bis, § 1, van het
koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen [die de [in de artikelen 12, § 1 en 13bis, § 2, 2°]
(130), bedoelde bijdragen of de overeenkomstig artikel 12, § 1ter, berekende bijdragen van voormeld koninklijk besluit nr. 38 verschuldigd is] (99);
5°
helper: de verzekeringsplichtige helper die de voor een hoofdberoep voorziene bijdragen verschuldigd is overeenkomstig [artikelen 12, § 1, en
13bis,§ 2, 1°] (100) (131), van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967
houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen;
6°
aangeslotene: de zelfstandige, de meewerkende echtgenoot en de helper die
een pensioenovereenkomst hebben aangegaan en de gewezen zelfstandige,
meewerkende echtgenoot en helper die nog steeds actuele of uitgestelde
rechten genieten overeenkomstig de pensioenovereenkomst;
7°
pensioenovereenkomst: de overeenkomst inzake aanvullend pensioen waarin de rechten en de verplichtingen van de aangeslotene, zijn rechthebbenden
en van de pensioeninstelling en de regels inzake de opbouw van het aanvullend pensioen en de uitkering van de prestaties worden bepaald;
8°
verworven reserves: de reserves waarop de aangeslotene op een bepaald
ogenblik recht heeft overeenkomstig de pensioenovereenkomst;
[8° /1 verworven prestaties: de prestaties waarop de aangeslotene aanspraak kan
maken op de pensioenleeftijd conform de pensioenovereenkomst wanneer
hij zijn verworven reserves bij de pensioeninstelling laat zonder verdere
bijdragebetaling.] (206)
9°
solidariteitsstelsel: het stelsel van solidariteitsprestaties dat wordt ingericht
ten voordele van de aangeslotenen en/of hun rechthebbenden;
10°
solidariteitsreglement: het reglement waarin de rechten en de verplichtingen
van de aangeslotenen en/of hun rechthebbenden en van de rechtspersoon
die het solidariteitsstelsel inricht, en de regels inzake de uitvoering van het
solidariteitsstelsel worden bepaald;
11°
[de wet van 27 oktober 2006 : de wet van 27 oktober 2006 betreffende het
toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening] (115ter);
Bijwerking 2014/1
P.103/2
12° ["de wetgeving inzake het prudentieel toezicht": de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen en de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, en hun uitvoeringsbesluiten] (115quater);
[13° "de CBFA": de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen,
ingesteld door artikel 44 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, zoals gewijzigd door
het koninklijk besluit van 25 maart] (115quinquies);
[15° pensioenleeftijd : de pensioenleeftijd die in de pensioenovereenkomst wordt
vermeld.] (210)
Artikel 43.
Deze afdeling is van toepassing op de aangeslotenen en hun rechthebbenden, de pensioeninstellingen die worden belast met de opbouw van het aanvullend pensioen en/of de uitkering van de prestaties, de rechtspersonen
belast met de organisatie van een solidariteitsstelsel, alsook op de commissarissen en de actuarissen, die bij voormelde instellingen en rechtspersonen
zijn aangeduid.
Bijwerking 2014/1
P.103/2/1
Onderafdeling 2. - De pensioenovereenkomst
1. Algemene bepalingen
Artikel 44.
Tekst van kracht tot en met 31 december 2014
§ 1. Met het oog op de opbouw van een aanvullend pensioen kan een zelfstandige, meewerkende echtgenoot of zelfstandige helper een pensioenovereenkomst sluiten bij een pensioeninstelling.
[Onverminderd de vermeldingen die er krachtens andere wettelijke of regelgevende bepalingen in moeten opgenomen worden, moet het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst de pensioenleeftijd vastleggen.] (211)
De tekst van de pensioenovereenkomst wordt aan de aangeslotene verstrekt.
§ 2. De bijdrage die de aangeslotene stort voor de opbouw van het aanvullend pensioen wordt uitgedrukt in een percentage van het bedrijfsinkomen
bepaald bij artikel 11, § 2, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967
houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen.
[Op de gezamenlijke voordracht van de Minister van Financiën, van de Minister van Middenstand en van de Minister van Pensioenen bepaalt de Koning het
minimumbedrag van de bijdrage en de maximumbijdragevoet.] (103)
De maximumbijdragevoet mag evenwel [8,17 %] (101) niet overschrijden
van het bedrijfsinkomen vastgesteld binnen de grenzen van een drempel en
een plafond bepaald door de Koning, op de gezamenlijke voordracht van de
Minister van Financiën, van de Minister van Middenstand en van de Minister van Pensioenen.
De Koning bepaalt hoe de bijdragen worden berekend bij aanvang of hervatting van beroepsactiviteit. Met dit doel bepaalt hij nader wat, in de zin
van deze paragraaf, dient verstaan onder aanvang of hervatting van beroepsactiviteit.
[In het geval dat de beroepsinkomsten lager zijn dan twee derden van het
bedrag bedoeld in artikel 12, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit nr.
38 van 27 juli 1967 en zonder afbreuk te doen van de bepalingen van het
tweede lid, kan de zelfstandige en de helper een bijdrage storten die gelijk is
aan 8,17 % van hun beroepsinkomsten.
De meewerkende echtgenoot kan, onder dezelfde voorwaarden, een bijdrage
storten die gelijk is aan 8,17 % van zijn beroepsinkomsten indien zijn referte-inkomen lager is dan twee derden van de helft van het bedrag bedoeld in
het vorige lid.] (104)
Bijwerking 2014/1
P.103/3
§ 3. Het aandeel van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering in de sociale voordelen toegekend in het kader van de nationale akkoorden en overeenkomsten bedoeld in de wet betreffende de verplichte
verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd
op 14 juli 1994 valt buiten de begrenzing bepaald in § 2.
§ 4. De Controledienst voor de Verzekeringen maakt om de twee jaar een
verslag [over de materies bedoeld in deze afdeling en haar uitvoeringsbesluiten en, onder andere] over de kostenstructuur, de wijze van winstdeling
en de toepassing van een afkoopvergoeding. (115sexies)
Tekst van kracht vanaf 1 januari 2015
§ 1. Met het oog op de opbouw van een aanvullend pensioen kan een zelfstandige, meewerkende echtgenoot of zelfstandige helper een pensioenovereenkomst sluiten bij een pensioeninstelling.
[Onverminderd de vermeldingen die er krachtens andere wettelijke of regelgevende bepalingen in moeten opgenomen worden, moet het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst de pensioenleeftijd vastleggen.] (211)
De tekst van de pensioenovereenkomst wordt aan de aangeslotene verstrekt.
§ 2. [De bijdrage die de aangeslotene stort voor de opbouw van het aanvullend pensioen wordt uitgedrukt in een percentage van de beroepsinkomsten
bepaald bij artikel 11, § 2, eerste, tweede, vierde, vijfde, zesde en zevende
lid, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting
van het sociaal statuut der zelfstandigen.
§ 2/1. De beroepsinkomsten, bedoeld in § 2, zijn deze die betrekking hebben op het aanslagjaar waarvan het jaartal verwijst naar het tweede kalenderjaar dat onmiddellijk datgene voorafgaat waarvoor de bijdragen verschuldigd zijn.
§ 2/2. De beroepsinkomsten, bedoeld in §§ 2 en 2/1 worden vermenigvuldigd met een breuk, die in het begin van elk kalenderjaar door de Koning
wordt vastgesteld. De noemer van deze breuk is het gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen van het refertejaar bedoeld in § 2/1; de
teller duidt het gemiddelde aan van de vermoede indexcijfers der consumptieprijzen voor het jaar waarvoor de bijdragen verschuldigd zijn.
§ 2/3. Op de gezamenlijke voordracht van de minister van Financiën, van de
minister van Middenstand en van de minister van Pensioenen bepaalt de
Koning het minimumbedrag van de bijdrage en de maximumbijdragevoet.
Bijwerking 2014/1
P.103/3/1
De maximumbijdragevoet mag evenwel 8,17 % niet overschrijden van de
beroepsinkomsten vastgesteld bin-nen de grenzen van een drempel en een
plafond bepaald door de Koning, op de gezamenlijke voordracht van de
minister van Financiën, van de minister van Middenstand en van de minister
van Pensioenen.
§ 2/4. De Koning bepaalt hoe de bijdragen worden berekend bij aanvang of
hervatting van beroepsactiviteit. Met dit doel bepaalt hij nader wat, in de zin
van deze paragraaf, dient verstaan onder aanvang of hervatting van beroepsactiviteit.
§ 2/5. a) In het geval dat de beroepsinkomsten lager zijn dan twee derden
van het bedrag bedoeld in artikel 12, § 1, tweede lid, van het koninklijk
besluit nr. 38 van 27 juli 1967 en zonder afbreuk te doen aan de bepalingen
van § 2/3, kan de zelfstandige en de helper een bijdrage storten die gelijk is
aan 8,17 % van hun beroepsinkomsten.
b) De meewerkende echtgenoot kan, onder dezelfde voorwaarden, een bijdrage storten die gelijk is aan 8,17 % van zijn beroepsinkomsten indien zijn
inkomen van het (referte)jaar, bedoeld in § 2/1, lager is dan twee derden van
de helft van het bedrag bedoeld in a).] (101) (103) (104)] (183)
§ 3. Het aandeel van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering in de sociale voordelen toegekend in het kader van de nationale akkoorden en overeenkomsten bedoeld in de wet betreffende de verplichte
verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd
op 14 juli 1994 valt buiten de begrenzing bepaald in § 2.
§ 4. De Controledienst voor de Verzekeringen maakt om de twee jaar een
verslag [over de materies bedoeld in deze afdeling en haar uitvoeringsbesluiten en, onder andere] over de kostenstructuur, de wijze van winstdeling
en de toepassing van een afkoopvergoeding. (115sexies)
Artikel 45.
Tekst van kracht tot en met 31 december 2014
De bijdragen bedoeld door deze wet hebben, inzake de belastingen op de
inkomsten, het karakter van bijdragen verschuldigd in uitvoering van de
sociale wetgeving, voor zover de aangeslotene tijdens het betreffende jaar
effectief en volledig de bijdragen heeft betaald die hij verschuldigd is krachtens het sociaal statuut der zelfstandigen.
____________________
(a)
(a) Uitgevoerd door art. 1 KB 27.12.2004 (BS 31.12.2004).
Bijwerking 2014/1
P.103/3/2
Tekst van kracht vanaf 1 januari 2015
[De bijdragen bedoeld door deze wet hebben, inzake de belastingen op de
inkomsten, het karakter van bijdragen verschuldigd in uitvoering van de
sociale wetgeving, voor zover de aangeslotene tijdens het betreffende jaar
effectief en volledig de bijdragen, verschuldigd krachtens het koninklijk
besluit nr. 38 van 27 juli 1967, heeft betaald die opeisbaar zijn geworden
tijdens dat jaar.] (184)
(a)
2. Bijzondere bepalingen inzake de sociale pensioenovereenkomsten
Artikel 46.
Tekst van kracht tot en met 31 december 2014
§ 1. De maximumbijdragevoet bedoeld in artikel 44, § 2, tweede lid, wordt
verhoogd met 15 % voor de pensioenovereenkomsten die aan de volgende
voorwaarde voldoen:
-
aan de pensioenovereenkomst is een solidariteitsstelsel verbonden, zoals
bedoeld [in onderafdeling 6] (115septies), waarvan de prestaties worden
gefinancierd door een solidariteitsbijdrage van ten minste 10 %, geheven
op de door de aangeslotene betaalde bijdrage in het kader van artikel 44,
§ 2;
§ 2. De sociale pensioenovereenkomst vermeldt uitdrukkelijk dat zij werd
gesloten in toepassing van dit artikel.
§ 3. De Controledienst Voor de Verzekeringen maakt om de twee jaar een
verslag [over de materies bedoeld in deze afdeling en haar uitvoeringsbesluiten en, onder andere] over de kostenstructuur, de wijze van winstdeling
en de toepassing van een afkoopvergoeding. (115octies)
Tekst van kracht vanaf 1 januari 2015
§ 1. De maximumbijdragevoet bedoeld in [artikel 44, § 2/3] (185) wordt
verhoogd met 15 % voor de pensioenovereenkomsten die aan de volgende
voorwaarde voldoen:
-
aan de pensioenovereenkomst is een solidariteitsstelsel verbonden, zoals
bedoeld [in onderafdeling 6] (115septies), waarvan de prestaties worden
gefinancierd door een solidariteitsbijdrage van ten minste 10 %, geheven
op de door de aangeslotene betaalde bijdrage in het kader van artikel 44,
§ 2;
____________________
(a) Uitgevoerd door art. 1 KB 27.12.2004 (BS 31.12.2004).
Bijwerking 2014/1
P.103/4
§ 2. De sociale pensioenovereenkomst vermeldt uitdrukkelijk dat zij werd
gesloten in toepassing van dit artikel.
§ 3. De Controledienst Voor de Verzekeringen maakt om de twee jaar een
verslag [over de materies bedoeld in deze afdeling en haar uitvoeringsbesluiten en, onder andere] over de kostenstructuur, de wijze van winstdeling
en de toepassing van een afkoopvergoeding. (115octies)
Onderafdeling 3. - Verworven reserves, verworven prestaties en waarborgen
Artikel 47.
De aangeslotene behoudt steeds het recht op de overeenkomstig de pensioenovereenkomst verworven reserves [en verworven prestaties] (208).
Bij pensionering worden de overeengekomen pensioenprestaties voor zover
nodig aangevuld tot het gedeelte van de gestorte bijdragen dat niet werd
verbruikt voor de dekking van het overlijdensrisico [voor de pensioenleeftijd] (212) en, in voorkomend geval, voor de financiering van de solidariteitsprestaties.
De bepaling van het tweede lid is niet van toepassing bij pensionering binnen vijf jaar na het sluiten van de pensioenovereenkomst.
Artikel 48.
Tekst van kracht tot en met 31 december 2015
§ 1. De pensioeninstelling deelt ten minste eenmaal per jaar aan de aangeslotenen, behalve aan de rentegenieters, een pensioenfiche mee waarop minstens volgende gegevens worden vermeld:
1° het bedrag van de verworven reserves met vermelding van het bedrag
dat overeenstemt met de waarborg bedoeld in artikel 47, tweede lid;
2° de variabele elementen waarmee bij de berekening van de bedragen onder 1° wordt rekening gehouden;
3° het bedrag van de verworven reserves van het vorige jaar;
[4° het actuele financieringsniveau van de verworven reserves en van de
waarborg bedoeld in artikel 47, tweede lid;
5° het bedrag van de bijdragen die in de loop van het voorbije jaar gestort
zijn, uitgesplitst per voordeel;
6° in voorkomend geval, de informatie betreffende de winstdeelname die
de Koning bepaalt;
7° in voorkomend geval, het bedrag van de toeslagen die in het voorbije
boekjaar ten laste van de aangeslotene werden gelegd;
8° in voorkomend geval, de rentevoet die in de loop van het voorbije boekjaar gewaarborgd werd] (115nonies).
Bijwerking 2014/1
P.103/5
§ 2. De pensioeninstelling deelt op eenvoudig verzoek aan de aangeslotene
een historisch overzicht van de gegevens bedoeld in § 1, 1°, mee. Dit overzicht kan worden beperkt tot de periode van aansluiting bij de pensioeninstelling en tot de periode na de inwerkingtreding van deze wet.
§ 3. De pensioeninstelling deelt ten minste om de vijf jaar het bedrag van de
te verwachten rente [op de pensioenleeftijd] (213), zonder aftrek van de
belastingen, mee aan alle aangeslotenen vanaf de leeftijd van 45 jaar.
Daarbij wordt uitgegaan van de volgende hypotheses en gegevens:
1° voor de actieve aangeslotenen;
a) de laatste stortingen blijven doorlopen;
b) de verworven reserves en de nog te storten bijdragen [gekapitaliseerd
tegen een door de Koning bepaalde rentevoet] of de overeengekomen pensioenprestaties (115decies);
2° voor de gewezen aangeslotenen:
de verworven reserves [gekapitaliseerd tegen een door de Koning bepaalde rentevoet] of de gereduceerde pensioenprestaties (115decies).
[Zolang de Koning de besluiten bedoeld in § 3, tweede lid, 1°, b) et 2°, niet
heeft genomen is de aldaar bedoelde rentevoet gelijk aan 3,75 %].
(115undecies).
[§ 4. Bij de pensionering of wanneer er andere uitkeringen verschuldigd
worden, licht de pensioeninstelling de begunstigde of zijn rechthebbenden
in over de uitkeringen die verschuldigd zijn en over de wijze van uitbetaling.] (115duodecies)
[§ 5. De pensioeninstelling kan voor een deel of het geheel van de pensioenovereenkomsten die zij beheert, worden ontheven van de verplichtingen
opgelegd in de §§ 1 tot en met 4, voor zover de vzw SIGeDIS, opgericht
overeenkomstig artikel 12 van het koninklijk besluit van 12 juni 2006 tot
uitvoering van Titel III, hoofdstuk II, van de wet van 23 december 2005
betreffende het generatiepact, zich er op grond van een overeenkomst met
de pensioeninstelling toe verbindt om die verplichtingen over te nemen]
(115tervicies)
Bijwerking 2014/1
P.103/5/1
Tekst van kracht vanaf 1 januari 2016
[§ 1. De pensioeninstelling deelt ieder jaar aan de aangeslotenen die het
voorgaande jaar een bijdrage hebben betaald, een pensioenfiche mee waarop wordt vermeld:
1° in een eerste deel uitsluitend de volgende gegevens:
1. Het bedrag van de verworven reserves op 1 januari van het betrokken jaar.
Het bedrag van de waarborg bedoeld in artikel 47, tweede lid, wordt
eveneens vermeld als het bedrag van de verworven reserves lager ligt
dan het bedrag van de waarborg.
2. Als de verworven prestaties berekenbaar zijn, het bedrag ervan op 1
januari van het betrokken jaar, alsook de datum waarop ze opeisbaar
zijn.
3. Het bedrag van de prestatie op de pensioenleeftijd op 1 januari van
het betrokken jaar, berekend op basis van de veronderstelling dat de
aangeslotene bijdragen betaalt tot aan de pensioenleeftijd en deze
bijdragen gelijk zijn aan die betaald in het vorige jaar.
Er wordt bepaald dat het gaat om een raming die geen kennisgeving
van een recht op een aanvullend pensioen inhoudt.
4. Het bedrag van de prestatie bij overlijden vóór de pensioenleeftijd
op 1 januari van het betrokken jaar, rekening houdende met de pensioenovereenkomst.
2° in een tweede deel, minstens de volgende gegevens:
1. het actuele financieringsniveau van de verworven reserves en van de
waarborg bedoeld in artikel 47, tweede lid, op 1 januari van het betrokken jaar;
2. de in 1°, eerste punt, bedoelde bedragen die betrekking hebben op
het voorgaande jaar;
3. de variabele elementen waarmee bij de berekening van de in 1°, punten 1 en 2, bedoelde bedragen rekening wordt gehouden;
4. het bedrag van de bijdragen die in de loop van het voorbije jaar gestort zijn, opgesplitst per voordeel;
5. in voorkomend geval, de informatie betreffende de winstdeelname
die de Koning bepaalt;
6. in voorkomend geval, het bedrag van de toeslagen die in het voorbije
boekjaar ten laste van de aangeslotene werden gelegd;
Bijwerking 2014/1
P.103/5/2
7. in voorkomend geval, de rentevoet die in de loop van het voorbije
boekjaar gewaarborgd werd.
Ter gelegenheid van de in deze paragraaf bedoelde informatieverstrekking
brengt de pensioeninstelling de aangeslotene ervan op de hoogte dat hij de
gegevens betreffende zijn aanvullend(e) pensioen(en) kan raadplegen in de
gegevensbank betreffende de aanvullende pensioenen opgericht door artikel
306 van de programmawet (I) van 27 december 2006.
De informatieverstrekking kan onder de volgende voorwaarden op elektronische wijze gebeuren:
-
de op elektronische wijze consulteerbare pensioenfiche moet kunnen
worden afdrukt;
-
de op elektronische wijze consulteerbare pensioenfiche moet door de
pensioeninstelling op een duurzame drager worden bewaard.
Als de pensioenfiche elektronisch wordt bezorgd, dan behoudt de aangeslotene het recht de vraag te stellen om de pensioenfiche voortaan op papier te
ontvangen.
§ 2. De pensioeninstelling deelt op eenvoudig verzoek aan de aangeslotene
een historisch overzicht van de verworven reserves mee. Daarbij wordt, in
voorkomend geval, het bedrag van de waarborg bedoeld in artikel 47, tweede lid, vermeld. Dit overzicht kan worden beperkt tot de periode van aansluiting bij de pensioeninstelling en tot de periode na de inwerkingtreding
van deze wet.
§ 3. Bij de pensionering of wanneer er andere uitkeringen verschuldigd
worden, licht de pensioeninstelling de begunstigde of, in geval van overlijden, zijn rechthebbenden in over de uitkeringen die verschuldigd zijn en
over de mogelijke wijzen van uitbetaling.
§ 4. De pensioeninstelling kan geheel of gedeeltelijk worden ontheven van
de uitvoering van de verplichtingen opgelegd in dit artikel, voor zover de
VZW SiGeDiS, opgericht overeenkomstig artikel 12 van het koninklijk
besluit van 12 juni 2006 tot uitvoering van Titel III, Hoofdstuk II, van de
wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact, zich er op grond
van een overeenkomst met de pensioeninstelling toe verbindt om de uitvoering van die verplichtingen over te nemen.
§ 5. De pensioeninstelling deelt aan de VZW SiGeDiS, opgericht overeenkomstig artikel 12 van het koninklijk besluit van 12 juni 2006 tot uitvoering
van Titel III, Hoofdstuk II, van de wet van 23 december 2005 betreffende
het generatiepact, de gegevens mee die noodzakelijk zijn voor de in artikel
306, § 2, 5°, van de programmawet (I) van 27 december 2006 bedoelde
informatieverstrekking.] (207)
Bijwerking 2014/1
P.103/5/3
Onderafdeling 8. – Strafbepalingen
Artikel 62.
Met een gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en met een geldboete
[van 25 tot 250 euro] (115unvicies), of met één van die straffen alleen worden gestraft, de beheerders, zaakvoerders of lasthebbers van pensioeninstellingen en van andere rechtspersonen belast met de organisatie van het solidariteitsstelsel die over de toepassing van deze afdeling wetens en willens
onjuiste verklaringen hebben afgelegd aan de Controledienst voor de Verzekeringen of aan de door hem gevolmachtigde persoon, of die hebben geweigerd de ter uitvoering van deze afdeling of haar uitvoeringsbesluiten
gevraagde inlichtingen te verstrekken.
Dezelfde straffen zijn van toepassing op de beheerders, commissarissen,
aangeduide actuarissen, directeurs, zaakvoerders of lasthebbers van pensioeninstellingen en van andere rechtspersonen belast met de organisatie van
het solidariteitsstelsel die niet hebben voldaan aan de verplichtingen hun
opgelegd door deze afdeling of haar uitvoeringsbesluiten of die hebben
meegewerkt aan de uitvoering van pensioenovereenkomsten die in strijd
zijn met deze afdeling of haar uitvoeringsbesluiten.
Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, hoofdstuk VII en artikel
85 niet uitgezonderd, zijn toepasselijk op de misdrijven in deze afdeling
omschreven, zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40
% van de in deze onderafdeling bepaalde minimumbedragen.
Onderafdeling 8/1. – Verjaring (186)
[Artikel 62/1.
Alle rechtsvorderingen tussen een zelfstandige en/of een aangeslotene,
enerzijds, en een pensioeninstelling, anderzijds, die voortvloeien uit of verband houden met een aanvullend pensioen of het beheer ervan, verjaren
door verloop van vijf jaar vanaf de dag volgend op die waarop de benadeelde zelfstandige of aangeslotene kennis heeft gekregen of redelijkerwijze
kennis had moeten krijgen, hetzij van het voorval dat het vorderingsrecht
doet ontstaan, hetzij van de schade en van de identiteit van de daarvoor aansprakelijke persoon.
Bijwerking 2014/1
P.103/11
Alle rechtsvorderingen tussen een begunstigde, enerzijds, en een pensioeninstelling, anderzijds, die voortvloeien uit of verband houden met een aanvullend pensioen of het beheer ervan, verjaren door verloop van vijf jaar
vanaf de dag volgend op die waarop de begunstigde kennis heeft gekregen
of redelijkerwijze kennis had moeten krijgen, hetzij tegelijk van het bestaan
van het aanvullend pensioen, van zijn hoedanigheid van begunstigde en van
het voorval dat de prestaties opeisbaar doet worden, hetzij van de schade en
van de identiteit van de daarvoor aansprakelijke persoon.
De verjaring loopt niet tegen minderjarigen, onbekwaamverklaarden en andere onbekwamen.
De verjaring loopt evenmin tegen de zelfstandige, de aangeslotene of de
begunstigde die zich door overmacht in de onmogelijkheid bevindt om binnen de hierboven vermelde verjaringstermijn op te treden.
De bepalingen van dit artikel zijn van dwingend recht.] (187)
Onderafdeling 9. – Overgangsbepalingen
Artikel 63.
Artikel 47, tweede lid, is enkel van toepassing op het deel van de bijdragen
dat werd betaald na de datum van inwerkingtreding van dat artikel.
Artikel 64.
De pensioeninstelling mag de keuze van de aangeslotene inzake beleggingen beperken en het beleggingsbeleid aanpassen aan de garantievereiste
binnen een termijn van één jaar na de inwerkingtreding van artikel 47,
tweede lid.
Bijwerking 2014/1
P.103/11/1
PROGRAMMAWET (I) VAN 27 DECEMBER 2006
(B.S. 28 december 2006)
____
Uittreksels
____
Aangevuld, gewijzigd of aangepast door :
-
de programmawet van 23 december 2009 (B.S. 30 december 2009,
Ed. 1);
de programmawet van 22 juni 2012 (B.S. 28 juni 2012);
de wet van 15 mei 2014 houdende diverse bepalingen (B.S. 19
juni 2014).
Bijwerking 2014/1
P.105
- voor wat betreft de Pensioendienst voor de Overheidssector: op de datum
bepaald door de Koning.
(…)
Hoofdstuk VII. – [OPRICHTING VAN EEN GEGEVENSBANK BETREFFENDE DE AANVULLENDE PENSIOENEN EN DE INFORMATIE VOOR DE WERKNEMERS, DE ZELFSTANDIGEN EN DE
AMBTENAREN OVER GEGEVENS BETREFFENDE AANVULLENDE PENSIOENEN] (188)
Afdeling 1. – [DEFINITIES] (189)
Artikel 305.
[Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
1°
DB2P: de gegevensbank betreffende de aanvullende pensioenen;
2°
WAP: de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid;
3°
WAPZ : afdeling 4 van hoofdstuk 1 van titel II van de programmawet
(I) van 24 december 2002;
4°
WAP bedrijfsleider: titel IV van de wet van 15 mei 2014 houdende
diverse bepalingen;
5°
aanvullend pensioen : het aanvullend pensioen zoals bedoeld in artikel
3, § 1, 1°, van de WAP, in artikel 42, 1°, van de WAPZ of in artikel
35, 1°, van de WAP bedrijfsleider evenals ieder Belgisch en buitenlands voordeel dat bedoeld is als aanvulling op het wettelijk pensioen,
dat niet valt onder de toepassing van de WAP, de WAPZ of de WAP
bedrijfsleider maar toegekend wordt aan een werknemer, een zelfstandige of een ambtenaar, op grond van wettelijke, reglementaire of statutaire bepalingen, een arbeidsovereenkomst, een arbeidsreglement, een
collectieve arbeidsovereenkomst, een individuele overeenkomst of
enig ander document;
6°
pensioentoezegging : de toezegging van een aanvullend pensioen door
een inrichter aan één of meerdere werknemers, zelfstandigen of ambtenaren en/of hun rechthebbenden;
Bijwerking 2014/1
P.105/5
7°
inrichter : de inrichter zoals bedoeld in artikel 3, § 1, 5°, van de WAP,
in artikel 35, 5°, van de WAP bedrijfsleider, de zelfstandige die een
pensioenovereenkomst afsluit in uitvoering van de WAPZ evenals iedere natuurlijke of rechtspersoon of iedere entiteit die een aanvullend
pensioen toekent aan een werknemer, een zelfstandige of een ambtenaar terwijl dit aanvullend pensioen niet valt onder de toepassing van
de WAP, de WAPZ of de WAP bedrijfsleider;
8°
pensioeninstelling : de pensioeninstellingen zoals bedoeld in artikel 3,
§ 1, 16°, van de WAP, in artikel 42, 2°, van de WAPZ of in artikel 35,
12°, van de WAP bedrijfsleider evenals iedere instelling die belast
wordt met de uitvoering van een pensioentoezegging die niet valt onder de toepassing van de WAP, de WAPZ of de WAP bedrijfsleider;
9°
solidariteitsinstelling : de rechtspersoon die belast wordt met de uitvoering van een solidariteitstoezegging zoals bedoeld in hoofdstuk IX
van Titel II van de WAP en de inrichter van een solidariteitsstelsel zoals bedoeld in artikel 56 van de WAPZ;
10° verworven reserves : de verworven reserves zoals bedoeld in artikel 3,
§ 1, 13°, van de WAP, de reserves die voortvloeien uit de overdracht
van de reserves zoals bedoeld in artikel 32, § 1, 1°, 2°, 3° b), van de
WAP, de reserves die voortvloeien uit de toepassing van artikel 33 van
de WAP, de verworven reserves zoals bedoeld in artikel 42, 8°, van de
WAPZ, de verworven reserves zoals bedoeld in artikel 35, 10°, van de
WAP bedrijfsleider evenals de reserves waarop een werknemer, een
zelfstandige of een ambtenaar recht heeft ingevolge een andere wettelijke, reglementaire of statutaire bepaling, een arbeidsovereenkomst,
een arbeidsreglement, een collectieve arbeidsovereenkomst, een individuele overeenkomst of enig ander document, in voorkomend geval
middels de naleving van bepaalde voorwaarden;
11° verworven prestaties : de verworven prestaties zoals bedoeld in artikel
3, § 1, 12°, van de WAP, in artikel 42, 8° /1, van de WAPZ of in artikel 35, 11°, van de WAP bedrijfsleider evenals de prestaties waarop
een werknemer, een zelfstandige of een ambtenaar op de pensioenleeftijd aanspraak kan maken ingevolge een andere wettelijke, reglementaire of statutaire bepaling, een arbeidsovereenkomst, een arbeidsreglement, een collectieve arbeidsovereenkomst, een individuele overeenkomst of enig ander document, in voorkomend geval middels de
naleving van bepaalde voorwaarden;
Bijwerking 2014/1
P.105/6
12° pensioenleeftijd : de pensioenleeftijd die wordt vermeld in het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst evenals de pensioenleeftijd
die voortvloeit uit een wettelijke, reglementaire of statutaire bepaling,
een arbeidsovereenkomst, een arbeidsreglement, een collectieve arbeidsovereenkomst, een individuele overeenkomst of enig ander document;
13° FSMA : de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten, ingesteld
door artikel 44 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten.] (190)
[Afdeling 2. – GEGEVENSBANK BETREFFENDE DE AANVULLENDE
PENSIOENEN] (191)
Artikel 306.
[§ 1. Er wordt een gegevensbank betreffende de aanvullende pensioenen
opgericht die DB2P wordt genoemd en die gegevens bevat betreffende aanvullende pensioenen, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de
realisatie van de in § 2 vermelde doelstellingen.
Het vorige lid is eveneens van toepassing op de solidariteitstoezeggingen
zoals bedoeld in artikel 3, § 1, 17°, van de WAP en de solidariteitsstelsels
zoals bedoeld in artikel 42, 9°, van de WAPZ.
De Koning bepaalt, na advies van de FSMA, de lijst van de in het eerste lid
vermelde gegevens die aan DB2P moeten worden meegedeeld.
§ 2. Onverminderd de toepassing van de wet van 15 januari 1990 houdende
oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid
en haar uitvoeringsbesluiten, verzamelt DB2P alle nuttige gegevens die
meegedeeld worden door de pensioeninstellingen, de solidariteitsinstellingen of de inrichters met het oog op de volgende doeleinden:
1°
de toepassing, door de FSMA of andere daartoe gemachtigde instellingen, van de bepalingen met betrekking tot de aanvullende pensioenen
voor werknemers, vervat in de WAP en haar uitvoeringsbesluiten;
2°
de toepassing, door de FSMA of andere daartoe gemachtigde instellingen, van de bepalingen met betrekking tot de aanvullende pensioenen
voor zelfstandigen, vervat in deWAPZ en haar uitvoeringsbesluiten;
3°
de toepassing, door de FSMA of andere daartoe gemachtigde instellingen, van de bepalingen met betrekking tot de aanvullende pensioenen
voor zelfstandige bedrijfsleiders, vervat in de WAP bedrijfsleider en
haar uitvoeringsbesluiten;
Bijwerking 2014/1
P.105/7
4°
de toepassing, door de terzake bevoegde diensten van de Federale
Overheidsdienst Financiën of andere daartoe gemachtigde instellingen,
van de artikelen 59 en 60 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en de artikelen 34 en 35 van het koninklijk besluit tot uitvoering van dit Wetboek;
5°
de informatieverplichtingen zoals bedoeld in afdeling 3;
6°
de informatieverplichtingen die worden overgenomen door de VZW
SiGeDiS op grond van artikel 26, § 6, van de WAP, artikel 48, § 4,
van de WAPZ en artikel 39, § 5, van de WAP bedrijfsleider;
7°
de inning alsook de controle van de inning door de inningsinstellingen
van de bijzondere bijdrage bedoeld in artikel 38, § 3ter, eerste lid, §
3duodecies en § 3terdecies, van de wet van 29 juni 1981 houdende de
algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers;
8°
de inning alsook de controle van de naleving door het Rijksinstituut
voor de sociale verzekering der zelfstandigen van de bijzondere bijdrage bedoeld in titel 6, hoofdstuk 1, afdeling 2, van de programmawet
van 22 juni 2012.
DB2P is toegankelijk voor de overheidsinstellingen die belast zijn met de
controle van de wetgeving bedoeld in 1°, 2°, 3°, 4°, 7° en 8° voor zover
nodig voor de uitvoering van deze taken.
De gegevens uit DB2P kunnen tevens worden aangewend voor historische,
statistische of wetenschappelijke doeleinden en voor beleidsvoorbereidende
doeleinden.
§ 3. De gegevens meegedeeld aan DB2P gelden, tot bewijs van het tegendeel, als bewijs lastens de inrichter, de werkgever, de pensioeninstelling of
de solidariteitsinstelling. Het tegenbewijs kan geleverd worden overeenkomstig de bewijsregels die gelden in de juridische context waarbinnen de
gegevens worden gebruikt.
De gegevens in DB2P kunnen worden gewijzigd in de gevallen, binnen de
termijnen en overeenkomstig de nadere regels bepaald door de Koning.
§ 4. Als een belastingplichtige ten gevolge van de niet-naleving van de
voorwaarde vervat in artikel 59, § 1, eerste lid, 5°, of artikel 60, 3°, van het
Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 door toedoen van de verantwoordelijke voor de aangifte een recht op aftrek als beroepskost verliest,
dan kan hij deze schade verhalen op de betrokken verantwoordelijke voor
de aangifte. Indien de schade geheel of gedeeltelijk het gevolg is van zijn
eigen daden of nalatigheid, wordt de aansprakelijkheid verhoudingsgewijs
verdeeld tussen de belastingplichtige en de verantwoordelijke voor de aangifte.
Bijwerking 2014/1
P.105/8
§ 5. De artikelen 14 en 15 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid zijn van
toepassing op de mededeling van persoonsgegevens aan en uit DB2P.
§ 6. DB2P wordt beheerd door de VZW SiGeDiS, opgericht overeenkomstig artikel 12 van het koninklijk besluit van 12 juni 2006 tot uitvoering van
Titel III, hoofdstuk II, van de wet van 23 december 2005 betreffende het
generatiepact.] (158) (159) (160)] (192)
[Afdeling 3. – INFORMATIE VOOR DE WERKNEMER, DE ZELFSTANDIGE OF DE AMBTENAAR OVER GEGEVENS BETREFFENDE
DE AANVULLENDE PENSIOENEN] (193)
[Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen] (194)
[Artikel 306/1.
De werknemers, de zelfstandigen en de ambtenaren hebben in DB2P toegang tot gegevens betreffende hun aanvullend(e) pensioen(en) op de wijze
zoals omschreven in de artikelen 306/2 tot 306/8. Ze kunnen ten laatste op
31 december 2016 voor de eerste maal deze gegevens raadplegen.
Voor de toepassing van deze afdeling worden onder werknemer, zelfstandige of ambtenaar ook de voormalige werknemer, zelfstandige of ambtenaar
verstaan.
Deze gegevens worden minstens één maal per jaar geactualiseerd. De opeenvolgende geactualiseerde gegevens blijven raadpleegbaar.
De werknemer, de zelfstandige of de ambtenaar kan zijn gegevens raadplegen via een beveiligde webtoepassing die beantwoordt aan de standaarden
van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid en die wordt ontwikkeld en
beheerd door de VZW SiGeDiS.] (195)
[Artikel 306/2.
§ 1. Ieder jaar verwittigt de VZW SiGeDiS de werknemer, de zelfstandige
of de ambtenaar dat hij in DB2P gegevens betreffende zijn aanvullend(e)
pensioen(en) kan raadplegen. Deze verwittiging gebeurt via de beveiligde
elektronische brievenbus van de sociale zekerheid.
De Koning kan de modaliteiten van deze informatieverstrekking bepalen,
alsook de modaliteiten met betrekking tot de toegang van de werknemer, de
zelfstandige of de ambtenaar tot DB2P vanuit de beveiligde elektronische
brievenbus.
Bijwerking 2014/1
P.105/9
De werknemer, de zelfstandige of de ambtenaar kan aan de VZW SiGeDiS
een elektronisch adres bezorgen waarnaar de VZW SiGeDiS een bericht
kan sturen dat melding maakt van de ontvangst van een verwittiging in de
beveiligde elektronische brievenbus.
§ 2. De VZW SiGeDiS zendt één maal per jaar een document naar de hiervoor vermelde brievenbus van de werknemer, de zelfstandige of de ambtenaar dat de in artikel 306/1 bedoelde gegevens bevat. Dit document kan op
papier worden afgedrukt.] (196)
[Artikel 306/3.
De pensioeninstelling of, bij gebrek aan pensioeninstelling, de inrichter bezorgt vóór 30 september van elk jaar aan de VZW SiGeDiS de gegevens die
nodig zijn voor de in artikel 306, § 2, 5°, bedoelde informatieverstrekking.]
(197)
[Onderafdeling 2. - Inhoud van de informatie] (198)
[Artikel 306/4.
De in artikel 306/1 bedoelde informatie wordt als volgt gestructureerd:
1. De informatie die op een geglobaliseerde wijze de gegevens betreffende
de aanvullende pensioenen herneemt waarbij rekening wordt gehouden met
alle pensioentoezeggingen, reglementen of overeenkomsten van de werknemer, de zelfstandige of de ambtenaar.
2. De informatie die de in punt 1 bedoelde gegevens herneemt en opsplitst
naargelang het statuut van werknemer, zelfstandige of ambtenaar binnen
hetwelke een aanvullend pensioen wordt of is opgebouwd, met uitsluiting
van het bedrag van de rente bedoeld in artikel 306/5, punt 2.
3. Op basis van de in punt 2 bedoelde opsplitsing per statuut, de informatie
die de in punt 2 bedoelde gegevens herneemt en vervolledigt. Deze informatie wordt gedetailleerd per inrichter enerzijds en per pensioeninstelling anderzijds. Binnen deze gedetailleerde informatie worden de gegevens opgesplitst in functie van de verschillende pensioentoezeggingen, reglementen of
overeenkomsten.] (199)
Bijwerking 2014/1
P.105/10
[Artikel 306/5.
De in artikel 306/4, punt 1, bedoelde informatie omvat de volgende geglobaliseerde gegevens:
1.
Het bedrag van de verworven reserves op 1 januari van het betrokken
jaar, berekend op basis van de persoonlijke gegevens en de parameters
van het aanvullend pensioen die in aanmerking werden genomen bij de
laatste herberekeningsdatum bepaald in het pensioenreglement of de
pensioenovereenkomst of, bij gebrek aan pensioenreglement en pensioenovereenkomst, in de wettelijke, reglementaire of statutaire bepalingen, de arbeidsovereenkomst, het arbeidsreglement, de collectieve
arbeidsovereenkomst, de individuele overeenkomst of enig ander document waarbij een aanvullend pensioen wordt toegekend.
2.
Het bedrag van de verwachte maandelijkse rente waarbij rekening
wordt gehouden met de volgende veronderstellingen:
-
de rente wordt uitgekeerd vanaf de leeftijd van 65 jaar tot aan het
overlijden van de werknemer, de zelfstandige of de ambtenaar;
-
de in punt 1 bedoelde reserves zijn de reserves die beschikbaar zijn
op het moment dat de betrokken werknemer, zelfstandige of ambtenaar de leeftijd van 65 jaar bereikt en worden omgerekend in een
rente op basis van een coëfficiënt die verkregen wordt door de volgende parameters toe te passen:
a) de prospectieve en genderneutrale sterftetafels die worden bepaald aan de hand van de laatste demografische studies van de
algemene directie Statistieken en Economische Informatie van
de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en
Energie en het Federaal Planbureau en die van kracht zijn op
het moment van inwerkingtreding van deze titel;
b) de intrestvoet die overeenstemt met de gemiddelde intrestvoet
op de OLO van 10 jaar berekend over de laatste 6 kalenderjaren die voorafgaan aan de inwerkingtreding van deze titel;
c) een jaarlijkse indexering van de maandelijkse rente aan 2 % per
jaar, waarbij de maandelijkse rente voor 80 % overdraagbaar is
ten voordele van een andere persoon die dezelfde leeftijd heeft.
De voormelde coëfficiënt wordt voor de eerste maal door de
FSMA bepaald. Hij wordt om de 5 jaar herzien op basis van de
voormelde parameters zoals die van kracht zijn op 1 januari
van het jaar van herziening.
Bijwerking 2014/1
P.105/11
3.
Het bedrag, op 1 januari van het betrokken jaar, van de prestatie bij
overlijden vóór de pensioenleeftijd, berekend op basis van de persoonlijke gegevens en de parameters van het aanvullend pensioen die in
aanmerking werden genomen bij de laatste herberekeningsdatum bepaald in het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst of, bij
gebrek aan pensioenreglement en pensioenovereenkomst, in de wettelijke, reglementaire of statutaire bepalingen, de arbeidsovereenkomst,
het arbeidsreglement, de collectieve arbeidsovereenkomst, de individuele overeenkomst of enig ander document waarbij dergelijke prestatie wordt toegekend.
Er wordt eveneens aangegeven of er een wezenrente bestaat en of er
een aanvullende prestatie in geval van overlijden door een ongeval bestaat.] (200)
[Artikel 306/6.
De in artikel 306/4, punt 3, bedoelde informatie omvat de volgende gegevens die opgesplitst worden per inrichter en per pensioeninstelling:
1.
het bedrag van de verworven reserves op 1 januari van het betrokken
jaar, berekend op basis van de persoonlijke gegevens en de parameters
van het aanvullend pensioen die in aanmerking werden genomen bij de
laatste herberekeningsdatum bepaald in het pensioenreglement of de
pensioenovereenkomst of, bij gebrek aan pensioenreglement of pensioenovereenkomst, in de wettelijke, reglementaire of statutaire bepalingen, de arbeidsovereenkomst, het arbeidsreglement, de collectieve
arbeidsovereenkomst, de individuele overeenkomst of enig ander document waarbij een aanvullend pensioen wordt toegekend. Indien het
gaat om een bedrag aan reserves die, in voorkomend geval, alleen
verworven worden als bepaalde voorwaarden vervuld worden, moeten
die voorwaarden worden vermeld. De herberekeningsdatum wordt
eveneens vermeld alsook desgevallend het gewaarborgd bedrag krachtens artikel 24 van de WAP of artikel 47, tweede lid, van de WAPZ
indien het bedrag van de verworven reserves lager ligt dan dit bedrag.
Bovendien worden het bedrag van de verworven reserves met betrekking tot de financiering door de inrichter en het bedrag van de verworven reserves met betrekking tot de financiering door de werknemer, de
zelfstandige of de ambtenaar vermeld.
Bijwerking 2014/1
P.105/12
2.
Als de verworven prestaties berekenbaar zijn, het bedrag ervan op 1
januari van het betrokken jaar, berekend op basis van de persoonlijke
gegevens en de parameters van het aanvullend pensioen die in aanmerking werden genomen bij de laatste herberekeningsdatum bepaald
in het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst of, bij gebrek
aan pensioenreglement of pensioenovereenkomst, in de wettelijke, reglementaire of statutaire bepalingen, de arbeidsovereenkomst, het arbeidsreglement, de collectieve arbeidsovereenkomst, de individuele
overeenkomst of enig ander document waarbij een aanvullend pensioen wordt toegekend. De herberekeningsdatum wordt eveneens vermeld, alsook de datum waarop de verworven prestaties opeisbaar zijn.
3.
Het bedrag op 1 januari van het betrokken jaar van de verwachte prestatie zoals bedoeld in artikel 26, § 1, 1°, punt 3, van de WAP, in artikel 48, § 1, 1°, punt 3, van de WAPZ of in artikel 39, § 1, 1°, punt 3,
van de WAP bedrijfsleider. De herberekeningsdatum die voor de raming van de verwachte prestatie is gebruikt, wordt eveneens vermeld.
4.
Het bedrag op 1 januari van het betrokken jaar van de prestatie bij
overlijden vóór de pensioenleeftijd, berekend op basis van de persoonlijke gegevens en de parameters van het aanvullend pensioen die in
aanmerking werden genomen bij de laatste herberekeningsdatum bepaald in het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst of, bij
gebrek aan pensioenreglement of pensioenovereenkomst, in de wettelijke, reglementaire of statutaire bepalingen, de arbeidsovereenkomst,
het arbeidsreglement, de collectieve arbeidsovereenkomst, de individuele overeenkomst of enig ander document waarbij dergelijke prestatie wordt toegekend. De datum van herberekening wordt eveneens
vermeld.
Er wordt eveneens aangegeven of er een wezenrente bestaat en of er
een aanvullende prestatie in geval van overlijden door een ongeval bestaat.
5.
Het actuele financieringsniveau van de verworven reserves op 1 januari van het betrokken jaar en, in voorkomend geval, van de waarborg
bedoeld in artikel 24 van de WAP of in artikel 47, tweede, lid van de
WAPZ.
Op vraag van de pensioeninstelling wordt een hyperlink naar diens beveiligde webtoepassing voorzien. De Koning kan nadere regels met
betrekking tot deze hyperlink bepalen.] (201)
Bijwerking 2014/1
P.105/13
[Artikel 306/7.
De in artikel 306/1 bedoelde informatie moet op een heldere en begrijpelijke wijze worden voorgesteld.] (202)
[Artikel 306/8.
De werknemers, de zelfstandigen of de ambtenaren die een aanvullend pensioen aan het opbouwen zijn, kunnen in DB2P het pensioenreglement of de
pensioenovereenkomst raadplegen of, bij gebrek aan pensioenreglement of
pensioenovereenkomst, de wettelijke, reglementaire of statutaire bepalingen, de arbeidsovereenkomst, het arbeidsreglement, de collectieve arbeidsovereenkomst, de individuele overeenkomst of ieder ander document
waarbij een aanvullend pensioen wordt toegekend.
De Koning kan de mogelijkheid om de hiervoor vermelde documenten te
raadplegen uitbreiden naar andere werknemers, zelfstandigen of ambtenaren
dan diegenen voor wie aanvullende pensioenrechten in opbouw zijn.] (203)
[Onderafdeling 3. - Verplichting tot informeren in hoofde van de VZW SiGeDiS betreffende prestaties inzake aanvullende pensioenen] (204)
[Artikel 306/9.
Als de VZW SiGeDiS vaststelt dat aanvullende pensioenprestaties niet zijn
uitbetaald aan een werknemer, een zelfstandige of een ambtenaar binnen de
zes maanden na het moment waarop de betrokkene het wettelijk pensioen
opgenomen heeft dat verbonden is aan de beroepsactiviteit naar aanleiding
waarvan het aanvullend pensioen opgebouwd is geweest, dan stelt zij de
betrokkene onverwijld per brief van dit feit op de hoogte. Daarbij geeft zij
aan tot welke pensioeninstelling(en) of, bij gebrek aan pensioeninstelling(en), tot welke inrichter(s) de betrokken werknemer, zelfstandige of
ambtenaar zich moet wenden om de betaling van deze prestaties te verkrijgen.] (205)
(…)
Bijwerking 2014/1
P.105/14
INDEX G9
(Rust- en overlevingspensioenen)
Ref.
Gewijzigd
door
Artikel
Datum van
inwerkingtreding
Belgisch
Staatsblad
172
W. 22.11.2013
14, 2°
(a)
06.12.2013,
2e editie
(b)
05.06.2014,
2e editie
01.01.2015
06.06.2014
173
14, 3°
174
14, 4°
175
14, 5°
176
14, 6°
177
14, 7°
178
W. 24.04.2014
2
179
3
180
4
181
5
182
6
183
W. 25.04.2014
44
____________________________________
a) Artikel 15 van deze wet luidt als volgt:
"De artikelen 13 en 14 zijn van toepassing voor de inkomstenjaren vanaf het inkomstenjaar 2015".
b) Artikel 8 van deze wet luidt als volgt:
"De bepalingen van deze wet zijn van toepassing op de pensioenen van de zelfstandigen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste op 1 januari 2015
ingaan".
Artikel 9 van deze wet luidt als volgt:
"Deze wet treedt in werking op 1 januari 2015, met uitzondering van artikel 2, voor
wat betreft artikel 19, § 2, en § 3, 2°, die in werking treden op een door de Koning
te bepalen datum".
Bijwerking 2014/1
P.119/7
INDEX G10
(Rust- en overlevingspensioenen)
Ref.
Gewijzigd
door
Artikel
184
45
185
46
186
W. 15.05.2014
5
187
6
188
9
189
10
190
11
191
13
192
14
193
15
194
16
195
17
196
18
197
19
198
20
199
21
200
22
201
23
Datum van
inwerkingtreding
Belgisch
Staatsblad
01.01.2016
19.06.2014
01.01.2016
19.06.2014
____________________
(a) Het artikel 7 van de wet van 15 mei 2014 (B.S. 19.06.2014) luidt als volgt:
"De nieuwe verjaringstermijnen waarin artikel 6 voorziet, beginnen slechts te lopen
vanaf de inwerkingtreding van artikel 6, wanneer de vordering voordien is ontstaan. De totale duur van de verjaringstermijn mag evenwel niet meer zijn dan de
duur van de oorspronkelijke verjaringstermijn vanaf het feit dat de vordering doet
ontstaan."
Het artikel 8 van de wet van 15 mei 2014 (B.S. 19.06.2014) luidt als volgt:
"De inwerkingtreding van artikel 6 kan niet tot gevolg hebben dat een nieuwe verjaringstermijn begint te lopen voor vorderingen die reeds verjaard zijn."
Bijwerking 2014/1
P.119/8
INDEX G11
(Rust- en overlevingspensioenen)
Ref.
Gewijzigd
door
Artikel
202
24
203
25
204
26
205
27
206
31
207
32
208
33
209
62, 1°
210
62, 2°
211
63
212
64
213
65
Bijwerking 2014/1
Datum van
inwerkingtreding
Belgisch
Staatsblad
29.06.2014
P.119/9
KONINKLIJK BESLUIT VAN 22 MEI 2014
tot uitvoering van artikel 5 van de wet van 21 december 2012 houdende
wijzigingen van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende
het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15
en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot
realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan
de Europese Economische en Monetaire Unie en houdende vaststelling
van een overgangsregeling met betrekking tot de hervorming van het
vervroegd rustpensioen voor zelfstandigen
(B.S. 24 juni 2014)
Bijwerking 2014/1
P.344
Artikel 1.
De persoon die een vervroegd rustpensioen in de regeling voor werknemers
bekomt in toepassing van de artikelen 2 en 3 van het koninklijk besluit van
26 april 2012 tot uitvoering, inzake het pensioen van de werknemers, van de
wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen, en die een beroepsbezigheid heeft uitgeoefend behorend tot de regeling voor zelfstandigen, bekomt een vervroegd rustpensioen in de regeling voor zelfstandigen
onder de voorwaarden voorzien in artikel 3, § 2, eerste lid, en § 3, eerste
lid, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de
wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel
3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie.
Artikel 2.
De zelfstandigen die vóór 28 november 2011 een pensioenaanvraag hebben
ingediend tot het bekomen van een vervroegd rustpensioen in 2013, kunnen
het verkrijgen voor zover ze, op de gevraagde ingangsdatum, aan de in artikel 3, § 2, eerste lid en § 3, eerste lid, van het voormelde koninklijk besluit
van 30 januari 1997 voorziene leeftijds- en loopbaan-voorwaarden, voldoen.
Artikel 3.
De bepalingen van de artikelen 1 en 2 zijn van toepassing op de rustpensioenen van de zelfstandigen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten
vroegste op 1 januari 2013 ingaan.
Artikel 4.
Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2013.
Artikel 5.
De minister bevoegd voor Pensioenen en de minister bevoegd voor de Zelfstandigen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Bijwerking 2014/1
P.344/1
VOORBEHOUDEN BLADZIJDEN
Bijwerking 2014/1
P.345 tot 399
KONINKLIJK BESLUIT VAN 15 MAART 1993
tot uitvoering van hoofdstuk II van titel III van de wet van 30 december
1992 houdende sociale en diverse bepalingen, met betrekking tot de
invoering van een jaarlijkse bijdrage ten laste van de vennootschappen
bestemd voor het sociaal statuut der zelfstandigen
(B.S. 3 april 1993)
(Errata en bijlagen - B.S. 5 juni 1993)
Gewijzigd, aangevuld of aangepast door:
- het koninklijk besluit van 18 april 1994 (B.S. 10 juni 1994);
- het koninklijk besluit van 19 maart 1996 (B.S. 13 april 1996);
- het koninklijk besluit van 20 juli 2000 (B.S. 30 augustus 2000);
- het koninklijk besluit van 31 juli 2004 (B.S. 13 augustus 2004);
- het koninklijk besluit van 12 april 2005 (B.S. 26 april 2005);
- het koninklijk besluit van 5 april 2006 (B.S. 14 april 2006);
- het koninklijk besluit van 13 juni 2006 (B.S. 27 juni 2006);
- het koninklijk besluit van 9 april 2007 (B.S. 23 april 2007);
- het koninklijk besluit van 15 april 2008 (B.S. 9 mei 2008);
- het koninklijk besluit van 14 april 2009 (B.S. 21 april 2009);
- het koninklijk besluit van 25 maart 2010 (B.S. 20 april 2010, 2 de editie);
- het koninklijk besluit van 19 december 2010 tot uitvoering van artikel 84
van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen (B.S. 24 januari 2011);
- het koninklijk besluit van 31 maart 2011 (B.S. 8 april 2011);
- het koninklijk besluit van 23 april 2012 (B.S. 9 mei 2012 – erratum 21 mei
2012, 2de editie);
- het koninklijk besluit van 3 april 2013 (B.S. 17 april 2013);
- het koninklijk besluit van 14 maart 2014 (B.S. 27 maart, 2de editie);
Bijwerking 2014/1
Sov.37
- het koninklijk besluit van 10 juni 2014 tot wijziging van het koninklijk
besluit van 15 maart 1993 tot uitvoering van hoofdstuk II van titel III van
de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen,
met betrekking tot de invoering van een jaarlijkse bijdrage ten laste van de
vennootschappen bestemd voor het sociaal statuut der zelfstandigen (B.S.
25 juni 2014).
Bijwerking 2014/1
Sov.37/1
[Artikel 2bis.
De jaarlijkse forfaitaire bijdrage bedoeld in artikel 91 van de wet wordt
[voor het jaar 2014] (11) (14) (20) (22) (24) (26) (32) (34) (36) (39) vastgesteld op 347,50 EUR]. (6)
[Artikel 2ter.
In afwijking van artikel 2bis wordt de jaarlijkse forfaitaire bijdrage bedoeld
in artikel 91 van de wet [[voor het jaar 2014] (37) (40) vastgesteld op
868,00 EUR] voor de vennootschappen waarvoor blijkt, op basis van gegevens verstrekt door of beschikbaar bij de Balanscentrale van de Nationale
Bank van België, dat het balanstotaal van het voorlaatste afgesloten boekjaar [646.787,86 EUR] overschrijdt. (21) (23) (25) (27) (32) (33) (35) (38)
(40)
Voor de vaststelling per vennootschap van het voorlaatste afgesloten boekjaar wordt de toestand op 1 januari van het bijdragejaar in aanmerking genomen.
Het balanstotaal bedoeld in het eerste lid is de totale boekwaarde van de
activa zoals blijkt uit het balansschema dat vastgesteld is bij koninklijk besluit op grond van artikel 92, § 1, van het Wetboek van vennootschappen.]
(7) (12) (15)
[Artikel 2quater.
[…] (13) (16)
Bijwerking 2014/1
Sov.38/1
Artikel 3.
[§ 1. De vennootschappen, die zich in één van de hierna vermelde situaties
bevinden, zijn de in artikel 91 van de wet bepaalde bijdrage niet verschuldigd en dit voor elk bijdragejaar in de loop waarvan zij zich, gedurende het
ganse jaar of gedurende een deel ervan, in die situatie bevinden:
1°
zij werden bij vonnis van de rechtbank van koophandel failliet verklaard;
2°
zij maken het voorwerp uit van een procedure van gerechtelijke reorganisatie door een minnelijk akkoord, door een collectief akkoord of
door overdracht onder gerechtelijk gezag, die door de bevoegde rechtbank bij vonnis geopend werd;
3°
zij bevinden zich in een toestand van vereffening en het uittreksel uit
de akte die de wijze van vereffening bepaalt werd in de bijlagen tot het
Belgisch Staatsblad gepubliceerd.] (8) (30) (31)] (41)
§ 2. Het Rijksinstituut kan afzien van de ingebrekestelling van vennootschappen die zich in één van de in § 1 opgesomde situaties bevinden en nog
niet zijn aangesloten bij een sociale verzekeringskas.
§ 3. De toepassing van de bepalingen van dit artikel kan nooit tot gevolg
hebben dat een reeds betaalde bijdrage zou worden terugbetaald.
Artikel 4.
De vennootschappen die wensen te veranderen van sociale verzekeringskas
en aan de in artikel 90 van de wet bepaalde voorwaarden voldoen, richten
hiertoe een aanvraag tot de nieuwe sociale verzekeringskas waarbij zij zich
wensen aan te sluiten.
De aanvraag tot verandering dient aan de nieuwe sociale verzekeringskas
overgemaakt te worden tussen 1 januari en 30 juni van het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar waarop de verandering dient in te gaan. De verandering van sociale verzekeringskas dient door de nieuwe sociale verzekeringskas aan het Rijksinstituut ter registratie te worden meegedeeld uiterlijk
op 30 juni van genoemd jaar.
____________________
(a) Het artikel 2, §2 van het koninklijk besluit van 10 juni 2014 (B.S. 25.06.2014) luidt als
volgt:
"Artikel 3, § 1, 3° van het koninklijk besluit van 15 maart 1993 tot uitvoering van hoofdstuk
II van titel III van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, met
betrekking tot de invoering van een jaarlijkse bijdrage ten laste van de vennootschappen
bestemd voor het sociaal statuut der zelfstandigen, zoals het van toepassing was vóór zijn
wijziging door het koninklijk besluit van 19 december 2010 tot uitvoering van artikel 84 van
de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen, blijft van
toepassing op de procedures van gerechtelijk akkoord die lopende waren op 1 april 2009."
Bijwerking 2014/1
Sov.39
(a)
INDEX B/Sov3.
(vennootschappen)
Ref.
Gewijzigd
door
Artikel
Datum van
inwerkingtreding
Belgisch
Staatsblad
39
KB 14.03.2014
1
01.01.2014
27.03.2014,
2de editie
01.04.2009
25.06.2014
40
41
2
KB 10.06.2014
Bijwerking 2014/1
1
Sov.50/2
WET VAN 29 MAART 1976
betreffende de gezinsbijslag voor zelfstandigen
(B.S. 6 mei 1976)
Gewijzigd door:
- de wet van 17 maart 1993 (B.S. 22 april 1993) ;
- de wet van 6 april 1995 (B.S. 26 juli 1995) ;
- de wet van 20 december 1995 houdende sociale bepalingen (B.S. 23 december 1995) ;
- het koninklijk besluit van 18 november 1996 strekkende tot invoering van
een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met
toepassing van hoofdstuk I van titel VI van de wet van 26 juli 1996 tot
modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels (B.S. 13 december 1996);
De artikelen 1 tot en met 7 en 9 van deze wet werden opgeheven, met ingang van 30 juni 2014, krachtens artikel 175, 1°, van de algemene kinderbijslagwet van 19 december 1939 – voorheen getiteld "samengeordende
wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders" -, ingevoegd door artikel 150 van de wet van 4 april 2014 tot wijziging van deze samengeordende wetten (B.S. 5 mei 2014).
Bijwerking 2014/1
F.1
- het koninklijk besluit van 3 september 2010 (B.S. 10 september 2010);
- het koninklijk besluit van 16 april 2013 (B.S. 30 april 2013);
- het koninklijk besluit van 19 juli 2013 (B.S. 31 juli 2013).
Opgeheven met ingang van 30 juni 2014, krachtens artikel 175, 2°, van de
algemene kinderbijslagwet van 19 december 1939 – voorheen getiteld "samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag
voor loonarbeiders" -, ingevoegd door artikel 150 van de wet van 4 april
2014 tot wijziging van deze samengeordende wetten (B.S. 5 mei 2014).
Bijwerking 2014/1
F.34/2
KONINKLIJK BESLUIT VAN 27 APRIL 1976
tot aanvulling van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende
regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen
(B.S. 25 mei 1976)
Gewijzigd door:
- het koninklijk besluit van 14 april 1977 (B.S. 23 april 1977);
- het koninklijk besluit van 27 juni 1979 (B.S. 21 juli 1979);
- het koninklijk besluit van 28 mei 1982 (B.S. 17 juni 1982);
- het koninklijk besluit van 20 september 1983 (B.S. 14 oktober 1983);
- het koninklijk besluit van 25 mei 1984 (B.S. 28 juni 1984);
- het koninklijk besluit van 9 maart 1985 (B.S. 18 april 1985);
- het koninklijk besluit van 3 juli 1985 (B.S. 19 juli 1985);
- het koninklijk besluit van 3 september 1985 (B.S. 15 oktober 1985);
- het koninklijk besluit van 23 december 1986 (B.S. 21 januari 1987);
- het koninklijk besluit van 29 september 1987 (B.S. 20 oktober 1987);
- het koninklijk besluit van 21 februari 1991 (B.S. 28 februari 1991);
- het koninklijk besluit van 13 maart 1995 (B.S. 1 april 1995);
- het koninklijk besluit van 30 september 1997 (B.S. 3 december 1997);
- het koninklijk besluit van 13 juli 2001 (B.S. 11 augustus 2001);
- het koninklijk besluit van 31 december 2003 (B.S. 30 januari 2004);
- het koninklijk besluit van 17 september 2005 (B.S. 28 september 2005);
- het koninklijk besluit van 12 juli 2006 (B.S. 20 juli 2006);
- het koninklijk besluit van 9 mei 2007 (B.S. 22 juni 2007);
- het koninklijk besluit van 3 september 2010 (B.S. 10 september 2010).
Opgeheven met ingang van 30 juni 2014, krachtens artikel 175, 3°, van de
algemene kinderbijslagwet van 19 december 1939 – voorheen getiteld "samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag
voor loonarbeiders" -, ingevoegd door artikel 150 van de wet van 4 april
2014 tot wijziging van deze samengeordende wetten (B.S. 5 mei 2014).
Bijwerking 2014/1
F.67
MINISTERIEEL BESLUIT VAN 29 SEPTEMBER 1980
genomen in uitvoering van artikel 27 van het koninklijk besluit van 8
april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de
zelfstandigen
(B.S. 15 oktober 1980)
Gewijzigd door:
- het ministerieel besluit van 20 oktober 1986 (B.S. 13 november 1986);
- het ministerieel besluit van 7 mei 1991 (B.S. 12 juli 1991);
- het ministerieel besluit van 28 maart 1994 (B.S. 21 april 1994).
Opgeheven met ingang van 30 juni 2014, krachtens artikel 175, 11°, van de
algemene kinderbijslagwet van 19 december 1939 – voorheen getiteld "samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag
voor loonarbeiders" -, ingevoegd door artikel 150 van de wet van 4 april
2014 tot wijziging van deze samengeordende wetten (B.S. 5 mei 2014).
Bijwerking 2014/1
F.86
MINISTERIEEL BESLUIT VAN 2 AUGUSTUS 1985
genomen in uitvoering van artikel 34 van het koninklijk besluit van 8
april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de
zelfstandigen
(B.S. 20 augustus 1985)
Gewijzigd door :
- het ministerieel besluit van 22 februari 1991 (B.S. 28 februari 1991).
Opgeheven met ingang van 30 juni 2014, krachtens artikel 175, 12°, van de
algemene kinderbijslagwet van 19 december 1939 – voorheen getiteld "samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag
voor loonarbeiders" -, ingevoegd door artikel 150 van de wet van 4 april
2014 tot wijziging van deze samengeordende wetten (B.S. 5 mei 2014).
Bijwerking 2014/1
F.100
KONINKLIJK BESLUIT VAN 10 APRIL 1987
tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen
(B.S. 29 april 1987)
(Erratum B.S. 12 juni 1987)
_____
Uittreksel
_____
Opgeheven met ingang van 30 juni 2014, krachtens artikel 175, 4°, van de
algemene kinderbijslagwet van 19 december 1939 – voorheen getiteld "samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag
voor loonarbeiders" -, ingevoegd door artikel 150 van de wet van 4 april
2014 tot wijziging van deze samengeordende wetten (B.S. 5 mei 2014).
Bijwerking 2014/1
F.110
KONINKLIJK BESLUIT VAN 5 NOVEMBER 1987
tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen
(B.S. 21 november 1987)
_____
Uittreksel
_____
Opgeheven met ingang van 30 juni 2014, krachtens artikel 175, 5°, van de
algemene kinderbijslagwet van 19 december 1939 – voorheen getiteld "samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag
voor loonarbeiders" -, ingevoegd door artikel 150 van de wet van 4 april
2014 tot wijziging van deze samengeordende wetten (B.S. 5 mei 2014).
Bijwerking 2014/1
F.112
KONINKLIJK BESLUIT VAN 21 FEBRUARI 1991
tot uitvoering van artikel 34, § 4, van het koninklijk besluit van 8 april
1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen
(B.S. 28 februari 1991)
Opgeheven met ingang van 30 juni 2014, krachtens artikel 175, 7°, van de
algemene kinderbijslagwet van 19 december 1939 – voorheen getiteld "samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag
voor loonarbeiders" -, ingevoegd door artikel 150 van de wet van 4 april
2014 tot wijziging van deze samengeordende wetten (B.S. 5 mei 2014).
Bijwerking 2014/1
F.126
KONINKLIJK BESLUIT VAN 21 FEBRUARI 1991
tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de regeling van de
gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen
(B.S. 28 februari 1991)
_____
Uittreksels
_____
Opgeheven met ingang van 30 juni 2014, krachtens artikel 175, 6°, van de
algemene kinderbijslagwet van 19 december 1939 – voorheen getiteld "samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag
voor loonarbeiders" -, ingevoegd door artikel 150 van de wet van 4 april
2014 tot wijziging van deze samengeordende wetten (B.S. 5 mei 2014).
Bijwerking 2014/1
F.132
KONINKLIJK BESLUIT VAN 28 AUGUSTUS 1991
tot uitvoering van de artikelen 20, §§ 2 en 3, 26 en 35 van het koninklijk
besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, en van artikel 23 van het koninklijk besluit van
21 februari 1991 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de
regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen
(BS 16 oktober 1991)
Gewijzigd door:
-
het koninklijk besluit van 16 november 1999 (BS 29 december 1999 +
erratum BS 20 april 2000);
-
het koninklijk besluit van 13 juli 2001 (BS 11 augustus 2001).
Opgeheven met ingang van 30 juni 2014, krachtens artikel 175, 8°, van de
algemene kinderbijslagwet van 19 december 1939 – voorheen getiteld "samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag
voor loonarbeiders" -, ingevoegd door artikel 150 van de wet van 4 april
2014 tot wijziging van deze samengeordende wetten (B.S. 5 mei 2014).
Bijwerking 2014/1
F.137
KONINKLIJK BESLUIT VAN 25 JANUARI 2004
tot uitvoering van de artikelen 20, 26 en 35, § 2, van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen
(B.S. 27 februari 2004)
Aangevuld, gewijzigd of aangepast door:
- het koninklijk besluit van 5 augustus 2006 (B.S. 19 september 2006);
- het koninklijk besluit van 25 februari 2007 (B.S. 29 maart 2007);
- het koninklijk besluit van 9 mei 2009 (B.S. 9 juni 2009, 2e editie).
Opgeheven met ingang van 30 juni 2014, krachtens artikel 175, 9°, van de
algemene kinderbijslagwet van 19 december 1939 – voorheen getiteld "samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag
voor loonarbeiders" -, ingevoegd door artikel 150 van de wet van 4 april
2014 tot wijziging van deze samengeordende wetten (B.S. 5 mei 2014).
Bijwerking 2014/1
F.151
KONINKLIJK BESLUIT VAN 19 JULI 2005
tot uitvoering [van de artikelen 17, 17bis, [17ter] (277), 19 en 20, § 1]
(266), van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling
van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen
(B.S. 29 juli 2005)
Gewijzigd door:
- het koninklijk besluit van 26 april 2007 (B.S. 18 juni 2007);
- het koninklijk besluit van 27 april 2007 (B.S. 18 juni 2007);
- het koninklijk besluit van 18 september 2008 (B.S. 14 oktober 2008).
Opgeheven met ingang van 30 juni 2014, krachtens artikel 175, 10°, van de
algemene kinderbijslagwet van 19 december 1939 – voorheen getiteld "samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag
voor loonarbeiders" -, ingevoegd door artikel 150 van de wet van 4 april
2014 tot wijziging van deze samengeordende wetten (B.S. 5 mei 2014).
Bijwerking 2014/1
F.159
KONINKLIJKE BESLUITEN BEDOELD IN ARTIKEL 3
Jaar
Datum K.B. Aantal zelfstandigen
Jaarlijks
bedrag
Datum van inwer- Datum van
kingtreding
publicatie
B.S.
2011 30.11.2010
3
€ 18.340
01.01.2011
21.12.2010
2012 05.12.2011
3
€ 19.083
01.01.2012
23.12.2011
2013 11.12.2012
11
€ 71.343
01.01.2013
20.12.2012
2014 04.12.2013
12
€ 80.190
01.01.2014
11.12.2013
Bijwerking 2014/1
Faf.13/1