Meer... - Patientervaringsverhalen

G E Z O N D H E I D
Bange dagen
Haal alles uit het leven nu het nog kan, is het devies
als je kanker hebt. Maar het valt niet mee om dat
in praktijk te brengen. Een persoonlijk verslag.
door matt dings, illustratie ien van laanen
HP | de tijd
107
E
en najaarsdag, twaalf uur ’s middags.
Lonneke,­had ze zich aan de telefoon
voorgesteld, verpleegkundige van Apo­
theekzorg; ze had wat vertraging opgelo­
pen, maar zou er over een kwartier zijn. Dat kwartier
is al royaal om. Ik loop naar het raam en tuur de
straat af, alsof ik niet kan wachten tot het zover is,
alsof ik sta te popelen voor wat er komen gaat. Even
later rinkelt de bel. Voor de deur staat een jonge
vrouw met rood vlammend haar en een goedhartige
glimlach. Binnen geeft ze uitleg over wat ze gaat doen
en haalt dan een grote spuit en een doosje met een
preparaat uit haar tas. Lonneke met haar rood vlam­
mende haar gaat me de akeligste injectie van mijn
leven geven.
~
Een maand of acht geleden heb ik er met een vriend
nog geintjes over gemaakt. Sanitaire ongemakken, je
kunt wel merken dat we allebei de vijftig zijn gepas­
seerd. Een poosje later meld ik het euvel toch maar
bij mijn huisarts. Die veronderstelt een vergrote pros­
taat, een bekend oudereherenkwaaltje. Ik krijg een
medicijn mee; als dat niet werkt, moet ik me maar
eens laten onderzoeken bij een diagnostisch centrum.
De pillen blijven zonder resultaat, en ik maak een
afspraak voor een onderzoek. Ik weet wel waar dat
op zal uitdraaien: op een rectaal toucher, de fluwe­
len term voor een voelende vinger, een ongewenste
intimiteit waarover mannen elkaar aan de bar huiver­
verhalen kunnen vertellen. De werkelijkheid valt
nogal mee als de dienstdoende verpleegkundige be­
hoedzaam in actie komt. Maar dat geldt niet voor zijn
bevinding. “Ik voel een verharding die op verkalkte
cellen zou kunnen wijzen, maar ook op kwaadaar­
digheid. Ik denk dat de uroloog u nog eens zal laten
komen en dan weefselonderzoek gaat doen.”
Het K-woord is gevallen. De K van kwaadaardig­
heid. De K van kanker, kutklerekloteziekte. Ik pros­
taatkanker? Met kracht duw ik die gedachte meteen
van me weg. De verpleger zegt toch dat het ook om
verkalking kan gaan? Dan moet ik me niet meteen
het hoofd breken over een probleem dat ik misschien
niet eens heb. Eerst maar eens zien wat de uroloog
ervan vindt.
~
In de volle wachtkamer bij de urologiepoli blader ik
werktuiglijk door tijdschriften vol lief en leed zonder
dat er iets tot me doordringt.
Dr. F., de uroloog, is een dertiger die al snel een
resolute maar ook koele indruk maakt. Hij stelt een
reeks medische vragen, legt uit dat hij met een soort
holle naald twaalf puncties uit de prostaat gaat nemen
en begint met de prikken, die elke keer een korte, felle
108
eindigheid. En er komt ook nog een ander sentiment
op: verontwaardiging. Hoe halen ze het in hun hoofd
om nóg een keer bij ons aan te bellen! Bij ons, die god­
betert al een bijna hopeloos kankertraject doorlopen
hebben en er wel klaar mee zijn. Dáchten te zijn.
Zo vormt zich in mijn hoofd een wolk van kansen
en angsten en boosheid. Het hoofd wil ook wéten.
Hoe erg is prostaatkanker? Wat zijn de gevaren, de per­
spectieven, de keuzes? Eindeloos surf ik over het net
en leer dat er zoals altijd heel veel nuances zijn. De ene
tumor houdt zich alleen in de prostaat op, de andere
is uit het kapsel gebroken en heeft ook zaadblaasjes en
zenuwen in de omgeving besmet, de derde is uitge­
pijnscheut opleveren. Hij rondt af met een echo en
een ruw toucher en loopt vervolgens naar een com­
puter om gegevens in te voeren.
Terwijl ik nog in een gênante pose op het onder­
zoekbed lig, zegt dr. F. met zijn blik op het compu­
terscherm: “Ik heb twee knobbeltjes gevoeld die met
zeventig procent waarschijnlijkheid kanker zijn. De
biopten zullen zekerheid brengen, maar ga er maar
van uit dat het een tumor is.” Over tien dagen wil hij
me weer zien voor de uitslagen. Intussen laat hij via
een botscan en een CT-scan vaststellen of er uit­
zaaiingen zichtbaar zijn. “Dan weten we hoe het er
precies bij staat en hoe we gaan behandelen.” Daarop
vooruitlopend schrijft hij me alvast hormoonpillen
voor, die de groei van de tumor moeten remmen.
Exit dr. F. Ik sta op, wankel op mijn benen. Waar­
schijnlijk een tumor. En misschien nog uitzaaiingen
ook. De verpleegster brengt me een glas water. Ik
voel me beurs, en niet alleen van onderen, en ook niet
alleen fysiek.
besef dat ze de tumorgroei afremmen, troost niet bijster.
Als dr. F. me ontvangt voor de uitslagen van het
weefselonderzoek en de scans, steekt hij meteen
van wal. Zoals hij al dacht, gaat het bij de afwijking
in de prostaat inderdaad om een tumor. Een matig
agressieve tumor, die zich waarschijnlijk niet tot de
prostaat beperkt. Er is 40 procent kans op kapsel­
doorbraak, 19 procent op ingroei in de belendende
zaadblaasjes en 29 procent kans op lymfeklieruit­
zaaiingen. De scans laten geen afwijkingen zien in de
botten en de buik. Hij zegt het op de toon van een
nieuwslezer die een financieel-economisch bericht
voordraagt.
De scans toonden geen afwijkingen. Dr. F. zegt het als een
nieuwslezer die een financieel-economisch bericht voordraagt.
zaaid, bij voorkeur in lymfeklieren en botten.
En dan kan de aard van het beestje nog verschil­
len. Prostaatkanker is vaak betrekkelijk sloom en
maakt bijgevolg lang niet altijd slachtoffers; daar­
en-tegen is in een aanzienlijke minderheid van de
gevallen sprake van agressieve, levensbedreigende
tumoren. Ter vergelijking: jaarlijks komen er bijna
tienduizend prostaatkankerpatiënten bij en overlijden
er ongeveer 2400 mensen met diezelfde kanker als
primaire doodsoorzaak. En elk soort prostaatkan­
ker vraagt om een eigen behandeling, variërend van
oplettend afwachten tot zware chirurgische ingrepen,
uit- en inwendige bestralingen, hormoonbehandelingen en chemokuren.
~
In 2004 hoorde ik ook al eens een specialist het
K-woord uitspreken. Toen ging het om mijn vrouw,
bij wie longkanker werd geconstateerd. De statistici
raamden haar kans om vijf jaar nadien nog in leven te
zijn op vijftien procent. Een bijna hopeloos perspec­
tief, dacht ik toen. Maar tijdens lange reeksen chemo­
kuren en bestralingen smolt de tumor voorbeeldig
weg, en sinds twee jaar heet ze genezen – we durven
het nog amper te geloven.
Wat die bange jaren leerden, was dat statistie­
ken er zijn voor statistici, maar dat patiënten beter
in termen van risico’s en kansen kunnen denken. Je
hebt een riskante ziekte, maar ook een kans dat je die
overleeft. Hoe groot je kans is, staat misschien in de
sterren geschreven, maar niet in de survivalstaatjes,
want die berekenen gemiddeldes en voorspellen niet
jouw unieke prognose. Wat die jaren tevens leerden,
was dat zo’n ernstig probleem alleen te verdragen valt
als het tegenwicht krijgt. Het is zaak regelmatig iets
plezierigs te beleven: een terrasje, een film, een mas­
sage, een glas met een vriend, een mooi etentje. Door
tegenover iets lelijks iets moois te zetten, tegenover
zorgen ontspanning en tegenover het enge het aange­
name, ontstaat er balans en helt het leven niet over
naar de problematische kant. Dat lukte toen tamelijk
goed. Kennelijk ontdekt een mens in moeilijkheden
mogelijkheden.
Zou ik nu iets hebben aan die ervaring? Terug thuis
roep ik de eerste dagen na het urologisch consult
steeds de levensles van risico’s en kansen te hulp als de
dreigende waarschijnlijkheid van dr. F. me bij de keel
grijpt en er een onbestemd gevoel van akeligheid in me
opwelt, een duistere vrees voor pijn, verlies, afhanke­
lijkheid, aftakeling, en ja ook – ver weg!, ver weg! –
~
Korte tijd na de ontmoeting met dr. F. word ik bij
radiologie besteld. Eerst verdwijn ik in een kamer­
grote scanmachine die zoemende schermen om me
heen laat bewegen, op zoek naar verdachte plekken
in het skelet. Een paar deuren verderop wacht een
gloednieuwe CT-scan, een tunnel waar ik langzaam
doorheen schuif, terwijl er een serie opnames van de
buik wordt gemaakt. De fotosessie wordt begeleid
door oorverdovende klopgeluiden in allerlei toon­
soorten, amper gedempt door oordopjes en hoofd­
telefoonmuziek.
Bepaald imponerend dat zulke peperdure, geavan­
ceerde technologie wordt ingezet in de strijd tegen
kanker. Maar ook intimiderend, want het gebruik van
deze apparaten bevestigt dat mijn risico op uitzaaiin­
gen reëel is. Ik verlaat het ziekenhuis met een steen
op mijn maag. Thuis wordt het er niet beter op, want
daar wachten de hormoonpillen met hun mogelijke
bijwerkingen, zoals borstvorming en neerslachtigheid.
Telkens als ik ze inneem, voel ik me bezwaard, alsof ik
mezelf willens en wetens hormonaal beschadig. Het
HP | de tijd
HP | de tijd
Hij pakt een A4’tje met informatie over behandelin­
gen. Heel geconcentreerd trekt hij met behulp van
een liniaaltje kaarsrechte balpenstrepen door behan­
delingen die voor mij niet opgaan. Een systeemman.
De keus gaat tussen opereren en bestralen, zegt hij.
Opereren geeft een groot risico op tijdelijke inconti­
nentie en impotentie. Bestralen pakt wat dat betreft
gunstiger uit, maar leidt meestal wel tot darmklach­
ten. De kans op totale genezing (mits de lymfeklieren
schoon blijken) is bij opereren 90 procent en bij be­
stralen 75 procent, en daarom raadt hij me sterk aan
te kiezen voor een operatie. Preciezer gezegd: laparo­
scopische radicale prostatectomie, het verwijderen
van de prostaat alsmede omliggende zaadblaasjes en
lymfeklieren via een kijkoperatie, een ingreep die hij
wel tweehonderd keer heeft uitgevoerd. Dr. F. steekt
pen en lineaaltje weer in zijn borstzak. “Ik begrijp dat
er een heleboel informatie op u af komt. Denkt u er
maar eens rustig over na, dan zien we elkaar over een
week weer.”
Dat wordt lang wikken en wegen, denk ik als ik het
ziekenhuis verlaat. Maar al gauw realiseer ik me dat ik
amper een keus heb: de beste overlevingskansen win­
nen het natuurlijk, ik móét wel voor chirurgie kiezen.
Dr. F. kan zijn scalpel gaan slijpen. Het zal een zware
ingreep van een uur of vijf worden, zodat het herstel
ook veel tijd en moeite zal vergen. Maar daar zie ik
minder tegenop dan tegen de mogelijke neveneffec­
ten van de operatie. Ik houd me voor dat het geen zin
heeft om daarover te piekeren, omdat de realiteit toch
wel anders zal uitpakken dan de vrees. Maar er blijft
iets op mijn gemoed drukken, iets zwaars en donkers,
een vermoeden dat de toekomst moeilijker en onze­
kerder wordt en dat er met die prostaat ook een deel
levensvreugde wordt weggesneden.
~
Ω
109
Ω Een fysiotherapeute die me gaat leren met behulp
van de bekkenbodemspier de straks stuurloze blaas
weer onder controle te krijgen. Een preoperatieve
screening. Vele meditatieve wandelingen door
bossen en parken. En avonden met lange echtelijke
gesprekken en wijnglazen die steeds maar weer
vol en leeg raken.
Op een dag is het dan zomaar 22 juni. Op ver­
pleegafdeling D2 staat een bed voor me klaar met
een korenbloemblauw operatiehemd erop. Bij de
operatiekamers komen allerlei figuren me een hand
geven. “Hoe gaat het?” vraagt dr. F. “Gemengde
gevoelens,” zeg ik. “Ik hoop dat u een goede dag
hebt.” De uroloog glimlacht: “Ik heb in elk geval goed
geslapen.”
Als het infuus met de verdoving wordt ingebracht,
gaan mijn armen tintelen, daarna mijn wangen. Mijn
laatste gedachte is: “Ze gaan het echt doen, tot dusver
was het theorie, maar nu gaan ze het echt doen.”
Uren later danst er een beeld voor mijn ogen van
mijn geliefde die vanuit de verte naar me zwaait, als
kwam ik aan op Schiphol. Ik ben kennelijk terug op
aarde. Maar wel stoned door de morfine, verbaasd
over het bloed op het operatiehemd dat ik nog draag
en de slangetjes die uit mijn lichaam komen.
Na een doorwaakte nacht met uitzicht op een
snelweg met voortzwoegend vrachtverkeer, krijg ik al
vroeg dr. F. aan mijn bed. Hij controleert me vluchtig,
zegt dat de operatie goed is verlopen, dat de morfine­
pomp uit kan en (tegen een verpleegster) dat meneer
kan worden gemobiliseerd. Ik voel me nog brak, maar
het lijkt me wel goed nieuws.
De eerste schuifelpasjes aan de arm van een ver­
pleegster vallen niet mee, maar geleidelijk knap ik wat
op, zeker na een gesprek met een passant die na een
prostaatverwijdering al spoedig weer de wereld rond­
reisde. Er arriveren bloemen, kaarten, e-mails met de
veel mee van anderluis levens, hun telefoongesprek­
ken vol intimiteiten, hun ziektes, familiegeschiede­
nissen en wissewasjes, hun lichamen en pyjama’s en
gesnurk. Dus sta ik vaak op om me vasthoudend aan
een infuuspaal in het tempo van de stokouden wat
rond te sloffen – die dingen heten naar de klank die
ze voortbrengen. Om dan weer ergens uit te puffen,
starend naar de heesters aan gene zijde van het glas,
die nu even symbool staan voor het gewone leven
zonder drains en katheters en carcinomen.
voorgoed van mijn prostaatkanker af. Maar Hoger­
hand beschikte anders en gunde een paar tumor­
cellen een duister hoekje waar ze ontsnapten aan de
chirurgie.
Thuis schrijf ik een rondzendmail en doe mijn best
op een positief einde (‘Dit is de werkelijkheid en we
gaan ermee aan de slag’), om vervolgens weg te zak­
ken in ontgoocheling en peilloze vermoeidheid.
De volgende twee dagen kan ik niet eten. Als ik
uiteindelijk toch een paar happen neem, komt de
ontlading en keer ik in zeven golven mijn maag bin­
nenstebuiten. Fysiek gaat het meteen beter. Het was
alsof de kanker me ‘tot hier’ zat (trekt met de vlakke
hand een denkbeeldige lijn onder zijn neus) en alle
frustratie eruit moest.
~
De vierde dag na de operatie kan ik weer naar huis.
De euforie over de terugkeer botst op de werkelijk­
heid van het postoperatieve bestaan. Zitten, lopen,
staan, douchen, omkleden, slapen: alles is moeilijk.
Het operatiegebied laat nadrukkelijk weten dat daar
flink is huisgehouden. En ik ben zo slap als een dweil.
Het is ironisch dat prostaatkanker wel wordt afgekort
tot PK – als ik íets niet heb, is het PaardenKracht.
Het irritants is de katheter. Het onding lekt, als
protest van de blaas tegen de vreemde indringer.
Daarom ben ik even aangewezen op absorberende
onderbroeken, uitgedost met roesjes die misschien
functioneel zijn, maar dermate belachelijk dat de
ontwerper wel een mensenhater moet zijn. De com­
binatie van de katheterattributen, de beenlange witte
pierrotkousen die ik tijdelijk aan moet om trombose
te voorkomen en de barokke drooghouddirectoire
heeft iets theatraals. Alsof ik dadelijk op moet in een
absurdistische dramaproductie: PK! De musical.
Al dat ongemak heeft één voordeel: ik heb te zeer
de handen vol aan het hier en nu om me zorgen over
morgen te maken. Dat heeft de natuur goed geregeld.
Dát wel.
Twee weken later opent dr. F. het consult met
~
Voorlopig beweeg ik me moeizaam door een kleine
wereld. De eerste weken na de operatie kom ik
amper de straat uit, en dan nog met behulp van een
rollator, maar allengs verover ik bankje na bankje
het buurtpark. Het duurt ook wel twee maanden
voordat ik mijn waterwegen in zoverre onder con­
trole krijg dat ik weer eens naar een filmhuis of een
restaurant durf. Wat een constante blijft, is ver­
moeidheid, soms zo manifest dat er nog maar een
minimum van me leeft.
Het staat nogal haaks op het cliché dat je de dag
moet plukken als je kanker hebt. Daar moet je wel
de energie voor hebben. En bovendien: wat moet ik
met het idee dat mijn PK met een beetje pech mijn
toekomst bekort? Nog gauw naar New York en de
Malediven gaan, het huis met spoed verbouwen en
drie keer per week exquise dineren? Welnee, en niet
alleen omdat ik daar voorlopig niet toe in staat ben,
maar ook omdat het niet vol te houden is, voortdu­
rend te hyperen alsof binnenkort je laatste uur slaat.
En anders halen de medici je wel uit de droom van
het feesten. Op een dag ontdekt een invallende arts op
een scan iets wat lijkt op een vergrote lymfeklier in de
buik. Tumor? Als dr. F. de scan onder ogen krijgt, ziet
hij reden voor alarm. Hij regelt een scangeleide punctie
en afspraken met een oncoloog en een chirurg.
Nu ben ik toch echt in de Achtbaan van Kwaad­
aardigheid terechtgekomen. De kunst is niet voorba­
rig pessimistisch te worden. Maar die kunst vergt wel
veel kruim. De vreemde vlek wordt al snel ontmas­
kerd als ongevaarlijk. Maar als ik me vervolgens bij
de oncoloog vervoeg, ziet die weer een andere vlek,
ditmaal in mijn longen, een sprietig geval, het lijkt wel
longkanker. In overleg met de longarts wordt er een
PET-scan voor me geregeld, een verfijnde beeldtech­
niek die tumoractiviteit aan het licht brengt. En die
een paar dagen later uitwijst dat ook het sprietig geval
geen tumor is. Scan geslaagd, patiënt groggy.
Mijn zoon komt langs met mijn kleindochtertje, geboren op
dezelfde etage. Kraam en kanker, het scheelt een hoekje om.
verzekering dat er links en rechts in het land kaarsjes
voor me branden. Of carcinomen zich laten beïnvloe­
den door kaarslicht, weet ik niet, maar ik vind het
wel een roerend ritueel. Mijn zoon komt langs met
mijn kleindochtertje, vijftien maanden nadat wij haar
kwamen bewonderen op de kraamafdeling, verderop
op dezelfde etage. Kraam en kanker: het scheelt een
hoekje om.
Regelmatig lopen specialisten hun rondjes over
de afdeling. Een overbuurman met een nieuwe heup
begint ten overstaan van de zijne enthousiast over de
ontlasting die hij voor het eerst sinds dagen produ­
ceerde. “Bespaar me de details,” zegt de arts, “ik ben
niet voor niks orthopedist geworden.” Zo krijg ik te
110
een linkse directe. Drie van de veertien weggeno­
men lymfeklieren bleken besmet. Een signaal dat er
ondanks de prostaatverwijdering nog tumor­cellen
in het lichaam zijn achtergebleven, hetzij in het ope­
ratiegebied, hetzij als minuscule uitzaaiingen elders.
Over drie maanden zal hij mijn bloed nakijken op
PSA, een prostaatstofje dat na de operatie weg zou
moeten zijn. Meet hij dan nog PSA, dan volgt er
waarschijnlijk een behandeling met hormonen. Tot ik
daar immuun tegen word, wat bij de een na achttien
maanden en bij de ander pas na vele jaren gebeurt.
Verdomme. Godverdomme. Ik had eenzijdig een
dealtje met Hogerhand gesloten: oké, een zware ope­
ratie en alle gevolgen van dien, maar dan ben ik ook
HP | de tijd
HP | de tijd
~
Nu de mysteries van de nieuwe vlekjes zijn opgelost,
begint het herstel. Langzaam verdwijnt de pijn. Sla­
pen lukt ook weer zonder medicatie. De meditatieve
wandelingen worden elke week wat langer, al blijft
het met de energie sukkelen. Van het carcinoom zelf
heb ik (nog) geen last. Om die reden zeggen patiën­
ten wel eens dat ze niet zozeer PK hebben, maar PSA
– bij elke nieuwe meting de zenuwen.
Onverbiddelijk komt ook mijn nieuwe PSAbepaling in zicht. En daarmee het waarschijnlijke
vervolgtraject van hormoontherapie. Die onderdrukt
de aanmaak van testosteron, waar prostaattumor
zich mee voedt, en legt de kanker op die manier stil
(zonder hem te vernietigen). Maar testosteron vormt
ook de mannelijke motor en is dus niet straffeloos stil
te leggen. De straf bestaat onder meer uit verminderd
libido, opvliegers en stemmingswisselingen. Het is
chemische castratie.
De schrijvende arts Ivan Wolffers, die als pros­
taatpatiënt ervaring heeft opgedaan met hormoon­
spuiten, noteert in zijn boek Heimwee naar de lust dat
zijn persoonlijkheid er tijdelijk zo sterk door ver­
anderde, dat het was alsof er een vreemde met zijn
paspoort rondliep. Niet iedereen heeft evenveel last
van die bijwerkingen, realiseer ik me; niettemin geeft
Wolffers’ boek me genoeg reden om kopschuw voor
zo’n ingreep te worden.
Ik probeer erachter te komen bij welke PSAwaarde aan hormonen niet meer valt te ontkomen
en bij welke ik nog zou kunnen afwachten. Op sites
van patiëntenverenigingen en specialisten klinkt een
voorkeur voor een niet te snelle start, tenzij de PSAwaarde in korte tijd verdubbelt, want dat duidt op
snelle tumorgroei.
~
Als ik na een bloedprik dr. F. weer bezoek, komt die
zoals gewoonlijk meteen terzake. “Uw PSA is geste­
gen van 2,7 kort na de operatie naar 8. Ik adviseer u
nu te beginnen met hormooninjecties.”
Wat een desillusie. Omdat ik het idee had aan de
beterende hand te zijn, dacht ik dat het PSA-cijfer
laag zou uitpakken. Maar het is verdrievoudigd, wat
betekent dat de kanker er echt zin in heeft.
We spreken af dat ik snel laat weten of ik op zijn
advies inga.
Een week later ben ik om. Agressie vraagt om
harde tegenmaatregelen. Ik bel de urologiepoli om
het groene licht voor de injecties te geven.
Op een najaarsdag rond het middaguur komt een
allervriendelijkste verpleegster met roodvlammend
haar me 30 milligram leuproreline-acetaat toedienen.
De rest is toekomst. |
111