MASTER IN DE ERGOTHERAPEUTISCHE WETENSCHAP Interassociatieve master in samenwerking met: UGent, KULeuven, UHasselt, UAntwerpen, Vives, Thomas More, HoGent, Arteveldehogeschool, AP Hogeschool Antwerpen, HoWest, HUB-KAHO, PXL Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Inventarisatie van de assessments van activiteitenniveau bij cliënten met het Chronisch Vermoeidheid Syndroom (CVS)/Myalgische Encefalomyelitis (ME): systematische review (duo) & Validatie van het activiteitendagboek (individueel) Astrid DEPUYDT Masterproef ingediend tot het verkrijgen van de graad van Master of Science in de ergotherapeutische wetenschap Duo i.s.m. Jasmine Van Regenmortel Promotor: Mira Meeus, PhD PT Copromotoren: Kuni Vergauwen (MoS) Inge van Eupen (Ba ergotherapie) Academiejaar 2013-2014 MASTER IN DE ERGOTHERAPEUTISCHE WETENSCHAP Interassociatieve master in samenwerking met: UGent, KULeuven, UHasselt, UAntwerpen, Vives, Thomas More, HoGent, Arteveldehogeschool, AP Hogeschool Antwerpen, HoWest, HUB-KAHO, PXL Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Inventarisatie van de assessments van activiteitenniveau bij cliënten met het Chronisch Vermoeidheid Syndroom (CVS) / Myalgische Encefalomyelitis (ME): systematische review (duo) & Validatie van het activiteitendagboek (individueel) Astrid DEPUYDT Masterproef ingediend tot het verkrijgen van de graad van Master of Science in de ergotherapeutische wetenschap Duo i.s.m. Jasmine Van Regenmortel Promotor: Mira Meeus, PhD PT Copromotoren: Kuni Vergauwen (MoS) Inge van Eupen (Ba ergotherapie) Academiejaar 2013-2014 Auteursrechten “De auteur en de promotor geven de toelating deze masterproef voor consultatie beschikbaar te stellen en delen ervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting uitdrukkelijk de bron te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit deze masterproef.” Datum: 15 mei 2014 Astrid Depuydt (student) Mira Meeus, PhD PT (promotor) Jasmine Van Regenmortel (student) Abstract Inleiding: De doelstelling van het eerste deel van deze masterproef is het uitwerken van een systematische review bestaande uit inventarisatie en evaluatie van klinimetrische eigenschappen van assessmentinstrumenten van (fysieke) activiteitenniveau bij personen met het Chronische Vermoeidheid Syndroom (CVS)/Myalgische encefalomyelitis (ME). De doelstelling van het tweede deel is het valideren van het activiteitendagboek bij CVS/ME-cliënten. Methode: In het eerste deel werd door een systematische literatuurstudie in PubMed en Web of Science een inventarisatie gemaakt van de bestaande instrumenten en hun klinimetrische eigenschappen. De screening en beoordeling gebeurde onafhankelijk door twee studenten. Het activiteitendagboek en de accelerometer werden gedurende één week geregistreerd. De concurrente validiteit bij 67 CVS/ME-cliënten werd bepaald door de Pearson Correlatiecoëfficiënt. De discriminante validiteit werd nagegaan bij 20 CVS/ME-cliënten en 20 gezonde personen. Resultaat: In een systematische review op basis van 52 artikels werden 15 instrumenten geïdentificeerd. Enkel vier artikels bespraken klinimetrische eigenschappen van de International Physical Activity Questionnaire-Short form en de Multidimensional Fatigue Inventory bij een CVS/ME-populatie. De klinimetrische eigenschappen varieerden van acceptabel tot goed. In een concurrente validatiestudie bleek dat de accelerometer en het activiteitendagboek sterk correleren. Uit de discriminante validatieanalyse bleek de variabele “sedentaire activiteit” de twee groepen te onderscheiden. Conclusie: Uit het eerste deel kan geconcludeerd worden dat veel verschillende instrumenten gebruikt worden voor het in kaart brengen van (fysieke) activiteitenniveau, maar evidentie voor de klinimetrische eigenschappen binnen een sedentaire populatie zoals CVS/ME is schaars. Verder onderzoek lijkt noodzakelijk. Uit het tweede deel van de studie kon geconcludeerd worden dat het activiteitendagboek een valide instrument is voor de ergotherapeut in de CVS/ME-populatie. Aantal woorden masterproef: 14827 (exclusief bijlagen en bibliografie) Abstract Introduction: The purpose of the first part is to present a systematic review that consists of an inventory and an evaluation of the psychometric properties of the assessment instruments which measure a (physical) activity level with persons suffering from CFS/ME. The purpose of the second part is to make the activity diary of CFS/MEclients valid. Method: In the first part a systematic literature study in PubMed and Web of Science was used to draw up an inventory of the existing instruments to measure the activity level and their psychometric properties. The results of the screening and studies were evaluated independently by two students. The accelerometer and the activity diary were registered during one week among the participants. The concurrent validity with 67 CVS/ME-clients was calculated using the Pearson Correlation Coefficient. At 20 CVS/ME-clients and 20 healthy subjects the discriminant validity was determined. Results: Out of a systematic review 15 instruments were identified on the basis of 52 articles. Only four articles described the psychometric properties of the International Physical Activity Questionnaire-Short form and the Multidimensional Fatigue Inventory within a CFS/ME population. The psychometric properties varied between ‘acceptable’ to ‘good’. In a validation study the concurrent validity appeared to be very strong. The discriminant validity showed the ability to differentiate the two groups with the variable ‘sedentary activity’. Conclusion: From the first part can be concluded that a lot of tools are available to measure the activity level. But proof of the psychometric properties within a typical sedentary population such as CFS/ME is uncommon. The conclusion of the second part was that the activity diary seemed to be a valid instrument for the occupational therapist used whitin a CFS/ME-population. Number of words: 14827 (without appendices and bibliography) Inhoudstabel Auteursrechten 7 Abstract 9 Abstract 10 Inhoudstabel 11 Woord vooraf 15 Deel 1: Systematische review (duo) 16 1 INLEIDING 16 1.1 Diagnose 16 1.2 Definiëring activiteit en fysieke activiteit 17 1.3 Activiteitenpatroon bij CVS/ME in een bio-psychosociaal model 19 1.3.1 Biologische elementen 19 1.3.2 Psychosociale elementen 20 1.4 Weerslag van CVS/ME op het dagelijks leven 21 1.5 Belang van ergotherapie 21 1.6 Instrumenten 24 1.7 Conclusie literatuur 25 1.8 Onderzoeksdoelstelling en onderzoeksvraag 26 2 METHODE 27 2.1 Zoekstrategie 27 2.2 Studieselectie 29 2.2.1 Stap 1: Screening op basis van titel/abstract 29 2.2.2 Stap 2: Vinden van de volledige teksten 29 2.2.3 Stap 3: Screening op basis van de volledige teksten 29 2.3 Data-extractie 30 2.3.1 Bepalen van instrumenten 30 2.3.2 Evaluatie klinimetrische studies 30 2.4 Kwaliteitsbeoordeling van de studies 31 3 RESULTATEN 33 3.1 Na de zoekstrategie 33 3.2 Bepalen van instrumenten 35 3.3 Evaluatie klinimetrische studies 37 3.3.1 International Physical Activity Questionnaire-Short Form (IPAQ-SF)37 3.3.1.1 Klinimetrische onderzoeken 38 3.3.2 40 Multidimensional Fatigue Inventory (MFI) 3.3.2.1 Klinimetrische onderzoeken 41 4 DISCUSSIE 46 4.1 Assessmentinstrumenten met betrekking tot fysieke activiteit 46 4.2 Reviews naar instrumenten fysieke activiteit 48 4.3 Ergotherapie en fysieke activiteit 50 4.4 Sterktes en zwaktes van eigen methodologie 52 5 CONCLUSIE 54 6 Sponsoring 54 7 Literatuurlijst 55 8 Bijlagen 70 8.1 Bijlage 1: Zoektermen in PI(C)O en met exclusietermen (NOT) 70 8.2 Bijlage 2: Volledige zoekopdracht 72 8.3 Bijlage 3: Opbouw sjabloon (basis stroomdiagram) 73 8.4 Bijlage 4: Klinimetrische eigenschappen 74 8.5 Bijlage 5: Overzicht geïnventariseerde assessmentinstrumenten 77 8.6 Bijlage 6: Instrumenten met vermelding validatiepopulatie 79 8.7 Bijlage 7: Samenvattingstabel per instrument 87 8.8 Overzicht afkortingen 90 9 Lijst van tabellen 91 10 Lijst van figuren 91 Deel 2: Validatie van het activiteitendagboek (individueel) 93 1 INLEIDING 93 1.1 CVS/ME en het activiteitenpatroon 93 1.2 Accelerometer 93 1.3 Activiteitendagboek 94 2 METHODE 96 2.1 Rekrutering 96 2.2 Procedure & Materiaal 97 2.2.1 Eerste consult 97 2.2.1.1 Het activiteitendagboek in het onderzoek 97 2.2.1.2 De accelerometer in het onderzoek 97 2.2.2 Tweede consult 98 2.3 Dataverwerking 98 2.4 Statistische analyse 99 2.4.1 Concurrente validiteit 99 2.4.2 Discriminante validiteit 100 3 RESULTATEN 101 3.1 Concurrente validiteit 3.1.1 Demografische variabelen CVS/ME-cliënten 101 3.1.2 Gemiddelde energieverbruik van dag 1 t.e.m. dag 6 101 3.1.3 Gemiddelde energieverbruik van de momentopnames 102 3.1.4 Verschillen tussen dagboek en accelerometer 103 3.2 Discriminante validiteit 3.2.1 Demografische variabelen CVS/ME-cliënten en gezonde personen104 3.2.2 Significante verschillen tussen CVS/ME-cliënten en gezonde personen 101 104 104 3.2.3 ROC-curve 106 4 DISCUSSIE 108 4.1 Concurrente validiteit 108 4.2 Discriminante validiteit 110 4.3 Tekortkomingen in de studie 110 4.4 Relevantie voor de praktijk 111 5 CONCLUSIE 113 6 Literatuurlijst 114 7 Bijlagen 117 7.1 Bijlage 1: Willekeurige selectie uit het Compendium van Fysieke Activiteiten117 7.2 Bijlage 2: Voorbeeld METs-berekeningen in het Excel-bestand 8 Lijst van tabellen 119 9 Lijst van figuren 119 118 Woord vooraf Onze oprechte dank gaat uit naar de volgende personen die met hun ondersteuning ons geholpen hebben om deze masterproef te verwezenlijken. Allereerst zouden we onze promotor, prof. Dr. Mira Meeus, willen bedanken voor de goede begeleiding en de ontvangen feedback doorheen het jaar. Graag zouden we ook onze copromotoren bedanken: Kuni Vergauwen voor de verbeteringen en de ergotherapeutische inbreng, en Inge Van Eupen voor de opvolging van ons werk. Daarnaast wil ik mijn medestudente, Jasmine Van Regenmortel, bedanken voor de fijne maar intense samenwerking tijdens de verwerking van de gegevens en de uitwisseling van interessante informatie en reflecties. Speciale dank aan mijn mama en de mama van Jasmine voor het zoeken naar taalfouten. Mijn ouders, zussen, vrienden en medestudenten ben ik heel dankbaar voor de steun die ik van hen heb gekregen doorheen deze periode en de afgelopen studiejaren. Bedankt! p. 15 Deel 1: Systematische review (duo) 1 INLEIDING In de inleiding wordt kort de stand van de wetenschap weergegeven, voor zover deze relevant is voor deze systematische review. Er wordt gestart met de diagnose chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) / myalgische encefalomyelitis (ME). Vervolgens worden activiteit en fysieke activiteit omschreven om zo het activiteitenpatroon van cliënten met CVS/ME in kaart te brengen. Als laatste onderdeel wordt de link met de ergotherapie gelegd om zo tot de onderzoeksvraag te komen. 1.1 Diagnose De meest gebruikte criteria voor het stellen van de diagnose bij CVS in wetenschappelijk onderzoek zijn de Center for Disease Control and Prevention – criteria (voornamelijk de CDC-1994 of de Fukuda-criteria) en de Oxford of de UK- criteria (Brurberg, 2014; Fukuda, 1994; Holmes, 1988; Sharpe, 1991). De diagnose volgt door middel van het uitsluiten van andere aandoeningen aan de hand van de ziektegeschiedenis, de fysieke evaluatie en laboratoriumonderzoek. CVS is bijgevolg een uitsluitingsdiagnose (Fukuda, 1994; Holmes, 1988). Verder moet er een aanhoudende of herhalende vermoeidheid aanwezig zijn voor minstens zes maanden. Deze vermoeidheid gaat niet weg door bedrust en veroorzaakt een activiteitendaling van minstens 50% in vergelijking met meer dan zes maanden geleden. Naast het hoofdcriteria ‘vermoeidheid’ zijn minstens vier of meer symptomen constant aanwezig zoals: geheugen- en concentratieonregelmatigheden, spierpijn, gewrichtspijn in meer dan één gewricht, niet - verfrissende slaap, Post - Exertional Malaise (PEM), etc. (Fukuda, 1994). In de Fukuda-criteria wordt PEM benoemd als een toegenomen vermoeidheid en malaisegevoel, van 24 uur of langer, na het uitvoeren van een activiteit. In de Canadese criteria wordt PEM uitgebreider gedefinieerd als een daling van fysieke en mentale kracht, snelle cognitieve en musculaire zwakte, malaisegevoel, en/of pijn en/of vermoeidheid met een neiging tot verergering van andere symptomen en een traag herstel (Carruthers, 2003). p. 16 De PEM wordt gezien als het criterium, na bijvoorbeeld een fietsproef, om personen met CVS/ME te onderscheiden van gezonde subjecten (Bazelmans, Bleijenberg, Voeten, van der Meer, & Folgering, 2005; Nijs, Almond, De Becker, Truijen, & Paul, 2008; VanNess, Stevens, Bateman, Stiles, & Snell, 2010). Op basis van de diagnostische criteria van Fukuda en Wolfe (1990; 2010) kan iemand zowel voldoen aan de criteria voor CVS als voor fibromyalgie (FM). 70% van de personen met CVS/ME hebben namelijk een comorbiditeit met FM. Belangrijk gevolg hieruit is dat de chronische algemene pijnklachten zowel perifeer als centraal veroorzaakt worden. (Nijs, 2007; Wolfe, 2010; Wolfe, 1990). Vóór de CDC-criteria stond CVS bekend onder de naam ME, myalgische encefalomyelitis. Wetenschappers verkozen de naam CVS, terwijl patiënten en clinici de voorkeur gaven aan ME. In 1992 werd CVS door de WHO (World Health Organization) benoemd als postvirale vermoeidheidsyndroom (benign myalgic encephalomyelitis) en werd gelinkt aan de neurologie (Carruthers, 2011; Prins, 2006). In 2007 ijverden de International Association for CFS/ME (IACFS/ME) en andere patiëntenorganisaties voor de aanduiding CVS/ME om onder andere terug consistent te zijn met de classificatie van het WHO (ICD-10) onder de term ‘neurologische aandoening’ (ICD G93.3) (Creative Commons Attribution-ShareAlike License, 2013a, 2013b; Creative Commons Naamsvermelding-Gelijk delen, 2011, 2013; WHO, 2010, 2014). 1.2 Definiëring activiteit en fysieke activiteit Het onderscheid tussen activiteit en ‘occupation’ is binnen de ergotherapie niet duidelijk. Enerzijds spreekt Royeen (2002) over activiteit als eindproduct dat zichtbaar is voor anderen, anderzijds spreekt Pierce (2001) over een idee in het hoofd van de persoon dat niet observeerbaar is voor anderen (Pierce, 2001; Royeen, 2002). Door deze onduidelijkheid wordt het standpunt van Reilly (1962) gevolgd, namelijk dat we eerst als beroep een eenduidige definitie moeten formuleren (Reilly, 1962). Cox, ergotherapeute bij CVS/ME-patiënten, omschreef activiteit bij deze populatie als ‘de overstimulatie of stimulatie van de hersenen tijdens inspanning op fysiek, cognitief of emotioneel vlak’ (Cox, 1999, p. 61). p. 17 Rekening houdend met het interdisciplinaire karakter van het onderzoek en om interdisciplinaire samenwerking mogelijk te maken, wordt er geopteerd om de definitie van ‘activiteit’ van de International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF) te hanteren binnen deze studie. In de Nederlandstalige versie van de ICF gebruikt men het woord ‘handelen’. Dit geeft moeilijkheden met de term ‘occupation’ uit het ergotherapeutisch vakjargon. Bijgevolg wordt de vertaling van de originele Engelse definitie van een activiteit gehanteerd, namelijk ‘een activiteit is de uitvoering van een taak of actie van een individu’ (WHO, 2013 p.8). In de ICF kan activiteit en participatie gezien worden als één geheel. Door activiteit te definiëren vanuit het individu, wordt hierdoor een onderscheid gemaakt (WHO, 2002, 2013). Eén van de doelstellingen bij CVS/ME-patiënten tijdens de therapie is het vinden van een balans tussen de energie die men heeft en de energie die men nodig heeft om dagelijkse activiteiten uit te voeren (Jason, 2013; Larun & Malterud, 2011). De inventarisatie van assessmentinstrumenten met betrekking tot beperkingen in activiteiten en participatie bij CVS/ME is reeds door Kuni Vergauwen uitgewerkt (Vergauwen, 2013). Aangezien men niet enkel moet weten in welke activiteiten personen met CVS/ME beperkingen ondervinden, maar ook hoe actief de cliënt is, wordt binnen deze systematische review geïnventariseerd welke meetinstrumenten fysieke activiteit meten. Bijgevolg wordt ‘fysieke activiteit’ hieronder gedefinieerd. In de ruimste betekenis wordt fysieke activiteit gedefinieerd door “alle lichaamsbewegingen die resulteren in een substantiële stijging van het basale energieverbruik of boven rustniveau” (Peers, 2008, p.14). Bij fysieke activiteit kijkt men naar de parameters intensiteit, duur en frequentie. Duur is de totale hoeveelheid tijd voor de hele activiteit. Het aantal keer dat een activiteit wordt uitgevoerd in een bepaalde tijdsperiode is de frequentie. Energieverbruik van een activiteit is de parameter intensiteit. Dit kan worden uitgedrukt in kJ/min of metabole equivalenten (METs, veelvoud van basale metabolisme) als absolute vorm. De relatieve vorm van energieverbruik is het percentage van de maximale aerobe capaciteit, maximale zuurstofopname of maximale hartfrequentie (Peers, 2008). p. 18 1.3 Activiteitenpatroon bij CVS/ME in een bio-psychosociaal model Om een holistisch beeld te geven van het mechanisme achter het activiteitenpatroon en level van cliënten met CVS/ME, wordt er gebruik gemaakt van het bio- psychosociaal model (CVS Contactgroep, 2009; Maes & Twisk, 2010; van Eupen, 2010). Omdat CVS/ME een complexe aandoening is, is een volledig uitgewerkt model te omvattend voor deze masterproef. Daarbij bestaat er nog geen duidelijk antwoord naar voorbestemde, uitlokkende en onderhoudende factoren bij CVS/ME. Het ontstaan van CVS/ME is eveneens niet concreet. Er wordt gesteld dat CVS/ME multifactorieel is. In de wetenschap heeft men getracht verklaringen te vinden in virale infecties, immuniteitsdysfuncties, neuro-endocrine reacties, dysfuncties van het centrale zenuwstelsel, spierstructuren, uithoudingsvermogen, slaappatronen, genetische aanleg, persoonlijkheid en (neuro)psychologische processen (“Stressoren”) (Clauw, 2010; Klimas, 2012; Prins, 2006; Shephard, 2005). De factoren die met grote waarschijnlijkheid invloed hebben op het activiteitenpatroon van personen met CVS/ME worden achtereenvolgens besproken. 1.3.1 Biologische elementen Personen met CVS/ME hebben een uiteenlopend pakket van klachten naast vermoeidheid. Dit wordt mogelijk verklaard door centrale sensitisatie. Dit is een gestegen gevoeligheid voor neurotransmitters die nociceptieve en sensorische prikkels vervoeren ter hoogte van het centrale zenuwstelsel. Dit vraagt verandering/ neuroplasticiteit. Prikkels met lage intensiteit leiden tot een perceptie van pijn of vermoeidheid, beter gekend onder de klinische namen hyperalgesie en allodynie (Nijs, 2013). Tijdens een inspanning wordt het pijndrempelsysteem niet geactiveerd bij CVS/ME en FM, wat het omgekeerde mechanisme is in vergelijking met gezonde subjecten. Daarnaast ziet men bij personen met CVS/ME en FM een verlaagde belastbaarheid van het stresssysteem. Bij gezonde personen wordt de hypothalamus-hypofyse-bijnier-as geactiveerd, wat een verhoogde cortisol (pijndempend effect) productie tot gevolg heeft. Bij personen met CVS/FM gebeurt dit niet doordat de hypothalamus-hypofyse-bijnieras is uitgeput. Tijdens en na de lichamelijke inspanning wordt er bij de CVS/ME-cliënt dus minder cortisol geproduceerd met malaise tot gevolg (Light, 2009; Nijs, 2013). p. 19 Daarnaast is er bewijs dat overdreven lichamelijke inspanning het immuunsysteem ontregelt. Dit is klinisch belangrijk omdat deze veranderingen ernstiger zijn bij het ervaren van meer klachten na de inspanning. Dit alles geeft een vertraagd recuperatievermogen. De CVS/ME-cliënt is in staat om fysieke activiteiten uit te voeren, maar heeft een langere recuperatietijd nodig. Dit is de typische PEM bij CVS/ME (Nijs, 2013). 1.3.2 Psychosociale elementen De CVS/ME-cliënt heeft nood aan strategieën om met CVS/ME en de bijhorende beperkingen in activiteiten om te gaan (Anderson, 2012; de Veer & Francke, 2008; Drachler, 2009; Pemberton & Cox, 2013). Ze hebben hierdoor de neiging om het coping mechanisme ‘Ik moet rusten om beter te worden’ te hanteren, waardoor ze de activiteit vermijden. Nochtans lijkt rusten/vermijden van activiteit op korte termijn positief, maar op lange termijn is inactiviteit geassocieerd met deconditioneren en chronische pijn. Deze pijn blijkt uit onderzoek minder beperkend dan de angst om te bewegen (zie Figuur 1) (Nijs, 2004; Silver, 2002). Figuur 1: Cognitief gedragsmodel van angst om te bewegen / schade bij pijn (Vlaeyen, 1995 in Silver, 2002, p. 486). p. 20 Volgens dit gedrag kan men de populatie met het chronisch vermoeidheidssyndroom in twee groepen verdelen: 1. diegenen die zich hulpeloos voelen en de activiteit vermijden => extreem passief gedrag 2. diegenen die een hoog variabel activiteitenpatroon hebben => op goede momenten gaan zij over hun grens, wat tot een extreem lange periode van recuperatie leidt (Meeus, 2011a; Moss-Morris & Chalder, 2003; Surawy, 1995). Naast de gekende heterogeniteit binnen de CVS/ME-populatie naar klachten en ernst heeft men op individueel niveau een fluctuerend patroon doorheen de dag, waarbij het patroon stijgt (veel activiteiten uitvoeren wanneer men zich goed voelt) en daalt (lange herstelperiode). Op biologisch niveau is bewezen dat té intensieve activiteiten het afweermechanisme ontregelen (zie supra). Inactiviteit verhoogt tevens de klachten. Dus beide ‘types’ houden zo hun klachten in stand (Nijs, 2006; Nijs, 2007; van Eupen, 2010). 1.4 Weerslag van CVS/ME op het dagelijks leven Personen met CVS/ME spenderen gemiddeld 16,18% tijd aan rust-activiteiten, wat meer is dan gezonde personen (gemiddeld 2,28%, p<0,05). Naar productieve activiteiten (werk en huishouden) is er een significant verschil tussen CVS/ME en nietCVS/ME personen (p<0,05) Daarnaast blijkt dat CVS/ME-cliënten minder fysieke activiteiten uitvoeren en op een lager activiteitenniveau functioneren gedurende het dagelijkse leven ten opzichte van gezonde personen. Dit is in cijfers een daling van 1540% fysieke activiteit (Evering, 2011; Nijs, 2011; van Eupen, 2010). Het is aangetoond dat een goede spreiding van dagelijkse activiteiten zorgt voor een verminderde aanwezigheid van symptomen en fluctuaties tijdens de komende dagen (Meeus, 2011a). 1.5 Belang van ergotherapie Verminderde uitvoering van de occupaties, het persoonlijk, productief en sociaal functioneren is een belangrijk kenmerk bij cliënten met CVS/ME (Bolk, 2005; Fukuda, 1994). Aan de hand van de CFS-APQ (Chronic Fatigue Syndrome Activities and Participation Questionnaire) en de COPM (Canadian Occupational Performance Measure) bleken p. 21 werken, huishouden, wandelen, lezen/ontspanning, autorijden en sociale contacten de meest aangehaalde probleemactiviteiten bij CVS/ME (Lemmens, 2011). Aangezien deze doelgroep, met prevalentiecijfer één tot drie procent, zelden een volledig herstel ervaart, is het aanbieden van een gepaste therapie wenselijk (Cairns & Hotopf, 2005; Clauw, 2010; Perruccio, 2007; Prins, 2006). Men geeft aan dat ze nood hebben aan advies en een holistische benadering, waarbij de ergotherapeut een belangrijke rol kan spelen (Hughes, 2002; Hughes, 2009; Werkgroep beroepsprofiel, 1997). De nood aan strategieën om met activiteitenbeperkingen om te gaan, komt mede doordat men geen inzicht heeft in zijn eigen activiteitenniveau/patroon en men niet weet hoe rekening te houden met de beschikbare persoonlijke energie. Er werd eveneens in de studie van Packer (1997) een significant probleem naar ‘occupational performance1’ vastgesteld bij cliënten met CVS/ME. ‘Occupational performance’ wordt ook gezien als domein van de ergotherapeut (Drachler Mde, 2009; Gray & Fossey, 2003; Law, 2005; Occupational Therapy Australia Limited, 2010; Packer, 1997). Een ergotherapeut is een cliëntgerichte hulpverlener die als doel heeft personen in staat te stellen om deel te nemen aan activiteiten van het dagelijks leven. Dit door rekening te houden met de mogelijkheden en beperkingen van de persoon en/of door de omgeving aan te passen (WFOT, 2012).Via het ergotherapeutisch proces worden in samenspraak met de cliënt informatie verzameld en doelstellingen/prioriteiten opgesteld. Op basis van de beste evidentie en het methodologische handelen van de ergotherapeut kan de therapie geïmplementeerd worden. Het gehele proces wordt tevens geëvalueerd (Fawcett, 2007; le Granse, 2012; Occupational Therapy Australia Limited, 2010). Deze benadering komt tegemoet aan de noden van personen met CVS/ME. Cognitive Behaviour Therapy (CBT) en Graded Exercise Therapy (GET) werden lang gezien als dé behandeling voor CVS/ME (Chambers, 2006; Edmonds, 2004; Price, 2009; Whiting, 2001). De review van Maes & Twisk (2009) heeft aangetoond dat GET 1 “The task-oriented, completion, or doing aspect of occupations; often, but not exclusively, involving observable movement.” (Christiansen & Townsend, 2011, p. 421) p. 22 en CBT negatieve effecten kunnen veroorzaken (de Veer & Francke, 2008; Kindlon, 2011; Twisk & Maes, 2009; van Eupen et al., 2010) Bijgevolg zijn er naar therapie twee alternatieven gekend. Jason (2013) ontwikkelden de strategie en bijhorende theorie genaamd ‘Energy Envelop Theory’ (EET). Deze theorie houdt in dat men de verbruikte energie in de metaforische ‘envelop’ dient te houden. Dit geeft de cliënt de mogelijkheid om fysieke en mentale activiteiten verder te zetten, met minder tot geen terugval en met een daling van de symptomen. Bijgevolg dient er op maat van de cliënt te worden gewerkt. Het verschil met GET en de EET is dat bij GET de symptomen aanwezig zijn bij het behouden of verhogen van het activiteitenniveau. Jason (2013) spreekt niet over het laten stijgen of dalen van een activiteitenniveau, maar van het te matigen (Brown, 2011; Jason, 2013). Pacing of activiteitenmanagement is een ander voorbeeld van energiemanagementstrategie waarbij de patiënt met CVS/ME aangeleerd wordt om een balans te vinden tussen rust en activiteit (Goudsmit, 2012; Nijs, 2006; van Eupen, 2010). Cox (1999) benadrukt dat relaxatie/rust niet alleen fysieke rust kan zijn, maar ook mentale rust. Ook hier is een holistische en cliëntgerichte aanpak van cliënt en omgeving noodzakelijk wat behoort tot de competenties van de ergotherapeut (Cox, 1999, 2000; Tunning Project, 2008). Het doel van pacing is de opflakkering van de symptomen die zo kenmerkend zijn voor CVS/ME, onder controle te brengen om zo uiteindelijk de patiënt in staat te stellen om zijn activiteitenniveau met realistische doelen zelf op te bouwen (Goudsmit, 2012; Nijs, 2013). In de praktijk is de behandeling van CVS/ME multidisciplinair, klassiek bestaande uit een arts, psycholoog en kinesitherapeut. Gezien cliënten problemen ervaren op activiteiten- en participatieniveau is het niet meer dan evident dat in de toekomst de ergotherapeut het team versterkt. De typefunctie ‘behandelen’ met als deelfunctie ‘exploratie’, ‘inventarisatie van problemen en mogelijkheden’ uit het beroepsprofiel sluiten hier op aan (van Eupen, 2010; Werkgroep beroepsprofiel, 1997). p. 23 Zoeken naar evenwicht in het leven, staat in de occupational science beter gekend als occupational balance2 en life balance3 (Christiansen & Townsend, 2011; le Granse, 2012). 1.6 Instrumenten Na bovenstaande informatie is het duidelijk dat een ergotherapeut nodig is tijdens het revalidatieproces van cliënten met CVS/ME. Methodes om de cliënten te begeleiden en te behandelen zijn gekend (zie supra), maar de basis van alles is het kennen van het activiteitenpatroon en de mate van fysieke activiteit van de cliënt (van Eupen, 2010). Klassiek begint het interventieproces of het proces van methodisch handelen met de evaluatie van de huidige situatie en een analyse van de occupational performance. Dit deel wordt door de zorgverleners als essentieel beschouwd om kwalitatieve zorg en effectieve behandeling te bieden aan de cliënt (AOTA, 2010; Fawcett, 2007; Law, 2005; le Granse, 2012; Schultz-Krohn, 2013). De ergotherapeut hanteert een top-down cliëntgerichte benadering. Voorkeuren gaan uit naar artikels/instrumenten over activiteiten(niveau) waarbij rollen, taken, betekenis mee in kaart worden gebracht. Er bestaan zowel objectieve als subjectieve meetmethoden van het activiteitenpatroon. Objectieve meetmethoden van de fysieke activiteit zijn onder andere accelerometers en spirometrie. Deze zijn vaak duur en tijdrovend wat maakt dat ze in de klinische praktijk zelden worden gebruikt. Accelerometers en stappentellers meten respectievelijk de versnelling en de beweging van het bekken (van Eupen, 2010). Niettemin wordt de accelerometer in onderzoek en praktijk als gouden standaard gezien voor het meten van fysieke activiteit bij volwassenen. In principe is de DLW (doubly labeled water method) de criteriumstandaard, maar deze heeft een zeer hoge kostprijs en is moeilijk toepasbaar in de praktijk (Bouten, 1996; Chastin & Granat, 2010; EPARC, 2 “Occupational imbalance: an individual or group experience in which health and quality of life are compromised because of being overoccupied or underoccupied.” (Christiansen & Townsend, 2011, p. 421). 3 “A consisted and desired pattern of occupations that enables people to manage stress and promote health an well- being. Patterns may be viewed on several dimensions, including time allocation, fulfillment of social roles, and meeting psychological need. (Synonyms or closely related terms include role balance, work-related balance, work family balance, lifestyle balance, work-life balance, and occupational balance).” (Christiansen & Townsend, 2011, p. 419). p. 24 z.d.; Godfrey, 2008; Hendelman, 2000; ISO Analytical, z.d.; Johannsen, 2010; Plasqui, 2013; Yang & Hsu, 2010). Bij spirometrie wordt de samenstelling en de hoeveelheid in- of uitgeademde lucht per minuut, de hartslag, de bloeddruk en de weerstand gemeten (Vissers, 2010). Binnen de masterproef werden de inspanningsfysiologie en accelerometrie zeer kritisch benaderd. Deze zijn namelijk minder klinisch relevant vanuit ergotherapeutisch standpunt en zijn duur voor de dagelijkse praktijk. Bovendien behoren ze meer tot het werkveld van de kinesitherapeut (Nationale Raad voor de Kinesitherapie, 2010; Van de Velde, 2012; Werkgroep beroepsprofiel, 1997). Goedkopere methoden voor het meten van fysieke activiteiten zijn de subjectieve instrumenten zoals vragenlijsten en activiteitendagboeken, waarbij de cliënt alle activiteiten noteert in een dagboek. Vanuit het MOHO4 kent de ergotherapeut dit als de ACTRE, Activity Record. Personen met CVS/ME hebben vaak geheugen-en concentratiestoornissen wat maakt dat men de dagboeken onmiddellijk dient in te vullen (Kielhofner, 2008; van Eupen, 2010; Wendel-Vos, 2013). 1.7 Conclusie literatuur Wat vooral opvalt, is dat er steeds verschillende assessmentinstrumenten worden gebruikt. Omdat het de uitkomst in kaart brengt van een behandeling, heeft dit ook consequenties voor de bewijskracht van een behandeling. Daarnaast zijn er wel degelijk aanwijzingen dat personen met CVS/ME nood hebben aan ondersteuning van een ergotherapeut. De beperkingen voortvloeiend uit CVS/ME hebben hun invloed op het dagelijks leven en het handelen (zie supra). Een goede behandeling start met een goede diagnostiek. Accelerometers en inspanningsproeven worden gebruikt, maar zijn duur. Welk instrument kan een ergotherapeut wel gebruiken bij personen met CVS/ME om de fysieke activiteit(patroon) in kaart te brengen? Er is dus een noodzaak voor het inventariseren en beoordelen van de literatuur van gebruikte instrumenten om zo naar een zorgvuldige behandeling van personen met CVS/ME te komen. Dit om het handelen op de gebieden van wonen, werken en vrije tijd te optimaliseren en personen met CVS/ME een relevante maatschappelijke rol te laten spelen (Kielhofner, 2008). 4 Model of Human Occupation p. 25 1.8 Onderzoeksdoelstelling en onderzoeksvraag Het doel van de huidige systematische review is het inventariseren van de instrumenten die bruikbaar zijn in het meten van de fysieke activiteit bij de CVS/ME- populatie. De voorkeur hierbij gaat naar CVS/ME specifieke assessmentinstrumenten. Het instrument dient om aan de psychometrische kwaliteit te voldoen, hanteerbaar, relevant en betaalbaar te zijn voor gebruik in de klinische praktijk van de ergotherapeut. Hiervoor dient eerst een inventarisatie van de gebruikte assessmentinstrumenten te gebeuren met een kwalitatieve beoordeling van de klinimetrische studies. Dit gebeurt door twee onafhankelijke studenten. P: personen met CVS/ME met een toegestane comorbiditeit met fibromyalgie I: onderzoek naar een betaalbaar en hanteerbaar assessmentinstrument voor de beoordeling van de (fysieke) activiteit(patroon) O: methodologische kwaliteit, meeteigenschappen, bruikbaarheid assessment (systematische review) Hieruit volgt de volgende onderzoeksvraag: Hoofdvraag (deel 1): Welk assessment is betaalbaar, hanteerbaar en met voldoende klinimetrische eigenschappen voor de beoordeling/in kaart brengen van het (fysieke) activiteitenniveau in de klinische praktijk van de ergotherapeut bij personen met CVS/ME? Systematische review (duo). En de specifieke onderzoeksvragen (deel 2, individueel): 1) Wat is de validiteit van het activiteitendagboek in vergelijking met de accelerometer bij cliënten met het CVS/ME? Data-analyse, individueel (Astrid). 2) In welke mate is het activiteitenpatroon van subgroepen van CVS/ME-cliënten verschillend in vergelijking met een gezonde populatie? Data-analyse, individueel (Jasmine). p. 26 2 METHODE Om transparantie en reproduceerbaarheid van de systematische review te verzekeren, werd deze masterproef geschreven volgens de opbouw van de IMRaD structuur met de elementen van ‘The PRISMA’ (Preferred Reporting Items for Systematic Reviews and Meta-Analyses) (Liberati, 2009). 2.1 Zoekstrategie De databanken PubMed en Web of Science werden geraadpleegd van 1 november 2013 tot 28 februari 2014. Hiervoor werd een gecombineerde zoekterm met booleaanse operatoren ingevoerd om relevante artikels te verkrijgen. De gebruikte zoekterm werd opgesteld door middel van informatie uit de literatuur en via MeSH-termen uit de databank Pubmed (zie Bijlage 1). De volledige zoekopdracht is terug te vinden in Bijlage 2. p. 27 De verkregen resultaten in de databanken werden gescreend volgens volgende inclusieen exclusiecriteria: Inclusiecriteria Exclusiecriteria Populatie Populatie/onderzoek personen met CVS/ME al dan kinderen (-18-jarigen) niet comorbiditeit fibromyalgie onderzoek betreffende dieren en/of labo- volwassen personen onderzoek en/of van biomedische aard Abstracts/artikels met betrekking tot (biomarkers) en in vitro research uitkomstmaat van het Abstracts/artikels met betrekking tot onderzoek/instrument betreft uitkomstmaat: participatie evaluatie van (fysieke) uitkomstmaat: functieniveau (spierkracht,…) activiteit, activiteitenpatroon en – niveau interventie: modellen/theorieën vermijden van activiteit assessmentinstrument: kwalitatief Taal van het artikel (bijvoorbeeld interviews) en/of Nederlands en Engels zelfontworpen vragen voor de Instrumenten met betrekking op invloed van vermoeidheid op betreffende studie Instrumenten met betrekking tot (fysieke) activiteitenpatroon, in spirometrie (inspanningscapaciteit) alle talen slapen vermoeidheid Publicatiestatus enkel volledige teksten Studiedesign Jaar van publicatie geen limiet samenvattingen van artikels (abstracts), richtlijnen (guidelines), congresverslagen, reviews, metaanalyses, studieprotocollen en casus rapportage. protocol over het ontwikkelen van een instrument p. 28 2.2 Studieselectie De studieselectie werd uitgevoerd door twee beoordelaars. Om tot een kwaliteitsvolle review te komen, werd er gehandeld volgens een stappenplan. 2.2.1 Stap 1: Screening op basis van titel/abstract Rekening houdend met de inclusie- en exclusiecriteria zochten de twee studenten onafhankelijk van elkaar met eenzelfde gecombineerde zoekterm in PubMed en Web of Science. Dubbele resultaten werden verwijderd uit de resultatenlijst van Web of Science. De studenten kregen wekelijks een ‘alert’ met nieuwe onderzoeken die verschenen zijn in de periode van november 2013 tot en met februari 2014. Er werd gebruik gemaakt van de “Template for study selection” (Thiry & Chalon, 2010). De reden van exclusie van het onderzoek werd door de studenten onafhankelijk aangeduid. Dit zijn onder andere ‘taal’, ‘onderzoeksopzet’, ‘populatie’, ‘uitkomstmaat’, ‘instrument’ en ‘interventie’. Deze volgorde van aflopende voorkeur werd gehanteerd om een duidelijk stroomdiagram te ontwikkelen. Na de onafhankelijke screening volgde een consensusoverleg. 2.2.2 Stap 2: Vinden van de volledige teksten Er werd gebruik gemaakt van de mogelijkheden van de bibliotheken van UGent, KuLeuven en UAntwerpen. Daarnaast werd Google Scholar gehanteerd. De eerste auteur werd gecontacteerd via mail indien enkel het abstract beschikbaar was. Indien nodig werden papieren aanvragen gedaan in andere bibliotheken binnen België. 2.2.3 Stap 3: Screening op basis van de volledige teksten De aanwezige informatie uit het abstract en/of titel was vaak onvoldoende om sluitend te bepalen of het artikel een instrument bevatte dat het gezochte construct mat. Hierdoor was het aantal geïncludeerde artikels hoger dan verwacht (>150). Na overleg tussen beide studenten werd geopteerd om de volledige teksten enkel te screenen op basis van de methode. Na deze onafhankelijke screening volgde opnieuw een consensus, waarbij bepaald werd welke artikels als relevant beschouwd werden. p. 29 2.3 Data-extractie 2.3.1 Bepalen van instrumenten De namen van de gevonden assessmentinstrumenten in de geïncludeerde artikels werden apart door de beide studenten geturfd in een Word-document met auteur en jaartal. Deze werden samen overlopen zodat er een lijst ontstond met volgens ons de meest relevante assessmentinstrumenten om het fysieke activiteitenniveau te meten bij cliënten met CVS/ME. Door middel van de sneeuwbalmethode werden de referenties uit de artikels waarin de assessmentsinstrumenten werden beschreven, gescreend naar validatiestudies bij CVS/ME-cliënten. De uitkomstmaten van de assessmentsinstrumenten werden eveneens geanalyseerd zodat enkel de instrumenten, die fysieke activiteit meten (hoe actief iemand is) en niet beperkingen in activiteit, werden geïncludeerd. Dit wordt weergegeven in bijlage 5. 2.3.2 Evaluatie klinimetrische studies Enkel de onderzoeken waarin de klinimetrische eigenschappen van een relevant assessmentinstrument werden nagegaan bij CVS/ME-cliënten, werden geïncludeerd in de systematische review voor de beoordeling van de methodologische kwaliteit van de studie. Indien men slechts over beperkte informatie van de klinimetrie bij CVS/ME en/of de uitkomstmaat van het assessmentinstrument beschikte, werd er gebruik gemaakt van verschillende databanken door de volledige naam van het instrument als zoekterm in te geven. CEBP Clinical Measurement Instruments Physiotherapy (CEBP, 2014) Expertisecentrum Meetinstrumenten voor Revalidatie (ECMR) (Zuyd Hogeschool, z.d.) VIGeZ Meetinstrumenten voor Gezondheidspromotie (Vigez, 2014) Patient-Reported Outcome and Quality of life Instruments (ProQolid) (Mapi Reseach Trust, 2014) Rehabilitation Measures Database (Rehabilitation Institute of Chicago, 2010) p. 30 Om het meest bruikbare assessmentinstrument te bepalen, werd een kwalitatieve beoordeling van de klinimetrische studies uitgevoerd. De COSMIN (COnsensus-based Standards for the selection of health Measurement INstrument) met vier-punt beoordelingsschaal (zie verder) werd binnen deze systematische review per klinimetrische studie van een geïncludeerd assessmentinstrument onafhankelijk van elkaar ingevuld door de studenten. De resultaten werden vergeleken om tot een consensus te komen. De consensus werd weergegeven in een tabel met de naam en de taal van het geëvalueerde meetinstrument, de auteur en jaartal van de studie, de populatie, het aantal proefpersonen, de selectiemethode en de onderzochte klinimetrische eigenschappen (bijlage 6) . De omschrijving van de verschillende eigenschappen bevindt zich in bijlage 3. 2.4 Kwaliteitsbeoordeling van de studies De COSMIN met vier-punt beoordelingsschaal wordt door Mokkink (2012) in de COSMIN handleiding aanbevolen bij het schrijven van een systematische review in functie van assessmentinstrumenten. Dit omdat het noodzakelijk is om een complete methodologische kwaliteitsscore te verkrijgen van elke studie die klinimetrische eigenschappen onderzocht van een bepaald assessmentinstrument. Op basis van de discussies van de Clinimetrics Working Group van de EMGO Institute for Health and Care Research ontwikkelde de COSMIN-groep deze schaal waarbij de studies met betrekking tot klinimetrische eigenschappen per COSMIN kader geclassificeerd worden in ‘excellent’, ‘goed’, ‘acceptabel’ of ‘zwak’ (COSMIN, 2011) . De beoordelingsschaal bestaat onder andere uit negen kaders van de verschillende psychometrische eigenschappen te evalueren, namelijk 1) interne consistentie 2) betrouwbaarheid 3) meetfout 4) inhoudsvaliditeit (inclusief face validiteit) 5-7) constructvaliditeit -onderverdeeld in drie kaders: structurele validiteit, hypotheses testing en cross-culturele validiteit-, 8) criteriumvaliditeit 9) responsiviteit. p. 31 De COSMIN met vier-punt beoordelingsschaal beschikt telkens over vier antwoordmogelijkheden. De laagste score telt om de methodologische kwaliteit per kader te bepalen. Dit wil zeggen dat als één item in de kader betrouwbaarheid ‘zwak’ scoort bij het evalueren van een betrouwbaarheidsstudie, dan scoort de hele studie ‘zwak’ voor dat criterium. Specifieke criteria voor de vier antwoordmogelijkheden voor elke studie voor een bepaalde klinimetrische eigenschap werd beschreven in de handleiding te verkrijgen via de site (COSMIN, z.d.). Het uiteindelijke resultaat, in consensus, van de kwaliteitsbeoordeling van de studie werd weergegeven zoals in Tabel 1. Naam meetinstrument (auteur, jaartal) p. 32 I Responsiviteit H Criterium validiteit G Cross-culturele validiteit (Convergent) F Hypothese testing E Structurele validiteit Begripsvaliditeit D Inhoudsvaliditeit C Meetfout B Betrouwbaarheid A Interne consistentie Meetinstrument + Studie Tabel 1: Sjabloon studiekwaliteit COSMIN met vier-punt beoordelingsschaal 3 RESULTATEN 3.1 Na de zoekstrategie Na de zoekstrategie werden 789 artikels geïdentificeerd die mogelijk relevant waren. Deze 789 artikels zijn het totaal van de resultaten afkomstig van PubMed (619), Web of Science (241) en de meldingen verkregen via mail (12 artikels voor PubMed en vijf studies voor Web Of Science). Zie Tabel 2. Na ontdubbeling (88 artikels) werden uiteindelijk 701 artikels gescreend op basis van titel en abstract. Tabel 2: Aantal artikels na zoekstrategie Databank #Artikels #Alerts #Dubbel Totaal Pubmed 619 12 1 630 Web of Science 241 5 87 159 Hierbij werden vooral artikels geëxcludeerd op ‘uitkomstmaat’ (290), zoals studies die pijn, spierkracht, participatie,… meten, eveneens op ‘onderzoeksopzet’ (155) en op ‘populatie’ (76, kinderen en dieren). Op basis van deze eerste screening werden na consensus 191 artikels meegenomen naar de tweede screening. De methodes van de volledige artikels werden onafhankelijk van elkaar gescreend naar relevante assessments door de twee studenten. Na overleg bleek dat 83 artikels niet voldeden aan de inclusiecriteria, waaronder drie volledige teksten die niet gevonden werden. Op basis van ‘assessment’ werden 18 artikels geëxcludeerd, aangezien deze zelfontworpen zijn en/of van kwalitatieve aard zijn. De overgebleven 108 artikels werden gebruikt om de inventarisatie van de instrumenten uit te werken (zie ook Figuur 2). p. 33 Figuur 2: Doorstroomdiagram p. 34 3.2 Bepalen van instrumenten Door middel van de 108 relevante artikels werd in consensus een tabel van 38 assessmentinstrumenten en het aantal bijhorende referenties geïnventariseerd. Instrumenten die een subschaal bevatten die het activiteitenpatroon in kaart brachten, werden meegenomen (bijlage 5). Instrumenten die mogelijkheden en beperkingen in activiteiten, kwaliteit van het leven, of een ander construct dan (fysieke) activiteitenniveau van de CVS/ME-cliënt in kaart brachten, werden geëlimineerd in consensus met de drie partijen (twee studenten en de promotor). Daarnaast werden instrumenten geëxcludeerd die geen duidelijke referentie en/of zoekresultaat gaven naar informatie over het instrument, zijnde: Hours working in a job WASA (zie bijlage 5). Uiteindelijk werden uit 52 artikels 15 van de 38 meetinstrumenten geïncludeerd, die het juiste construct meten (zie bijlage 5) Deze 15 assessmentinstrumenten werden verder geëvalueerd naar validatie bij een CVS/ME-populatie. Hieruit bleek dat zeer veel instrumenten (enkel) bij gezonde personen gevalideerd werden, zoals de "Baecke Physical Activity Questionnaire”, “Accelerometer”, “Physical Activity Index van de Health Questionnaire”, “Godin Leisure-Time Exercise Questionnaire”, “Intelligent Device for Energy Expenditure and Activity” en “Paffenbarger Physical Activity Questionnaire”. Andere assessmentinstrumenten werden gevalideerd bij andere (originele) populaties zoals reuma/artritis (ACTRE), ouderen (Older Adult Exercise Status Inventory (OA-ESI)), chronische cliënten (COOP/WONCA) en cliënten met pijn (VAS). In Tabel 3 en Bijlage 6 worden een overzicht gegeven van bovenstaande gegevens met in de laatste kolom de (originele) populatie waarbij de validatie van het instrument werd onderzocht. Na consensus werd het “dagboek” en de “Self-Observation List” (Daily Observed Activity) samengenomen. Bij de zoektocht naar klinimetrische studies van deze instrumenten werd steeds verwezen naar het artikel van Vercoulen (1997). Na de analyse van deze studie bleek dat men bij CVS/ME-cliënten naging of de zelfrapportage vragenlijsten, waaronder SOL-DOA, werkelijk de fysieke activiteit meten (validiteit). p. 35 De volgende consensus werd bereikt tussen de twee studenten: deze studie kon niet methodologisch beoordeeld worden, aangezien men geen specifieke klinimetrische gegevens weergeeft voor enkel het assessmentinstrument SOL-DOA. Uit Tabel 3 kan geconcludeerd worden dat enkel drie assessmentinstrumenten bij CVS/ME werden gevalideerd, namelijk de “International Physical Activity Questionnaire- Short Form” (IPAQ-SF), de Chronic Fatigue Syndrome Activities Questionnaire (CFS-AQ) en de “Multidimensional fatigue inventory” (MFI). Tabel 3: Instrumenten met vermelding validatiepopulatie, referenties in bijlage 6 Assessmentinstrument 1. Activity Record (ACTRE) 2. Baecke Physical Activity Questionnaire 3. Accelerometer 4. Checklist Individual Strength (CIS) 5. Chronic Fatigue Syndrome Activities Questionnaire (CFS-AQ) 6. COOP/WONCA Chats (Darthmouth) 7. Diary en Self Observation List (Daily Observed Activity) 8. Godin Leisure-Time Exercise Questionnaire 9. Intelligent Device for Energy Expenditure and Activity 10. International Physical Activity Questionnaire- Short Form (IPAQ-SF) 11. Multidimensional Fatigue Inventory (MFI)/ Multidimentionele Vermoeidheids Index 12. Older Adult Exercise Status Inventory (OA-ESI) 13. Paffenbarger Physical Activity Questionnaire 14. Physical Activity Index van de Health Questionnaire 15. Visual Analogue Scale (VAS)- Daily physical activity level p. 36 #artikels 21-2 43-6 271, 7-31 147-9, 12, 20, 23-26, 28-29, 32-34 124 135 81,13,18,24, 36-39 140 136 318, 24, 41 842-48 149 150 151 212, 52 3.3 Evaluatie klinimetrische studies Artikels naar klinimetrische eigenschappen van deze drie assessmentinstrumenten werden gezocht om tot een saturatie van gegevens te komen in het kader van de COSMIN-scoring. Hiervoor werd er verder gekeken dan de Engelse en Nederlandse versie van het instrument. In de studie van Scheeres (2009) werd, naast de IPAQ, de Chronic Fatigue Syndrome Acitivity Questionnaire (CFS-AQ) gehanteerd om het fysieke activiteitenpatroon bij CVS/ME-cliënten in kaart te brengen. In het artikel geven ze aan dat dit assessmentinstrument een goede interne consistentie (Cronbachs alpha= 0,73) en testhertestbetrouwbaarheid (Spearman rho= 0,72) heeft bij CVS/ME-populatie. De auteurs spreken van een nieuw ontwikkelde vragenlijst en geven geen toelichting over het verkrijgen van de cijfers. Scheeres (2009) concludeert na hun onderzoek dat het instrument geen meerwaarde biedt ten opzichte van de IPAQ-SF of API (Activity Pattern Interview). Het cijfermateriaal van de interne consistentie en testhertestbetrouwbaarheid kon niet beoordeeld worden en er is het vermoeden dat het instrument niet verder ontwikkeld is door de afwezigheid van een meerwaarde. Er zijn ook geen andere studies gevonden met de CFS-AQ. In consensus werd beslist om dit instrument te erkennen, maar niet te beoordelen met de COSMIN. Bijgevolg volgt nu enkel de beoordeling van de methodologische kwaliteit van de studies van de IPAQ-SF en MFI. 3.3.1 International Physical Activity Questionnaire-Short Form (IPAQ-SF) De International Physical Activity Questionnaire (IPAQ) is een zelf-rapporterend meetinstrument dat fysieke activiteit meet bij populaties uit verschillende landen en culturen. Het werd ontwikkeld door de ‘International Consensus Group of Physical Activity Measurement’ in 1996, wat resulteerde in vier korte en vier lange versies van de vragenlijsten. De gegevens kunnen verzameld worden via een telefooninterview of via een zelf-rapportage. Omdat CVS/ME-cliënten te kampen hebben met cognitieve problemen, werd de korte versie van de IPAQ (IPAQ-SF) aangewezen (Meeus, 2011b). De IPAQ-SF bestaat uit negen items die informatie inventariseren van de gespendeerde wandeltijd en de gespendeerde tijd in matige en zware activiteiten gedurende de laatste p. 37 zeven dagen (Meeus, 2011b). Dit werd berekend aan de hand van aparte subschaalscores van werkgerelateerde activiteiten, bewegingsactiviteiten, huishoudelijke taken, tuinieren en vrijetijdsactiviteiten (Meeus, 2011b; Scheeres, 2009). Deze informatie kan omgezet worden in METs (Metabolic Equivalents). Er bestaan vier activiteitenniveaus, namelijk sedentair (<1 MET), lichte activiteiten (kleiner dan drie METs), matige activiteiten (3-6 METs) en zware activiteiten (>6 METs). Het invullen van de IPAQ-SF neemt vijf tot zeven minuten in beslag. De IPAQ-SF wordt als alternatief voor de accelerometer (te duur) en het dagboek (tijdrovend naar invulling en verwerking) beschouwd (Ainsworth, 2011; Meeus, 2011b). De validiteit en betrouwbaarheid van de IPAQ bij gezonde ouderen is reeds aangetoond (Kaleth, 2010 in Meeus, 2011a). Uit de studie van Craig (2003) bij gezonde personen in 12 landen bleek dat de IPAQ een goede test-hertestbetrouwbaarheid (Spearman rho =0,80) en een matige criteriumvaliditeit met de accelerometer (Spearman rho =0,30) heeft (Craig, 2003). 3.3.1.1 Klinimetrische onderzoeken De criteriumvaliditeit van de IPAQ-SF werd nagegaan door Scheeres (2009). Tijdens de intake werd het API afgenomen. Bij de tweede sessie vulden de 226 CVS/ME-cliënten de IPAQ-SF en de CFS-AQ in. Het geïncludeerde assessment (IPAQ-SF) werd vergeleken met de accelerometer. Deze werd beschouwd als het beste en meest objectieve instrument om fysieke activiteit te meten. Deze gouden standaard werd in dit onderzoek twee weken gedragen door een adequaat aantal deelnemers. Het percentage van het aantal niet-ingevulde items werd niet weergegeven. Uit de metingen van de actometer bleek dat 29% van de cliënten een passief activiteitenpatroon had en 71% een fluctuerend actief activiteitenpatroon. Meeus (2011b) evalueert de interne consistentie en de criteriumvaliditeit van de IPAQSF in vergelijking met een tri-axiale accelerometer en een activiteitendagboek bij 56 CVS/ME-cliënten. De accelerometer werd beschouwd als gouden standaard aangezien de DLW-methode niet overeenkomt met de werkelijkheid en niet bruikbaar is bij grote populaties. De accelerometer werd aan de pols gedragen gedurende één week. Tijdens deze week vulden de deelnemers ook het activiteitendagboek in waarbij ze het type activiteit, de start- en stoptijd en totale duurtijd van de activiteit vermeldden. De p. 38 overeenkomstige METs werd door de onderzoeker ingevuld volgens (Ainsworth, 2000). Bij het inleveren van de accelerometer en het dagboek vulden de deelnemers de Nederlandstalige IPAQ-SF in. Negen cliënten vulden niet alle items van de vragenlijst in. De ingevulde gegevens werden gebruikt voor de statistische analyses (Meeus, 2011b). Betrouwbaarheid Interne Consistentie In de studie van Meeus (2011b) gebruikte men niet-parametrische statistiek, dit omdat uit de goodness-of-fit test bleek dat de gegevens niet normaal verdeeld waren. De Cronbachs alpha werd gebruikt om de interne consistentie tussen de drie items van de IPAQ-SF te bepalen bij een goede steekproefgrootte, namelijk bij 56 deelnemers. De unidimensionaliteit (factor analyse) werd uitgevoerd in een andere studie bij andere populaties. De items stappen, matige en zware activiteiten werden gebruikt om een totale score te berekenen. De Cronbachs alpha voor deze drie items bedroeg 0,337. Dit is een zeer lage interne consistentie. Een reden hiervoor kan zijn dat de IPAQ-SF meer de zware activiteiten weergeeft, terwijl de CVS/ME-populatie meer geneigd is om sedentaire activiteiten uit te voeren (Meeus, 2011b). Rekening houdend met deze gegevens werd de methodologische kwaliteit volgens de COSMIN met vier-punt beoordelingsschaal van deze studie in functie van de ‘interne consistentie’ als ‘ACCEPTABEL’ gescoord. Validiteit Criteriumvaliditeit Als eerste stap werden de correlaties in de studie van Scheeres (2009) berekend tussen de instrumenten en onderzocht men de scores uit de actometer. Vervolgens werd er een logistische regressie uitgevoerd met de IPAQ, CFS-AQ en de actometer (afhankelijke variabele). Hiermee hadden de onderzoekers de mogelijkheid om een predictieve waarschijnlijkheidsscore te bepalen. Aan de hand van regressie werd een formule uitgewerkt zodat men een dichotome uitkomst naar activiteitenniveau kreeg. De predictieve waarschijnlijkheidsscore werd gebruikt als basis voor de ROC (Receiver Operating Characteristic) curve. ‘Sensitiviteit’ en ‘1-specificiteit’ bevinden zich p. 39 respectievelijk op de y- en x-as. Een Area Under the Curve (AUC) van één wordt voorgesteld als een perfecte validiteit, een AUC van 0,50 werd gezien als gokken. De AUC binnen deze studie bedraagt 0,711; dit werd beschouwd als een matige score. De IPAQ-SF heeft een grotere validiteit dan de API (0,64) en de CFS-AQ (0,71). Voor de IPAQ-SF is de best voorspellende kans een cutoff-score van 0,67 met een sensitiviteit van 70,1% (correct geclassificeerde passieve cliënten) en een specificiteit van 62,7% (correct geclassificeerde actieve cliënten). De IPAQ-SF correleert zwak met de actometer (Spearman’s rho=0,33). Omdat in de studie niet duidelijk werd weergegeven hoe de niet-ingevulde items werden gebruikt, bedraagt de kwalitatieve beoordeling van deze studie volgens de COSMIN met vier-punt beoordelingsschaal ‘ACCEPTABEL’. De overige items scoorden ‘EXCELLENT’. In de studie van Meeus (2011b) werd de criteriumvaliditeit bepaald door de gegevens van de IPAQ-SF te vergelijken met de tri-axiale accelerometer en het activiteitendagboek. De Spearmans rangcorrelatiecoëfficiënt (rho) varieerde tussen 0,282 en 0,426. Het statistische significantielevel van 0,05 werd gehanteerd. De significante correlaties zijn zwak en bevinden zich enkel bij matige tot zware activiteiten. Deze correlaties werden als irrelevant beschouwd, omdat deze categorieën moeilijk uit te voeren zijn door CVS/ME-cliënten. Voor de sedentaire activiteiten werden geen correlaties gevonden. De consensus tussen de twee studenten werd bereikt na een onafhankelijke kwaliteitsbeoordeling. De studie in functie van de ‘criteriumvaliditeit’ werd gescoord als ‘GOED’. 3.3.2 Multidimensional Fatigue Inventory (MFI) De Multidimensional Fatigue Inventory (MFI) is een zelf-rapporterend instrument dat werd ontwikkeld door een Nederlandse onderzoeksgroep in 1995 om de ernst van vermoeidheid te meten (Lin, 2009; Smets, 1995). Het bestaat uit vijf dimensies: algemene, fysieke en mentale vermoeidheid, verminderde motivatie en verminderde activiteit. De ontwikkeling van de vragenlijst is gebaseerd op de manier hoe vermoeidheid wordt uitgedrukt. Ten eerste kan dit omschreven worden in algemene uitdrukkingen over het functioneren, zoals ‘ik voel me uitgerust’. Ten tweede kan p. 40 vermoeidheid wijzen op fysieke gevoelens, gerelateerd aan het gevoel van moe zijn. Ten derde wijst het op het cognitief functioneren, zoals het moeilijk concentreren. Deze drie subschalen zijn gebaseerd op de voorgaande factoranalyses (Smets, 1995). Ten vierde kan vermoeidheid ook beschreven worden als een beperking van motivatie om een activiteit te starten. Verminderde activiteit refereert naar de invloed van fysieke en psychische factoren op het activiteitenniveau (Lin, 2009). De MFI bestaat uit 20 stellingen waarbij de persoon op een vijfpunten-Likertschaal moet aanduiden in welke mate de stelling voor hem/haar klopt de afgelopen dagen (Lin, 2009; Smets, 1995). Hoe hoger de score, hoe hoger de graad van vermoeidheid (bereik: 4-20). Het invullen van de verschillende subschalen neemt ongeveer vijf minuten tijd in beslag (Lin, 2009). 3.3.2.1 Klinimetrische onderzoeken In de studie van Smets (1995) werd de klinimetrie (interne consistentie en constructvaliditeit) van de MFI-20 voor het eerst geëvalueerd bij een adequate groep van CVS/ME-cliënten (357), kankercliënten (111) en een gezonde controlegroep [n=1001 bestaande uit studenten geneeskunde (n=158) / psychologie (n=481), assistentartsen (n= 46) en militairen (n=156 en n=160)]. Er werd in het onderzoek niet verwezen naar de CDC 94-criteria voor CVS/ME, maar men spreekt van een ernstige beperkte vermoeidheid gedurende de afgelopen 12 maanden. De “CVS/ME-cliënten” werden ad random gerekruteerd uit een steekproef die reeds aan een andere studie deelnamen. De kankercliënten zijn personen die ambulant behandeld werden met radiotherapie in een ziekenhuis. Binnen dit onderzoek werd de MFI gebruikt, bestaande uit de vijf dimensies en 24 items met een zeven-puntenschaal. Er werden 395 “CVS/ME-cliënten” gecontacteerd via de post, 90% vulde de vragenlijst in en stuurden de vragenlijst terug op (n=357). Er werden 113 kankercliënten gecontacteerd, waarvan 111 hebben deelgenomen. Tijdens de eerste van fase van het klinimetrisch onderzoek van Lin (2009) werden 19381 volwassenen ad random gecontacteerd en daarna geclassificeerd in drie adequate groepen : CVS/ME-achtige (292), personen met chronische aandoeningen (286) en een gezonde populatie (223). In de tweede fase vulden de verschillende testgroepen de MFI20, de MOS SF-36, de Self-Rating Depression Scale (SDS) en de State-Trait Anxiety Inventory (STAI) in. Er werd maar één ontbrekend item gevonden voor de gereduceerde activiteitensubschaal, de anderen werden volledig ingevuld. p. 41 Op basis van deze gegevens werd de betrouwbaarheid (interne consistentie) en de validiteit (structurele validiteit en hypothesetesting) onderzocht bij een adequate groep van CVS/ME- achtigen. In de studie refereert men niet specifiek naar de CDC 94criteria, maar spreekt men over personen die gedurende zes maanden ernstige vermoeidheid vertonen en ten minste aan vier symptomen voldoen van CVS/ME. Betrouwbaarheid Interne consistentie De interne consistentie van de MFI (vijfdomeinenmodel) werd in de studie van Smets (1995) per subschaal bepaald door middel van de Cronbachs alpha. Het meetinstrument vertoonde voor alle dimensies een goede interne consistentie (gemiddelde α = 0,84) bij de CVS/ME-cliënten. Er werd een confirmatieve factoranalyse uitgevoerd bij een adequate groep van 357 “CVS/ME-cliënten” (‘EXCELLENT’ bij COSMIN: 7x24 =168 en >100). Er werden items verwijderd op basis van onder andere de item-residual correlaties die kleiner zijn dan 0,50; het verschil tussen item-residual en item-schaal correlaties kleiner dan 0,10 en de item-schaal correlaties die niet significant zijn op p = 0,01. Dit resulteerde in een vragenlijst bestaande uit 20 items in plaats van 24 items. De ‘adjusted goodness of fit index’ bedraagt 0,96. Ondanks het feit dat deze studie ‘GOED’ tot ‘EXCELLENT’ scoort op de meerderheid van de vragen van de COSMIN met vierpuntbeoordelingsschaal, werd de consensus bereikt dat de studie een ‘ACCEPTABEL’ kwaliteitsbeoordeling kreeg. Dit door de aanwezigheid van verschillende methodologische beperkingen, zoals het niet verwijzen naar de CDC-94 criteria en het niet berekenen van de convergente validiteit bij CVS/ME, dit werd enkel bij de kankercliënten onderzocht. In de studie van Lin (2009) werd de interne consistentie per subschaal van de MFI-20 bepaald door middel van drie betrouwbaarheidstesten. De gemiddelde inter-item correlaties werden bepaald voor de vijf dimensies; ‘algemene vermoeidheid’ (0,56), ‘fysieke vermoeidheid’ (0,52), ‘verminderde activiteit’ (0,53), ‘verminderde motivatie’ (0,38) en ‘mentale vermoeidheid’ (0,61). Alle subschalen scoorde op de item-total correlatie meer dan 0,30. De gestandaardiseerde Cronbachs alpha per dimensie scoorde goed (>0,70): 0,83 (algemene vermoeidheid), 0,81 (fysiek vermoeidheid), 0,82 (verminderde activiteit), 0,71 (verminderde motivatie) en 0,86 (mentale vermoeidheid). p. 42 De factoranalyse bevestigt dat alle componenten voor 70% bepalend zijn voor de betrouwbare variantie in de vijf subschalen. De factoranalyse was uitgevoerd met een adequaat aantal proefpersonen, (7x20 items =140 en 100), met verschillende ladingen van items met een factorlading van meer dan 0,50. De Cronbachs alpha van de totale schaal van 20 items bedroeg 0,93. Omdat er geen ‘goodness of fit’ in deze studie werd berekend, werd deze klinimetrische studie beoordeeld door de twee studenten als ‘ZWAK’. Voor de overige items scoort deze studie ‘ACCEPTABEL’ tot ‘EXCELLENT’. Constructvaliditeit Structurele validiteit De constructvaliditeit werd in de studie van Smets et al. (1995) berekend door middel van groepsverschillen op basis van de univariate variantieanalyse. In het hypothetisch model werd ‘vermoeidheid’ het best beschreven door de vijf dimensies van de MFI. De verschillende factoren waren in staat om te extraheren en te correleren (confirmatieve factoranalyse) (Smets, 1995). De Bonferroni-correctie (α= 0.05 en αper test=0.01) en de B-Turkey procedures (α-level = 0,05) werden gehanteerd. Het resultaat van de univariate test toont een significant verschil tussen de verschillende testgroepen voor alle vijf subschalen (p<0.001). De subschaal ‘algemene vermoeidheid’ toont weinig verschil, de subschaal ‘verminderde activiteit’ toont een groot verschil tussen de onderzochte groepen. Er werden, zoals verwacht, hogere scores gevonden bij ‘CVS/ME’. De ‘CVS/ME-cliënt’ is het meest vermoeid bij ‘algemene vermoeidheid’ (25,36+3,9), daarna de ‘fysieke vermoeidheid’ (24,11+4,3), de ‘verminderde activiteit’ (20,16+6,2) en ‘verminderde motivatie’ (15,53+SD 6,8). De dimensie ‘verminderde activiteit’ blijkt het minst sensitief. Men kan dit enkel bij chronische en intense vermoeidheid detecteren (Smets, 1995). Rekening houdend met deze gegevens werd de methodologische kwaliteit volgens de COSMIN met vierpuntbeoordelingsschaal van deze studie in functie van de ‘structurele validiteit’ als ‘ACCEPTABEL’ gescoord. In de studie van Lin (2009) werd de factoranalyse van de MFI uitgevoerd door middel van een principiële componentenanalyse. De verkregen factoren werden oblique p. 43 geroteerd, gebruik makend van de Varimaxprocedure. De groepsverschillen (contrasterende groepen) in de vijf subschalen van de MFI-20 werden berekend door middel van variantieanalyses. Hieruit blijkt dat de drie testgroepen significante verschillen (p<0,0001) vertonen voor alle dimensies van MFI-20. De groep CVS/MEachtige scoort op alle dimensies de hoogste score (hoge graad van vermoeidheid) ten opzichte van de andere groepen. Binnen deze studie scoorde de CVS/ME-gerelateerde personen het meest op de subschaal van ‘algemene vermoeidheid’ (16,38), daarna ‘mentale vermoeidheid’ (13,77), ‘fysieke vermoeidheid’ (13,63), ‘verminderde motivatie’ (11,95) en ‘verminderde activiteit’ (11,32). Er werden geen vloer- of plafondeffecten gemeten bij de CVS-achtige cliënten of chronische zieke personen, zoals verwacht wel bij de controlegroep (Lin, 2009). Rekening houdend met deze gegevens werd de COSMIN met vierpunt- beoordelingsschaal beoordeeld als ‘ACCEPTABEL’. Hypothese testing (Convergente validiteit) De convergente validiteit werd in de studie van Lin (2009) bij een adequate groep bepaald door de MFI-20 te vergelijken met de SF-36, de SDS en de STAI. De hypotheses voor verwachte correlaties werden gesteld. De studie geeft beperkte informatie over de psychometrische eigenschappen van de vergelijkende assessmentinstrumenten. De vijf subschalen van MFI-20 correleren met de acht subschalen van SF-36 (r=-0,53). Het geïncludeerde assessmentinstrument correleert minder met depressie en angst (r=0,50) dan met functionele beperkingen (SF-36). Op basis van deze gegevens werd de studie kwalitatief beoordeeld door de twee studenten. De consensus werd bereikt dat dit onderzoek ‘ACCEPTABEL’ scoort. Een overzicht van de COSMIN-scoring bevindt zich in Tabel 4. De inhoud per artikel staat samengevat in bijlage 7. p. 44 IPAQ-SF ACCEPTABEL (Scheeres, 2009) (Meeus, 2011b) ACCEPTABEL GOED MFI (Smets, 1995) ACCEPTABEL ACCEPTABEL (Lin, 2009) ZWAK ACCEPTABEL p. 45 ACCEPTABEL I Responsiviteit H Criterium validiteit G Cross-culturele validiteit (Convergent) F Hypothesetesting E Structurele validiteit Begripsvaliditeit D Inhoudsvaliditeit C Meetfout B Betrouwbaarheid Meetinstrument + Studie A Interne consistentie Tabel 4: Studiekwaliteit COSMIN met vier-punt beoordelingsschaal: overzicht scoring 4 DISCUSSIE Het doel van dit eerste deel van de masterproef was om een systematische review uit te werken bestaande uit een inventarisatie en scoring van assessmentinstrumenten die (fysieke) activiteitenniveau meten. Uit de systematische review bleek dat er slechts twee assessmentinstrumenten aanwezig zijn, namelijk de IPAQ-SF en de MFI. 4.1 Assessmentinstrumenten met betrekking tot fysieke activiteit Uit de resultaten blijkt dat de methodologische kwaliteit van de studies met betrekking tot de assessmentinstrumenten in het algemeen laag scoren. De klinimetrische studies naar criteriumvaliditeit van de IPAQ-SF scoren ‘ACCEPTABEL’ (Scheeres, 2009) en ‘GOED’ (Meeus, 2011b). De IPAQ-SF werd in beide studies vergeleken met de accelerometer. De studie naar interne consistentie werd volgens COSMIN met vier-punt beoordelingsschaal ‘ACCEPTABEL’ beoordeeld. De kwalitatieve beoordeling naar interne consistentie van de Multidimensional Fatigue Inventory is bij de studie van Smets (1995) als ‘ACCEPTABEL’ en bij de studie van Lin et al. (2009) als ‘ZWAK’ beoordeeld. De studies naar structurele validiteit (Lin, 2009; Smets, 1995) en hypothese testing (Lin, 2009) zijn gescoord volgens ‘ACCEPTABEL’. Er zijn dus geen excellente studies gevonden. Verder onderzoek is hierdoor noodzakelijk. De MFI werd meegenomen in de beoordeling van de klinimetrie omwille van de subschaal verminderde activiteit (Lin, 2009). Niettemin wordt de MFI gezien als instrument dat vermoeidheid meet. Vermoeidheid is het een oorzaak van een daling in het activiteitenpatroon. De IPAQ-SF kan volgens Scheeres (2009) de passieve CVS/ME-patiënten correct voorspellen, hierdoor geeft men de voorkeur aan de IPAQ-SF in plaats van aan de accelerometer. Het tegengestelde wordt door Meeus (2011) aangegeven, de IPAQ-SF zou beter toepasbaar zijn bij het meten van zware activiteiten. Aangezien de CVS/MEpopulatie meer sedentaire en lichte activiteiten uitvoert, adviseert Meeus (2011) om eerder het activiteitendagboek te hanteren. p. 46 Beide instrumenten hebben hun mogelijkheden en beperkingen. Zowel de IPAQ-SF als de MFI hebben nood aan verdere ontwikkeling bij CVS/ME. Gezien de IPAQ-SF dichter bij de onderzoeksvraag past naar construct, krijgt deze een lichtere voorkeur op de MFI. Een ander alternatief is het nieuwe instrument dat in ontwikkeling is, namelijk de Activity Pacing Questionnaire (APQ). Omdat deze start vanuit de pacing-methodiek, lijkt verder onderzoek essentieel (Antcliff, 2013). De accelerometer en het dagboek worden in de literatuur het meest gebruikt om de fysieke activiteit te meten bij gezonde personen en de accelerometer wordt gezien als de gouden standaard (Bize, 2007; Meeus, 2011b). Een groot nadeel is dat deze nog niet gevalideerd zijn bij de CVS/ME-populatie. Daarom kunnen deze meetinstrumenten binnen deze systematische review niet beoordeeld worden naar klinimetrie. De accelerometer wordt vaak gebruikt en is betrouwbaar in labostudies bij gezonde personen, maar door de afwezigheid van een criteriuminstrument, kan er getwijfeld worden aan de validiteit in de echte wereld (Welk, 2005). De steekproef dient representatief te zijn voor de doelpopulatie. Dit betekent gelijk zijn naar gewicht, leeftijd en bewegings- en activiteitenpatroon. Aangezien de CVSpopulatie minder zware en meer lichte activiteiten uitvoeren dan gezonde personen, zal de kalibratie niet representatief zijn naar type en intensiteit van deze doelpopulatie (Khemthong, 2006; Welk, 2005). Rekening houdend met de complexiteit van accelerometrie aangehaald door Welk (2005), lijkt ons een validatie bij CVS/ME toch een meerwaarde. Het activiteitendagboek, de IPAQ en de MFI zijn zelfrapporterende meetinstrumenten. Een nadeel van zelfevaluatie is de mogelijke overrapportage van het activiteitenniveau om te voldoen aan de sociale eisen van de omgeving (sociale wenselijkheid bias). Een voordeel van deze zelfrapportageinstrumenten is dat deze snel verspreid kunnen worden aan een lage kostprijs (Sallis & Saelens, 2000). In onze inventarisatie is de ACTRE maar twee keer voorgekomen, wat aan de lage kant is. Packer (1997) heeft deze gebruikt bij de CVS/ME-populatie, maar de ACTRE is niet gevalideerd bij CVS/ME. De validatie van dagboeken in het algemeen is een probleem (Mason & Redeker, 1993; Sallis & Saelens, 2000). p. 47 4.2 Reviews naar instrumenten fysieke activiteit De inventarisatie van de assessmentinstrumenten die het (fysieke) activiteitenniveau meten, werden door Evering (2011) en van Weering (2007) reeds in kaart gebracht. Dit wordt weergegeven in Tabel 5. Evering (2011) heeft het activiteitenpatroon van personen met CVS/ME in kaart gebracht door middel van assessmentinstrumenten. In deze studie werden 14 verschillende instrumenten geïdentificeerd die gebruikt werden. Voor de beoordeling van de instrumenten werd er geen gebruik gemaakt van de COSMIN of Terwee. Evering (2011) kwam tot een gelijkaardige conclusie dat bij 50% van de instrumenten die werden gebruikt, geen gegevens over de validiteit of betrouwbaarheid gekend zijn. De keuze van objectieve en/of subjectieve instrumenten in het algemeen heeft een significant effect op de waargenomen waarden van fysieke activiteit (Prince, 2008). Dit alles maakt dat de kennis over activiteitenpatroon bij CVS/ME met de nodige voorzichtigheid dient te worden gebruikt. Van Weering (2007) vergeleek het dagelijkse fysieke activiteitenniveau van patiënten met chronische pijn of vermoeidheid met een controlegroep. Er werden in totaal 11 verschillende methoden gebruikt in de studies om fysieke activiteit te meten. De methodologische kwaliteit van de studies werd beoordeeld door middel van een criterialijst van de Cochran Back Group. Ze hanteerden evenmin de COSMIN of Terwee. Vijf van de elf gevonden assessmentinstrumenten zijn betrouwbaar en gevalideerd bij een chronische pijnpopulatie zijnde: Dynaport, DLW, technique, actigraphy, de Baecke questionnaire en Foursensor accelerometry. Er werden geen validatie- en betrouwbaarheidsstudies gevonden bij personen met chronische vermoeidheid. Van Weering (2007) heeft eveneens het artikel Vercoulen (1997) met de SOL gevonden, waaruit ook bleek dat de validiteit en betrouwbaarheid slecht is. p. 48 Tabel 5: Betrouwbaarheid en validiteit van meetinstrumenten die fysieke activiteit meten bij van Weering (2007)en Evering (2011). Voor specifieke referenties wordt er verwezen naar deze artikels. Meetinstrument Betrouwbaarheid Validiteit + 2 / ?1 +2 / ? 1 -2 / ?1 +1 + 2 / +1 +2 +2 +1 -2 / ?1 +1 +2 / + 1 +2 +2 ?1 + 2 / +1 ?1 +1 ?2 +1 + 2 / +1 +2 / + 1 ?1 +1 ?2 +1 +2 / + 1 ?1 ? 2 / ?1 -2 / ?1 ?2 ?1 ?1 ?2 / ? 1 -2 / ?1 ?2 ?1 Objectieve methode Accelerometer met vier sensors/ Accelerometer (dij) Actometer, (triaxiaal, enkel) AMI actigrafie (triaxiaal, pols) CSA/MTI actigrafie (uniaxiaal, heup) Dubbel gelabeld watertechniek Dynaport Gaehwiler electronic activity monitor (uniaxiaal, enkel) Subjectieve methode Beacke questionnaine Chronic Fatigue Activity questionnaire College Alumnus Health questionnaire Five City Project Questionnaire Godin questionnaire Human Activity Profile – aangepaste activiteitenscore Physical Activity questionnaire Physical Activity Rating Scale Self observation list Self report daily ratings Visual analogue scale +: Goed, -: Slecht, +/-: Gematigd, ?: Onbekend, 1: (Evering, 2011, p.125); 2: (van Weering, 2007, p. 1018) p. 49 4.3 Ergotherapie en fysieke activiteit Omdat een ergotherapeut in de eerste plaats een gezondheidsmedewerker is en mede omdat actief zijn voordelen heeft naar algemene gezondheid toe, probeert een ergotherapeut mensen te activeren naar activiteiten in het dagelijks leven en participatie (Bize, 2007; Occupational Therapy Australia Limited, 2010; Van de Velde, 2012; Werkgroep beroepsprofiel, 1997; WHO Europe, 2007). Personen met CVS/ME ervaren negatieve uitkomsten na het uitvoeren van activiteiten al dan niet met een hoog activiteitenniveau (zie inleiding). Het is de taak van de ergotherapeut, in samenspraak met de cliënt, om samen een geschikt activiteitenpatroon te voorzien. Dit door rekening te houden met persoon, activiteit en omgeving, mede omdat deze drie aspecten niet los van elkaar kunnen gezien worden. Bij een gevoel van welzijn, gezondheid en participatie is er optimale fit / balans van de drie elementen. Dit is een korte weergave van het CMO, Comprehensief Model van Occupatie (Figuur 3) (Van de Velde, 2012). Figuur 3: Comprehensief Model van Occupatie: de drie componenten (van de Velde, 2013, dia 13) p. 50 De occupational balance kunnen we verkrijgen door de betekenisvolle activiteiten binnen de handelingsgebieden zelfzorg, werk en vrije tijd te verspreiden over de hele dag (Matuska & Erickson, 2008; Pierce, 2003 in Matuska & Christiansen, 2008). Naast de invloed van fysieke activiteit op het dagelijks leven mag er niet vergeten worden dat, naast beperkingen en mogelijkheden, hierin nog andere symptomen zijn. Belangrijk is om te erkennen dat personen met CVS/ME kampen met matige tot ernstige cognitieve problemen naar verwerkingssnelheid van simpele en complexe informatie. Bovendien hebben zij tijdens het uitvoeren van langdurige taken problemen met het werkgeheugen. Hierdoor kunnen ze problemen ondervinden bij het invullen van de IPAQ en het dagboek, naar geheugenbias (Cockshell & Mathias, 2010; Meeus, 2011b; Timperio, 2004; van Eupen, 2010). Bijgevolg wordt er naast het (fysieke) activiteitpatroon andere uitkomstmaten in kaart gebracht bij een CVS/ME steekproef. Voorbeelden hiervan zijn vermoeidheid, beperkingen in activiteiten, inspanningscapaciteit, kwaliteit van slaap, kwaliteit van leven, etc. (Bazelmans, 2001; Broderick, 2013; Hewlett, 2011; Meeus, 2008; Neuberger, 2003; Wearden, 2010; Whitehead, 2009). Deze review geeft enkel een overzicht van mogelijke instrumenten die de fysieke activiteit meet in het kader van het activiteitenpatroon (Law, 2005). Door de beperkte informatie over de medische etiologie van CVS/ME is het moeilijk om een ergotherapeutische diagnose te stellen. Ergotherapeuten gebruiken verschillende manieren om aan gegevens te komen. De interviews, al dan niet semigestructureerd, werden binnen de systematische review niet geïncludeerd. Wanneer men enkel een aantal standaardvragen stelde, werd dit eveneens gezien als interview en bijgevolg verworpen. Dit omdat het bespreken van de klinimetrische eigenschappen van interviews moeilijk is. Niettemin is het een mogelijke manier om relevante informatie te verzamelen (Fawcett, 2007). p. 51 Binnen de masterproef werd er gebruik gemaakt van de definiëring van activiteit van de ICF omwille van het multidisciplinaire karakter. Een nadeel voor de ergotherapeut is dat de ICF geen relatie legt met ‘occupation’. Dit is belangrijk voor de ergotherapeut, omdat de doelstelling is om een balans te vinden van de ‘betekenisvolle’ activiteiten van de cliënt om zo een optimaal mogelijk activiteitenniveau te bereiken (Van de Velde, 2012; van de Velde, 2013). Zie figuur 4. Figuur 4: Bewerkte versie van het ICF, origineel te vinden in WHO (2002, p.19) 4.4 Sterktes en zwaktes van eigen methodologie Binnen deze systematische review werden de gevonden studies door twee onafhankelijke beoordelaars gescreend en geanalyseerd. De twee studenten bereikten na elke fase een consensus. Door gebruik te maken van deze methode verkleint men het maken van menselijke fouten en stijgt de objectiviteit, maar dit is zeer tijdsintensief. Beide studenten zijn ergotherapeuten, waardoor men een holistische kijk hanteert bij het kritisch beoordelen van de studies en assessmentinstrumenten. In bestaand onderzoek gebeurt dit zeer weinig. Een beperking binnen deze systematische review is dat men enkel gebruik gemaakt heeft van de databanken Pubmed en Web Of Science. De meer ergotherapeutische onderzoeken kunnen eventueel gevonden worden op OTBase en OTSeeker. Een belangrijke informatiebron ‘Journal of Chronic fatigue Syndrome’ was niet toegankelijk. Er werd niet handmatig in tijdschriften gezocht. p. 52 Tijdens de studieselectie is men enkel binnen Belgische bibliotheken gebleven om volledige teksten aan te vragen. Men heeft wel auteurs uit het buitenland gecontacteerd via mail, maar deze gaven weinig tot geen respons. Aangezien er enkel gezocht werd naar Nederlandstalige en Engelstalige artikels, is er een beperking van taal aanwezig. Een algemene zwakte die voortvloeit uit de literatuur is dat er weinig instrumenten met betrekking tot fysieke activiteit zijn gevonden die specifiek bedoeld zijn voor personen met CVS/ME. Gelijklopend met Evering (2011) kan een publicatiebias niet worden uitgesloten. Artikels die een verschil tussen CVS/ME en gezonde subjecten vinden naar fysieke activiteit, kunnen een grotere kans hebben op publicatie. p. 53 5 CONCLUSIE Activiteiten en occupational performance zijn beperkt bij personen met CVS/ME. Ondersteuning van een ergotherapeut tijdens de revalidatiefase is wenselijk waarbij onder andere het activiteitenniveau aan de hand van fysieke activiteit in kaart wordt gebracht. Er zijn 38 instrumenten geïnventariseerd. Hieronder vielen de accelerometer en het dagboek. Beide bleken onverwachts onvoldoende gevalideerd te zijn bij een CVS/ME-populatie. Merendeel van de instrumenten worden gebruikt bij CVS/ME in het kader van het (fysieke) activiteitenniveau zonder validatie bij deze populatie behalve de CFS-AQ, MFI en IPAQ-SF. Er zijn maar twee instrumenten beoordeeld met de COSMIN met vierpuntbeoordelingsschaal: de IPAQ-SF en MFI. Voor het in kaart brengen van het (fysieke) activiteitenniveau bij CFS/ME is er geen ‘excellent’ instrument gevonden. Verder onderzoek is bijgevolg noodzakelijk. 6 Sponsoring De review werd geschreven om de titel ‘master in de ergotherapeutische wetenschap’ te behalen aan de UGent. De master is een interuniversitaire samenwerking onder andere samen met UGent en KULeuven. Onze promotoren behoren tot de UGent en AP. p. 54 7 Literatuurlijst Ainsworth, B. E., Haskell, W. L., Herrmann, S. D., Meckes, N., Bassett, D. R., Jr., Tudor-Locke, C., Greer, J.L., Vezina, J., Whitt-Glover, M.C., Leon, A. S. (2011, Augustus). 2011 Compendium of Physical Activities: a second update of codes and MET values. Med Sci Sports Exerc, 43(8), 1575-1581. doi: 10.1249/MSS.0b013e31821ece12. Ainsworth, B. E., Haskell, W. L., Whitt, M. C., Irwin, M. L., Swartz, A. M., Strath, S. J., Greer, J.L, Vezina, J., Whitt-Glover, M.C.,. Leon, A. S. (2000, September). Compendium of physical activities: an update of activity codes and MET intensities. Med Sci Sports Exerc, 32(9 Suppl), S498-504. Ainsworth, B. E., Leon, A. S., Richardson, M. T., Jacobs, D. R., & Paffenbarger, R. S., Jr. (1993, December). Accuracy of the College Alumnus Physical Activity Questionnaire. J Clin Epidemiol, 46(12), 1403-1411. American Occupational Therapy Association (AOTA). (2010, November/December). Standars of Practice for Occupational Therapy 64, (6 Supplement): American Journal of Occupational Therapy (AJOT). Opgehaald van http://www.aota.org//media/Corporate/Files/AboutAOTA/OfficialDocs/Standards/StandardsPractice-OT-2010.PDF. Anderson, V. R., Jason, L. A., Hlavaty, L. E., Porter, N., & Cudia, J. (2012, Februari). A review and meta-synthesis of qualitative studies on myalgic encephalomyelitis/chronic fatigue syndrome. Patient Educ Couns, 86(2), 147155. doi: 10.1016/j.pec.2011.04.016. Antcliff, D., Keeley, P., Campbell, M., Oldham, J., & Woby, S. (2013, September). The development of an activity pacing questionnaire for chronic pain and/or fatigue: a Delphi technique. Physiotherapy, 99(3), 241-246. doi: 10.1016/j.physio.2012.12.003. Baecke, J. A., Burema, J., & Frijters, J. E. (1982, November). A short questionnaire for the measurement of habitual physical activity in epidemiological studies. Am J Clin Nutr, 36(5), 936-942. Barlow, J. H., Wright, C. C., Turner, A. P., & Bancroft, G. V. (2005, November, 10). A 12-month follow-up study of self-management training for people with chronic disease: are changes maintained over time? Br J Health Psychol, 10(Pt 4), 589599. doi: 10.1348/135910705x26317. Bazelmans, E., Bleijenberg, G., Van Der Meer, J. W., & Folgering, H. (2001, Januari). Is physical deconditioning a perpetuating factor in chronic fatigue syndrome? A controlled study on maximal exercise performance and relations with fatigue, impairment and physical activity. Psychol Med, 31(1), 107-114. Bazelmans, E., Bleijenberg, G., Voeten, M. J., van der Meer, J. W., & Folgering, H. (2005, Oktober). Impact of a maximal exercise test on symptoms and activity in chronic fatigue syndrome. J Psychosom Res, 59(4), 201-208. doi: 10.1016/j.jpsychores.2005.04.003. Beaumont, A., Burton, A. R., Lemon, J., Bennett, B. K., Lloyd, A., & Vollmer-Conna, U. (2012). Reduced cardiac vagal modulation impacts on cognitive performance in chronic fatigue syndrome. PLoS One, 7(11), e49518. doi: 10.1371/journal.pone.0049518. p. 55 Bize, R., Johnson, J. A., & Plotnikoff, R. C. (2007, December). Physical activity level and health-related quality of life in the general adult population: a systematic review. Prev Med, 45(6), 401-415. doi: 10.1016/j.ypmed.2007.07.017. Bolk, J. H. (2005, April). Gezondheidsraadrapport 'Het Chronischevermoeidheidssyndroom'; terechte afstand van de lichaam-geestdichotomie met het oog op effectieve preventie en behandeling. Ned Tijdschr Geneeskd, 149(14), 739-741. Bouten, C. V., Verboeket-van de Venne, W. P., Westerterp, K. R., Verduin, M., & Janssen, J. D. (1996, Augustus). Daily physical activity assessment: comparison between movement registration and doubly labeled water. J Appl Physiol (1985), 81(2), 1019-1026. Broderick, G., Ben-Hamo, R., Vashishtha, S., Efroni, S., Nathanson, L., Barnes, Z., Fletcher, M.A.,Klimas, N. (2013, Februari). Altered immune pathway activity under exercise challenge in Gulf War Illness: an exploratory analysis. Brain Behav Immun, 28, 159-169. doi: 10.1016/j.bbi.2012.11.007. Brown, M., Khorana, N., & Jason, L. A. (2011, Maart). The Role of Changes in Activity as a Function of Perceived Available and Expended Energy in Nonpharmacological Treatment Outcomes for ME/CFS. J Clin Psychol, 67(3), 253-260. doi: 10.1002/jclp.20744. Brurberg, K. G., Fonhus, M. S., Larun, L., Flottorp, S., & Malterud, K. (2014, Februari). Case definitions for chronic fatigue syndrome/myalgic encephalomyelitis (CFS/ME): a systematic review. BMJ Open, 4(2), e003973. doi: 10.1136/bmjopen-2013-003973. Buchwald, D., Pearlman, T., Umali, J., Schmaling, K., & Katon, W. (1996, Oktober). Functional status in patients with chronic fatigue syndrome, other fatiguing illnesses, and healthy individuals. Am J Med, 101(4), 364-370. doi: 10.1016/s0002-9343(96)00234-3. Burwinkle, T., Robinson, J. P., & Turk, D. C. (2005, Juni). Fear of movement: factor structure of the tampa scale of kinesiophobia in patients with fibromyalgia syndrome. J Pain, 6(6), 384-391. doi: 10.1016/j.jpain.2005.01.355. Cairns, R., & Hotopf, M. (2005, Januari). A systematic review describing the prognosis of chronic fatigue syndrome. Occup Med (Lond), 55(1), 20-31. doi: 10.1093/occmed/kqi013. Canadian Society for Exercise Physiology (CSEP). (2014). Home Opgehaald van http://www.csep.ca/. Carruthers, B. M., Jain, A. K., De Meirleir, K. L., Peterson, D. L., Klimas, N. G., Lerner, A. M., .Bested, A. C., Flor-Henry, P., Joshi, P.,Powles, A. C. P.,Sherkey, J. A.,van de Sande, M. I. (2003). Myalgic Encephalomyelitis/ Chronic Fatigue Syndrome: Clinical Working Case Definition, Diagnostic and Treatment Protocols. Journal of Chronic Fatigue Syndrome, 11(1), 7-97 Opgehaald van http://www.cfids-cab.org/cfs-inform/CFS.case.def/carruthers.etal03.pdf. Carruthers, B. M., van de Sande, M. I., De Meirleir, K. L., Klimas, N. G., Broderick, G., Mitchell, T., Staines, D., Powles, A.C., Speight, N., Vallings, R., Bateman, L., Baumgarten-Austrheim, B., Bell, D.S., Carlo-Stella, N., Chia, J., Darragh, A., Jo, D., Lewis, D., Light, A.R., Marshall-Gradisbik, S., Mena, I., Mikovits, J.A., Miwa, K., Murovska, M., Pall, M.L., Stevens, S. (2011, Oktober). Myalgic encephalomyelitis: International Consensus Criteria. J Intern Med, 270(4), 327338. doi: 10.1111/j.1365-2796.2011.02428.x. p. 56 CEBP, Ware, J., & Sherbourne, C. (2014). Clinical Measurement Instruments S: SF-36; Short Form 36; MOS 36 Opgehaald van http://cebp.nl/?NODE=77&SUBNODE=1142. Cella, M., Sharpe, M., & Chalder, T. (2011, September). Measuring disability in patients with chronic fatigue syndrome: reliability and validity of the Work and Social Adjustment Scale. J Psychosom Res, 71(3), 124-128. doi: 10.1016/j.jpsychores.2011.02.009. Chambers, D., Bagnall, A. M., Hempel, S., & Forbes, C. (2006, Oktober). Interventions for the treatment, management and rehabilitation of patients with chronic fatigue syndrome/myalgic encephalomyelitis: an updated systematic review. J R Soc Med, 99(10), 506-520. doi: 10.1258/jrsm.99.10.506. Chastin, S. F., & Granat, M. H. (2010, Januari). Methods for objective measure, quantification and analysis of sedentary behaviour and inactivity. Gait Posture, 31(1), 82-86. doi: 10.1016/j.gaitpost.2009.09.002. Christiansen, C. H., & Townsend, E. A. (2011). Introduction to Occupation: The art and science of living - New multidisciplinary perspectives for understanding human occupation as a cenral feature of individual expericence and social organization (Second Edition ed.). New Jersey: Pearson Eduction International. Clapp, L. L., Richardson, M. T., Smith, J. F., Wang, M., Clapp, A. J., & Pieroni, R. E. (1999, Augustus). Acute effects of thirty minutes of light-intensity, intermittent exercise on patients with chronic fatigue syndrome. Phys Ther, 79(8), 749-756. Clauw, D. J. (2010, Mei). Perspectives on fatigue from the study of chronic fatigue syndrome and related conditions. Pm r, 2(5), 414-430. doi: 10.1016/j.pmrj.2010.04.010. Cockshell, S. J., & Mathias, J. L. (2010, Augustus). Cognitive functioning in chronic fatigue syndrome: a meta-analysis. Psychol Med, 40(8), 1253-1267. doi: 10.1017/s0033291709992054. COSMIN (z.d.). COnsensus-based Standards for the selection of health Measurement INstruments. Opgehaald van www.cosmin.nl. COSMIN (2011). COSMIN with 4-point rating scale. Opgehaald van http://www.cosmin.nl/images/upload/files/COSMIN%20checklist%20with%204 -point%20scale%2022%20juni%202011.pdf. Cox, D. L. (1999). Chronic Fatigue Syndrome - An occupational therapy programme. Occup Ther Int, 6(1), 52-64. Cox, D. L. (2000). Occupational Therapy and Chronic Fatigue Syndrome. Opgehaald van http://en.bookfi.org/book/1109293. Craig, C. L., Marshall, A. L., Sjostrom, M., Bauman, A. E., Booth, M. L., Ainsworth, B. E., Pratt, M., Ekelund, U., Yngve, A., Sallis, J.F., Oja, P. (2003, Augustus). International physical activity questionnaire: 12-country reliability and validity. Med Sci Sports Exerc, 35(8), 1381-1395. doi: 10.1249/01.mss.0000078924.61453.fb. Creative Commons Attribution-ShareAlike License. (2013a). Alternative names for chronic fatigue syndrome. Opgehaald op 15 mei, 2013, Opgehaald van http://en.wikipedia.org/wiki/Alternative_names_for_chronic_fatigue_syndrome. Creative Commons Attribution-ShareAlike License. (2013b). Clinical descriptions of chronic fatigue syndrome. Opgehaald op 23 februari, 2013, Opgehaald van http://en.wikipedia.org/wiki/Clinical_descriptions_of_chronic_fatigue_syndrom e. p. 57 Creative Commons Naamsvermelding-Gelijk delen. (2011). Myalgische encefalomyelitis/Patiënten, organisaties en activiteiten. Opgehaald op 31 januari, 2011, Opgehaald van http://nl.wikibooks.org/wiki/Myalgische_encefalomyelitis/Pati%C3%ABnten,_o rganisaties_en_activiteiten. Creative Commons Naamsvermelding-Gelijk delen. (2013). Chronischevermoeidheidssyndroom. Opgehaald op 24 mei, 2013, Opgehaald van http://nl.wikipedia.org/wiki/Chronischevermoeidheidssyndroom. Cress, M. E., Buchner, D. M., Questad, K. A., Esselman, P. C., deLateur, B. J., & Schwartz, R. S. (1996, December). Continuous-scale physical functional performance in healthy older adults: a validation study. Arch Phys Med Rehabil, 77(12), 1243-1250. CVS Contactgroep. (2009). Moe of vermoeidheid? CVS gewikt en gewogen. Antwerpen: Standaard Uitgeverij. Dartmouth CO-OP Project. (2013). The Dartmouth Primary Care Cooperative (“COOP”) Information Project: Overview. Opgehaald van http://www.dartmouthcoopproject.org/coopcharts_overview.html. de Veer, A. J. E., & Francke, A. L. (2008). Zorg voor ME/CVS-patiënten: ervaringen van de achterban van patiëntenorganisaties met de gezondheidszorg (pp. 1-68). Utrecht: NIVEL.Opgehaald van http://www.nivel.nl/pdf/Rapportdraagvlakmeting-CVS-ME-2008.pdf. Drachler Mde, L., Leite, J. C., Hooper, L., Hong, C. S., Pheby, D., Nacul, Lacerda, E., Campion, P., Killett, A., McArthur, M., Poland, F. (2009, December). The expressed needs of people with chronic fatigue syndrome/myalgic encephalomyelitis: a systematic review. BMC Public Health, 9, 458. doi: 10.1186/1471-2458-9-458. Edmonds, M., McGuire, H., & Price, J. (2004). Exercise therapy for chronic fatigue syndrome. Cochrane Database Syst Rev(3), Cd003200. doi: 10.1002/14651858.CD003200.pub2. EPARC. (z.d.). Exercise and Physical Activity Resource Center: Doubly-Labeled Water Opgehaald van http://www.ucsdeparc.org/index.php?option=com_content&view=article&id=10 0&Itemid=82. Evering, R. M., Tonis, T. M., & Vollenbroek-Hutten, M. M. (2011, September). Deviations in daily physical activity patterns in patients with the chronic fatigue syndrome: a case control study. J Psychosom Res, 71(3), 129-135. doi: 10.1016/j.jpsychores.2011.04.004. Evering, R. M., van Weering, M. G., Groothuis-Oudshoorn, K. C., & VollenbroekHutten, M. M. (2011, Februari). Daily physical activity of patients with the chronic fatigue syndrome: a systematic review. Clin Rehabil, 25(2), 112-133. doi: 10.1177/0269215510380831. Fawcett, A. L. (2007). Principles of Assessment and Outcome Measurement for Occupational Therapists and Physiotherapists: Theory, Skills and Appkication. Chichester: John Wiley & Sons, Ltd. p. 58 Fix, A. J., & Daughton, D.M. (1988). Human Activity Profile. published in the Human Activity Profile Professional Manual, Psychological Assessment Resources Inc., 1988 Opgehaald van http://www.gpv.org.au/files/editor_upload/File/Human%20Activity%20Profile.p df. Fukuda, K., Straus, S. E., Hickie, I., Sharpe, M. C., Dobbins, J. G., & Komaroff, A. (1994, December). The chronic fatigue syndrome: a comprehensive approach to its definition and study. International Chronic Fatigue Syndrome Study Group. Ann Intern Med, 121(12), 953-959. Gerber, L. H., & Furst, G. P. (1992, Juni). Validation of the NIH activity record: a quantitative measure of life activities. Arthritis Care Res, 5(2), 81-86. Godfrey, A., Conway, R., Meagher, D., & G, O. L. (2008, December). Direct measurement of human movement by accelerometry. Med Eng Phys, 30(10), 1364-1386. doi: 10.1016/j.medengphy.2008.09.005. Godin, G., & Shephard, R. J. (1985, September). A simple method to assess exercise behavior in the community. Can J Appl Sport Sci, 10(3), 141-146. Goudsmit, E. M., Ho-Yen, D. O., & Dancey, C. P. (2009, November). Learning to cope with chronic illness. Efficacy of a multi-component treatment for people with chronic fatigue syndrome. Patient Educ Couns, 77(2), 231-236. doi: 10.1016/j.pec.2009.05.015. Goudsmit, E. M., Nijs, J., Jason, L. A., & Wallman, K. E. (2012). Pacing as a strategy to improve energy management in myalgic encephalomyelitis/chronic fatigue syndrome: a consensus document. Disabil Rehabil, 34(13), 1140-1147. doi: 10.3109/09638288.2011.635746. Gray, M. L., & Fossey, E. M. (2003, September). Illness experience and occupations of people with chronic fatigue syndrome. Australian Occupational Therapy Journal, 50, 127-136. Group, E. (1990, December). EuroQol--a new facility for the measurement of healthrelated quality of life. Health Policy, 16(3), 199-208. Hallman, D. M., & Lyskov, E. (2012, December). Autonomic regulation, physical activity and perceived stress in subjects with musculoskeletal pain: 24-hour ambulatory monitoring. International Journal of Psychophysiology, 86(3), 276282. doi: 10.1016/j.ijpsycho.2012.09.017. Hendelman, D., Miller, K., Baggett, C., Debold, E., & Freedson, P. (2000, September). Validity of accelerometry for the assessment of moderate intensity physical activity in the field. Med Sci Sports Exerc, 32(9 Suppl), S442-449. Hewlett, S., Dures, E., & Almeida, C. (2011, November). Measures of fatigue: Bristol Rheumatoid Arthritis Fatigue Multi-Dimensional Questionnaire (BRAF MDQ), Bristol Rheumatoid Arthritis Fatigue Numerical Rating Scales (BRAF NRS) for severity, effect, and coping, Chalder Fatigue Questionnaire (CFQ), Checklist Individual Strength (CIS20R and CIS8R), Fatigue Severity Scale (FSS), Functional Assessment Chronic Illness Therapy (Fatigue) (FACIT-F), MultiDimensional Assessment of Fatigue (MAF), Multi-Dimensional Fatigue Inventory (MFI), Pediatric Quality Of Life (PedsQL) Multi-Dimensional Fatigue Scale, Profile of Fatigue (ProF), Short Form 36 Vitality Subscale (SF-36 VT), and Visual Analog Scales (VAS). Arthritis Care Res (Hoboken), 63 Suppl 11, S263-286. doi: 10.1002/acr.20579. p. 59 Holmes, G. P., Kaplan, J. E., Gantz, N. M., Komaroff, A. L., Schonberger, L. B., Straus, S. E., Jones J.F., Dubois R.E. , Cunningham-Rundles C., Pahwa S., Tosato, G., Zegans, L.S., Purtilo, D.T., Brown, N., Schooley R.T., Brus I. (1988, Maart). Chronic fatigue syndrome: a working case definition. Ann Intern Med, 108(3), 387-389. Hughes, J. L. (2002, Januari). Illness Narrative and Chronic Fatigue Syndrome/Myalgic Encephalomyelitis: a Review. Br J Occup Ther, 65(1), 9-14. Hughes, J. L. (2009, Januari). Chronic Fatigue Syndrome and Occupational Disruption in Primary Care: is there a Role for Occupational Therapy? . British Journal of Occupational Therapy, 72(1), 2-10. ISO Analytical. (z.d.). Energy Expenditure using Dobly Labbeld Water. Opgehaald van http://www.iso-analytical.co.uk/energy_expenditure.html. Jason, L. A., Brown, M., Brown, A., Evans, M., Flores, S., Grant-Holler, E., & Sunnquist, M. (2013, Januari). Energy Conservation/Envelope Theory Interventions to Help Patients with Myalgic Encephalomyelitis/Chronic Fatigue Syndrome. Fatigue, 1(1-2), 27-42. doi: 10.1080/21641846.2012.733602. Johannsen, D. L., Calabro, M. A., Stewart, J., Franke, W., Rood, J. C., & Welk, G. J. (2010, November). Accuracy of armband monitors for measuring daily energy expenditure in healthy adults. Med Sci Sports Exerc, 42(11), 2134-2140. doi: 10.1249/MSS.0b013e3181e0b3ff. Kaleth, A. S., Ang, D. C., Chakr, R., & Tong, Y. (2010). Validity and reliability of community health activities model program for seniors and short-form international physical activity questionnaire as physical activity assessment tools in patients with fibromyalgia. Disabil Rehabil, 32(5), 353-359. doi: 10.3109/09638280903166352. Karnofsky, D., Abelman, W., & Craner, L. (1948). The use of nitrogen mustards in palliative treatment of carcinoma. Cancer, 1, 634-656. Karnofsky DA, & JH, B. (1949). The clinical evaluation of chemotherapeutic agents in cancer. In C. MacLeod (Ed.), Evaluation of chemotherapeutic agents (pp. 191205.). New York:: Columbia University Press. Khemthong, S., Packer, T. L., & Dhaliwal, S. S. (2006, December). Using the Actigraph to measure physical activity of people with disabilities: an investigation into measurement issues. Int J Rehabil Res, 29(4), 315-318. doi: 10.1097/MRR.0b013e328010c592. Kielhofner, G. (2008). Model of Human Occupation: Theory and Application 4th Edition. Baltimore / Philadelphia: Wolters Kluwer Health - Lippincott Williams & Wilkins. Kindlon, T. (2011, Januari). Reporting of Harms Associated with Graded Exercise Therapy and Cognitive Behavioural Therapy in Myalgic Encephalomyelitis/Chronic Fatigue Syndrom. Bulletin of the IACFS/ME, 19(2), 59-111. Opgehaald van http://iacfsme.org/BULLETINFALL2011/Fall2011KindlonHarmsPaperABSTR ACT/tabid/501/Default.aspx. Klimas, N. G., Broderick, G., & Fletcher, M. A. (2012, November). Biomarkers for chronic fatigue. Brain Behav Immun, 26(8), 1202-1210. doi: 10.1016/j.bbi.2012.06.006. p. 60 Larun, L., & Malterud, K. (2011, Mei). Finding the right balance of physical activity: a focus group study about experiences among patients with chronic fatigue syndrome. Patient Educ Couns, 83(2), 222-226. doi: 10.1016/j.pec.2010.05.027. Law, M., Baum, C., & Dunn, W. (2005). Measuring Occupational Performance: Supporting Best Practice in Occupational Therapy (Second Edition ed.). Thorofare, NJ: SLACK Incorporated. le Granse, M., van Hartingsveldt, M., & Kinébanian, A. (2012). Grondslagen van de ergotherapie. Amsterdam: Reed Business / StudieCloud. Lemmens, C. (2011). De meest gerapporteerde probleemactiviteiten bij CVS patiënten die voortkomen uit de COPM: een klinisch obervationele studie. (Bachelorproef), Artesis. Liberati, A., Altman, D. G., Tetzlaff, J., Mulrow, C., Gotzsche, P. C., Ioannidis, J. P., Clarke, M., Devereaux, P.J., Kleijnen, J., Moher, D. (2009, Oktober). The PRISMA statement for reporting systematic reviews and meta-analyses of studies that evaluate health care interventions: explanation and elaboration. J Clin Epidemiol, 62(10), e1-34. doi: 10.1016/j.jclinepi.2009.06.006. Light, A. R., White, A. T., Hughen, R. W., & Light, K. C. (2009, Oktober). Moderate exercise increases expression for sensory, adrenergic, and immune genes in chronic fatigue syndrome patients but not in normal subjects. J Pain, 10(10), 1099-1112. doi: 10.1016/j.jpain.2009.06.003. Lin, J. M., Brimmer, D. J., Maloney, E. M., Nyarko, E., Belue, R., & Reeves, W. C. (2009, December). Further validation of the Multidimensional Fatigue Inventory in a US adult population sample. Popul Health Metr, 7, 18. doi: 10.1186/14787954-7-18. Maes, M., & Twisk, F. N. M. (2010, Juni). Chronic fatigue syndrome: Harvey and Wessely's (bio)psychosocial model versus a bio(psychosocial) model based on inflammatory and oxidative and nitrosative stress pathways. Bmc Medicine, 8. doi: 10.1186/1741-7015-8-35. Mapi Reseach Trust. (2014). ProQolid Database. (ProQolid) (Ed.): Mapi Reseach Trust. Opgehaald van http://www.proqolid.org. Mapi Research Trust. (2005, Mei ). PROQOLID: Multidimensional Assessment of Fatigue (MAF). Opgehaald van http://www.proqolid.org/instruments/multidimensional_assessment_of_fatigue_ maf. Mason, D. J., & Redeker, N. (1993, Maart-April). Measurement of activity. Nurs Res, 42(2), 87-92. Matuska, K., & Christiansen, C. (2008, April). A proposed model of lifestyle balance. Journal of Occupational Science, 15(1), 9-19. Matuska, K. M., & Erickson, B. (2008, April, 1). Lifestyle balance: How it is described and experienced by women with multiple Sclerosis. Journal of Occupational Science, 15(1), 20-26. doi: 10.1080/14427591.2008.9686603. McDowell, I., & Oxford University Press. (2006). Measuring Health: a Guide to Rating Scales and Muestionnaires". In The Short-Form-36 Health Survey (RAND Corporation and John E. Ware Jr. , revised 1996) (Ed.) opgehaald van http://www.med.uottawa.ca/courses/CMED6203/Index_notes/SF36%20fn%20.p df. p. 61 Meeus, M., Nijs, J., McGregor, N., Meeusen, R., De Schutter, G., Truijen, S., Frémont, M., Van Hoof, E. , De Meirleir, K. (2008, Januari-Februari). Unravelling intracellular immune dysfunctions in chronic fatigue syndrome: interactions between protein kinase R activity, RNase L cleavage and elastase activity, and their clinical relevance. In Vivo, 22(1), 115-121. Meeus, M., van Eupen, I., van Baarle, E., De Boeck, V., Luyckx, A., Kos, D., & Nijs, J. (2011, November). Symptom fluctuations and daily physical activity in patients with chronic fatigue syndrome: a case-control study. Arch Phys Med Rehabil, 92(11), 1820-1826. doi: 10.1016/j.apmr.2011.06.023. Meeus, M., Van Eupen, I., Willems, J., Kos, D., & Nijs, J. (2011). Is the International Physical Activity Questionnaire-short form (IPAQ-SF) valid for assessing physical activity in Chronic Fatigue Syndrome? Disabil Rehabil, 33(1), 9-16. doi: 10.3109/09638288.2010.483307. Mokkink, L. B., Terwee, C. B., Patrick, D. L., Alonso, J., Stratford, P. W., Knol, D. L., Bouter, L. M., de Vet, H. C. (2012). COnsensus-based Standards for the selection of health Measurement INstruments (COSMIN) manual Opgehaald van http://www.cosmin.nl/images/upload/files/COSMIN%20checklist%20manual% 20v9.pdf. Moss-Morris, R., & Chalder, T. (2003, Oktober). Illness perceptions and levels of disability in patients with chronic fatigue syndrome and rheumatoid arthritis. J Psychosom Res, 55(4), 305-308. Mundt, J. C., Marks, I. M., Shear, M. K., & Greist, J. H. (2002, Mei). The Work and Social Adjustment Scale: a simple measure of impairment in functioning. Br J Psychiatry, 180, 461-464. Myers, C., & Wilks, D. (1999). Comparison of Euroqol EQ-5D and SF-36 in patients with chronic fatigue syndrome. Qual Life Res, 8(1-2), 9-16. Nationale Raad voor de Kinesitherapie. (2010, maaer, 30). Beroeps- en competentieprofiel van de kinesitherapeut in België. Opgehaald van http://www.health.fgov.be/internet2Prd/groups/public/@public/@dg2/@healthpr ofessions/documents/ie2divers/19062425.pdf. Nelson E., Wasson J., Kirk J., Keller A., Clark D., Dietrich A., Stewart A., Zubkoff M. (1987). Assessment of function in routine clinical practice: description of the COOP Chart method and preliminary findings. J Chronic Dis, 40 Suppl 1, 55s69s.opgehaald van http://www.dartmouthcoopproject.org/Assessment%20of%20Function.pdf. Nelson, E. C., Landgraf, J. M., Hays, R. D., Wasson, J. H., & Kirk, J. W. (1990). The functional status of patients. How can it be measured in physicians' offices? Med Care, 28(12), 1111-1126 opgehaald van http://www.dartmouthcoopproject.org/COOP%20Measures.pdf. Neuberger, G. B. (2003, Oktober, 15). Measures of fatigue: The Fatigue Questionnaire, Fatigue Severity Scale, Multidimensional Assessment of Fatigue Scale, and Short Form-36 Vitality (Energy/Fatigue) Subscale of the Short Form Health Survey. Arthritis & Rheumatism, 49, S175-S183. Nijs, J., Aelbrecht, S., Meeus, M., Van Oosterwijck, J., Zinzen, E., & Clarys, P. (2011). Tired of being inactive: a systematic literature review of physical activity, physiological exercise capacity and muscle strength in patients with chronic fatigue syndrome. Disabil Rehabil, 33(17-18), 1493-1500. doi: 10.3109/09638288.2010.541543. p. 62 Nijs, J., Almond, F., De Becker, P., Truijen, S., & Paul, L. (2008, Mei). Can exercise limits prevent post-exertional malaise in chronic fatigue syndrome? An uncontrolled clinical trial. Clin Rehabil, 22(5), 426-435. doi: 10.1177/0269215507084410. Nijs, J., De Meirleir, K., & Duquet, W. (2004, Oktober). Kinesiophobia in chronic fatigue syndrome: assessment and associations with disability. Arch Phys Med Rehabil, 85(10), 1586-1592. Nijs, J., Meeus, M., & De Meirleir, K. (2006, Augustus). Chronic musculoskeletal pain in chronic fatigue syndrome: recent developments and therapeutic implications. Man Ther, 11(3), 187-191. doi: 10.1016/j.math.2006.03.008. Nijs, J., Meeus, M., Ickmans, K., Oosterwijck, J. V., & Kooning, M. D. (2013). Deel 3: Fibromyalgie en het Chronischevermoeidheidssyndroom. In D. Kos, J. Nijs, M. Meeus, & B. Salhi (Eds.), Chronische vermoeidheid. Een praktische handleidng voor de revaldiatie van kanker, MS, fibromyalgie en CVS. Leuven / Den Haag: Acco. Nijs, J., Meeus, M., & van Eupen , I. (2007). Chronischvermoeidheidssyndroom en fibromyalgie: recente ontwikkelingen en fysiotherapeutische implicaties. Stimulus, 42-47. Nijs, J., Vaes, P., & De Meirleir, K. (2005). The Chronic Fatigue Syndrome Activities and Participation Questionnaire (CFS-APQ): an overview. Occup Ther Int, 12(2), 107-121. O'Brien-Cousins, S. (1996, December). An older adult exercise status inventory: Reliability and validity. Journal of Sport Behavior, 19(4), 288-306. Occupational Therapy Australia Limited. (2010). Australian Minimum Competency Standards for New Graduate Occupational Therapists (ASCSOT): Occupational Therapy Australia. Opgehaald van http://www.otaus.com.au/sitebuilder/aboutus/knowledge/asset/files/16/australian _minimum_competency_standards_for_new_grad_occupational_therapists.pdf. Packer, T. L., Foster, D. M., & Brouwer, B. (1997, Summer). Fatigue and Activity Patterns of People With Chronic Fatigue Syndrome. The Occupational Therapy Journal of Research, 17(3), 186-199. Paffenbarger, R. S., Jr., Wing, A. L., & Hyde, R. T. (1978, September). Physical activity as an index of heart attack risk in college alumni. Am J Epidemiol, 108(3), 161-175. Patrick Neary, J., Roberts, A. D., Leavins, N., Harrison, M. F., Croll, J. C., & Sexsmith, J. R. (2008, November). Prefrontal cortex oxygenation during incremental exercise in chronic fatigue syndrome. Clin Physiol Funct Imaging, 28(6), 364372. doi: 10.1111/j.1475-097X.2008.00822.x. Peers, K. (2008). Hoofdstuk 1: Bewegen en preventie. In K. Peers (Ed.), Musculoskeletale aandoeningen: fysieke geneeskunde en revalidatie (pp. 11-27). Leuven / Voorburg: Acco. Pemberton, S., & Cox, D. L. (2013, December). Experiences of daily activity in chronic fatigue syndrome/myalgic encephalomyelitis (CFS/ME) and their implications for rehabilitation programmes. Disabil Rehabil. doi: 10.3109/09638288.2013.874503. Perruccio, A. V., Power, J. D., & Badley, E. M. (2007, December). The relative impact of 13 chronic conditions across three different outcomes. J Epidemiol Community Health, 61(12), 1056-1061. doi: 10.1136/jech.2006.047308. p. 63 Péus, D., Newcomb, N., & Hofer, S. (2013, Juli). Appraisal of the Karnofsky Performance Status and proposal of a simple algorithmic system for its evaluation. BMC Med Inform Decis Mak, 13(1), 72. doi: 10.1186/1472-6947-1372. Pierce, D. (2001, Maart-April). Untangling occupation and activity. Am J Occup Ther, 55(2), 138-146. Pierce, D. (2003). Occupation by design: Building therapeutic power. Philadelphia: F. A. Davis. Plasqui, G., Bonomi, A. G., & Westerterp, K. R. (2013, Juni). Daily physical activity assessment with accelerometers: new insights and validation studies. Obes Rev, 14(6), 451-462. doi: 10.1111/obr.12021. Portney, L. G., & Watskins, M. P. (2009). Foundations of Clinical Research: Applications to Practice (3rd Edition ed.). New Jersey: Person Education International. Price, D. D., McGrath, P. A., Rafii, A., & Buckingham, B. (1983, September). The validation of visual analogue scales as ratio scale measures for chronic and experimental pain. Pain, 17(1), 45-56. Price, J. R., Mitchell E Fau - Tidy, E., Tidy E Fau - Hunot, V., & Hunot, V. (2008, Juli 16). Cognitive behaviour therapy for chronic fatigue syndrome in adults. Cochrane Database Syst Rev, 16(3), 1-90. Prince, S. A., Adamo, K. B., Hamel, M. E., Hardt, J., Connor Gorber, S., & Tremblay, M. (2008, November, 5). A comparison of direct versus self-report measures for assessing physical activity in adults: a systematic review. Int J Behav Nutr Phys Act, 5, 56. doi: 10.1186/1479-5868-5-56 Prins, J. B., van der Meer, J. W., & Bleijenberg, G. (2006, Januari, 28). Chronic fatigue syndrome. Lancet, 367(9507), 346-355. doi: 10.1016/s0140-6736(06)68073-2. Quality Metric Incorporated. (2007). Press Announcement For Immediate Release: A New Chapter for the SF-36v2™ Health Survey opgehaald van http://www.sf36.org/news/SF-36v2Manual_Press_Release_092507.pdf. Raad, J. (2014). Rehab Measures: Continuous Scale Physical Functional Performance; Short form: Continuous Scale Physical Functional Performance 10; Wheel chair users: Wheel Chair Physical Functional Performance opgehaald van http://www.rehabmeasures.org/Lists/RehabMeasures/DispForm.aspx?ID=1125. Ray, C., Weir, W., Stewart, D., Miller, P., & Hyde, G. (1993, Augustus). Ways of coping with chronic fatigue syndrome: development of an illness management questionnaire. Soc Sci Med, 37(3), 385-391. Rehabilitation Institute of Chicago. (2010). Rehabilitation Measures Database: The Rehabilitation Clinician's Place to Find the Best Instruments to Screen Patients and Monitor Their Progress. Opgehaald van http://www.rehabmeasures.org/. Reilly, M. (1962, Januari-Februari). Occupational therapy can be one of the great ideas of 20th century medicine. Am J Occup Ther, 16, 1-9. Richardson, M. T., Ainsworth, B. E., Wu, H. C., Jacobs, D. R., Jr., & Leon, A. S. (1995, Augustus). Ability of the Atherosclerosis Risk in Communities (ARIC)/Baecke Questionnaire to assess leisure-time physical activity. Int J Epidemiol, 24(4), 685-693. Riley, M. S., O'Brien, C. J., McCluskey, D. R., Bell, N. P., & Nicholls, D. P. (1990, Oktober, 27). Aerobic work capacity in patients with chronic fatigue syndrome. Bmj, 301(6758), 953-956. p. 64 Roelofs, J., Goubert, L., Peters, M. L., Vlaeyen, J. W., & Crombez, G. (2004, Oktober, 8). The Tampa Scale for Kinesiophobia: further examination of psychometric properties in patients with chronic low back pain and fibromyalgia. Eur J Pain, 8(5), 495-502. doi: 10.1016/j.ejpain.2003.11.016. Roelofs, J., van Breukelen, G., Sluiter, J., Frings-Dresen, M. H., Goossens, M., Thibault, P., Boersma,K, Vlaeyen, J. W. (2011, Mei). Norming of the Tampa Scale for Kinesiophobia across pain diagnoses and various countries. Pain, 152(5), 1090-1095. doi: 10.1016/j.pain.2011.01.028. Royeen, C. B. (2002). Occupation reconsidered. Occup Ther Int, 9(2), 111-120. Sallis, J. F., Haskell, W. L., Wood, P. D., Fortmann, S. P., Rogers, T., Blair, S. N., & Paffenbarger, R. S., Jr. (1985, Januari). Physical activity assessment methodology in the Five-City Project. Am J Epidemiol, 121(1), 91-106. Sallis, J. F., & Saelens, B. E. (2000, Juni). Assessment of physical activity by selfreport: status, limitations, and future directions. Res Q Exerc Sport, 71(2 Suppl), S1-14. Scheeres, K., Knoop, H., Meer, v., & Bleijenberg, G. (2009, April). Clinical assessment of the physical activity pattern of chronic fatigue syndrome patients: a validation of three methods. Health Qual Life Outcomes, 7, 29. doi: 10.1186/1477-7525-729. Schultz-Krohn, W., McHugh Pendleton, H., Gitlow, L., DePoy, E., Pizzzi, M. A., Reitz, S. M., Scaffa, M. E., Burnett, S.E. , Richardson, P., Smith, J., George, A. H. (2013). Part II: Occupational Therapy Process and Practice. In H. M. Pendleton & W. Schultz-Krohn (Eds.), Pedretti's Occupational Therapy: Practice Skills for Physical Dysfunction (Seventh Edition ed.). Sint Louis: Elsevier. Servaes, P., Prins, J., Verhagen, S., & Bleijenberg, G. (2002, Juni). Fatigue after breast cancer and in chronic fatigue syndrome: similarities and differences. J Psychosom Res, 52(6), 453-459. Sharpe, M. C., Archard, L. C., Banatvala, J. E., Borysiewicz, L. K., Clare, A. W., David, A., Edwards, R.H., Hawton, K.E., Lambert, H.P., (1991, Februari). A report--chronic fatigue syndrome: guidelines for research. J R Soc Med, 84(2), 118-121. Shephard, R. J. (2005, September). Chronic fatigue syndrome. A brief review of functional disturbances and potential therapy. J Sports Med Phys Fitness, 45(3), 381-392. Silver, A., Haeney, M., Vijayadurai, P., Wilks, D., Pattrick, M., & Main, C. J. (2002, Juni). The role of fear of physical movement and activity in chronic fatigue syndrome. J Psychosom Res, 52(6), 485-493. Simpson, K. (2011). Validity and Reliability of the Paffenbarger Physical Activity Questionnaire among Healthy Adults. University of Connecticut. Opgehaald van http://digitalcommons.uconn.edu/cgi/viewcontent.cgi?article=1093&context=gs _theses. SIRC. (z.d.). Canadian Physical Activity, Fitness & Lifestyle Approach: CSEP-Health & Fitness Program's Health-Related Appraisal and Counselling Strategy (3rd edition). Opgehaald van http://www.sirc.ca/publishers/publication.cfm?publicationid=252&topic_id=6. Smets, E. M., Garssen, B., Bonke, B., & De Haes, J. C. (1995, April). The Multidimensional Fatigue Inventory (MFI) psychometric qualities of an instrument to assess fatigue. J Psychosom Res, 39(3), 315-325. p. 65 Strath, S. J., Bassett, D. R., Jr., & Swartz, A. M. (2004, Juli). Comparison of the college alumnus questionnaire physical activity index with objective monitoring. Ann Epidemiol, 14(6), 409-415. doi: 10.1016/j.annepidem.2003.07.001. Surawy, C., Hackmann A Fau - Hawton, K., Hawton K Fau - Sharpe, M., & Sharpe, M. (1995, Juni). Chronic fatigue syndrome: a cognitive approach. Behav Res Ther. 33(5):535-44. Terwee, C. B., Bot, S. D., de Boer, M. R., van der Windt, D. A., Knol, D. L., Dekker, J., Bouter, L.M., de Vet, H. C. (2007, Januari). Quality criteria were proposed for measurement properties of health status questionnaires. J Clin Epidemiol, 60(1), 34-42. doi: 10.1016/j.jclinepi.2006.03.012. Thiry, N., & Chalon, P. (2010). Template for study selection KCE - Belgian Health Care Knowledge Centre. Timperio, A., Salmon, J., Rosenberg, M., & Bull, F. C. (2004, Juli). Do logbooks influence recall of physical activity in validation studies? Med Sci Sports Exerc, 36(7), 1181-1186. Torenbeek, M., Mes, C. A., van Liere, M. J., Schreurs, K. M., ter Meer, R., Kortleven, G. C., & Warmerdam, C. G. (2006, September). Gunstige resultaten van een revalidatieprogramma met cognitieve gedragstherapie en gedoseerde fysieke activiteit bij patiënten met het chronische-vermoeidheidssyndroom. Ned Tijdschr Geneeskd, 150(38), 2088-2094. Tunning Project. (2008). Reference Points for the Design and Delivery of Degree Programmes in Occupational Therapy. Spain: Tuning Educational Structures in Europe.Opgehaald van http://www.unideusto.org/tuningeu/images/stories/Publications/OCCUPATION AL_THERAPY_FOR_WEBSITE.pdf. Twisk, F. N., & Maes, M. (2009). A review on cognitive behavorial therapy (CBT) and graded exercise therapy (GET) in myalgic encephalomyelitis (ME) / chronic fatigue syndrome (CFS): CBT/GET is not only ineffective and not evidencebased, but also potentially harmful for many patients with ME/CFS. Neuro Endocrinol Lett, 30(3), 284-299. University of Georgia. (2009). Continuous SCale Physical Functional Performance: Evaluation of Functional Performance in Older Adults - Overview. Opgehaald van http://www.coe.uga.edu/cs-pfp/overview.html. Van de Velde, D. (2012). Competenties en leerresultaten vande professionele bachelor in de ergotherapie (eeste editie). Antwerpen: Standaard Uitgeverij Professional. van de Velde, D. (2013). [PowerPoint Klinisch Redeneren: algemene inleiding]. van Eupen, I., Meeus, M., Nijs, J., & Kos, D. (2010). 1. Chronischevermoeidheidssyndroom (CVS) en ergotherapie. In VE & V. H. Wilfried (Eds.), Jaarboek Ergotherapie 2010. Leuven / Den Haag: Acco. Van Houdenhove, B., Bruyninckx, K., & Luyten, P. (2006, Juni). In search of a new balance. Can high "action-proneness" in patients with chronic fatigue syndrome be changed by a multidisciplinary group treatment? J Psychosom Res, 60(6), 623-625. doi: 10.1016/j.jpsychores.2005.12.006. van Weel, C., König – Zahn, C., Touw - Otten, F. W. M. M., van Duijn, N. P., & Meyboom - de Jong, B. (2012). Measuring functional status with the COOP/WONCA Charts: A manual Opgehaald van http://www.rug.nl/research/share/research/tools/handleiding_coopwonca2edruk. pdf. p. 66 van Weering, M., Vollenbroek-Hutten, M. M., Kotte, E. M., & Hermens, H. J. (2007, November). Daily physical activities of patients with chronic pain or fatigue versus asymptomatic controls. A systematic review. Clin Rehabil, 21(11), 10071023. doi: 10.1177/0269215507078331. VanNess, J. M., Stevens, S. R., Bateman, L., Stiles, T. L., & Snell, C. R. (2010, Februari). Postexertional malaise in women with chronic fatigue syndrome. J Womens Health (Larchmt), 19(2), 239-244. doi: 10.1089/jwh.2009.1507. Vercoulen, J. H., Bazelmans, E., Swanink, C. M., Fennis, J. F., Galama, J. M., Jongen, P. J., Hommes, O., Van der Meer, J.W., Bleijenberg, G. (1997, NovemberDecember). Physical activity in chronic fatigue syndrome: assessment and its role in fatigue. J Psychiatr Res, 31(6), 661-673. Vercoulen, J. H., Swanink, C. M., Fennis, J. F., Galama, J. M., van der Meer, J. W., & Bleijenberg, G. (1994, Juli). Dimensional assessment of chronic fatigue syndrome. J Psychosom Res, 38(5), 383-392. Vergauwen, K. (2013). Assessment van beperkingen in activiteiten en participatie bij personen met CVS: een systematische review en studie naar de concurrent validiteit van gebruikte meetinstrumenten. (Masterproef), Interassociatieve master. Vigez. (2014). VIGeZ Meetinstrumenten voor Gezondheidspromotie. In V. I. v. G. e. Z. vzw (Ed.). Opgehaald van http://www.vigez.be/. Vissers, D. (2010). Bewegingswetenschappen 2: Inspanningsfysiologie: III Bewegin. Artesis Hogeschool Antwerpen. Vlaeyen, J. W., Kole-Snijders, A. M., Rotteveel, A. M., Ruesink, R., & Heuts, P. H. (1995, December). The role of fear of movement/(re)injury in pain disability. J Occup Rehabil, 5(4), 235-252. doi: 10.1007/bf02109988. Von Korff, M., Ustun, T. B., Ormel, J., Kaplan, I., & Simon, G. E. (1996, Maart). Selfreport disability in an international primary care study of psychological illness. J Clin Epidemiol, 49(3), 297-303. Wallman, K. E., Morton, A. R., Goodman, C., & Grove, R. (2004, Oktober). Physiological responses during a submaximal cycle test in chronic fatigue syndrome. Med Sci Sports Exerc, 36(10), 1682-1688. Ware, J. E. (z.d.). SF-36® Health Survey Update. Opgehaald van http://www.sf36.org/tools/SF36.shtml#VERS2. Wearden, A. J., Dowrick, C., Chew-Graham, C., Bentall, R. P., Morriss, R. K., Peters, S., Richardson, G., Lovell, K., Dunn, G. Grp, F. T. (2010, April 13). Nurse led, home based self help treatment for patients in primary care with chronic fatigue syndrome: randomised controlled trial. British Medical Journal, 340. doi: 10.1136/bmj.c1777. Weinstein, A. A., Drinkard, B. M., Diao, G., Furst, G., Dale, J. K., Straus, S. E., & Gerber, L. H. (2009, Juli,1). Exploratory analysis of the relationships between aerobic capacity and self-reported fatigue in patients with rheumatoid arthritis, polymyositis, and chronic fatigue syndrome. Pm r, 1(7), 620-628. doi: 10.1016/j.pmrj.2009.04.007. Welk, G. J. (2005, November). Principles of design and analyses for the calibration of accelerometry-based activity monitors. Med Sci Sports Exerc, 37(11 Suppl), S501-511. p. 67 Wendel-Vos GCW (RIVM). (2013). Lichamelijke activiteit. De determinant, gezondheidsgevolgen en oorzaken. Wat is lichamelijke activiteit?, 2014, Opgehaald van http://www.nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/leefstijl/lichamelijke -activiteit/wat-is-lichamelijke-activiteit. Werkgroep beroepsprofiel van de Vlaamse Hogescholen in opdracht van de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR). (1997). Studie 31: Beroepsproefiel: Ergotherapeut (m/v). Opgehaald van http://www.vlor.be/sites/www.vlor.be/files/studie_031_beroepsprofiel_ergothera peut.pdf. WFOT (World Federation of Occupational Therapists). (2012). Definition of Occupational Therapy. 2014, Opgehaald van http://www.wfot.org/AboutUs/AboutOccupationalTherapy/DefinitionofOccupati onalTherapy.aspx. Whitehead, L. (2009, Januari). The measurement of fatigue in chronic illness: a systematic review of unidimensional and multidimensional fatigue measures. J Pain Symptom Manage, 37(1), 107-128. doi: 10.1016/j.jpainsymman.2007.08.019. Whiting, P., Bagnall, A. M., Sowden, A. J., Cornell, J. E., Mulrow, C. D., & Ramirez, G. (2001, September, 19). Interventions for the treatment and management of chronic fatigue syndrome: a systematic review. Jama, 286(11), 1360-1368. WHO (World Health Organisation . (2002). ICF: Nederlandse vertaling van de International Classification of Functioning, Disability and Health: compilatie N. W.-F. C. Centre (Ed.) Opgehaald van http://www.rivm.nl/whofic/in/ICFwebuitgave.pdf. WHO (2010). International Statistical Classification of Diseases and Related Health Problems 10th Revision :2010 App. In W. H. O. (WHO) (Ed.). Opgehaald van http://apps.who.int/classifications/icd10/browse/2010/en. WHO (2013). How to use the ICF A Practical Manual for using the International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF) Exposure draft for comment October 2013 Opgehaald van http://www.who.int/classifications/drafticfpracticalmanual.pdf. WHO (2014). International Classification of Diseases (ICD). Opgehaald van http://www.who.int/classifications/icd/en/ WHO Europe. (2007). Steps to health: a European framework to promote physical activity for health. Opgehaald van http://www.euro.who.int/__data/assets/pdf_file/0020/101684/E90191.pdf. Wolfe, F., Clauw, D. J., Fitzcharles, M. A., Goldenberg, D. L., Katz, R. S., Mease, P., Russell, A.S., Russell, I.J., Winfield, J.B.,Yunus, M. B. (2010, Mei). The American College of Rheumatology preliminary diagnostic criteria for fibromyalgia and measurement of symptom severity. Arthritis Care Res (Hoboken), 62(5), 600-610. doi: 10.1002/acr.20140. p. 68 Wolfe, F., Smythe, H. A., Yunus, M. B., Bennett, R. M., Bombardier, C., Goldenberg, D. L., Tugwell, P., Campbell, S.M., Abeles, M., Clark, P.,et al. (1990, Februari). The American College of Rheumatology 1990 Criteria for the Classification of Fibromyalgia. Report of the Multicenter Criteria Committee. Arthritis Rheum, 33(2), 160-172. Wright, C. C., Barlow, J. H., Turner, A. P., & Bancroft, G. V. (2003, November). Selfmanagement training for people with chronic disease: an exploratory study. Br J Health Psychol, 8(Pt 4), 465-476. doi: 10.1348/135910703770238310. Yang, C. C., & Hsu, Y. L. (2010). A review of accelerometry-based wearable motion detectors for physical activity monitoring. Sensors (Basel), 10(8), 7772-7788. doi: 10.3390/s100807772. Zhang, K., Pi-Sunyer, F. X., & Boozer, C. N. (2004, Mei). Improving energy expenditure estimation for physical activity. Med Sci Sports Exerc, 36(5), 883889. Zhang, K., Werner, P., Sun, M., Pi-Sunyer, F. X., & Boozer, C. N. (2003, Januari). Measurement of human daily physical activity. Obes Res, 11(1), 33-40. doi: 10.1038/oby.2003.7. Zuyd Hogeschool. (z.d.). Meetinstrumenten.nl database. In E. M. v. R. (ECMR (Ed.). Opgehaald van http://www.meetinstrumentenzorg.nl/algemenemeetinstrumenten.aspx. p. 69 8 Bijlagen 8.1 Bijlage 1: Zoektermen in PI(C)O en met exclusietermen (NOT) Tabel 6: Zoektermen P I O Fatigue Syndrome, Chronic[Mesh] Accelerometry [Mesh] Human Activities [Mesh] Actigraphy [Mesh] Leisure Activities [Mesh] Depression[Mesh] Benign Myalgic Encephalomyelitis Metabolic Equivalent [Mesh] Activities of Daily Living [Mesh] Mental Disorders[Mesh] Myalgic encephalomyelitis Symptom Assessment [Mesh] Exercise [Mesh] Myalgic encephalitis Activities of Daily Living [Mesh] Motor Activity [Mesh] Neurasthenia [Mesh] Myalgic* Evaluation Studies as Topic [Mesh] mental exertion(s) insufficient symptom Myalgic encephalopathy Self-Evaluation Programs [Mesh] mental* exertion Post-viral fatigue syndrome Diagnostic Self Evaluation [Mesh] Physical Exertion[Mesh] Post-infectious fatigue syndrome Health Care Evaluation Mechanisms [Mesh] Physical Endurance [Mesh] Yuppie flu Treatment Outcome [Mesh] Movement [Mesh] Chronic Epstein-Barr virus syndrome Exercise Test [Mesh] Adaptation, Psychological [Mesh] Myalgia syndrome Interviews as Topic [Mesh] aerobic CFS/ME Interview, Psychological"[Mesh] anaerobic Chronic Fatigue Immune Dysfunction Syndrome Outcome and Process Assessment (Health Care)[Mesh] p. 70 *exercise* NOT Depressive Disorder [Mesh] Psychiatric Status Rating Scales [Mesh] Outcome Assessment (Health Care)[Mesh] Physical movement Test Activity Health Impact Assessment [Mesh] Activities Risk Assessment [Mesh] Daily functionality Process Assessment (Health Care) [Mesh] Self-Assessment [Mesh] Questionnaires [Mesh] Data Collection [Mesh] Health Surveys [Mesh] activity pattern(s) activity level Assessment(s) Evaluation(s) Instrument(s) Measurement(s) monitoring Outcome(s) Psychometric characteristics clinimetric properties Self-reporting questionnaire(s) p. 71 8.2 Bijlage 2: Volledige zoekopdracht ("Fatigue Syndrome, Chronic"[Mesh] OR "Chronic Fatigue Immune Dysfunction Syndrome" OR “Benign Myalgic Encephalomyelitis” OR “myalgic encephalomyelitis” OR “myalgic encephalitis” OR myalgic* OR “myalgic encephalopathy” OR “Post-viral fatigue syndrome” OR “Post-infectious fatigue syndrome” OR Post-infectious fatigue syndrome OR “yuppie flu” OR “chronic Epstein-Barr virus syndrome” OR “myalgia syndrome” OR CFS/ME OR “CFS/ME”) AND ("Human Activities"[Mesh] OR "Leisure Activities"[Mesh] OR "Activities of Daily Living"[Mesh] OR "Exercise"[Mesh] OR "Motor Activity"[Mesh] OR “mental exertion” OR “mental exertions” OR mental* exertion OR "Physical Exertion"[Mesh] OR "Physical Endurance"[Mesh] OR "Movement"[Mesh] OR "Adaptation, Psychological"[Mesh] OR aerobic OR anaerobic OR *exercise* OR “Physical movement” OR Physical movement OR Activity OR Activities OR Daily functionality OR “Daily functionality”) AND ("Accelerometry"[Mesh] OR "Actigraphy"[Mesh] OR "Metabolic Equivalent"[Mesh] OR "Symptom Assessment"[Mesh] OR "Activities of Daily Living"[Mesh] OR "Evaluation Studies as Topic"[Mesh] OR "Self-Evaluation Programs"[Mesh] OR "Diagnostic Self Evaluation"[Mesh] OR "Health Care Evaluation Mechanisms"[Mesh] OR "Treatment Outcome"[Mesh] OR "Exercise Test"[Mesh] OR "Interviews as Topic"[Mesh] OR "Interview, Psychological"[Mesh] OR "Outcome and Process Assessment (Health Care)"[Mesh] OR "Outcome Assessment (Health Care)"[Mesh] OR “Test” OR "Health Impact Assessment"[Mesh] OR "Risk Assessment"[Mesh] OR "Process Assessment (Health Care)"[Mesh] OR "Self-Assessment"[Mesh] OR "Questionnaires"[Mesh] OR "Data Collection"[Mesh] OR "Health Surveys"[Mesh] OR “activity pattern” OR “activity patterns” OR activity level OR “assessment” OR “assessments” OR “evaluation” OR “evaluations” OR “instrument” OR “instruments” OR “measurement” OR “measurements” OR “monitoring” OR “Outcome” OR “outcomes” OR Psychometric characteristics OR "Psychometric characteristics" OR clinimetric properties OR “clinimetric properties“ OR “Self-reporting questionnaires” OR Self-reporting questionnaire) NOT ("Depressive Disorder"[Mesh] OR "Depression"[Mesh] OR "Mental Disorders"[Mesh] OR "Psychiatric Status Rating Scales"[Mesh] OR "Neurasthenia"[Mesh] OR “insufficient symptom”) p. 72 8.3 Bijlage 3: Opbouw sjabloon (basis stroomdiagram) Tabel 7: Sjabloon inventarisatie Opmerking Opmerking Andere 5 Andere 4 Mate van bewijs Andere 3 Type studie Andere 2 Controle (referentietest, gouden standaard Andere 1 Diagnostische Test Taal Onderzoeksopzet Uitkomstmaat Interventie Volledige tekst Reden van exclusie Populatie evaluatie van de Type van exclusie Citaten geïncludeerd Citaten geëxcludeerd Type van exclusie Reden van exclusie Opmerkingen Studies geïncludeerd Studies geëxcludeerd geselecteerde citaten Titel- en abstractevaluatie Citaten Nr. p. 73 8.4 Bijlage 4: Klinimetrische eigenschappen De klinimetrische eigenschappen bestaan uit validiteit, betrouwbaarheid, responsiviteit en interpreteerbaarheid (Fawcett, 2007; Mokkink, 2012; Portney & Watskins, 2009; Terwee, 2007). Validiteit gaat na of het instrument meet wat het beoogt te meten) (Fawcett, 2007; Mokkink, 2012). Inhoudsvaliditeit (Content validiteit) is de mate waarin de inhoud van een assessmentinstrument een adequate reflectie is van het construct dat gemeten wordt (Mokkink, 2012). De face validiteit is een onderdeel van de inhoudsvaliditeit. In tegenstelling tot de inhoudsvaliditeit, die de inhoudsgeschiktheid van de test nagaat, gaat de face validiteit de aanvaardbaarheid en billijkheid van de test door de testafnemer na (Fawcett, 2007). Dit wordt beoordeeld door middel van beschrijvende gegevens in functie van het doel van het assessmentinstrument, de doelgroep, de gemeten concepten en de itemselectie (Terwee, 2007). Begripsvaliditeit (Construct validiteit) toont de mogelijkheid aan van een assessmentinstrument om een abstract concept of construct te meten (Mokkink, 2012; Terwee, 2007). Deze bestaat uit structurele validiteit, cross-culturele validiteit en hypotheses testing (Mokkink, 2012). Structurele validiteit is de mate waarin de scores van een assessmentinstrument een adequate reflectie geeft van de dimensionaliteit van het gemeten construct. Dit wordt bepaald door middel van een factoranalyse. Cross-culturele validiteit is de mate waarin de items in een vertaald of cultureel aangepast instrument een adequate reflectie zijn van de items van de originele versie. p. 74 Hypotheses testing (convergent, discriminant validiteit) gaat na of de scores van een assessmentinstrument consistent zijn met hypotheses die gebaseerd zijn op de veronderstelling dat het assessmentinstrument valide het construct zal meten (Mokkink, 2012). Bij een convergent validiteit verwacht men dat twee meetinstrumenten die hetzelfde construct meten, beide gelijkende resultaten zullen vertonen (Portney & Watskins, 2009). Er is een hoge correlatiecoëfficiënt aanwezig tussen de instrumenten. Bij een discriminant validiteit kan men spreken van een lage correlatiecoëfficiënt tussen de instrumenten of verschillende resultaten. Dit kan men verwachten van metingen die een verschillend construct meten (Portney & Watskins, 2009). Criteriumvaliditeit is de mate waarin de scores van een assessmentinstrument overeenkomen met een gouden standaard. Dit wordt eveneens beoordeeld door middel van een correlatiecoëfficiënten (Fawcett, 2007; Mokkink, 2012; Terwee, 2007). Betrouwbaarheid (Reliability) is de mate waarin het assessmentinstrument vrij is van meetfouten (Mokkink, 2012). Het geeft weer hoe stabiel de scores zijn over tijd (testhertestbetrouwbaarheid), als ze afgenomen wordt door verschillende personen op hetzelfde moment (interbeoordelaarsbetrouwbaarheid) of door eenzelfde beoordelaar op verschillende momenten (intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid). Betrouwbaarheid bestaat uit drie meeteigenschappen (Mokkink, 2012; Terwee, 2007). Interne consistentie gaat na of alle items van een vragenlijst eenzelfde construct meten en dus wordt de samenhang van de items beoordeeld (Mokkink, 2012). Om de homogeniteit van de items te beoordelen wordt gebruik gemaakt van de Cronbachs alpha (Terwee, 2007). Een goed assessmentinstrument meet verschillende aspecten van dezelfde karakteristiek, eigenschap of vaardigheid. De items moeten onderling en met de totaalscore correleren (Portney & Watskins, 2009). p. 75 De Absolute meetfout (Reproduceerbaarheid agreement) geeft aan dat de systematische en random error van een patiënt niet te wijten is aan werkelijke veranderingen binnen het meten van het construct (Mokkink, 2012; Terwee, 2007). De grootte van de meetfout bepaalt of klinische veranderingen gedetecteerd kunnen worden. Dit wordt berekend aan de hand van de SEM (standard error of measurement), die omgezet kan worden naar de kleinste waarneembare verandering SDC (smallest detectable change) (Terwee, 2007). Een alternatief voor de SEM is de LOA (limitis of agreement), deze komen overeen met de gemiddelde verandering in scores van herhaalde metingen. De MIC (minimal important change) moet groter zijn dan de absolute meetfout. Reproduceerbaarheid reliability (test-hertest, interrater, intrarater betrouwbaarheid) is de proportie van de totale variantie in de assessmentinstrumenten die te wijten is aan werkelijke verschillen tussen de cliënten/deelnemers (Mokkink, 2012). De betrouwbaarheid wordt gemeten door middel van de intraclass correlatie coëfficiënt (ICC), de gewogen Kappa (Cohen’s Kappa, K) of de Pearson product - moment correlation coëfficiënt ( r) (Fawcett, 2007; Mokkink, 2012; Terwee, 2007). Responsiviteit is de mogelijkheid van een instrument om de werkelijke klinische belangrijke veranderingen te meten (Mokkink, 2012; Terwee, 2007). Dit wordt berekend door de SDC (smallest detectable change) te vergelijken met de MIC (minimal important change). De kleinste verandering kan al beschouwd worden als voordelig. Eveneens kan de responsiviteitsratio (RR) en de Area Under the Receiver Opterating Characteristics (ROC) Curve (AUC) gehanteerd worden (Terwee, 2007; Portney & Watskins, 2009). Interpreteerbaarheid is de mate waarin men kwalitatieve betekenis kan toewijzen aan kwantitatieve scores, dit door middel van het gemiddelde, de standaarddeviatie en de MIC (minimal important change) (Mokkink et al., 2012; Terwee et al., 2007). p. 76 8.5 Bijlage 5: Overzicht geïnventariseerde assessmentinstrumenten Tabel 8: Geïnventariseerde assessmentinstrumenten (38) Assessmentinstrument 1. Activity Record (ACTRE) 2. Activity Restriction Index #Artikel 2 1 3. Atherosclerosis Risk in Communities (ARIC)/ Baecke Physical Activity Questionnaire Accelerometer Brief Disability Questionnaire (BDQ) 4 Canadian Physical Activity, Fitness & Lifestyle Approach Checklist Individual Strength (CIS) Chronic Fatigue Syndrome Activities and Participation Questionnaire (CFS-APQ) Chronic Fatigue Syndrome Activities Questionnaire (CFS-AQ) Continuous-scale physical functional performance (CS-PFP) COOP/WONCA Chats (Darthmouth) Diary (Dagboek) Euroqol (EQ-5D) 1 14 11 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 27 1 1 1 1 7 2 14. Functional Impairment Scale 2 15. Godin Leisure-Time Exercise Questionnaire 16. Health Assessment Questionnaire (HAQ)* 1 2 17. 18. 19. 20. 1 2 3 1 Hours working in a job (self-observation list) Human Activity Profile (HAP) Illness Management Questionnaire Intelligent Device for Energy Expenditure and Activity Het gemeten construct Meet fysieke activiteit (Gerber & Furst, 1992; Kielhofner, 2008). De mogelijkheden en beperkingen van de cliënt om zeven activiteiten uit te voeren wordt in kaart gebracht (Clapp, 1999). Meet fysieke activiteit (Baecke, 1982; Richardson, 1995). Meet fysieke activiteit (Bouten 1996). Brengt de mogelijkheden en beperkingen (bij zware, matige en lichte activiteiten) in kaart in functie van gezondheidsproblemen (Beaumont, 2012; Von Korff, 1996). Dit is een richtlijn om fysieke activiteit in het dagelijkse leven in te plannen (CSEP, 2014; SIRC, z.d.). Meet fysieke activiteit (Vercoulen, 1994). Brengt de mogelijkheden en beperkingen in activiteiten en participatie in kaart bij CVS/ME-cliënten (Nijs, 2005). Meet fysieke activiteit (Scheeres, 2009). Meet fysieke functies bij ouderen op basis van kracht en flexibiliteit in bovenste ledematen, evenwicht en coördinatie tijdens activiteiten (Cress, 1996; Raad, 2014; University of Georgia, 2009). Meet fysieke activiteit (Nelson E. 1987). Meet fysieke activiteit (Hallman & Lyskov, 2012; Vercoulen, 1997). Classificeert de cliënt in een gezondheidsstatus en brengt kwaliteit van het leven in kaart (Group, 1990; Myers & Wilks, 1999). De mogelijkheden en beperkingen van de cliënt om het werk, huishouden, sociale en vrijetijdsactiviteiten uit te voeren, worden in kaart gebracht (Goudsmit, 2009). Meet fysieke activiteit (Godin & Shephard, 1985). Idem PROMIS HAQ*. Beoordeelt het fysiek functioneren op basis van de uitvoering van dagelijkse activiteiten en brengt bijgevolg mogelijkheden en beperkingen in activiteiten in kaart (Barlow, 2005; Wright, 2003). Er werden geen referenties gevonden. Brengt de mogelijkheid tot het uitvoeren van 94 activiteiten in kaart (Fix & DM, 1988; Weinstein, 2009). Brengt de manier van omgaan met CVS/ME in kaart (Ray, 1993). Meet fysieke activiteit (Zhang, 2004). p. 77 Assessmentinstrument 21. International Physical Activity QuestionnaireShort Form (IPAQ-SF) 22. Karnofsky Performance Score (KPS) #Artikel 3 Het gemeten construct Meet fysieke activiteit (Meeus, 2011b; Scheeres, 2009). 8 23. Medical Outcome Survey Short Form General Health Survey (MOS SF-36) 24. Multidimensional Assessment of fatigue scale (MAF) 52 25. Multidimensional Fatigue Inventory (MFI)/ Multidimentionele Vermoeidheids Index 26. Older Adult Exercise Status Inventory (OA-ESI) 27. Paffenbarger Physical Activity Questionnaire 28. Patiëntspecifieke beperkingen (PSK = Patiëntspecifieke klachten) 29. Physical Activity Index van College Alumnus Health Questionnaire 30. PROMIS HAQ (Patient reported Outcomes measurement Information System Health Assessment questionnaire 31. Self-Observation List (SOL) / DOA daily observed activity 32. Sickness Impact Profile (SIP) 8 Brengt de functionele status in kaart, bij voornamelijk kankerpatiënten(Karnofsky, 1948; Karnofsky, 1949 in Peus, 2013). Meet fysieke en mentale gezondheid waaronder de subschaal functionele status valt. De vragen gaan over mogelijkheden en beperkingen in activiteiten (Buchwald, 1996; CEBP., 2014; McDowell & Oxford University Press, 2006; Quality Metric Incorporated, 2007; Ware, z.d.). Brengt de impact van vermoeidheid op activiteiten in kaart, bijgevolg ook de mogelijkheden en beperkingen in activiteiten (Mapi Research Trust, 2005; Weinstein et al., 2009). Meet fysieke activiteit (Lin, 2009; Smets, 1995). 33. Standarized questionnaire: physical activity 34. Tampa Scale for kinesiophobia (TSK-CFS) 1 3 35. Visual Analogue Scale (VAS)- Daily physical activity level 36. Vragenlijst voor Habituele Actiebereidheid = Questionnaire for Habitual Action-proneness (HAB) 37. WASA 38. Work and Social Adjustment Scale (WSAS) 2 3 1 1 1 1 Meet fysieke activiteit (Wallman, 2004). Meet fysieke activiteit (Paffenbarger, 1978). Mogelijkheden en beperkingen in het uitvoeren van activiteiten en bewegingen ten gevolge van lichamelijke klachten (Torenbeek, 2006) Meet fysieke activiteit (Patrick Neary, 2008) 1 Idem Health Assessment Questionnaire* 1 Meet fysieke activiteit (Servaes, 2002) 11 Brengt de klachten in het dagelijks functioneren (gedrag, slapen, huishouden, vrijetijdsactiviteiten, werk, mobiliteit, sociale interacties en verplaatsingen) in kaart (Bazelmans, 2001). Idem Paffenbarger Physical Activity Questionnaire Brengt kinesiofobie (angst om te bewegen) in kaart bij onder andere CVS/ME, FM en chronisch lage rugpijn (Burwinkle, 2005; Nijs, 2004; Roelofs, 2004; Roelofs, 2011). Meet fysieke activiteit (Evering, 2011; Riley, 1990). 1 Geeft de overtuiging, het gedrag en de tendens in functie van de activiteit weer en bijgevolg de mogelijkheden en beperkingen (Van Houdenhove, 2006). 1 Er werden geen referenties gevonden 3 Brengt de mogelijkheden en beperkingen in werk, huishouden, sociale activiteiten en vrijetijdsactiviteiten in kaart (Cella, 2011; Mundt, 2002). *Na verdere verdieping van de assessments bleken een aantal instrumenten één en dezelfde te zijn, namelijk de “PROMIS HAQ” en de “HAQ”, en, de “Standardized Questionnaire: Physical Activity” en de “Paffenbarger Physical Activity Questionnaire”. p. 78 8.6 Bijlage 6: Instrumenten met vermelding validatiepopulatie Tabel 9: Instrumenten met vermelding validatiepopulatie, referenties zie verder Assessmentinstrument 1. Activity Record (ACTRE) 2. Baecke Physical Activity Questionnaire #artikels 21-2 43-6 3. Accelerometer 271, 7-31 4. Checklist Individual Strength (CIS) 147-9, 12, 20, Gevalideerd bij CVS/ME? Nee, bij reuma/artritis (Gerber & Furst, 1992). Nee, bij jonge mannen en vrouwen in een Nederlandstalige populatie en gezonde personen (Baecke, 1995). Nee, wordt vooral gebruikt bij gezonde personen. Het wordt beschouwd als de gouden standaard van fysieke activiteit. Een kalibratiestudie van de accelerometer is uitgevoerd (Vercoulen., 1997; Welk, 2005). Nee, bij gezonde personen en personen met een prikkelbaar darmsyndroom (Vercoulen, 1994). 23-26, 28-29, 3234 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. Chronic Fatigue Syndrome Activities Questionnaire (CFS-AQ) COOP/WONCA Chats (Darthmouth) 124 Ja, bij CVS/ME (Scheeres, 2009). 135 Diary en Self Observation List (Daily Observed Activity) Godin Leisure-Time Exercise Questionnaire Intelligent Device for Energy Expenditure and Activity International Physical Activity Questionnaire- Short Form (IPAQ-SF) Multidimensional Fatigue Inventory (MFI)/ Multidimentionele Vermoeidheids Index Older Adult Exercise Status Inventory (OA-ESI) Paffenbarger Physical Activity Questionnaire 81,13,18,24, 140 136 318, 24, 41 Nee, bij cliënten op bezoek bij hun internist en veteranen, vier verschillende chronisch cliëntenpopulaties (hypertensielijders, diabetici, hartlijders en personen met een ernstige depressie) en bij een volwassen populatie met hypertensie (Dartmouth CO-OP Project, 2013; Nelson, 1987; Nelson, 1990; van Weel, 2012). Nee, maar men gaat wel bij CVS/ME-cliënten na of de zelfreportage-instrumenten, waaronder de SOLDOA, werkelijk de fysieke activiteit meten (constructvaliditeit) (Vercoulen, 1997). Nee, bij gezonde volwassenen (Godin & Shephard, 1985). Nee, bij volwassenen die vrij zijn van locomotorische beperkingen (Zhang, 2004; Zhang, 2003) Ja, bij CVS/ME (Meeus, 2011; Scheeres, 2009). 842-48 Ja, bij CVS/ME (Lin, 2009; Smets, 1995). 149 150 Nee, bij ouderen (O'Brien, 1996) Nee, gezonde alumni- studenten en personen met niet-fatale hartaanvallen en een populatiestudie bij 20-74 jarigen (Paffenbarger, 1978; Sallis, 1985; Simpson, 2011). Nee, bij gezonde volwassenen (Ainsworth, 1993; Strath, 2004). Nee, er werden geen validatiestudies gevonden van de VAS-Daily physical activity level. VAS-pijn werd gevalideerd bij pijncliënten en gezonde personen (Price, 1983). 14. Physical Activity Index van de Health Questionnaire 15. Visual Analogue Scale (VAS)- Daily physical activity level 39 151 212, 52 36- p. 79 1. Friedberg, F., & Sohl, S. J. (2009, April). Longitudinal change in chronic fatigue syndrome: what home-based assessments reveal. Journal of behavioral medicine, 32(2), 209–218. 2. Jason, L. A., & Brown, M. M. (2013, Februari). Sub-typing Daily Fatigue Progression in Chronic Fatigue Syndrome. Journal of mental health, 22(1), 4–11. 3. Clapp, L. L., Richardson, M. T., Smith, J. F., Wang, M., Clapp, A. J., & Pieroni, R. E. (1999, Augustus). Acute Effects of Thirty Minutes of LightIntensity, Intermittent Exercise on Patients With Chronic Fatigue Syndrome. Physical Therapy, 79(8), 749-756. 4. Cook, D. B., Nagelkirk, P. R., Peckerman, A., Polur, A., Lamanca, J. J., & Natelson, B. H. (2003, April). Perceived Exertion in Fatiguing Illness: Gulf War Veterans with ChronicFatigue Syndrome. Medicine & Science in Sports & Exercis, 35(4), 569–574. 5. Nagelkirk, P. R., Cook, D. B., Peckerman, A., Kesil, W., Sakowski, T., Natelson, B., & LaManca, J. J. (2003, September). Aerobic Capacity of Golf War Veterans with Chronic Fatigue Syndrome. Military Medicine, 168(9), 750-755. 6. Nijs, J., De Meirleir, K., & Duquet, W. (2004, Oktober). Kinesiophobia in Chronic Fatigue Syndrome: Assessment and Associations With Disability. Archives of physical medicine and rehabilitation, 10, 1586-92. 7. Bazelmans, E., Bleijenberg, G., Van Der Meer, J., & Folgering, H. (2001, Januari). Is physical deconditioning a perpetuating factor in chronic fatigue syndrome? A controlled study on maximal exercise performance and relations with fatigue, impairment and physical activity. Psychological Medicine, 31(1), 107-114. 8. Bazelmans, E. T., Bleijenberg, G., Voeten, M. J., van der Meer, J. W., & Folgering, H. (2005, Oktober). Impact of a maximal exercise test on symptoms and activity in chronic fatigue syndrome. Journal of Psychosomatic Research, 59(4), 201– 208. p. 80 9. Brouwers, F., Van Der Werf, S., Bleijenberg, G., Van Der Zee, L., & Van Der Meer, J. (2002, Oktober). The effect of a polynutrient supplement on fatigue and physical activity of patients with chronic fatigue syndrome: a double-blind randomized controlled trial. QJM: monthly journal of the Association of Physicians, 95(10), 677-83. 10. Brown, M., Khorana, N., & Jason, L. A. (2011, Maart). The Role of Changes in Activity as a Function of Perceived Available and Expended Energy in Nonpharmacological Treatment Outcomes for ME/CFS. Journal of Clinical Psychology, 67(3), 253--260. 11. Chastin, S., & Granat, M. (2010, Januari). Methods for objective measure, quantification and analysis of sedentary behaviour and inactivity. Gait & Posture, 31(1), 82–86. 12. Evering, R. M., Tönis, T. M., & Vollenbroek-Hutten, M. M. (2011, Septemeber). Deviations in daily physical activity patterns in patients with the chronic fatigue syndrome: A case control study. Journal of Psychosomatic Research, 71(3), 129–135 13. Friedberg, F., & Sohl, S. (2009, April). Cognitive-Behavior Therapy in Chronic Fatigue Syndrome: Is Improvement Related to Increased Physical Activity? Journal of Clinical Psychology, 65(4), 423-442. 14. Ickmans, K., Clarys, P., Nijs, J., Meeus, M.; Aerenhouts, D., Zinzen, E.; Aelbrecht, S., Meersdom, G.,; Lambrecht, L., Pattyn, N. (2013). Association between cognitive performance, physical fitness, and physical activity level in women with chronic fatigue syndrome. Journal of rehabilitation research and development (JRRD), 50(6), 795–810 15. Kop, W., J. , Lyden, A., Berlin, A. A., Ambrose, K., Olsen, C., Gracely, R. H., Williams, D. A., Clauw, D. J.(2005, Januari). Ambulatory monitoring of physical activity and symptoms in fibromyalgia and chronic fatigue syndrome. Arthritis & Rheumatism, 52(1), 296-303. 16. Meeus, M., van Eupen, I., Hondequin, J., De Hauwere, L., Kos, D., & Nijs, J. (2010, November-December). Nitric Oxide Concentrations Are Normal and Unrelated to Activity Level in Chronic Fatigue Syndrome: A CaseControl Study. in vivo, 24(6), 865-870. p. 81 17. Meeus, M., van Eupen, I., van Baarle, E., De Boeck, V., Luyckx, A., Kos, D., & Nijs, J. (2011, November). Symptom Fluctuations and Daily Physical Activity in Patients With Chronic Fatigue Syndrome: A Case-Control Study. Archives of physical medicine and rehabilitation., 92(11), 1820-1826. 18. Meeus, M., van Eupen, I., Willems, J., Kos, D., & Nijs, J. (2011). Is the International Physical Activity Questionnaire-short form (IPAQ-SF) valid for assessing physical activity in Chronic Fatigue Syndrome? Disability and rehabilitation, 33(1), 9-16. 19. Newton, J., Pairman, J., Hallsworth, K., Moore, S., Plotz, T., & Trenell, M. (2011, Augustus). Physical activity intensity but not sedentary activity is reduced in chronic fatigue syndrome and is associated with autonomic regulation. QJM: an international journal of medicinev, 104(8), 681-7. 20. Nijs, J., Van Oosterwijck, J., Meeus, M., Lambrechts, L., Metzger, K., Frémont, M., & Paul, L. (2010, April). Unravelling the nature of postexertional malaise in myalgic encephalomyelitis⁄chronic fatigue syndrome: the role of elastase, complement C4a and interleukin-1b. Journal of Internal Medicine, 267(4), 418–435. 21. Ohashi, K., Bleijenberg, G., van der Werf, S., Prins, J., Amaral, L., Natelson, B., & Yamamoto, Y. (2004). Decreased fractal correlation in diurnal physical activity in chronic fatigue syndrome. Methods of information in medicine, 43(1), 26-29. 22. Ohashia, K., Yamamotoa, Y., & Natelson, B. H. (2002, September). Activity rhythm degrades after strenuous exercise in chronic fatigue syndrome. Physiology & Behavior, 77(1), 39-44. 23. Prins, J. B., Bleijenberg, G., Bazelmans, E., Elving, L. D., de Boo, T. M., Severens, J. L., van der Wilt, G.J., Spinhoven, P., van der Meer, J. W. (2001, Maart). Cognitive behaviour therapy for chronic fatigue syndrome: a multicentre randomised controlled trial. Lancet, 357(9259), 841-7. 24. Scheeres, K., H. K., Meer, v., & Bleijenberg, G. (2009, April). Clinical assessment of the physical activity pattern of chronic fatigue syndrome patients: a validation of three methods. Health and Quality of Life Outcomes, 7-29. p. 82 25. Schreurs, K., Veehof, M., Passade, L., & Vollenbroek-Hutten, M. (2011, December). Cognitive behavioural treatment for chronic fatigue syndrome in a rehabilitation setting: effectiveness and predictors of outcome. Behaviour Research and Therapy, 49(12), 908-913. 26. Servaes, P., Prins, J., Verhagen, S., & Bleijenberg, G. (2002, Juni). Fatigue after breast cancer and in chronic fatigue syndrome: similarities and differences. Journal of Psychosomatic Research, 52(6), 453-459. 27. Sisto, S., Tapp, W., LaManca, J., Ling, W., Korn, L., Nelson, A., & Natelson, B. (1998, Juli). Physical activity before and after exercise in women with chronic fatigue syndrome. QJM : an international journal of medicinev, 91(7), 465-473. 28. The, G., Prins, J., Bleijenberg, G., & van der Meer, J. (2003, September). The effect of granisetron, a 5-HT3 receptor antagonist, in the treatment of chronic fatigue syndrome patients--a pilot study. The Netherlands journal of medicine, 61(9), 285-9. 29. Torenbeek, M., Mes, C. A., van Lierre, M. J., Schreurs, K. M., ter Meer, R., Kortleven, G. C., & Warmerdam, C. G. (2006, September). Gunstige resultaten van een revalidatieprogramma met cognitieve gedragstherapie en gedoseerde fysieke activiteit bij patiënten met het chronischevermoeidheidssyndroom. Nederlands Tijschrift Geneeskunde, 150(38), 2088-94. 30. Tryon, W. W., Jason, L., Frankenberry, E., & Torres-Harding, S. (2004, Oktober 15). Chronic fatigue syndrome impairs circadian rhythm of activity level. Physiology & Behavior, 82(5), 849-853. 31. van der Werf, S., Prins, J. B., Vercoulen, J. H., van der Meer, J. W., & Bleijenberg, G. (2000, November). Identifying physical activity patterns in chronic fatigue syndrome using actigraphic assessment. Journal of Psychosomatic Research 49(5), 373-379. 32. Goedendorp, M., Knoop, H., Schippers, G., & Bleijenberg, G. (2009, Juni). The lifestyle of patients with chronic fatigue syndrome and the effect on fatigue and functional impairments. Journal of Human Nutrition and Dietetics, 22(3), 226-231. p. 83 33. Huibers, M. J., Kant, J. I., & Knotternerus, J. A. (2004, oktober). Development of the chronic fatigue syndrome in severely fatigued employees: predictors of outcome in the Maastricht cohort study. Journal of epidemiology and community health, 877-882. 34. Servaes, P., van der Werf, S., Prins, J., Verhagen, S., & Bleijenberg, G. (2000, Januari). Fatigue in disease-free cancer patients compared with fatigue in patients. Support Care Cancer, 9(1), 11–17. 35. Friedberg, F., Dechene, L., McKenzie, M. J., & Fontanetta, R. (2000, Januari). Symptom patterns in long-duration chronic fatigue syndrome. Journal of Psychosomatic Research, 48(1), 59-68. 36. Hallman, D. M., & Lyskov, E. (2012, December). Autonomic regulation, physical activity and perceived stress in subjects with musculoskeletal pain: 24-hour ambulatory monitoring. International Journal of Psychophysiology, 276-282. 37. Hlavaty, L. E., Brown, M. M., & Jason, L. A. (2011, Augustus). The Effect of Homework Compliance on Treatment Outcomes for Participants With Myalgic Encephalomyelitis/Chronic Fatigue Syndrome. Rehabilitation Psychology, 56(3), 212–218. 38. Lloyd, A., Hickie, I., Brockman, A., Hickie, C., Wilson, A., & Dwyer, J. (1993, Februari). Immunologic and psychologic therapy for patients with chronic fatigue syndrome: a double-blind, placebo-controlled trial. American journal of medicine, 197-203. 39. Perlis, M. L., Giles, D. E., Bootzin, R. R., Dikman, Z. V., Fleming, G., Drummond, S. P., & Rose, M. W. (1998, oktober). Assessing illness representations of chronic illness: explorations of their disease-specific nature. Journal of behavioral medicine, 21(5), 485-503. 40. Cook, D. B., Nagelkirk, P. R., Poluri, A., Mores, J., & Natelson, B. H. (2006, Oktober). The Influence of Aerobic Fitness and Fibromyalgia on Cardiorespiratory and Perceptual Responses to Exercise in Patients With Chronic Fatigue Syndrome. Arthritis & Rheumatism, 54(10), 3351–3362. p. 84 41. Paul, L., Rafferty, D., & Marshal, R. (2009). Physiological cost of walking in those with chronic fatigue syndrome (CFS): a case-control study. Disability and Rehabilitation, 31(9), 1598-604. 42. Arrol, M., & Howard, A. (2012, Novmber, 19). A preliminary prospective study of nutritional, psychological and combined therapies for myalgic encephalomyelitis/chronic fatigue syndrome (ME/CFS) in a private care setting. BMJ Open, 2(6), 1-12. 43. Aslakson, E., Vollmer-Conna, U., & White, P. D. (2006, April). The validity of an empirical delineation of heterogeneity in chronic unexplained fatigue. Pharmacogenomics, 7(3), 365-373. 44. Baars, E. W., Gans, S., & Ellis, E. L. (2008, Mei). The effect of hepar magnesium on seasonal fatigue symptoms: a pilot study. The Journal of Alternative and Complementary Medicine, 14(4), 395-402. 45. Boneva, R. S., Decker, M. J., Maloney, E. M., Lin, J.-M., Jones, J. F., Helgason, H. G., Heim, C.M., Rye, D.B., Reeves, W. C. (2007, December, 30). Higher heart rate and reduced heart rate variability persist during sleep in chronic fatigue syndrome: a population-based study. Autonomic neuroscience : basic & clinical, 137(1-2), 94-101. 46. Broderick, G., Ben-Hamo, R., Vashishtha, S., Efroni, S., Nathanson, L., Barnes, Z., Fletcher, M.A.; Klimas, N. (2013, Februari). Altered immune pathway activity under exercise challenge in Gulf War Illness: An exploratory analysis. Brain, Behavior, and Immunity, 28, 159-169. 47. Davenport, T. E., Stevens, S. R., Baroni, K., Van Ness, M. J., & Snell, C. R. (2011). Reliability and validity of Short Form 36 Version 2 to measure health perceptions in a sub-group of individuals with fatigue. Disability and Rehabilitation, 33(25-26), 2596-2604. 48. Heim, M. E., v.d. Malsburg, M.-L. E., & Niklas, A. (2007, September). Randomized controlled trial of a structured training program in breast cancer patients with tumor-related chronic fatigue. Onkologie, 30(8-9), 429-434. 49. Wallman, K. E., Morton, A. R., Goodman, C., & Grove, R. (2004, Oktober). Physiological responses during a submaximal cycle test in chronic fatigue syndrome. Medicine & science in sport & exercise, 36(10), 1682-1688. p. 85 50. Hurwitz, B. E., Coryelle, V. T., Parker, M., Martin, P., LaPerriere, A. Klimas, N. G., Sfakianakis, G. N.; Bilsker, M. S. (2009, Oktober). Chronic fatigue syndrome: illness severity, sedentary lifestyle, blood volume and evidence of diminished cardiac function. Clinical science (Londen), 118(2), 125-35. 51. Farquhar, W. B., Hunt, B. E., Taylor, A. J., Darlin, S. E., & Freeman, R. (2002, Januari). Blood volume and its relation to peak O(2) consumption and physical activity in patients with chronic fatigue. American journal of physiology. Heart and circulatory physiology, 282(1), H66-71. 52. Riley, M. S., O'Brien, C. J., McCluskey, D. R., Bell, N. P., & Nicholls, D. P. (1990, Oktober, 27). Aerobic work capacity in patients with chronic fatigue syndrome. British Medical Journal, 301(6758), 953-956. p. 86 8.7 Bijlage 7: Samenvattingstabel per instrument Tabel 10: Samenvattingstabel per instrument Naam Assessment International Physical Activity Questionnaire Auteur, jaartal Taal assessment (Scheeres, 2009) Nederlands Populatie N Selectiemethode CVS/ME-cliënten uit Nederland CDC- 94 criteria 35 op de CIS- fatigue subschaal 700 op de SIP Gemiddeld vijf jaar vermoeid (2 -32 j.) 226 De CVS/ME-cliënten werden opeenvolgend geselecteerd uit het Nijmeegs Expertisecentrum voor Chronische vermoeidheid (ECCF) International Physical Activity QuestionnaireShort Form (Meeus, 2011) Nederlands, Short Form CDC-1994 criteria Gemiddelde leeftijd: 41,09 j (SD: 9,51, bereik: 20 - 62) Gemiddelde ziekteduur: 93,61 maanden (SD: 78,41, bereik: 6-360) p. 87 rs (Spearman ρ) = 0,33 (zwak) AUC= 0,711 Best voorspellende cut off bij 0,67: Sensitiviteit = 70,1% PV+= 42/65=0,646 Specificiteit= 62,7% PV- = 105/161=0,655 Gemiddelde leeftijd:37 j (SD: 11,3; bereik: 15 - 68) Man/vrouw ratio: 26% / 74% (59 mannen, 167 vrouwen) Nederlandstalige vrouwen met CVS/ME uit België Onderzochte klinimetrische eigenschappen Criteriumvaliditeit Vergeleken met accelerometer 56 Willekeurig geselecteerd uit het medisch dossier van de chronisch vermoeidheid universiteitsziekenhuis Interne consistentie Cronbachs α= 0,337 (3 items) Criterium Validiteit Vergeleken met accelerometer en activiteitendagboek rs (Spearman ρ) = 0,282 en 0,426 Correlatiecoëfficiënten in het algemeen laag Naam Assessment Auteur, jaartal Multidimensional Fatigue Inventory (MFI) (Smets, 1995) Taal assessment Engels Populatie N Selectiemethode CVS/ME Geen verwijzing naar CDC-94 criteria Gemiddelde leeftijd: 39 j. Man/vrouw ratio: 89/268 357 De CVS/ME-cliënten werden ad random gerekruteerd uit een lopende studie. Kankercliënten Heterogene groep Radiotherapie Gemiddelde leeftijd: 61 j. Man/vrouw ratio: 59/52 111 Studenten geneeskunde Gemiddelde leeftijd: 21 j. Man/vrouw ratio: 84/72 Assistenten artsen Gemiddelde leeftijd: 25 j. Man/vrouw ratio: 20/26 Militairen (mannen) Gemiddelde leeftijd: 21 j. p. 88 Constructvaliditeit Structurele validiteit Alle schalen alle groepen p < 0,001 Convergent validiteit Enkel bij de kankercliënten Gezonde subjecten Studenten psychologie Gemiddelde leeftijd: 24 j. Man/vrouw ratio: 335/146 Onderzochte klinimetrische eigenschappen Interne consistentie Cronbachs α (gem) = 0,84 (goed) 481 158 46 160 + 156 Naam Assessment Auteur, jaartal Multidimensional Fatigue Inventory (MFI) (Lin, 2009) Taal assessment Engels Populatie N Selectiemethode CFS- achtig Geen verwijzing naar CDC 94-criteria/ Fukunda Ernstige vermoeidheid gedurende >= 6 maanden die niet verbeterd door te rusten Vermoeidheid veroorzaakt door vermindering in werk, schoolse, sociale of persoonlijke activiteiten Minstens vier symptomen van CVS/ME 292 De groep CVS/MEachtig werden ad random uit een crosssectionele studie (prevalantie CVS/ME) gecontacteerd. ‘Chronically unwell’ Zes maanden chronisch ziek, met of zonder vermoeidheid 269 Gezonden 222 Algemeen USA, Georgia Gemiddeld leeftijd: 43 j. 76% vrouwen * verm.= vermoeidheid p. 89 Onderzochte klinimetrische eigenschappen Interne consistentie: Inter-item: algemene verm 0,56 (0,46-0,69) fysieke verm. 0,52 (0,44-0,61) verminderde activiteit 0,53 (0,41-0,66) verminderde motivatie 0,38 (0,17-0,56) mentale verm 0,61 (0,53-0,66) Item-total: > 0,30 voor alle subschalen Gestandardiseerde Cronbachs α: algemene verm: 0,83 fysieke verm: 0,81 verminderde activiteit: 0,82 verminderde motivatie: 0,71 mentale verm: 0,86 (>0,70) Totale schaal van 20 items: Cronbachs α = 0,93 Construct validiteit: Hypotheses testing: discriminante validiteit (contrasterende groepen) Significante verschillen tussen drie testgroepen voor alle MFI-20 subschalen (p<0,0001) convergente validiteit MFI-20 en SF-36: r=-0,53; SDS en STAI: r=0,50 8.8 Overzicht afkortingen Afkorting Volledige term ACTRE Activity Record API Activity Pattern Interview CBT Cognitive Behavioral Therapy (Cognitieve gedragstherapie) CDC Center for Disease Control and Prevention CVS / ME Chronisch Vermoeidheid Syndroom / Myalgische Encefalomyelitis CFS-AQ Chronic Fatigue Syndrome Activities Questionnaire CFS-APQ Chronic Fatigue Syndrome Activities and Participation Questionnair COPM Canadian Occupational Performance Measure COSMIN COnsensus-based Standards for the selection of health Measurement INstrument DLW Doubly Labeled Water method EET Energy Envelop Theory FM FibroMyalgie GET Graded Exercise Therapy (graduele opbouwende oefentherapie) ICD-10 (World Health Organization’s) International Classification of Disease Version 2010 ICF International Classification of Functioning, Disability and Health IMRaD Inleiding (Introduction), Methode (Method), Resultaten (Resultaten) en (and) Discussie (Discussion) IPAQ-SF International Physical Activity Questionnaire- Short Form METs Metabolic Equivalents, metabole equivalenten MFI Multidimensional Fatigue Inventory (MVI) (Multidimentionele Vermoeidheids Index) MOHO Model of Human Occupation OT Occupational Therapy/Therapist (ergotherapie / ergotherapeut) PEM Post-Exertional Malaise PRISMA Preferred Reporting Items for Systematic Reviews and Meta-Analyses WHO World Health Organization p. 90 9 Lijst van tabellen Tabel 1: Sjabloon studiekwaliteit COSMIN met vier-punt beoordelingsschaal Tabel 2: Aantal artikels na zoekstrategie Tabel 3: Instrumenten met vermelding validatiepopulatie, referenties in bijlage 6 Tabel 4: Studiekwaliteit COSMIN met vier-punt beoordelingsschaal: overzicht scoring Tabel 5: Betrouwbaarheid en validiteit van meetinstrumenten die fysieke activiteit meten bij van Weering (2007) en Evering (2011). Voor specifieke referenties wordt er verwezen naar deze artikels. Tabel 6: Zoektermen Tabel 7: Sjabloon inventarisatie Tabel 8: Geïnventariseerde assessmentinstrumenten (38) Tabel 9: Instrumenten met vermelding validatiepopulatie, referenties zie verder Tabel 10: Samenvattingstabel per instrument 10 Lijst van figuren Figuur 1: Cognitief gedragsmodel van angst om te bewegen / schade bij pijn (Vlaeyen, 1995 in Silver, 2002, p. 486). Figuur 2: Doorstroomdiagram Figuur 3: Comprehensief Model van Occupatie: de drie componenten (van de Velde, 2013, dia 13) Figuur 4: Bewerkte versie van het ICF, origineel te vinden in WHO (2002, p.19) p. 91 p. 92 Deel 2: Validatie van het activiteitendagboek (individueel) 1 INLEIDING 1.1 CVS/ME en het activiteitenpatroon De criteria voor het stellen van de diagnose bij het Chronisch Vermoeidheid Syndroom (CVS)/Myalgische encefalomyelitis (ME) geeft aan dat de cliënt een ernstige vermoeidheid vertoont gedurende zes opeenvolgende maanden in combinatie met een aantal andere symptomen en die resulteren in een ernstige reductie van beroepsmatige, schoolse, sociale en persoonlijke activiteiten (Fukuda, 1994; Holmes, 1988). Uit de literatuur blijkt dat er inderdaad een groot verschil is tussen het activiteitenniveau van de CVS/ME-cliënt en de gezonde sedentaire persoon. Bij de gezonde personen zijn er activiteitenpieken aanwezig die minder intens en korter zijn dan bij CVS/ME-cliënten, aangezien deze populatie passiever is (van Weering, 2007). Het activiteitenpatroon vormt dan ook een belangrijk aangrijpingspunt voor de opvolging van de cliënt als ergotherapeut. Een evenwicht vinden tussen rust en activiteit om zo het sterk variërend beloop van CVS/ME om te buigen in een constant klachtenpatroon (stabilisatiefase) en in een latere fase het activiteitenniveau op te drijven (opbouwfase) vormt de belangrijke doelstelling binnen de ergotherapeutische praktijk. Eveneens kan de ergotherapeut door middel van het activiteitenpatroon de ‘life balance’ 5in kaart brengen waardoor men samen met de cliënt een betekenisvolle dagindeling kan opstellen (Matuska, 2008). 1.2 Accelerometer Uit deel 1 van deze masterproef bleek dat het activiteitendagboek, naast de accelerometer, het meest gebruikte instrument is bij gezonde personen om de fysieke activiteit te meten (Depuydt & Van Regenmortel, 2014) De accelerometer is een valide 5 “A consisted and desired pattern of occupations that enables people to manage stress and promote health an well- being. Patterns may be viewed on several dimensions, including time allocation, fulfillment of social roles, and meeting psychological need. (Synonyms or closely related terms include role balance, work-related balance, work family balance, lifestyle balance, work-life balance, and occupational balance).” (Christiansen & Townsend, 2011, p. 419). p. 93 en betrouwbaar instrument en wordt beschouwd als gouden standaard om de frequentie, intensiteit en duur van fysieke activiteiten te registreren. Het kan hierdoor het energieverbruik schatten (Johannsen, 2010; Locke, 2002; Meijer, 1989; Terrier, 2001; Van der Werf, 2000). De accelerometer kan gedragen worden op drie verschillende plaatsen, namelijk de pols, de heup en de enkel. De heup wordt beschouwd als de meest valide plaats, aangezien dit de beste plaats is voor het schatten van het lichaamszwaartepunt. Maar het meet geen activiteiten in de bovenste ledematen (vb. strijken) (Minetti, 1993; Vercoulen, 1997). Dit doet de accelerometer ter hoogte van de pols wel. Deze kan hierdoor de sedentaire, lichte, matige en zware activiteiten(niveaus) onderscheiden. Maar onderschatten activiteiten met zeer snelle handbewegingen (vb. typen) (Sugimoto, 1997). Het gebruik van de accelerometer in de praktijk is voor de ergotherapeut niet evident, aangezien de kostprijs met bijhorende software zeer hoog is en omdat het niet realistisch is. Daarom zou het activiteitendagboek een goedkoper en gemakkelijker alternatief zijn. 1.3 Activiteitendagboek Het activiteitendagboek geeft eveneens informatie over het type, intensiteit en duur van fysieke activiteiten die omgezet kunnen worden in MET-niveaus of geanalyseerd kunnen worden naar fysieke activiteitenpatronen (Speck & Looney, 2006). Aangezien de personen met CVS/ME vaak te kampen hebben met matige tot ernstige cognitieve problemen naar verwerkingssnelheid, wordt er geopteerd om het dagboek onmiddellijk in te vullen, zodat er geen recall-bias aanwezig zou zijn (van Eupen, 2010). Het dagboek wordt gebruikt bij onderzoek naar het activiteitenpatroon bij de CVS/MEpopulatie. Maar het is nog niet gevalideerd in deze doelgroep (Depuydt & Van Regenmortel, 2014; Vercoulen, 1997) deden wel onderzoek naar zelfrapportage bij CVS/ME-cliënten door de validiteit van vragenlijsten na te gaan. Uit de studie kon geconcludeerd worden dat dagelijks gerapporteerde activiteit een subjectieve activiteitmeting is, terwijl de accelerometer zorgt voor objectieve functionele meting. De zelfrapportage vragenlijsten vertoonden geen sterke correlaties met de accelerometer. p. 94 Omdat het dagboek toch een goedkopere en gemakkelijkere methode is (Sallis, 2000), lijkt dit in de praktijk zeer relevant. Het doel van dit tweede deel van de masterproef is om de gerapporteerde gegevens in een activiteitendagboek te vergelijken met de gouden standaard, de accelerometer, bij cliënten met CVS/ME. Het betreft data-analyses van een onderzoek dat reeds uitgevoerd werd in 2006-2008 en waarvan reeds enkele resultaten gepubliceerd werden met betrekking tot de vergelijking van het activiteitenpatroon tussen gezonde subjecten en personen met CVS/ME (Meeus, 2011a) en de validatie van de IPAQ-sf (Meeus, 2011b). De huidige studie richt zich op het bestuderen van de validiteit van het activiteitendagboek. p. 95 2 METHODE 2.1 Rekrutering De cliënten werden geselecteerd uit het patiëntenbestand (januari 2006 tot en met maart 2007) op de afdeling menselijke fysiologie/sportgeneeskunde van de faculteit Lichamelijke opvoeding en Kinesitherapie, Vrije Universiteit Brussel. Deze werden gescreend op volgende inclusiecriteria: - Nederlandstalig - Vrouwen - Tussen 18 en 65 jaar - Voldoen aan de criteria van CVS/ME volgens Fukuda (1994). Voor de diagnostisering ondergingen alle cliënten een uitgebreide medische evaluatie, bestaande uit een klinisch onderzoek, analyse van de medische voorgeschiedenis, een inspanningsproef en een laboratoriumonderzoek. Indien nodig werd eveneens een psychiatrisch, neurologisch, gynaecologisch, endocrinologisch, cardiaal en/of gastrointestinaal onderzoek uitgevoerd. De CVS/ME-cliënten werden telefonisch gecontacteerd waarbij het doel en de procedure van de studie werd uitgelegd en waarin hen tenslotte werd gevraagd of ze bereid waren te participeren. Indien zij toestemden, werden er twee afspraken gemaakt. Er werden 20 gezonde vrouwelijke controlesubjecten gerekruteerd uit het ziekenhuispersoneel, personeel van de (voormalige) Hogeschool Antwerpen Departement Gezondheidszorg, familie en kennissen van de onderzoekers. De gezonde personen werden gematcht met de CVS/ME-cliënten. Ze moesten voldoen aan volgende inclusiecriteria: - Nederlandstalig - Tussen 18 en 65 jaar - De subjecten zijn sedentair. De controlegroep bestond uit personen die overwegend een zittend of staand beroep uitoefenen en die niet meer dan drie uur per week aan matige of intensieve fysieke activiteit deden (Bernstein, 1999). p. 96 2.2 Procedure & Materiaal 2.2.1 Eerste consult Er werden twee bijeenkomsten georganiseerd. Bij aanvang van de eerste consultatie, startend op maandag of dinsdag, werd aan de deelnemers gevraagd om de informatiebrochure en het “informed consent”, goedgekeurd door de Commissie Medische Ethiek (VUB), te lezen en bij toestemming te tekenen. Vervolgens vulden ze een testbatterij vragenlijsten in, die hier niet verder besproken worden. Er werd gevraagd om tussen de twee consulten in, gedurende zes volledige dagen, het dagboek bij te houden en de accelerometer 24/24 uur te dragen (maandag of dinsdag was dag 1, zaterdag en zondag waren dag 5 en 6). 2.2.1.1 Het activiteitendagboek in het onderzoek Het dagboek bestond uit een leeg raster waarin de deelnemers dagelijks het beginuur, einduur en de totale duur van de verschillende activiteiten invulden (Zie Bijlage 2). Er werd verzocht om de activiteiten onmiddellijk na uitvoering op te schrijven, om recallbias uit te sluiten. Het dagboek diende gedurende zes volledige dagen ingevuld te worden, beginnend de dag na de eerste consultatie tot de avond voor het tweede consult. Elke dag bestond uit een etmaal. Het was belangrijk dat de deelnemer zich ervan bewust was dat er geen minuten mochten ontbreken en dat de activiteiten zo veel mogelijk opgesplitst en gespecifieerd werden. De laatste twee kolommen van het activiteitendagboek (METs en totaal METs-minuten) werden voorbehouden voor de onderzoeker. 2.2.1.2 De accelerometer in het onderzoek De accelerometer die in het onderzoek werd gebruikt is de Actical van Mini Mitter (Mini Mitter Company, Bend, Ore, USA). Het geslacht, de leeftijd, het gewicht, de registratieperiode en het meetinterval werd in de accelerometer ingesteld. De Acticalarmband mat tri-axiaal de hoeveelheid en intensiteit van bewegingen en werd gedurende één week rond de niet-dominante pols gedragen. De meting startte de dag van de eerste consultatie. Het instrument weegt slechts 17 gram, heeft een afmeting van 28mm x 27mm x 10 mm en heeft 64k geheugen (45 dagen bij het gebruik van 1 minuutopslag). Men mocht de accelerometer niet uit doen, ook niet tijdens het slapen of het baden. Zwemmen gedurende die week was niet toegestaan, aangezien de Actical slechts waterdicht is tot op één meter diepte gedurende 30 minuten. p. 97 De Actical verzamelt ruwe data, namelijk de “activity counts” (AC) per minuut. Deze gegevens worden bekomen door de geproduceerde elektronische stroom en doordat de sensor de amplitude en de frequentie van bewegingen registreert. Een verhoogde intensiteit van beweging veroorzaakt een verhoging van stroom. De AC kan omgezet worden naar METs, de standaardeenheid om fysieke activiteit uit te drukken (1 MET=3.5 mL∙kg-1∙min-1) (Freedson, 1998). MET is extra energieverbruik, boven het basaal metabolisme. Deze kunnen dan verder omgezet worden naar energieverbruik in kilocalorieën (kcal). Dit laat belangrijke analyses van data, verkregen door de accelerometer toe en stelt ons in staat de geregistreerde activiteit te classificeren volgens intensiteit. 2.2.2 Tweede consult Tijdens de tweede consultatie, één week later, werden de accelerometer en het dagboek van de afgelopen zes dagen van 24 op 24 uur ingelezen. 2.3 Dataverwerking De geregistreerde gegevens betreffende het activiteitenpatroon gemeten door de accelerometer en die van het dagboek werden met elkaar vergeleken bij 67 CVS/MEcliënten. Ook de dagboeken van de 20 gezonde personen en 20 CVS/ME-cliënten werden met elkaar vergeleken. Nadat de gegevens van de Actical ingelezen werden met de daarvoor bestemde lezer en software (Actical 2.02, Mini Mitter, Bend, Ore, USA) werden de activiteitenparameters (gemiddelde AC/minuut/dag, geschat energieverbruik/dag, tijd en AC doorgebracht sedentair – licht actief – matig actief – intensief actief/dag) automatisch weergegeven door het programma. Het onderzoek startte bij de proefpersoenen op een maandag of een dinsdag. Het eerste etmaal werd dus geregistreerd vanaf respectievelijk dinsdag en woensdag. Bij de scoring van de dagboeken werd het “Compendium van Fysieke Activiteiten” gehanteerd (Zie Bijlage 1). Ainsworth (2000) ontwikkelde het Compendium om onderzoekers van een gedetailleerde samenvatting van energieverbruik te voorzien. Het verstrekt informatie over het energieverbruik (uitgedrukt in het metabolische equivalent, MET) voor 19 categorieën van fysieke activiteit (vb. fietsen, afwassen, typen, etc.). In het huidig onderzoek werden de METs-waarden opgezocht in het Compendium en p. 98 vervolgens werd het energieverbruik van de uitgevoerde activiteiten van de proefpersonen voor 24u/dag berekend in Microsoft Excel (METs x tijd = METsminuten) (Bijlage 2). Om de METs van het dagboek om te zetten naar kcal, werd het aantal METs vermenigvuldigd met het gewicht en vervolgens werd dit gedeeld door 60 (= aantal minuten). Door middel van de intensiteit van de opgezochte METs-waarde werd in het Excelbestand een onderverdeling gemaakt van vier niveaus; sedentaire activiteit (<1 METs), lichte activiteit (1 – 3 METs), matige activiteit (3 METs – 6 METs) en intensieve activiteit (>6 METs) (Ainsworth, 2000) ( Tabel ). Het energieverbruik en de gespendeerde tijd per niveau en per dag werden berekend in Excel. Aan de hand van momentopnames ’s morgens op dag 1 en 2 (9-10u), ’s middags op dag 3 en 4 (15-16u), en ’s avonds op dag 5 en 6 (21-22u) kon eveneens de validiteit van het dagboek bestudeerd worden. 2.4 Statistische analyse De gegevens werden ingevoerd in Microsoft Excel en werden vervolgens geanalyseerd in SPSS 22.0 voor Windows (Statistical Package for the Social Sciences, SPSS Inc. Headquarters, 233s. Wacker Drive, 11th floor, Chicago, Illinois 60606, USA). De normaliteit van de variabelen werd onderzocht, gebruik makend van de KolmogorovSmirnov goodness-of-fit test. Het significantieniveau werd vastgesteld op 0,05. Er werd beschrijvende statistiek uitgevoerd om een beeld te krijgen van de steekproef en hun energieverbruik. 2.4.1 Concurrente validiteit Het primaire doel van het statistisch onderzoek omvat correlatieberekeningen. Aangezien de gegevens parametrisch (N>30 en normale verdeling) zijn, werd er gebruik gemaakt van de Pearson Correlatie Coëfficiënt. Er werd gezocht naar correlaties tussen het dagboek en de gegevens bekomen met de accelerometer voor wat betreft het totale energieverbruik per dag en per uurblok. Vervolgens werd voor de gemiddelde dag het energieverbruik en de tijd gespendeerd per activiteitenniveau vergeleken tussen het dagboek en de accelerometer aan de hand van een gepaarde t-test. Dit om te weten hoe groot eventuele verschillen zijn. p. 99 2.4.2 Discriminante validiteit Tenslotte werden 20 CVS/ME-cliënten vergeleken met 20 gezonde personen aan de hand van een onafhankelijke t-test. Er werd gezocht naar significante verschillen in de verdeling van tijd en energieverbruik per niveau voor een gemiddelde werkdag, zaterdag en zondag volgens het dagboek. De variabelen die significant verschilden werden nadien beoordeeld op sensitiviteit en specificiteit. De sensitiviteit van een test is de maat voor de frequentie waarmee voor die test een positief resultaat wordt gevonden als de conditie ook werkelijk aanwezig is (Portney & Watkins, 2009). Er werd met andere woorden geanalyseerd of het activiteitendagboek in staat is om werkelijke CVS/ME-cliënten op te sporen. De specificiteit van een test is de maat voor de frequentie waarmee een negatief resultaat wordt gevonden indien de conditie ook werkelijk afwezig is (Portney & Watkins, 2009). Binnen dit onderzoek ging men na of het activiteitendagboek geen gezonde proefpersonen fout diagnosticeren als zijnde CVS/ME-cliënt. Dit werd weergegeven in een Receiver Operating Characteristic curve (ROC-curve). Hoe meer de lijn het kader volgt, hoe beter de sensitiviteit. Hoe meer de lijn de diagonaal volgt, hoe lager de sensitiviteit. p. 100 3 RESULTATEN 3.1 Concurrente validiteit 3.1.1 Demografische variabelen CVS/ME-cliënten De gemiddelde leeftijd van de 67 vrouwelijke CVS/ME-cliënten bedroeg 41,45 jaar (SD=9,31). Het gemiddelde gewicht was 64,99 (SD=12,70) jaar. De gemiddelde duur van de CVS/ME- gerelateerde klachten was 93,50 (SD= 74,11) maanden. Zie Tabel 1. Tabel 1 Demografische variabelen (n=67) Leeftijd Gewicht Duur van de klachten Minimum 20 44 5 Maximum 62 110 360 Gemiddelde 41,45 64,99 93,50 Standaarddeviatie 9,31 12,70 74,11 3.1.2 Gemiddelde energieverbruik van dag 1 t.e.m. dag 6 Het activiteitendagboek geeft een beeld van het activiteitenpatroon aan de hand van energieverbruik (kcal). De accelerometer registreert “activity counts” of AC (activiteit) en maakt hierop een schatting van het energieverbruik (kcal). Het gemiddelde energieverbruik/dag wordt weergegeven in Tabel 2 van dag 1 t.e.m. dag 6 van de twee meetinstrumenten. Tabel 2 Beschrijvende statistiek: dag 1 t.e.m. dag 6 (n=67) Dagboek Actical totale energieverbruik (kcal)/dag totale energieverbruik (kcal)/dag totale activiteit (AC)/dag Minimum Maximum Gemiddelde Standaarddeviatie 1417,93 3750,08 2179,80 455,30 1686,18 3996,63 2539,98 509,87 57098,00 684565,33 384052,46 125926,16 De Pearson Correlatie Coëfficiënt werd berekend door het totale energieverbruik (kcal) van de Actical te vergelijken met het totale energieverbruik (kcal) van het activiteitendagboek van dag 1 t.e.m. dag 6. Er werd een zeer sterke significante correlatie (r=0,83) gevonden tussen de twee instrumenten (Tabel 3). Tabel 3 Pearson Correlatie Coëfficiënt: dag 1 t.e.m. 6 (n=67) Actical: totale energieverbruik (kcal)/dag * Correlatie met significantieniveau 0,01. Dagboek: totale energieverbruik (kcal)/dag Pearson Correlatie Coëfficiënt Sig (tweezijdig) 0,83* 0,00* p. 101 3.1.3 Gemiddelde energieverbruik van de momentopnames In Tabel 4 wordt het totale energieverbruik en de totale activiteit (AC) weergegeven van zowel de twee meetinstrumenten voor de verschillende momentopnames. Tabel 4 Beschrijvende statistiek: de momentopnames (n=67) Dag 1 en dag 2 tussen 9-10u Totaal energieverbruik (kcal)/uur Totaal energieverbruik Actical (kcal)/uur Totale activiteit (AC)/uur Dag 3 en dag 4 tussen 15-16u Dagboek Totaal energieverbruik (kcal)/uur Totaal energieverbruik Actical (kcal)/uur Totale activiteit (AC)/uur Dag 5 en dag 6 tussen 21-22u Dagboek Dagboek Actical Totale energieverbruik (kcal)/uur Totale energieverbruik (kcal)/uur Totale activiteit (AC)/uur Minimum 54,00 Maximum 222,00 Gemiddelde 103,99 Standaarddeviatie 30,85 56,51 198,28 127,61 31,26 1672,00 63819,00 22798,35 1257,91 Minimum 47,30 Maximum 249,00 Gemiddelde 112,13 Standaarddeviatie 36,79 55,96 202,94 130,68 33,79 586,00 75366,00 23483,49 13865,64 Minimum Maximum Gemiddelde Standaarddeviatie 52,50 197,25 83,93 27,43 48,60 201,68 112,40 31,53 1976,00 54820,00 16559,43 12580,13 De correlatiecoëfficiënten werden bepaald door het totale energieverbruik (kcal) van de Actical (accelerometer) en het activiteitendagboek te vergelijken voor de verschillende momentopnames (Tabel 5). ’s Morgens werd een significante lage correlatie (r=0,37) gevonden tussen de twee meetinstrumenten op dag 1 en dag 2. Op dag 3 en 4 werd ’s middags een beperkte (r=0,12) niet significante correlatie (p=0,35) gevonden. De correlatiecoëfficiënt in de avondblok was zwak (r=0,28), maar correleerde wel significant met elkaar (p=0,02). p. 102 Tabel 5 Pearson Correlatie Coëfficiënt: de momentopnames (n=67) Dag 1 en dag 2 tussen 9-10u Dagboek: totale energieverbruik (kcal)/uur Pearson Correlatie Coëfficiënt Sig (tweezijdig) Actical: totale energieverbruik (kcal)/uur 0,37** 0,00** Dag 3 en dag 4 tussen 15-16u Dagboek: totale energieverbruik (kcal)/uur Actical: totale energieverbruik (kcal)/uur Dag 5 en dag 6 tussen 21-22u Pearson Correlatie Coëfficiënt 0,12* Sig (tweezijdig) 0,35* Dagboek: totale energieverbruik (kcal)/uur Pearson Correlatie Coëfficiënt Sig (tweezijdig) Actical: totale energieverbruik (kcal)/uur 0,28* 0,02* * Correlatie met significantieniveau 0.05 ** Correlatie met significantieniveau 0,01 3.1.4 Verschillen tussen dagboek en accelerometer Naast de correlatieanalyse werd voor de belangrijkste variabelen, die zowel door dagboek als accelerometer geregistreerd werden (dus geen AC), een gepaarde t-test uitgevoerd om te zien of er systematische verschillen optraden tussen energieverbruik en tijd geregistreerd door dagboek of accelerometer. Om te kijken of het dagboek systematisch onder- of overschat, werden de gemiddelde waarden voor dag 1 tot dag 6 genomen (Tabel 6). Wanneer een gemeten verschil groter is dan de meetfout, kan men 95% zeker zeggen dat er een reëel verschil bestaat, en dat er sprake is van over- of onderschatting en niet van meetfouten eigen aan de instrumenten. Er werden significante verschillen gevonden tussen het dagboek en de accelerometer voor wat betreft totale energieverbruik per dag (p=0,00) en het energieverbruik matig actief doorgebracht (p=0.00) en voor de tijd sedentair (p=0,00), licht actief (p=0,01) en matig actief (p=0,00) gespendeerd. Het dagboek onderschat het energieverbruik per dag en het energieverbruik en de gespendeerde tijd aan matige activiteit en overschat de tijd sedentair en licht actief. p. 103 Tabel 6 Dagboek vs Actical: energieverbruik en tijd per activiteitenniveau (n=67) Dagboek vs Actical Gemiddelde SD Standaardfout van gemiddelde 35,21 27,05 45,51 38,94 Energieverbruik -360,19 288,24 Energieverbruik sedentair -37,97 221,39 Energieverbruik licht actief -77,36 372,49 Energieverbruik matig actief -403,35 318,73 Energieverbruik intensief 7,58 57,69 7,05 actief Minuten sedentair 55,57 149,60 18,28 Minuten licht actief 47,17 139,45 17,04 Minuten matig actief -104,72 83,37 10,19 Minuten intensief actief 1,98 13,90 1,70 * Significantieniveau 0.05 SD: standaarddeviatie, t: t-waarde, df: vrijheidsgraad, p: kans t df p* Meetfout -10,23 -1,40 -1,70 -10,36 66 66 66 66 0,00 0,17 0,09 0,00 97,61 74,97 126,14 107,93 1,08 66 0,29 9,57 3,04 2,77 -10,28 1,17 66 66 66 66 0,00 0,01 0,00 0,25 50,66 47,22 28,23 4,71 3.2 Discriminante validiteit De discriminante validiteit van het activiteitendagboek werd alsook onderzocht door na te gaan of men aan de hand van de gegevens van het activiteitendagboek kan uitmaken of iemand al dan niet aan het CVS/ME lijdt. Om de sensitiviteit en de specificiteit te bepalen werden 20 CVS/ME-cliënten vergeleken met 20 gezonde subjecten. 3.2.1 Demografische variabelen CVS/ME-cliënten en gezonde personen De gemiddelde leeftijd van de 20 vrouwelijke CVS/ME-cliënten bedroeg 41,25 (SD = 10,57) jaar. Het gemiddelde gewicht was 65,85 (SD = 13,32) kilogram. Voor de 20 gezonde vrouwelijke deelnemers uit de controlegroep bedroeg de gemiddelde leeftijd 41,30 (SD = 10,27) jaar en het gemiddelde gewicht was 66.38 (SD = 11,00) kilogram. Beide groepen verschilden niet significant qua leeftijd en gewicht Zie Tabel 7. Tabel 7 Demografische variabelen: 20 gezonde subjecten, 20 CVS/ME-cliënten CVS/ME Gezonde subjecten Leeftijd Gewicht Leeftijd Gewicht Gemiddelde 41,25 65,85 41,30 66,38 Standaarddeviatie 10,57 13,32 10,27 11,00 3.2.2 Significante verschillen tussen CVS/ME-cliënten en gezonde personen Op basis van de geregistreerde gegevens volgens het dagboek werd er gezocht naar significante verschillen tussen de CVS/ME-cliënten en de controlegroep (zie Tabel 8). Dit werd berekend aan de hand van een onafhankelijke t-test. Er werden significante verschillen gevonden voor het totale energieverbruik, de tijd en METs-minuten sedentair en licht actief op de werkdagen en zaterdag. De tijd en de METs-minuten p. 104 sedentair, licht actief en matig actief op zondag waren eveneens significant verschillend. Er werd dus geconcludeerd dat op basis van het dagboek de lichte en sedentaire activiteiten significant verschillend zijn ten op zichte van de gezonde subjecten. Tabel 8 Significante verschillen tussen CVS/ME-cliënten (n=20) en controlepersonen (n=20) CVS/ME Controle Sig (tweezijdig)* Totale energieverbruik (Kcal)/dag 2276,28+454,96 2686,00+508,59 0,01 Tijd sedentair (min) 851,63+150,43 625,55+109,28 0,00 Energieverbruik sedentair (Kcal)/dag 795,03+147,45 576,70+104,96 0,00 Tijd licht actief (min) 566,84+147,62 771,65+100,14 0,00 Energieverbruik licht actief (Kcal)/dag 1073,34+304,51 1480+188,53 0,00 Tijd matig actief (min) 20,35+27,31 38,14+57,10 0,22 Energieverbruik matig actief (Kcal)/dag 77,31+103,06 147,48+224,04 0,21 Tijd intensief (min) 1,19+5,31 4,66+14,25 0,31 Energieverbruik intensief (Kcal)/dag 8,31+37,18 32,14+97,69 0,31 Totale energieverbruik (Kcal) 2131,18+413,22 2524,16+684,51 0,03 Tijd sedentair (min) 841,00+140,31 667,70+142,48 0,00 Energieverbruik sedentair (Kcal) 777,96+137,32 624,94+138,46 0,00 Tijd licht actief (min) 573,20+137,83 685,50+146,22 0,02 Energieverbruik licht actief (Kcal) 1075,47+260,71 1320,30+304,11 0,01 Tijd matig actief (min) 22,80+44,38 76,30+153,37 0,14 Energieverbruik matig actief (Kcal) 78,63+144,59 333,28+612,96 0,08 Tijd intensief (min) 3,00+13,42 0,50+2,24 0,42 Energieverbruik intensief (Kcal) 21,00+93,91 3,50+15,65 0,42 Totale energieverbruik (Kcal) 2009,38+403,88 2261,44+422,27 0,06 Tijd sedentair (min) 919,30+178,00 736,30+184,42 0,00 Energieverbruik sedentair (Kcal) 857,16+176,16 681,36+176,79 0,00 Tijd licht actief (min) 513,75+178,60 679,85+179,90 0,01 Energieverbruik licht actief (Kcal) 955,76+311,97 1287,21+393,22 0,01 Tijd matig actief (min) 3,45+7,16 23,85+32,31 0,01 Energieverbruik matig actief (Kcal) 14,05+29,12 92,28+124,22 0,01 Tijd intensief (min) 1,50+6,71 0,00+0,00 0,32 Energieverbruik intensief (Kcal) 10,50+46,96 0,00+0,00 0,32 Werkdagen Zaterdag Zondag *Significantieniveau 0.05 p. 105 3.2.3 ROC-curve De variabelen waarbij met de onafhankelijke t-test een significant verschil waar te nemen was, werden afgebeeld in een ROC-curve (Figuur 1). De sensitiviteit en de specificiteit van het activiteitendagboek werd aan de hand van deze curve bepaald. Er werd gezocht naar het beste compromis tussen sensitiviteit en specificiteit. Beiden kunnen best zo hoog mogelijk liggen en de sensitiviteit benadert bij voorkeur 80%. Of omgekeerd; wanneer de waardes van de CVS/ME-cliënten onder een bepaalde grens ROC Curve moeten liggen naar een waarde van 20%. 1,0 Sensitiviteit Tot energie za Tijd sed za 0,8 Tijd licht actief za Tot energie zo Tijd sed zo Tijd licht actief zo 0,6 Tijd matig actief zo Tot energie werkdag Tijd sed werkdag Tijd licht actief werkdag 0,4 Referentielijn 0,2 0,0 0,0 0,2 0,4 0,6 0,8 1,0 1 - Specificiteit Figuur 1: ROC-curve: significante afwijkingen *sed: sedentair, tot: totaal, za: zaterdag, zo: zondag De variabelen totale energieverbruik op werkdagen (p=0,02), tijd sedentair (p=0,00) en licht actief (p=0.00) op werkdagen, tijd sedentair (p=0,00) en licht actief (p=0,02) op zaterdag, tijd sedentair (p=0,00), licht actief (p=0,01) en matig actief (p=0.04) op zondag zijn significant afwijkend weergegeven in de ROC curve (Figuur 1). De donkergroene en de lichtblauwe lijnen benaderen het meest de kader, m.a.w. de lichte en de sedentaire activiteiten beschikken over een voldoende hoge sensitiviteit in p. 106 combinatie met een aannemelijke specificiteit om de CVS/ME-cliënten en de controlegroep te differentiëren. Er werd op zoek gegaan naar een afkappingspunt voor deze activiteitenniveaus. Uit Tabel 9 blijkt dat de beste sensitiviteit (80%) en specificiteit (90%) weergegeven werd voor gespendeerde “tijd sedentair” in de week. Men kan zeggen dat wanneer men meer dan 745 minuten/dag sedentair doorbrengt, de kans groot is dat men CVS/ME-cliënt is. Tabel 9 Afkappingspunt, sensitiviteit en specificiteit Variabelen Afkappingspunt Sensitiviteit Specificiteit Totaal energieverbruik (kcal)/dag 2688 80% 40% Tijd sedentair (min)/dag 745 80% 90% Tijd licht actief (min)/dag 694 80% 15% Totaal energieverbruik (kcal) 2517 80% 55% Tijd sedentair (min) 727 80% 75% Tijd licht actief (min) 702 80% 55% Totaal energieverbruik (kcal) 2392 80% 70% Tijd sedentair (min) 729 80% 50% Tijd licht actief (min) 703 80% 55% Werkdagen Zaterdag Zondag p. 107 4 DISCUSSIE Het doel van dit tweede deel van de masterproef was om de validiteit van het activiteitendagboek bij de CVS/ME-populatie te onderzoeken door enerzijds dit instrument te vergelijken met de accelerometer en anderzijds de geregistreerde gegevens van het dagboek te vergelijken tussen CVS/ME-cliënten en gezonde personen. 4.1 Concurrente validiteit Er werd een zeer sterke significante correlatie van 0,83 gevonden tussen de Actical en het activiteitendagboek bij het totale energieverbruik (kcal) van dag 1 t.e.m. dag 6. Dit wil zeggen dat het activiteitendagboek hetzelfde construct (fysieke activiteit uitgedrukt in totale energieverbruik) meet als zijn gouden standaard. Uit de correlatieanalyses bleek dat het dagboek een consistente weergave gaf van het totale energieverbruik zowel voor de uurblokken als voor het gemiddelde van de zes dagen. Een mogelijke verklaring waarom voor energieverbruik sterke correlaties gevonden werden, is het feit dat hier dezelfde constructen vergeleken werden (AC en energieverbruik). Of omdat er in beide instrumenten in het begin van de procedure dezelfde demografische factoren werden ingegeven. Uit de significante verschillen tussen het dagboek en de accelerometer bleek dat het dagboek de matige en intensieve activiteiten onderschatten en de sedentaire en lichte activiteiten overschatten. Dit kan verklaard worden door het feit dat de beschreven activiteit door de cliënt niet overeenkomt met hoe het geregistreerd werd in de accelerometer. Enerzijds registreert de accelerometer de ruwe data AC/minuut. De AC kan je niet vergelijken met het geregistreerde energieverbruik van het dagboek, aangezien deze verschillende eenheden hebben. Daarom wordt de AC via een onbekende formule omgezet in kcal. De Actical maakt dus een schatting van het energieverbruik. Anderzijds werden de beschreven activiteiten in het activiteitendagboek omgezet in METs (Ainsworth, 2000). Deze werden vervolgens omgezet naar kcal door middel van een gekende formule. We kunnen de vraag stellen of deze waarden van de het energieverbruik met elkaar overeenkomen en of het betrouwbaar is om ze met elkaar te vergelijken. Verder onderzoek naar de omzettingsprocedure is noodzakelijk. Een andere bedenking dat gemaakt kan worden is p. 108 dat het Compendium van Fysieke Activiteiten bestaat uit gemiddelde waarden voor energieverbruik van een activiteit in de samenleving en niet gebaseerd is op individueel niveau. Aangezien elke cliënt anders is en elke activiteit anders ervaart, moet men dit eveneens kritisch bekijken. De plaatsing van de accelerometer kan eveneens een verklaring zijn voor de onder- of overschatting van activiteiten. Binnen dit onderzoek werd de accelerometer gedragen rond de niet-dominante pols. Een praktisch voordeel van deze plaatsing is dat de accelerometer kan gedragen worden als een polshorloge en kan de activiteitenniveaus onderscheiden. Een eventueel nadeel is dat de accelerometer de activiteiten die door middel van de dominante hand uitgevoerd (vb. schrijven, strijken, etc.) werden, niet correct werden geregistreerd. Hierdoor wordt de sedentaire activiteit namelijk overschat en de lichte activiteit wordt niet geregistreerd. Omgekeerd kan ook, namelijk dat het activiteitendagboek sedentaire activiteiten overschat, bijvoorbeeld als de cliënt naar TV kijkt met een zakje chips, zal de accelerometer de armbewegingen registreren. Terwijl de cliënt in zijn dagboek enkel de activiteit ‘TV-kijken’ opschrijft. Zelfrapportage kan dus zorgen voor onderrapportering van het activiteitenniveau. Als het controlesysteem, namelijk de accelerometer, wegvalt in de klinische praktijk kan overrapportage van activiteiten eveneens voorkomen om aan de sociale eisen van de omgeving te voldoen (sociaal wenselijkheidsbias). Bij het vergelijken van het totale energieverbruik van de Actical met het activiteitendagboek op verschillende momenten van de dag, werden significante maar lage correlaties gevonden voor ’s morgens en ’s avonds. Tijdens deze momentopnames worden vooral routine-activiteiten, zoals opstaan, wassen, eten, etc. uitgevoerd, waardoor de cliënt deze nauwkeuriger en meer waarheidsgetrouw kan rapporteren. Een nadeel hiervan is dat er een herhalingseffect kan optreden, waardoor de cliënt de gewoonte-activiteiten opschrijft, maar deze niet uitvoert en bijgevolg niet worden geregistreerd door de accelerometer. Er werd geen significante correlatie (p=0,35) gevonden voor het middagblok. Dit betekent dat er een lagere validiteit aanwezig was voor dit moment van de dag. Een reden hiervoor is dat er een recall-bias aanwezig was. De cliënt schreef bijvoorbeeld pas p. 109 ’s avonds zijn uitgevoerde middagactiviteiten op. Om deze over- of onderschatting van de fysieke activiteit te vermijden kan geadviseerd worden om een klein dagboekje of een recordertje te gebruiken. De accelerometer is nog niet gevalideerd in de CVS/ME-populatie (Depuydt & Van Regenmortel, 2014). Hier kan men de bedenking maken of dit instrument wel degelijk geschikt is als gouden standaard, aangezien de betrouwbaarheid en validiteit afhankelijk is van het meetinstrument, populatie en soort activiteit. Daarom lijkt onderzoek naar klinimetrie bij CVS/ME zeer relevant. 4.2 Discriminante validiteit Het bepalen van de sensitiviteit en de specificiteit is een andere methode om de validiteit in kaart te brengen. Uit de resultaten van de onafhankelijke t-test werden significante verschillen gevonden ten op zichte van de gezonde subjecten bij de lichte en de sedentaire activiteiten. Zoals verwacht voerden de CVS/ME-cliënten weinig tot geen matige of intensieve activiteiten uit. Uit de ROC-curve werd geconcludeerd dat de gespendeerde ‘tijd sedentair’ de meest aangewezen variabele is om CVS/ME-cliënten te identificeren; sensitiviteit (80%) en specificiteit (90%). In tegenstelling tot de gegevens gemeten op zaterdag, werd er geen significant verschil gevonden voor het totale energieverbruik op zondag tussen de CVS/ME-cliënten en de controlegroep. Beide groepen waren actiever op zaterdag, waardoor er verondersteld wordt dat zondag een rustdag betekent voor beiden. Maar dit wil ook zeggen dat de CVS/ME-populatie, zoals de controle groep, een hoger energieverbruik hebben in de week ten op zichte van het weekend. 4.3 Tekortkomingen in de studie Naast de hierboven geschreven bedenkingen zijn nog enkele tekortkomingen in de studie. De verkregen resultaten van het activiteitendagboek werden binnen deze studie beïnvloed door de motivatie, de beschikbare tijd en de geleverde inspanning van de proefpersonen. Eveneens moet men rekening houden met de sociale bias waardoor de cliënten de activiteiten gaan over-of onderschatten. Ainsworth (2000) adviseert om de dagboeken tweemaal te scoren. Dit werd tijdens het onderzoek niet gedaan. p. 110 In deze analyse had men tevens geen controle over de correctheid van de gegevens, aangezien deze door andere studenten werden verzameld en ingegeven. Om de consistentie van de resultaten na te gaan is verder onderzoek noodzakelijk, dit bijvoorbeeld bij mannelijke en/of gemengde CVS/ME-populatie. Tijdens het huidig onderzoek werden de proefpersonen gevraagd om gedurende een korte periode (zes dagen) het activiteitendagboek in te vullen en de accelerometer te dragen. In toekomstig onderzoek kan men deze periode verlengen om te kijken of de gegevens even valide zijn. Binnen deze studie werden enkel de concurrente validiteit (criteriumvaliditeit) en de discriminante validiteit (constructvaliditeit) bepaald. Literatuur over de ontwikkeling van het activiteitendagboek werd niet gevonden. Om de inhoudsvaliditeit na te gaan kan eventueel de Delphi-methode met experten toegepast worden. 4.4 Relevantie voor de praktijk Het activiteitendagboek is goedkoop en heeft geen complexe methodologie. De beschreven activiteiten kunnen gekwantificeerd worden door middel van de METswaarden. Hierdoor verhoogt de interpreteerbaarheid van het activiteitenniveau en kan de ergotherapeut, in samenspraak met de cliënt, een betere spreiding van de activiteiten opstellen. In de klinische praktijk is het hierdoor toepasbaar bij de behandelingstechniek ‘pacing’ en kan het ziekte-inzicht van de cliënt verhogen. De visualisatie van het activiteitenpatroon biedt de cliënt namelijk een reflectie. In tegenstelling tot de retrospectieve vragenlijsten; IPAQ-sf en de MFI (Depuydt & Van Regenmortel, 2014), is de methode van het dagboek prospectief, waardoor er geen recall-bias aanwezig is. Dit is ideaal bij CVS/ME-cliënten aangezien ze vaak cognitieve beperkingen hebben. Het is dus belangrijk om in de praktijk de cliënt aan te moedigen om de activiteit onmiddellijk op te schrijven na de uitvoering. Zwaktes van het activiteitendagboek is dat het subjectief is waardoor het soms moeilijk te interpreteren is door de ergotherapeut. Elke cliënt heeft een bepaald idee van een activiteit (Pierce, 2001). Bijvoorbeeld de activiteit ‘wassen’ kan voor de cliënt betekenen dat hij zichzelf wast aan de lavabo, terwijl de ergotherapeut kan interpreteren als het nemen van een douche. Daarom is het belangrijk om dit beeld en de betekenis van de activiteit van de cliënt als ergotherapeut te kennen. Het uitvoeren van p. 111 betekenisvolle activiteiten kan ervoor zorgen dat de cliënt minder moe wordt en hierdoor meer activiteiten gaat uitvoeren. Om sociaal wenselijk gedrag te vertonen kan de cliënt meer activiteiten opschrijven in het dagboek dan dat hij werkelijk uitvoert. In werkelijkheid is er geen controle aanwezig, waardoor de registratie gebaseerd is op de therapeutische relatie, vertrouwen en eerlijkheid. Het invullen van het dagboek door de cliënt en het analyseren van de data kan tijdrovend zijn voor beide partijen. Een ander nadeel is dat er weinig tot geen literatuur beschikbaar is over het gebruik en de klinimetrie van het activiteitendagboek bij CVS/ME-cliënten. Deze masterproef is een opzet naar verder onderzoek, aangezien dit instrument zeker toepasbaar en bruikbaar zou zijn in de ergotherapeutische praktijk. p. 112 5 CONCLUSIE Uit deze studie blijkt dat het activiteitendagboek grotendeels correleert met de accelerometer en dus valide blijkt bij de CVS/ME-populatie. Het dagboek is in staat om op een valide wijze het totale energieverbruik per dag te meten. Er is een sterke correlatie aanwezig tussen het activiteitendagboek en de accelerometer voor sedentaire en lichte activiteiten. Enerzijds onderschat het dagboek de matige activiteit, die geregistreerd werd door de accelerometer, en classificeert dit onder lichte activiteit. Anderzijds overschat het dagboek de sedentaire en de lichte activiteit. Het activiteitendagboek kan de CVS/ME-cliënt onderscheiden van niet-CVS/ME-cliënten, dit door middel van de variabele “sedentaire tijd”. Omdat de CVS/ME-cliënten overwegend sedentair en licht actief hun tijd doorbrengen, kunnen we concluderen dat het activiteitendagboek een valide, goedkoop en gemakkelijk hanteerbaar instrument voor de ergotherapeut bij CVS/ME-cliënten om het activiteitenniveau en de spreiding van de verschillende activiteiten in kaart te brengen. p. 113 6 Literatuurlijst Ainsworth, B., & al. (2000). Comparison of three methods for measuring the time spent in physical activity. Medical Science Sport Exercise, 457-464. Bernstein, M., Morabia, A., & Sloutskis, D. (1999). Definiton and prevalence of sedentarism in an urban population. Am J Public Health, 89(6):862-867. Christiansen, C. H., & Townsend, E. A. (2011). Introduction to Occupation: The art and science of living - New multidisciplinary perspectives for understanding human occupation as a cenral feature of individual expericence and social organization (Second Edition ed.). New Jersey: Pearson Eduction International. Depuydt, A., & Van Regenmortel, J. (2014, juni). Duo-Masterproef: Inventarisatie van de assessments van activiteitenniveau bij cliënten met het Chronisch Vermoeidheid Syndroom. Systematische review. Gent: UGent. Freedson, P., Melanson, E., & Sirad, J. (1998). Calibration of the Computer Science and Applications, Inc. accelerometers. Med. Sci. Sports Exerc., 30:777-781. Fukuda, K., Straus, S. E., Hickie, I., & et al. (1994). The Chronic Fatigue Syndrome: A Comprehensive Approach to Its Definition and Study. Annals of Internal Medicine, 953-959. Holmes, G., Kaplan, J., Gantz, N., Komaroff, A., Schonberger, L., & Strauss, S. (1988). Chronic fatigue syndrome: A working case definition. Ann. Intern. Med., 108: 387-389. Johannsen, D., Calabro, M., Stewart, J., & Franke, W. (2010). Accuracy of armband monitors for measuring daily energy expenditure in healthy adults. American College of Sports Medicine, 2134-2140. Locke, T., Ainsworth, C., Thompson, B., Matthews, R., & Charlese, E. (2002). Comparison of pedometer and accelerometer measures of free living physical activity. Medicine & Science in Sport & Exercise, 34(12): 2045-2051. Matuska, K. &. (2008). A proposed model of lifestyle balance. Journal of Occupational Science, 9-19. Meeus, M., van Eupen, I., Van Baarle, E., De Boeck, V., Luyckx, A., Kos, D., & Nijs, J. (2011a). Symptom fluctuations and daily physical activity in patients with chronic fatigue syndrome: a case-control study. Archives of Physical Medicine and Rehabilitation, 1820-1826. p. 114 Meeus, M., Van Eupen, I., Willems, J., Kos, D., & Nijs, J. (2011b). Is the International Physical Activity Questionnaire-Short Form (IPAQ-SF) valid for assessing physical activity in chronic fatigue syndrome. Disability and Rehabilitation, 33(1):9-16. Meijer, G., Westererp, K., Koper, H., & Ten Hoor, F. (1989). Assessment of energy expenditure by recording heart rate and body accelertation. Medical Science, Sports and exercise, 21:343-347. Minetti, A., Ardigo, L., & Saibene, F. (1993). Mechanical determinants of gradient walking energetics in man. Journal of Physiology, 472:725-735. Pierce, D. (2001). Untangling Occupation. American Journal of Occupational Therapy, 138-146. Portney, L., & Watkins, M. (2009). Foundations of Clinical Research - Applications of Practice. New Jersey: Pearson Education Inc. Sallis, J., Prochaska, J., & Taylor, W. (2000). A review of correlates of physical activity of children and adolescents. Med. Sci. Sports Exerc., 32(5):963-75. Speck, B., & Looney, S. (2006). Self-reported physical activity validated by pedometer: A pilot study. Public Health Nursing, 23(1): 88-94. Sugimoto, A., Hara, Y., Findley, T., & Yongmoto, K. (1997). A useful method for measuring daily physical activity by a tree-direction monitor. Scandinavian Journal of Rehabilitation Medicine, 29(1):37-42. Terrier, P., Aminian, K., & Schulz, Y. (2001). Can accelerometry accurately predict the energy cost of uphill/downhill walking? Ergonomics, 44: 48-62. Van der Werf, S., Prins, J., Vercoulen, J., Van der Meer, J., & Bleijenberg, G. (2000). Identifying physical activity patterns in chronic fatigue syndrome using actigraphic assessment. Journal of Psychosomatic Research, 49:373-379. van Eupen, I., Meeus, M., & Kos, D. (2010). Chronischevermoeidheidssyndroom (CVS) en ergotherapie. In V. Ergotherapeutenverbond, Jaarboek Ergotherapie 2010 (pp. 17-32). Leuven / Den Haag: Acco. van Weering, M., Vollenbroek-Hutten, M., Kotte, E., & Hermens, H. (2007). Daily physical activities of patients with chronic pain or fatigue versus asymptomatic controls. A systematic review. Clin Rehabil, 21:1007-23. p. 115 Vercoulen, J., Bazelmans, E., Swanink, C., Fennis, J., Galama, J., & al. (1997). Physical activity in chronic fatigue syndrome: assessment and its role in fatigue. Journal of psychiatry Research - Elsevier, 661-673. p. 116 7 Bijlagen 7.1 Bijlage 1: Willekeurige selectie uit het Compendium van Fysieke Activiteiten Tabel 10 Willekeurige selectie uit het Compendium van Fysieke Activiteiten (Ainsworth & al, 2000) Activiteit Code MET Slapen 7030 1,0 Zitten (boek lezen, krant lezen, etc.) 9030 1,3 Strijken 5070 1,8 Piano spelen (zitten) 10070 2,3 Wandelen met de hond 17165 3,0 Ramen schoonmaken, ramen wassen, algemeen 5022 3,2 Wandelen, 4,5 - 5,2 km per uur, geen helling, gemiddeld tempo, stevige ondergrond 17190 3,5 Onkruid wieden, aarde losmaken, lichte tot matige inspanning 8239 3,5 Nordic walking, 5,6 - 6,4 km per uur, geen helling, gemiddeld tempo 17302 4,8 Golf, algemeen 15255 4,8 Skateboarden, algemeen, matige inspanning 15580 5,0 Fietsen, vrije tijd, 15 km per uur 1019 5,8 Volleybal, competitie, in sportzaal 15711 6,0 Gras maaien, lopend, met een handmaaier 8110 6,0 Zwemmen, voor plezier, geen baantjes, algemeen 18310 6,0 Basketbal, algemeen 15055 6,5 Roeien op een roeimachine, 100 Watt, matige inspanning 2072 7,0 Schaatsen, algemeen 19030 7,0 Tennis, algemeen 15675 7,3 Step aerobic met stephoogte 15-20 cm 3016 7,5 Hockey, veld 15350 7,8 Voetbal, competitie 15605 10,0 Hardlopen, 15 km per uur 12110 12,8 p. 117 7.2 Bijlage 2: Voorbeeld METs-berekeningen in het Excel-bestand Tabel 11 Voorbeeld METs-berekening Activiteit Beginuur Einduur # minuten METs-waarde METs-minuten Tv-kijken 9u00 9u10 10 1 10 Eten 9u10 9u25 15 1.5 22.5 Afwassen 9u25 9u30 5 2.3 11.5 Fietsen 9u30 9u35 5 4 20 Tabel 12 Energieverbruik en tijd gespendeerd per activiteitenniveau Excel-bestand sedentaire activiteit lichte activiteit # METs- # METs- min waarde min waarde 10 1 15 1.5 30 5 2.3 11.5 totaal 20 matige activiteit totaal TOT: 20 METs (10 TOT:41.5 METs (20 min) min) # METs- min waarde 5 4 intensieve activiteit totaal 20 TOT: 20 METs (5 min) EINDTOTAAL 9-10u: 256.5 METs (60 min) p. 118 # METs- min waarde 25 7 totaal 175 TOT:175 METs (25 min) 8 Lijst van tabellen Tabel 1: Demografische variabelen (n=67) Tabel 2: Beschrijvende statistiek: dag 1 t.e.m. dag 6 (n=67) Tabel 3: Pearson Correlatie Coëfficiënt: dag 1 t.e.m. 6 (n=67) Tabel 4: Beschrijvende statistiek: de momentopnames (n=67) Tabel 5: Pearson Correlatie Coëfficiënt: de momentopnames (n=67) Tabel 6: Dagboek vs Actical: energieverbruik en tijd per activiteitenniveau (n=67) Tabel 7: Demografische variabelen: 20 gezonde subjecten, 20 CVS/ME-cliënten Tabel 8: Significante verschillen tussen CVS/ME-cliënten (n=20) en controlepersonen (n=20) Tabel 9: Afkappingspunt, sensitiviteit en specificiteit Tabel 10: Willekeurige selectie uit het Compendium van Fysieke Activiteiten (Ainsworth & al, 2000) Tabel 11: Voorbeeld METs-berekening Tabel 12: Energieverbruik en tijd gespendeerd per activiteitenniveau 9 Lijst van figuren Figuur 1: ROC-curve: significante afwijkingen p. 119
© Copyright 2024 ExpyDoc