View online

MASTER IN DE ERGOTHERAPEUTISCHE WETENSCHAP
Interassociatieve master in samenwerking met:
UGent, KULeuven, UHasselt, UAntwerpen, Vives, Thomas More, HoGent,
Arteveldehogeschool, AP Hogeschool Antwerpen, HoWest, HUB-KAHO, PXL
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Inventarisatie van de assessments van activiteitenniveau bij cliënten met het Chronisch
Vermoeidheid Syndroom (CVS)/Myalgische Encefalomyelitis (ME): systematische review
(duo) & Validatie van het activiteitendagboek (individueel)
Astrid DEPUYDT
Masterproef ingediend tot
het verkrijgen van de graad van
Master of Science in de ergotherapeutische wetenschap
Duo i.s.m. Jasmine Van Regenmortel
Promotor: Mira Meeus, PhD PT
Copromotoren: Kuni Vergauwen (MoS)
Inge van Eupen (Ba ergotherapie)
Academiejaar 2013-2014
MASTER IN DE ERGOTHERAPEUTISCHE WETENSCHAP
Interassociatieve master in samenwerking met:
UGent, KULeuven, UHasselt, UAntwerpen, Vives, Thomas More, HoGent,
Arteveldehogeschool, AP Hogeschool Antwerpen, HoWest, HUB-KAHO, PXL
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Inventarisatie van de assessments van activiteitenniveau bij cliënten met het Chronisch
Vermoeidheid Syndroom (CVS) / Myalgische Encefalomyelitis (ME): systematische review
(duo) & Validatie van het activiteitendagboek (individueel)
Astrid DEPUYDT
Masterproef ingediend tot
het verkrijgen van de graad van
Master of Science in de ergotherapeutische wetenschap
Duo i.s.m. Jasmine Van Regenmortel
Promotor: Mira Meeus, PhD PT
Copromotoren: Kuni Vergauwen (MoS)
Inge van Eupen (Ba ergotherapie)
Academiejaar 2013-2014
Auteursrechten
“De auteur en de promotor geven de toelating deze masterproef voor consultatie
beschikbaar te stellen en delen ervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk
ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder
met betrekking tot de verplichting uitdrukkelijk de bron te vermelden bij het
aanhalen van resultaten uit deze masterproef.”
Datum: 15 mei 2014
Astrid Depuydt (student)
Mira Meeus, PhD PT (promotor)
Jasmine Van Regenmortel (student)
Abstract
Inleiding: De doelstelling van het eerste deel van deze masterproef is het uitwerken van
een systematische review bestaande uit inventarisatie en evaluatie van klinimetrische
eigenschappen van assessmentinstrumenten van (fysieke) activiteitenniveau bij
personen
met
het
Chronische
Vermoeidheid
Syndroom
(CVS)/Myalgische
encefalomyelitis (ME). De doelstelling van het tweede deel is het valideren van het
activiteitendagboek bij CVS/ME-cliënten.
Methode: In het eerste deel werd door een systematische literatuurstudie in PubMed en
Web of Science een inventarisatie gemaakt van de bestaande instrumenten en hun
klinimetrische eigenschappen. De screening en beoordeling gebeurde onafhankelijk
door twee studenten. Het activiteitendagboek en de accelerometer werden gedurende
één week geregistreerd. De concurrente validiteit bij 67 CVS/ME-cliënten werd bepaald
door de Pearson Correlatiecoëfficiënt. De discriminante validiteit werd nagegaan bij 20
CVS/ME-cliënten en 20 gezonde personen.
Resultaat: In een systematische review op basis van 52 artikels werden 15
instrumenten
geïdentificeerd.
Enkel
vier
artikels
bespraken
klinimetrische
eigenschappen van de International Physical Activity Questionnaire-Short form en de
Multidimensional Fatigue Inventory bij een CVS/ME-populatie. De klinimetrische
eigenschappen varieerden van acceptabel tot goed. In een concurrente validatiestudie
bleek dat de accelerometer en het activiteitendagboek sterk correleren. Uit de
discriminante validatieanalyse bleek de variabele “sedentaire activiteit” de twee groepen
te onderscheiden.
Conclusie: Uit het eerste deel kan geconcludeerd worden dat veel verschillende
instrumenten
gebruikt
worden
voor
het
in
kaart
brengen
van
(fysieke)
activiteitenniveau, maar evidentie voor de klinimetrische eigenschappen binnen een
sedentaire populatie zoals CVS/ME is schaars. Verder onderzoek lijkt noodzakelijk. Uit
het tweede deel van de studie kon geconcludeerd worden dat het activiteitendagboek
een valide instrument is voor de ergotherapeut in de CVS/ME-populatie.
Aantal woorden masterproef: 14827 (exclusief bijlagen en bibliografie)
Abstract
Introduction: The purpose of the first part is to present a systematic review that
consists of an inventory and an evaluation of the psychometric properties of the
assessment instruments which measure a (physical) activity level with persons suffering
from CFS/ME. The purpose of the second part is to make the activity diary of CFS/MEclients valid.
Method: In the first part a systematic literature study in PubMed and Web of Science
was used to draw up an inventory of the existing instruments to measure the activity
level and their psychometric properties. The results of the screening and studies were
evaluated independently by two students.
The accelerometer and the activity diary were registered during one week among the
participants. The concurrent validity with 67 CVS/ME-clients was calculated using the
Pearson Correlation Coefficient. At 20 CVS/ME-clients and 20 healthy subjects the
discriminant validity was determined.
Results: Out of a systematic review 15 instruments were identified on the basis of 52
articles. Only four articles described the psychometric properties of the International
Physical Activity Questionnaire-Short form and the Multidimensional Fatigue Inventory
within a CFS/ME population. The psychometric properties varied between ‘acceptable’
to ‘good’. In a validation study the concurrent validity appeared to be very strong. The
discriminant validity showed the ability to differentiate the two groups with the variable
‘sedentary activity’.
Conclusion: From the first part can be concluded that a lot of tools are available to
measure the activity level. But proof of the psychometric properties within a typical
sedentary population such as CFS/ME is uncommon. The conclusion of the second part
was that the activity diary seemed to be a valid instrument for the occupational therapist
used whitin a CFS/ME-population.
Number of words: 14827 (without appendices and bibliography)
Inhoudstabel
Auteursrechten
7
Abstract
9
Abstract
10
Inhoudstabel
11
Woord vooraf
15
Deel 1: Systematische review (duo)
16
1
INLEIDING
16
1.1
Diagnose
16
1.2
Definiëring activiteit en fysieke activiteit
17
1.3
Activiteitenpatroon bij CVS/ME in een bio-psychosociaal model
19
1.3.1
Biologische elementen
19
1.3.2
Psychosociale elementen
20
1.4
Weerslag van CVS/ME op het dagelijks leven
21
1.5
Belang van ergotherapie
21
1.6
Instrumenten
24
1.7
Conclusie literatuur
25
1.8
Onderzoeksdoelstelling en onderzoeksvraag
26
2
METHODE
27
2.1
Zoekstrategie
27
2.2
Studieselectie
29
2.2.1
Stap 1: Screening op basis van titel/abstract
29
2.2.2
Stap 2: Vinden van de volledige teksten
29
2.2.3
Stap 3: Screening op basis van de volledige teksten
29
2.3
Data-extractie
30
2.3.1
Bepalen van instrumenten
30
2.3.2
Evaluatie klinimetrische studies
30
2.4
Kwaliteitsbeoordeling van de studies
31
3
RESULTATEN
33
3.1
Na de zoekstrategie
33
3.2
Bepalen van instrumenten
35
3.3
Evaluatie klinimetrische studies
37
3.3.1
International Physical Activity Questionnaire-Short Form (IPAQ-SF)37
3.3.1.1 Klinimetrische onderzoeken
38
3.3.2
40
Multidimensional Fatigue Inventory (MFI)
3.3.2.1 Klinimetrische onderzoeken
41
4
DISCUSSIE
46
4.1
Assessmentinstrumenten met betrekking tot fysieke activiteit
46
4.2
Reviews naar instrumenten fysieke activiteit
48
4.3
Ergotherapie en fysieke activiteit
50
4.4
Sterktes en zwaktes van eigen methodologie
52
5
CONCLUSIE
54
6
Sponsoring
54
7
Literatuurlijst
55
8
Bijlagen
70
8.1
Bijlage 1: Zoektermen in PI(C)O en met exclusietermen (NOT)
70
8.2
Bijlage 2: Volledige zoekopdracht
72
8.3
Bijlage 3: Opbouw sjabloon (basis stroomdiagram)
73
8.4
Bijlage 4: Klinimetrische eigenschappen
74
8.5
Bijlage 5: Overzicht geïnventariseerde assessmentinstrumenten
77
8.6
Bijlage 6: Instrumenten met vermelding validatiepopulatie
79
8.7
Bijlage 7: Samenvattingstabel per instrument
87
8.8
Overzicht afkortingen
90
9
Lijst van tabellen
91
10
Lijst van figuren
91
Deel 2: Validatie van het activiteitendagboek (individueel)
93
1
INLEIDING
93
1.1
CVS/ME en het activiteitenpatroon
93
1.2
Accelerometer
93
1.3
Activiteitendagboek
94
2
METHODE
96
2.1
Rekrutering
96
2.2
Procedure & Materiaal
97
2.2.1
Eerste consult
97
2.2.1.1 Het activiteitendagboek in het onderzoek
97
2.2.1.2 De accelerometer in het onderzoek
97
2.2.2
Tweede consult
98
2.3
Dataverwerking
98
2.4
Statistische analyse
99
2.4.1
Concurrente validiteit
99
2.4.2
Discriminante validiteit
100
3
RESULTATEN
101
3.1
Concurrente validiteit
3.1.1
Demografische variabelen CVS/ME-cliënten
101
3.1.2
Gemiddelde energieverbruik van dag 1 t.e.m. dag 6
101
3.1.3
Gemiddelde energieverbruik van de momentopnames
102
3.1.4
Verschillen tussen dagboek en accelerometer
103
3.2
Discriminante validiteit
3.2.1
Demografische variabelen CVS/ME-cliënten en gezonde personen104
3.2.2
Significante verschillen tussen CVS/ME-cliënten en gezonde personen
101
104
104
3.2.3
ROC-curve
106
4
DISCUSSIE
108
4.1
Concurrente validiteit
108
4.2
Discriminante validiteit
110
4.3
Tekortkomingen in de studie
110
4.4
Relevantie voor de praktijk
111
5
CONCLUSIE
113
6
Literatuurlijst
114
7
Bijlagen
117
7.1
Bijlage 1: Willekeurige selectie uit het Compendium van Fysieke Activiteiten117
7.2
Bijlage 2: Voorbeeld METs-berekeningen in het Excel-bestand
8
Lijst van tabellen
119
9
Lijst van figuren
119
118
Woord vooraf
Onze oprechte dank gaat uit naar de volgende personen die met hun ondersteuning ons
geholpen hebben om deze masterproef te verwezenlijken.
Allereerst zouden we onze promotor, prof. Dr. Mira Meeus, willen bedanken voor de
goede begeleiding en de ontvangen feedback doorheen het jaar. Graag zouden we ook
onze copromotoren bedanken: Kuni Vergauwen voor de verbeteringen en de
ergotherapeutische inbreng, en Inge Van Eupen voor de opvolging van ons werk.
Daarnaast wil ik mijn medestudente, Jasmine Van Regenmortel, bedanken voor de fijne
maar intense samenwerking tijdens de verwerking van de gegevens en de uitwisseling
van interessante informatie en reflecties.
Speciale dank aan mijn mama en de mama van Jasmine voor het zoeken naar taalfouten.
Mijn ouders, zussen, vrienden en medestudenten ben ik heel dankbaar voor de steun die
ik van hen heb gekregen doorheen deze periode en de afgelopen studiejaren.
Bedankt!
p. 15
Deel 1: Systematische review (duo)
1 INLEIDING
In de inleiding wordt kort de stand van de wetenschap weergegeven, voor zover deze
relevant is voor deze systematische review. Er wordt gestart met de diagnose chronisch
vermoeidheidssyndroom (CVS) / myalgische encefalomyelitis (ME). Vervolgens
worden activiteit en fysieke activiteit omschreven om zo het activiteitenpatroon van
cliënten met CVS/ME in kaart te brengen. Als laatste onderdeel wordt de link met de
ergotherapie gelegd om zo tot de onderzoeksvraag te komen.
1.1 Diagnose
De meest gebruikte criteria voor het stellen van de diagnose bij CVS in
wetenschappelijk onderzoek zijn de Center for Disease Control and Prevention – criteria
(voornamelijk de CDC-1994 of de Fukuda-criteria) en de Oxford of de UK- criteria
(Brurberg, 2014; Fukuda, 1994; Holmes, 1988; Sharpe, 1991). De diagnose volgt door
middel van het uitsluiten van andere aandoeningen aan de hand van de
ziektegeschiedenis, de fysieke evaluatie en laboratoriumonderzoek. CVS is bijgevolg
een uitsluitingsdiagnose (Fukuda, 1994; Holmes, 1988). Verder moet er een
aanhoudende of herhalende vermoeidheid aanwezig zijn voor minstens zes maanden.
Deze vermoeidheid gaat niet weg door bedrust en veroorzaakt een activiteitendaling van
minstens 50% in vergelijking met meer dan zes maanden geleden. Naast het
hoofdcriteria ‘vermoeidheid’ zijn minstens vier of meer symptomen constant aanwezig
zoals: geheugen- en concentratieonregelmatigheden, spierpijn, gewrichtspijn in meer
dan één gewricht, niet - verfrissende slaap, Post - Exertional Malaise (PEM), etc.
(Fukuda, 1994).
In de Fukuda-criteria wordt PEM benoemd als een toegenomen vermoeidheid en
malaisegevoel, van 24 uur of langer, na het uitvoeren van een activiteit. In de Canadese
criteria wordt PEM uitgebreider gedefinieerd als een daling van fysieke en mentale
kracht, snelle cognitieve en musculaire zwakte, malaisegevoel, en/of pijn en/of
vermoeidheid met een neiging tot verergering van andere symptomen en een traag
herstel (Carruthers, 2003).
p. 16
De PEM wordt gezien als het criterium, na bijvoorbeeld een fietsproef, om personen
met CVS/ME te onderscheiden van gezonde subjecten (Bazelmans, Bleijenberg,
Voeten, van der Meer, & Folgering, 2005; Nijs, Almond, De Becker, Truijen, & Paul,
2008; VanNess, Stevens, Bateman, Stiles, & Snell, 2010).
Op basis van de diagnostische criteria van Fukuda en Wolfe (1990; 2010) kan iemand
zowel voldoen aan de criteria voor CVS als voor fibromyalgie (FM). 70% van de
personen met CVS/ME hebben namelijk een comorbiditeit met FM. Belangrijk gevolg
hieruit is dat de chronische algemene pijnklachten zowel perifeer als centraal
veroorzaakt worden. (Nijs, 2007; Wolfe, 2010; Wolfe, 1990).
Vóór de CDC-criteria stond CVS bekend onder de naam ME, myalgische
encefalomyelitis. Wetenschappers verkozen de naam CVS, terwijl patiënten en clinici
de voorkeur gaven aan ME. In 1992 werd CVS door de WHO (World Health
Organization) benoemd als postvirale vermoeidheidsyndroom (benign myalgic
encephalomyelitis) en werd gelinkt aan de neurologie (Carruthers, 2011; Prins, 2006).
In 2007 ijverden de International Association for CFS/ME (IACFS/ME) en andere
patiëntenorganisaties voor de aanduiding CVS/ME om onder andere terug consistent te
zijn met de classificatie van het WHO (ICD-10) onder de term ‘neurologische
aandoening’ (ICD G93.3) (Creative Commons Attribution-ShareAlike License, 2013a,
2013b; Creative Commons Naamsvermelding-Gelijk delen, 2011, 2013; WHO, 2010,
2014).
1.2 Definiëring activiteit en fysieke activiteit
Het onderscheid tussen activiteit en ‘occupation’ is binnen de ergotherapie niet
duidelijk. Enerzijds spreekt Royeen (2002) over activiteit als eindproduct dat zichtbaar
is voor anderen, anderzijds spreekt Pierce (2001) over een idee in het hoofd van de
persoon dat niet observeerbaar is voor anderen (Pierce, 2001; Royeen, 2002).
Door deze onduidelijkheid wordt het standpunt van Reilly (1962) gevolgd, namelijk dat
we eerst als beroep een eenduidige definitie moeten formuleren (Reilly, 1962).
Cox, ergotherapeute bij CVS/ME-patiënten, omschreef activiteit bij deze populatie als
‘de overstimulatie of stimulatie van de hersenen tijdens inspanning op fysiek, cognitief
of emotioneel vlak’ (Cox, 1999, p. 61).
p. 17
Rekening houdend met het interdisciplinaire karakter van het onderzoek en om
interdisciplinaire samenwerking mogelijk te maken, wordt er geopteerd om de definitie
van ‘activiteit’ van de International Classification of Functioning, Disability and Health
(ICF) te hanteren binnen deze studie. In de Nederlandstalige versie van de ICF gebruikt
men het woord ‘handelen’. Dit geeft moeilijkheden met de term ‘occupation’ uit het
ergotherapeutisch vakjargon. Bijgevolg wordt de vertaling van de originele Engelse
definitie van een activiteit gehanteerd, namelijk ‘een activiteit is de uitvoering van een
taak of actie van een individu’ (WHO, 2013 p.8). In de ICF kan activiteit en participatie
gezien worden als één geheel. Door activiteit te definiëren vanuit het individu, wordt
hierdoor een onderscheid gemaakt (WHO, 2002, 2013).
Eén van de doelstellingen bij CVS/ME-patiënten tijdens de therapie is het vinden van
een balans tussen de energie die men heeft en de energie die men nodig heeft om
dagelijkse activiteiten uit te voeren (Jason, 2013; Larun & Malterud, 2011).
De inventarisatie van assessmentinstrumenten met betrekking tot beperkingen in
activiteiten en participatie bij CVS/ME is reeds door Kuni Vergauwen uitgewerkt
(Vergauwen, 2013).
Aangezien men niet enkel moet weten in welke activiteiten personen met CVS/ME
beperkingen ondervinden, maar ook hoe actief de cliënt is, wordt binnen deze
systematische review geïnventariseerd welke meetinstrumenten fysieke activiteit meten.
Bijgevolg wordt ‘fysieke activiteit’ hieronder gedefinieerd.
In
de
ruimste
betekenis
wordt
fysieke
activiteit
gedefinieerd
door
“alle
lichaamsbewegingen die resulteren in een substantiële stijging van het basale
energieverbruik of boven rustniveau” (Peers, 2008, p.14). Bij fysieke activiteit kijkt
men naar de parameters intensiteit, duur en frequentie. Duur is de totale hoeveelheid tijd
voor de hele activiteit. Het aantal keer dat een activiteit wordt uitgevoerd in een
bepaalde tijdsperiode is de frequentie. Energieverbruik van een activiteit is de parameter
intensiteit. Dit kan worden uitgedrukt in kJ/min of metabole equivalenten (METs,
veelvoud van basale metabolisme) als absolute vorm. De relatieve vorm van
energieverbruik is het percentage van de maximale aerobe capaciteit, maximale
zuurstofopname of maximale hartfrequentie (Peers, 2008).
p. 18
1.3 Activiteitenpatroon bij CVS/ME in een bio-psychosociaal model
Om een holistisch beeld te geven van het mechanisme achter het activiteitenpatroon en
level van cliënten met CVS/ME, wordt er gebruik gemaakt van het bio- psychosociaal
model (CVS Contactgroep, 2009; Maes & Twisk, 2010; van Eupen, 2010).
Omdat CVS/ME een complexe aandoening is, is een volledig uitgewerkt model te
omvattend voor deze masterproef. Daarbij bestaat er nog geen duidelijk antwoord naar
voorbestemde, uitlokkende en onderhoudende factoren bij CVS/ME. Het ontstaan van
CVS/ME is eveneens niet concreet. Er wordt gesteld dat CVS/ME multifactorieel is.
In de wetenschap heeft men getracht verklaringen te vinden in virale infecties,
immuniteitsdysfuncties, neuro-endocrine reacties, dysfuncties van het centrale
zenuwstelsel, spierstructuren, uithoudingsvermogen, slaappatronen, genetische aanleg,
persoonlijkheid en (neuro)psychologische processen (“Stressoren”) (Clauw, 2010;
Klimas, 2012; Prins, 2006; Shephard, 2005).
De factoren die met grote waarschijnlijkheid invloed hebben op het activiteitenpatroon
van personen met CVS/ME worden achtereenvolgens besproken.
1.3.1 Biologische elementen
Personen met CVS/ME hebben een uiteenlopend pakket van klachten naast
vermoeidheid. Dit wordt mogelijk verklaard door centrale sensitisatie. Dit is een
gestegen gevoeligheid voor neurotransmitters die nociceptieve en sensorische prikkels
vervoeren ter hoogte van het centrale zenuwstelsel. Dit vraagt verandering/
neuroplasticiteit. Prikkels met lage intensiteit leiden tot een perceptie van pijn of
vermoeidheid, beter gekend onder de klinische namen hyperalgesie en allodynie (Nijs,
2013).
Tijdens een inspanning wordt het pijndrempelsysteem niet geactiveerd bij CVS/ME en
FM, wat het omgekeerde mechanisme is in vergelijking met gezonde subjecten.
Daarnaast ziet men bij personen met CVS/ME en FM een verlaagde belastbaarheid van
het stresssysteem. Bij gezonde personen wordt de hypothalamus-hypofyse-bijnier-as
geactiveerd, wat een verhoogde cortisol (pijndempend effect) productie tot gevolg heeft.
Bij personen met CVS/FM gebeurt dit niet doordat de hypothalamus-hypofyse-bijnieras is uitgeput. Tijdens en na de lichamelijke inspanning wordt er bij de CVS/ME-cliënt
dus minder cortisol geproduceerd met malaise tot gevolg (Light, 2009; Nijs, 2013).
p. 19
Daarnaast is er bewijs dat overdreven lichamelijke inspanning het immuunsysteem
ontregelt. Dit is klinisch belangrijk omdat deze veranderingen ernstiger zijn bij het
ervaren van meer klachten na de inspanning.
Dit alles geeft een vertraagd recuperatievermogen. De CVS/ME-cliënt is in staat om
fysieke activiteiten uit te voeren, maar heeft een langere recuperatietijd nodig. Dit is de
typische PEM bij CVS/ME (Nijs, 2013).
1.3.2 Psychosociale elementen
De CVS/ME-cliënt heeft nood aan strategieën om met CVS/ME en de bijhorende
beperkingen in activiteiten om te gaan (Anderson, 2012; de Veer & Francke, 2008;
Drachler, 2009; Pemberton & Cox, 2013). Ze hebben hierdoor de neiging om het coping
mechanisme ‘Ik moet rusten om beter te worden’ te hanteren, waardoor ze de activiteit
vermijden. Nochtans lijkt rusten/vermijden van activiteit op korte termijn positief, maar
op lange termijn is inactiviteit geassocieerd met deconditioneren en chronische pijn.
Deze pijn blijkt uit onderzoek minder beperkend dan de angst om te bewegen (zie
Figuur 1) (Nijs, 2004; Silver, 2002).
Figuur 1: Cognitief gedragsmodel van angst om te bewegen / schade bij pijn (Vlaeyen, 1995 in Silver, 2002, p. 486).
p. 20
Volgens dit gedrag kan men de populatie met het chronisch vermoeidheidssyndroom in
twee groepen verdelen:
1. diegenen die zich hulpeloos voelen en de activiteit vermijden => extreem passief
gedrag
2. diegenen die een hoog variabel activiteitenpatroon hebben => op goede momenten
gaan zij over hun grens, wat tot een extreem lange periode van recuperatie leidt
(Meeus, 2011a; Moss-Morris & Chalder, 2003; Surawy, 1995).
Naast de gekende heterogeniteit binnen de CVS/ME-populatie naar klachten en ernst
heeft men op individueel niveau een fluctuerend patroon doorheen de dag, waarbij het
patroon stijgt (veel activiteiten uitvoeren wanneer men zich goed voelt) en daalt (lange
herstelperiode). Op biologisch niveau is bewezen dat té intensieve activiteiten het
afweermechanisme ontregelen (zie supra). Inactiviteit verhoogt tevens de klachten. Dus
beide ‘types’ houden zo hun klachten in stand (Nijs, 2006; Nijs, 2007; van Eupen,
2010).
1.4 Weerslag van CVS/ME op het dagelijks leven
Personen met CVS/ME spenderen gemiddeld 16,18% tijd aan rust-activiteiten, wat
meer is dan gezonde personen (gemiddeld 2,28%, p<0,05). Naar productieve
activiteiten (werk en huishouden) is er een significant verschil tussen CVS/ME en nietCVS/ME personen (p<0,05) Daarnaast blijkt dat CVS/ME-cliënten minder fysieke
activiteiten uitvoeren en op een lager activiteitenniveau functioneren gedurende het
dagelijkse leven ten opzichte van gezonde personen. Dit is in cijfers een daling van 1540% fysieke activiteit (Evering, 2011; Nijs, 2011; van Eupen, 2010).
Het is aangetoond dat een goede spreiding van dagelijkse activiteiten zorgt voor een
verminderde aanwezigheid van symptomen en fluctuaties tijdens de komende dagen
(Meeus, 2011a).
1.5 Belang van ergotherapie
Verminderde uitvoering van de occupaties, het persoonlijk, productief en sociaal
functioneren is een belangrijk kenmerk bij cliënten met CVS/ME (Bolk, 2005; Fukuda,
1994).
Aan de hand van de CFS-APQ (Chronic Fatigue Syndrome Activities and Participation
Questionnaire) en de COPM (Canadian Occupational Performance Measure) bleken
p. 21
werken, huishouden, wandelen, lezen/ontspanning, autorijden en sociale contacten de
meest aangehaalde probleemactiviteiten bij CVS/ME (Lemmens, 2011). Aangezien
deze doelgroep, met prevalentiecijfer één tot drie procent, zelden een volledig herstel
ervaart, is het aanbieden van een gepaste therapie wenselijk (Cairns & Hotopf, 2005;
Clauw, 2010; Perruccio, 2007; Prins, 2006).
Men geeft aan dat ze nood hebben aan advies en een holistische benadering, waarbij de
ergotherapeut een belangrijke rol kan spelen (Hughes, 2002; Hughes, 2009; Werkgroep
beroepsprofiel, 1997). De nood aan strategieën om met activiteitenbeperkingen om te
gaan, komt mede doordat men geen inzicht heeft in zijn eigen activiteitenniveau/patroon en men niet weet hoe rekening te houden met de beschikbare persoonlijke
energie. Er werd eveneens in de studie van Packer (1997) een significant probleem naar
‘occupational performance1’ vastgesteld bij cliënten met CVS/ME. ‘Occupational
performance’ wordt ook gezien als domein van de ergotherapeut (Drachler Mde, 2009;
Gray & Fossey, 2003; Law, 2005; Occupational Therapy Australia Limited, 2010;
Packer, 1997).
Een ergotherapeut is een cliëntgerichte hulpverlener die als doel heeft personen in staat
te stellen om deel te nemen aan activiteiten van het dagelijks leven. Dit door rekening te
houden met de mogelijkheden en beperkingen van de persoon en/of door de omgeving
aan te passen (WFOT, 2012).Via het ergotherapeutisch proces worden in samenspraak
met de cliënt informatie verzameld en doelstellingen/prioriteiten opgesteld. Op basis
van de beste evidentie en het methodologische handelen van de ergotherapeut kan de
therapie geïmplementeerd worden. Het gehele proces wordt tevens geëvalueerd
(Fawcett, 2007; le Granse, 2012; Occupational Therapy Australia Limited, 2010). Deze
benadering komt tegemoet aan de noden van personen met CVS/ME.
Cognitive Behaviour Therapy (CBT) en Graded Exercise Therapy (GET) werden lang
gezien als dé behandeling voor CVS/ME (Chambers, 2006; Edmonds, 2004; Price,
2009; Whiting, 2001). De review van Maes & Twisk (2009) heeft aangetoond dat GET
1
“The task-oriented, completion, or doing aspect of occupations; often, but not exclusively, involving observable movement.”
(Christiansen & Townsend, 2011, p. 421)
p. 22
en CBT negatieve effecten kunnen veroorzaken (de Veer & Francke, 2008; Kindlon,
2011; Twisk & Maes, 2009; van Eupen et al., 2010)
Bijgevolg zijn er naar therapie twee alternatieven gekend. Jason (2013) ontwikkelden de
strategie en bijhorende theorie genaamd ‘Energy Envelop Theory’ (EET). Deze theorie
houdt in dat men de verbruikte energie in de metaforische ‘envelop’ dient te houden. Dit
geeft de cliënt de mogelijkheid om fysieke en mentale activiteiten verder te zetten, met
minder tot geen terugval en met een daling van de symptomen. Bijgevolg dient er op
maat van de cliënt te worden gewerkt. Het verschil met GET en de EET is dat bij GET
de symptomen aanwezig zijn bij het behouden of verhogen van het activiteitenniveau.
Jason (2013) spreekt niet over het laten stijgen of dalen van een activiteitenniveau, maar
van het te matigen (Brown, 2011; Jason, 2013).
Pacing
of
activiteitenmanagement
is
een
ander
voorbeeld
van
energiemanagementstrategie waarbij de patiënt met CVS/ME aangeleerd wordt om een
balans te vinden tussen rust en activiteit (Goudsmit, 2012; Nijs, 2006; van Eupen,
2010).
Cox (1999) benadrukt dat relaxatie/rust niet alleen fysieke rust kan zijn, maar ook
mentale rust. Ook hier is een holistische en cliëntgerichte aanpak van cliënt en
omgeving noodzakelijk wat behoort tot de competenties van de ergotherapeut (Cox,
1999, 2000; Tunning Project, 2008).
Het doel van pacing is de opflakkering van de symptomen die zo kenmerkend zijn voor
CVS/ME, onder controle te brengen om zo uiteindelijk de patiënt in staat te stellen om
zijn activiteitenniveau met realistische doelen zelf op te bouwen (Goudsmit, 2012; Nijs,
2013).
In de praktijk is de behandeling van CVS/ME multidisciplinair, klassiek bestaande uit
een arts, psycholoog en kinesitherapeut. Gezien cliënten problemen ervaren op
activiteiten- en participatieniveau is het niet meer dan evident dat in de toekomst de
ergotherapeut het team versterkt. De typefunctie ‘behandelen’ met als deelfunctie
‘exploratie’, ‘inventarisatie van problemen en mogelijkheden’ uit het beroepsprofiel
sluiten hier op aan (van Eupen, 2010; Werkgroep beroepsprofiel, 1997).
p. 23
Zoeken naar evenwicht in het leven, staat in de occupational science beter gekend als
occupational balance2 en life balance3 (Christiansen & Townsend, 2011; le Granse,
2012).
1.6 Instrumenten
Na bovenstaande informatie is het duidelijk dat een ergotherapeut nodig is tijdens het
revalidatieproces van cliënten met CVS/ME. Methodes om de cliënten te begeleiden en
te behandelen zijn gekend (zie supra), maar de basis van alles is het kennen van het
activiteitenpatroon en de mate van fysieke activiteit van de cliënt (van Eupen, 2010).
Klassiek begint het interventieproces of het proces van methodisch handelen met de
evaluatie van de huidige situatie en een analyse van de occupational performance. Dit
deel wordt door de zorgverleners als essentieel beschouwd om kwalitatieve zorg en
effectieve behandeling te bieden aan de cliënt (AOTA, 2010; Fawcett, 2007; Law, 2005;
le Granse, 2012; Schultz-Krohn, 2013). De ergotherapeut hanteert een top-down
cliëntgerichte benadering. Voorkeuren gaan uit naar artikels/instrumenten over
activiteiten(niveau) waarbij rollen, taken, betekenis mee in kaart worden gebracht.
Er bestaan zowel objectieve als subjectieve meetmethoden van het activiteitenpatroon.
Objectieve meetmethoden van de fysieke activiteit zijn onder andere accelerometers en
spirometrie. Deze zijn vaak duur en tijdrovend wat maakt dat ze in de klinische praktijk
zelden worden gebruikt. Accelerometers en stappentellers meten respectievelijk de
versnelling en de beweging van het bekken (van Eupen, 2010).
Niettemin wordt de accelerometer in onderzoek en praktijk als gouden standaard gezien
voor het meten van fysieke activiteit bij volwassenen. In principe is de DLW (doubly
labeled water method) de criteriumstandaard, maar deze heeft een zeer hoge kostprijs en
is moeilijk toepasbaar in de praktijk (Bouten, 1996; Chastin & Granat, 2010; EPARC,
2
“Occupational imbalance: an individual or group experience in which health and quality of life are compromised
because of being overoccupied or underoccupied.” (Christiansen & Townsend, 2011, p. 421).
3
“A consisted and desired pattern of occupations that enables people to manage stress and promote health an well-
being. Patterns may be viewed on several dimensions, including time allocation, fulfillment of social roles, and
meeting psychological need. (Synonyms or closely related terms include role balance, work-related balance, work
family balance, lifestyle balance, work-life balance, and occupational balance).” (Christiansen & Townsend, 2011, p.
419).
p. 24
z.d.; Godfrey, 2008; Hendelman, 2000; ISO Analytical, z.d.; Johannsen, 2010; Plasqui,
2013; Yang & Hsu, 2010).
Bij spirometrie wordt de samenstelling en de hoeveelheid in- of uitgeademde lucht per
minuut, de hartslag, de bloeddruk en de weerstand gemeten (Vissers, 2010).
Binnen de masterproef werden de inspanningsfysiologie en accelerometrie zeer kritisch
benaderd. Deze zijn namelijk minder klinisch relevant vanuit ergotherapeutisch
standpunt en zijn duur voor de dagelijkse praktijk. Bovendien behoren ze meer tot het
werkveld van de kinesitherapeut (Nationale Raad voor de Kinesitherapie, 2010; Van de
Velde, 2012; Werkgroep beroepsprofiel, 1997).
Goedkopere methoden voor het meten van fysieke activiteiten zijn de subjectieve
instrumenten zoals vragenlijsten en activiteitendagboeken, waarbij de cliënt alle
activiteiten noteert in een dagboek. Vanuit het MOHO4 kent de ergotherapeut dit als de
ACTRE, Activity Record. Personen met CVS/ME hebben vaak geheugen-en
concentratiestoornissen wat maakt dat men de dagboeken onmiddellijk dient in te vullen
(Kielhofner, 2008; van Eupen, 2010; Wendel-Vos, 2013).
1.7 Conclusie literatuur
Wat vooral opvalt, is dat er steeds verschillende assessmentinstrumenten worden
gebruikt. Omdat het de uitkomst in kaart brengt van een behandeling, heeft dit ook
consequenties voor de bewijskracht van een behandeling. Daarnaast zijn er wel degelijk
aanwijzingen dat personen met CVS/ME nood hebben aan ondersteuning van een
ergotherapeut. De beperkingen voortvloeiend uit CVS/ME hebben hun invloed op het
dagelijks leven en het handelen (zie supra). Een goede behandeling start met een goede
diagnostiek. Accelerometers en inspanningsproeven worden gebruikt, maar zijn duur.
Welk instrument kan een ergotherapeut wel gebruiken bij personen met CVS/ME om de
fysieke activiteit(patroon) in kaart te brengen?
Er is dus een noodzaak voor het inventariseren en beoordelen van de literatuur van
gebruikte instrumenten om zo naar een zorgvuldige behandeling van personen met
CVS/ME te komen. Dit om het handelen op de gebieden van wonen, werken en vrije
tijd te optimaliseren en personen met CVS/ME een relevante maatschappelijke rol te
laten spelen (Kielhofner, 2008).
4
Model of Human Occupation
p. 25
1.8 Onderzoeksdoelstelling en onderzoeksvraag
Het doel van de huidige systematische review is het inventariseren van de instrumenten
die bruikbaar zijn in het meten van de fysieke activiteit bij de CVS/ME- populatie. De
voorkeur hierbij gaat naar CVS/ME specifieke assessmentinstrumenten. Het instrument
dient om aan de psychometrische kwaliteit te voldoen, hanteerbaar, relevant en
betaalbaar te zijn voor gebruik in de klinische praktijk van de ergotherapeut.
Hiervoor dient eerst een inventarisatie van de gebruikte assessmentinstrumenten te
gebeuren met een kwalitatieve beoordeling van de klinimetrische studies. Dit gebeurt
door twee onafhankelijke studenten.
P: personen met CVS/ME met een toegestane comorbiditeit met fibromyalgie
I: onderzoek naar een betaalbaar en hanteerbaar assessmentinstrument voor de
beoordeling van de (fysieke) activiteit(patroon)
O:
methodologische
kwaliteit,
meeteigenschappen,
bruikbaarheid
assessment
(systematische review)
Hieruit volgt de volgende onderzoeksvraag:
Hoofdvraag (deel 1): Welk assessment is betaalbaar, hanteerbaar en met voldoende
klinimetrische eigenschappen voor de beoordeling/in kaart brengen van het (fysieke)
activiteitenniveau in de klinische praktijk van de ergotherapeut bij personen met
CVS/ME? Systematische review (duo).
En de specifieke onderzoeksvragen (deel 2, individueel):
1) Wat is de validiteit van het activiteitendagboek in vergelijking met de accelerometer
bij cliënten met het CVS/ME? Data-analyse, individueel (Astrid).
2) In welke mate is het activiteitenpatroon van subgroepen van CVS/ME-cliënten
verschillend in vergelijking met een gezonde populatie? Data-analyse, individueel
(Jasmine).
p. 26
2 METHODE
Om transparantie en reproduceerbaarheid van de systematische review te verzekeren,
werd deze masterproef geschreven volgens de opbouw van de IMRaD structuur met de
elementen van ‘The PRISMA’ (Preferred Reporting Items for Systematic Reviews and
Meta-Analyses) (Liberati, 2009).
2.1 Zoekstrategie
De databanken PubMed en Web of Science werden geraadpleegd van 1 november 2013
tot 28 februari 2014. Hiervoor werd een gecombineerde zoekterm met booleaanse
operatoren ingevoerd om relevante artikels te verkrijgen. De gebruikte zoekterm werd
opgesteld door middel van informatie uit de literatuur en via MeSH-termen uit de
databank Pubmed (zie Bijlage 1). De volledige zoekopdracht is terug te vinden in
Bijlage 2.
p. 27
De verkregen resultaten in de databanken werden gescreend volgens volgende inclusieen exclusiecriteria:
Inclusiecriteria
Exclusiecriteria
Populatie
Populatie/onderzoek


personen met CVS/ME al dan

kinderen (-18-jarigen)
niet comorbiditeit fibromyalgie

onderzoek betreffende dieren en/of labo-
volwassen personen
onderzoek en/of van biomedische aard
Abstracts/artikels met betrekking tot

(biomarkers) en in vitro research
uitkomstmaat van het
Abstracts/artikels met betrekking tot
onderzoek/instrument betreft

uitkomstmaat: participatie
evaluatie van (fysieke)

uitkomstmaat: functieniveau
(spierkracht,…)
activiteit, activiteitenpatroon en

– niveau

interventie: modellen/theorieën
vermijden van activiteit

assessmentinstrument: kwalitatief
Taal van het artikel

(bijvoorbeeld interviews) en/of
Nederlands en Engels
zelfontworpen vragen voor de
Instrumenten met betrekking op

invloed van vermoeidheid op
betreffende studie
Instrumenten met betrekking tot
(fysieke) activiteitenpatroon, in

spirometrie (inspanningscapaciteit)
alle talen

slapen

vermoeidheid
Publicatiestatus
enkel volledige teksten
Studiedesign

Jaar van publicatie

geen limiet
samenvattingen van artikels (abstracts),
richtlijnen (guidelines),
congresverslagen, reviews, metaanalyses, studieprotocollen en casus
rapportage.

protocol over het ontwikkelen van een
instrument
p. 28
2.2 Studieselectie
De studieselectie werd uitgevoerd door twee beoordelaars. Om tot een kwaliteitsvolle
review te komen, werd er gehandeld volgens een stappenplan.
2.2.1 Stap 1: Screening op basis van titel/abstract
Rekening houdend met de inclusie- en exclusiecriteria zochten de twee studenten
onafhankelijk van elkaar met eenzelfde gecombineerde zoekterm in PubMed en Web of
Science. Dubbele resultaten werden verwijderd uit de resultatenlijst van Web of
Science. De studenten kregen wekelijks een ‘alert’ met nieuwe onderzoeken die
verschenen zijn in de periode van november 2013 tot en met februari 2014.
Er werd gebruik gemaakt van de “Template for study selection” (Thiry & Chalon,
2010). De reden van exclusie van het onderzoek werd door de studenten onafhankelijk
aangeduid. Dit zijn onder andere ‘taal’, ‘onderzoeksopzet’, ‘populatie’, ‘uitkomstmaat’,
‘instrument’ en ‘interventie’. Deze volgorde van aflopende voorkeur werd gehanteerd
om een duidelijk stroomdiagram te ontwikkelen. Na de onafhankelijke screening volgde
een consensusoverleg.
2.2.2 Stap 2: Vinden van de volledige teksten
Er werd gebruik gemaakt van de mogelijkheden van de bibliotheken van UGent,
KuLeuven en UAntwerpen. Daarnaast werd Google Scholar gehanteerd. De eerste
auteur werd gecontacteerd via mail indien enkel het abstract beschikbaar was. Indien
nodig werden papieren aanvragen gedaan in andere bibliotheken binnen België.
2.2.3 Stap 3: Screening op basis van de volledige teksten
De aanwezige informatie uit het abstract en/of titel was vaak onvoldoende om sluitend
te bepalen of het artikel een instrument bevatte dat het gezochte construct mat. Hierdoor
was het aantal geïncludeerde artikels hoger dan verwacht (>150). Na overleg tussen
beide studenten werd geopteerd om de volledige teksten enkel te screenen op basis van
de methode. Na deze onafhankelijke screening volgde opnieuw een consensus, waarbij
bepaald werd welke artikels als relevant beschouwd werden.
p. 29
2.3 Data-extractie
2.3.1 Bepalen van instrumenten
De namen van de gevonden assessmentinstrumenten in de geïncludeerde artikels
werden apart door de beide studenten geturfd in een Word-document met auteur en
jaartal. Deze werden samen overlopen zodat er een lijst ontstond met volgens ons de
meest relevante assessmentinstrumenten om het fysieke activiteitenniveau te meten bij
cliënten met CVS/ME.
Door middel van de sneeuwbalmethode werden de referenties uit de artikels waarin de
assessmentsinstrumenten werden beschreven, gescreend naar validatiestudies bij
CVS/ME-cliënten. De uitkomstmaten van de assessmentsinstrumenten werden eveneens
geanalyseerd zodat enkel de instrumenten, die fysieke activiteit meten (hoe actief
iemand is) en niet beperkingen in activiteit, werden geïncludeerd. Dit wordt
weergegeven in bijlage 5.
2.3.2 Evaluatie klinimetrische studies
Enkel de onderzoeken waarin de klinimetrische eigenschappen van een relevant
assessmentinstrument werden nagegaan bij CVS/ME-cliënten, werden geïncludeerd in
de systematische review voor de beoordeling van de methodologische kwaliteit van de
studie.
Indien men slechts over beperkte informatie van de klinimetrie bij CVS/ME en/of de
uitkomstmaat van het assessmentinstrument beschikte, werd er gebruik gemaakt van
verschillende databanken door de volledige naam van het instrument als zoekterm in te
geven.

CEBP Clinical Measurement Instruments Physiotherapy (CEBP, 2014)

Expertisecentrum
Meetinstrumenten
voor
Revalidatie
(ECMR)
(Zuyd
Hogeschool, z.d.)

VIGeZ Meetinstrumenten voor Gezondheidspromotie (Vigez, 2014)

Patient-Reported Outcome and Quality of life Instruments (ProQolid) (Mapi
Reseach Trust, 2014)

Rehabilitation Measures Database (Rehabilitation Institute of Chicago, 2010)
p. 30
Om het meest bruikbare assessmentinstrument te bepalen, werd een kwalitatieve
beoordeling van de klinimetrische studies uitgevoerd. De COSMIN (COnsensus-based
Standards for the selection of health Measurement INstrument) met vier-punt
beoordelingsschaal (zie verder) werd binnen deze systematische review per
klinimetrische studie van een geïncludeerd assessmentinstrument onafhankelijk van
elkaar ingevuld door de studenten. De resultaten werden vergeleken om tot een
consensus te komen. De consensus werd weergegeven in een tabel met de naam en de
taal van het geëvalueerde meetinstrument, de auteur en jaartal van de studie, de
populatie, het aantal proefpersonen, de selectiemethode en de onderzochte
klinimetrische eigenschappen (bijlage 6) . De omschrijving van de verschillende
eigenschappen bevindt zich in bijlage 3.
2.4 Kwaliteitsbeoordeling van de studies
De COSMIN met vier-punt beoordelingsschaal wordt door Mokkink (2012) in de
COSMIN handleiding aanbevolen bij het schrijven van een systematische review in
functie van assessmentinstrumenten. Dit omdat het noodzakelijk is om een complete
methodologische kwaliteitsscore te verkrijgen van elke studie die klinimetrische
eigenschappen onderzocht van een bepaald assessmentinstrument. Op basis van de
discussies van de Clinimetrics Working Group van de EMGO Institute for Health and
Care Research ontwikkelde de COSMIN-groep deze schaal waarbij de studies met
betrekking tot klinimetrische eigenschappen per COSMIN kader geclassificeerd worden
in ‘excellent’, ‘goed’, ‘acceptabel’ of ‘zwak’ (COSMIN, 2011) .
De beoordelingsschaal bestaat onder andere uit negen kaders van de verschillende
psychometrische eigenschappen te evalueren, namelijk
1) interne consistentie
2) betrouwbaarheid
3) meetfout
4) inhoudsvaliditeit (inclusief face validiteit)
5-7) constructvaliditeit -onderverdeeld in drie kaders:

structurele validiteit, hypotheses testing en cross-culturele validiteit-,
8) criteriumvaliditeit
9) responsiviteit.
p. 31
De
COSMIN
met
vier-punt
beoordelingsschaal
beschikt
telkens
over
vier
antwoordmogelijkheden. De laagste score telt om de methodologische kwaliteit per
kader te bepalen. Dit wil zeggen dat als één item in de kader betrouwbaarheid ‘zwak’
scoort bij het evalueren van een betrouwbaarheidsstudie, dan scoort de hele studie
‘zwak’ voor dat criterium. Specifieke criteria voor de vier antwoordmogelijkheden voor
elke studie voor een bepaalde klinimetrische eigenschap werd beschreven in de
handleiding te verkrijgen via de site (COSMIN, z.d.).
Het uiteindelijke resultaat, in consensus, van de kwaliteitsbeoordeling van de studie
werd weergegeven zoals in Tabel 1.
Naam meetinstrument
(auteur, jaartal)
p. 32
I Responsiviteit
H Criterium validiteit
G Cross-culturele validiteit
(Convergent)
F Hypothese testing
E Structurele validiteit
Begripsvaliditeit
D Inhoudsvaliditeit
C Meetfout
B Betrouwbaarheid
A Interne consistentie
Meetinstrument + Studie
Tabel 1: Sjabloon studiekwaliteit COSMIN met vier-punt beoordelingsschaal
3 RESULTATEN
3.1 Na de zoekstrategie
Na de zoekstrategie werden 789 artikels geïdentificeerd die mogelijk relevant waren.
Deze 789 artikels zijn het totaal van de resultaten afkomstig van PubMed (619), Web of
Science (241) en de meldingen verkregen via mail (12 artikels voor PubMed en vijf
studies voor Web Of Science). Zie Tabel 2. Na ontdubbeling (88 artikels) werden
uiteindelijk 701 artikels gescreend op basis van titel en abstract.
Tabel 2: Aantal artikels na zoekstrategie
Databank
#Artikels
#Alerts
#Dubbel
Totaal
Pubmed
619
12
1
630
Web of Science
241
5
87
159
Hierbij werden vooral artikels geëxcludeerd op ‘uitkomstmaat’ (290), zoals studies die
pijn, spierkracht, participatie,… meten, eveneens op ‘onderzoeksopzet’ (155) en op
‘populatie’ (76, kinderen en dieren). Op basis van deze eerste screening werden na
consensus 191 artikels meegenomen naar de tweede screening. De methodes van de
volledige artikels werden onafhankelijk van elkaar gescreend naar relevante
assessments door de twee studenten. Na overleg bleek dat 83 artikels niet voldeden aan
de inclusiecriteria, waaronder drie volledige teksten die niet gevonden werden. Op basis
van ‘assessment’ werden 18 artikels geëxcludeerd, aangezien deze zelfontworpen zijn
en/of van kwalitatieve aard zijn. De overgebleven 108 artikels werden gebruikt om de
inventarisatie van de instrumenten uit te werken (zie ook Figuur 2).
p. 33
Figuur 2: Doorstroomdiagram
p. 34
3.2 Bepalen van instrumenten
Door middel van de 108 relevante artikels werd in consensus een tabel van 38
assessmentinstrumenten en het aantal bijhorende referenties geïnventariseerd.
Instrumenten die een subschaal bevatten die het activiteitenpatroon in kaart brachten,
werden meegenomen (bijlage 5).
Instrumenten die mogelijkheden en beperkingen in activiteiten, kwaliteit van het leven,
of een ander construct dan (fysieke) activiteitenniveau van de CVS/ME-cliënt in kaart
brachten, werden geëlimineerd in consensus met de drie partijen (twee studenten en de
promotor). Daarnaast werden instrumenten geëxcludeerd die geen duidelijke referentie
en/of zoekresultaat gaven naar informatie over het instrument, zijnde:

Hours working in a job

WASA (zie bijlage 5).
Uiteindelijk werden uit 52 artikels 15 van de 38 meetinstrumenten geïncludeerd, die het
juiste construct meten (zie bijlage 5)
Deze 15 assessmentinstrumenten werden verder geëvalueerd naar validatie bij een
CVS/ME-populatie. Hieruit bleek dat zeer veel instrumenten (enkel) bij gezonde
personen gevalideerd werden, zoals de "Baecke Physical Activity Questionnaire”,
“Accelerometer”, “Physical Activity Index van de Health Questionnaire”, “Godin
Leisure-Time Exercise Questionnaire”, “Intelligent Device for Energy Expenditure and
Activity”
en
“Paffenbarger
Physical
Activity
Questionnaire”.
Andere
assessmentinstrumenten werden gevalideerd bij andere (originele) populaties zoals
reuma/artritis (ACTRE), ouderen (Older Adult Exercise Status Inventory (OA-ESI)),
chronische cliënten (COOP/WONCA) en cliënten met pijn (VAS).
In Tabel 3 en Bijlage 6 worden een overzicht gegeven van bovenstaande gegevens met
in de laatste kolom de (originele) populatie waarbij de validatie van het instrument werd
onderzocht.
Na consensus werd het “dagboek” en de “Self-Observation List” (Daily Observed
Activity) samengenomen. Bij de zoektocht naar klinimetrische studies van deze
instrumenten werd steeds verwezen naar het artikel van Vercoulen (1997). Na de
analyse van deze studie bleek dat men bij CVS/ME-cliënten naging of de zelfrapportage
vragenlijsten, waaronder SOL-DOA, werkelijk de fysieke activiteit meten (validiteit).
p. 35
De volgende consensus werd bereikt tussen de twee studenten: deze studie kon niet
methodologisch beoordeeld worden, aangezien men geen specifieke klinimetrische
gegevens weergeeft voor enkel het assessmentinstrument SOL-DOA.
Uit Tabel 3 kan geconcludeerd worden dat enkel drie assessmentinstrumenten bij
CVS/ME
werden
gevalideerd,
namelijk
de
“International
Physical
Activity
Questionnaire- Short Form” (IPAQ-SF), de Chronic Fatigue Syndrome Activities
Questionnaire (CFS-AQ) en de “Multidimensional fatigue inventory” (MFI).
Tabel 3: Instrumenten met vermelding validatiepopulatie, referenties in bijlage 6
Assessmentinstrument
1. Activity Record (ACTRE)
2. Baecke Physical Activity Questionnaire
3. Accelerometer
4. Checklist Individual Strength (CIS)
5. Chronic Fatigue Syndrome Activities Questionnaire (CFS-AQ)
6. COOP/WONCA Chats (Darthmouth)
7. Diary en Self Observation List (Daily Observed Activity)
8. Godin Leisure-Time Exercise Questionnaire
9. Intelligent Device for Energy Expenditure and Activity
10. International Physical Activity Questionnaire- Short Form
(IPAQ-SF)
11. Multidimensional Fatigue Inventory (MFI)/ Multidimentionele
Vermoeidheids Index
12. Older Adult Exercise Status Inventory (OA-ESI)
13. Paffenbarger Physical Activity Questionnaire
14. Physical Activity Index van de Health Questionnaire
15. Visual Analogue Scale (VAS)- Daily physical activity level
p. 36
#artikels
21-2
43-6
271, 7-31
147-9, 12, 20, 23-26, 28-29, 32-34
124
135
81,13,18,24, 36-39
140
136
318, 24, 41
842-48
149
150
151
212, 52
3.3 Evaluatie klinimetrische studies
Artikels naar klinimetrische eigenschappen van deze drie assessmentinstrumenten
werden gezocht om tot een saturatie van gegevens te komen in het kader van de
COSMIN-scoring. Hiervoor werd er verder gekeken dan de Engelse en Nederlandse
versie van het instrument.
In de studie van Scheeres (2009) werd, naast de IPAQ, de Chronic Fatigue Syndrome Acitivity Questionnaire (CFS-AQ) gehanteerd om het fysieke activiteitenpatroon bij
CVS/ME-cliënten in kaart te brengen. In het artikel geven ze aan dat dit
assessmentinstrument een goede interne consistentie (Cronbachs alpha= 0,73) en testhertestbetrouwbaarheid (Spearman rho= 0,72) heeft bij CVS/ME-populatie. De auteurs
spreken van een nieuw ontwikkelde vragenlijst en geven geen toelichting over het
verkrijgen van de cijfers. Scheeres (2009) concludeert na hun onderzoek dat het
instrument geen meerwaarde biedt ten opzichte van de IPAQ-SF of API (Activity
Pattern Interview). Het cijfermateriaal van de interne consistentie en testhertestbetrouwbaarheid kon niet beoordeeld worden en er is het vermoeden dat het
instrument niet verder ontwikkeld is door de afwezigheid van een meerwaarde. Er zijn
ook geen andere studies gevonden met de CFS-AQ. In consensus werd beslist om dit
instrument te erkennen, maar niet te beoordelen met de COSMIN.
Bijgevolg volgt nu enkel de beoordeling van de methodologische kwaliteit van de
studies van de IPAQ-SF en MFI.
3.3.1 International Physical Activity Questionnaire-Short Form (IPAQ-SF)
De International Physical Activity Questionnaire (IPAQ) is een zelf-rapporterend
meetinstrument dat fysieke activiteit meet bij populaties uit verschillende landen en
culturen. Het werd ontwikkeld door de ‘International Consensus Group of Physical
Activity Measurement’ in 1996, wat resulteerde in vier korte en vier lange versies van
de vragenlijsten. De gegevens kunnen verzameld worden via een telefooninterview of
via een zelf-rapportage. Omdat CVS/ME-cliënten te kampen hebben met cognitieve
problemen, werd de korte versie van de IPAQ (IPAQ-SF) aangewezen (Meeus, 2011b).
De IPAQ-SF bestaat uit negen items die informatie inventariseren van de gespendeerde
wandeltijd en de gespendeerde tijd in matige en zware activiteiten gedurende de laatste
p. 37
zeven dagen (Meeus, 2011b). Dit werd berekend aan de hand van aparte
subschaalscores
van
werkgerelateerde
activiteiten,
bewegingsactiviteiten,
huishoudelijke taken, tuinieren en vrijetijdsactiviteiten (Meeus, 2011b; Scheeres, 2009).
Deze informatie kan omgezet worden in METs (Metabolic Equivalents). Er bestaan vier
activiteitenniveaus, namelijk sedentair (<1 MET), lichte activiteiten (kleiner dan drie
METs), matige activiteiten (3-6 METs) en zware activiteiten (>6 METs). Het invullen
van de IPAQ-SF neemt vijf tot zeven minuten in beslag. De IPAQ-SF wordt als
alternatief voor de accelerometer (te duur) en het dagboek (tijdrovend naar invulling en
verwerking) beschouwd (Ainsworth, 2011; Meeus, 2011b).
De validiteit en betrouwbaarheid van de IPAQ bij gezonde ouderen is reeds aangetoond
(Kaleth, 2010 in Meeus, 2011a). Uit de studie van Craig (2003) bij gezonde personen in
12 landen bleek dat de IPAQ een goede test-hertestbetrouwbaarheid (Spearman rho
=0,80) en een matige criteriumvaliditeit met de accelerometer (Spearman rho =0,30)
heeft (Craig, 2003).
3.3.1.1 Klinimetrische onderzoeken
De criteriumvaliditeit van de IPAQ-SF werd nagegaan door Scheeres (2009). Tijdens de
intake werd het API afgenomen. Bij de tweede sessie vulden de 226 CVS/ME-cliënten
de IPAQ-SF en de CFS-AQ in. Het geïncludeerde assessment (IPAQ-SF) werd
vergeleken met de accelerometer. Deze werd beschouwd als het beste en meest
objectieve instrument om fysieke activiteit te meten. Deze gouden standaard werd in dit
onderzoek twee weken gedragen door een adequaat aantal deelnemers. Het percentage
van het aantal niet-ingevulde items werd niet weergegeven. Uit de metingen van de
actometer bleek dat 29% van de cliënten een passief activiteitenpatroon had en 71% een
fluctuerend actief activiteitenpatroon.
Meeus (2011b) evalueert de interne consistentie en de criteriumvaliditeit van de IPAQSF in vergelijking met een tri-axiale accelerometer en een activiteitendagboek bij 56
CVS/ME-cliënten. De accelerometer werd beschouwd als gouden standaard aangezien
de DLW-methode niet overeenkomt met de werkelijkheid en niet bruikbaar is bij grote
populaties. De accelerometer werd aan de pols gedragen gedurende één week. Tijdens
deze week vulden de deelnemers ook het activiteitendagboek in waarbij ze het type
activiteit, de start- en stoptijd en totale duurtijd van de activiteit vermeldden. De
p. 38
overeenkomstige METs werd door de onderzoeker ingevuld volgens (Ainsworth, 2000).
Bij het inleveren van de accelerometer en het dagboek vulden de deelnemers de
Nederlandstalige IPAQ-SF in. Negen cliënten vulden niet alle items van de vragenlijst
in. De ingevulde gegevens werden gebruikt voor de statistische analyses (Meeus,
2011b).
Betrouwbaarheid
Interne Consistentie
In de studie van Meeus (2011b) gebruikte men niet-parametrische statistiek, dit omdat
uit de goodness-of-fit test bleek dat de gegevens niet normaal verdeeld waren. De
Cronbachs alpha werd gebruikt om de interne consistentie tussen de drie items van de
IPAQ-SF te bepalen bij een goede steekproefgrootte, namelijk bij 56 deelnemers. De
unidimensionaliteit (factor analyse) werd uitgevoerd in een andere studie bij andere
populaties. De items stappen, matige en zware activiteiten werden gebruikt om een
totale score te berekenen. De Cronbachs alpha voor deze drie items bedroeg 0,337. Dit
is een zeer lage interne consistentie. Een reden hiervoor kan zijn dat de IPAQ-SF meer
de zware activiteiten weergeeft, terwijl de CVS/ME-populatie meer geneigd is om
sedentaire activiteiten uit te voeren (Meeus, 2011b).
Rekening houdend met deze gegevens werd de methodologische kwaliteit volgens de
COSMIN met vier-punt beoordelingsschaal van deze studie in functie van de ‘interne
consistentie’ als ‘ACCEPTABEL’ gescoord.
Validiteit
Criteriumvaliditeit
Als eerste stap werden de correlaties in de studie van Scheeres (2009) berekend tussen
de instrumenten en onderzocht men de scores uit de actometer. Vervolgens werd er een
logistische regressie uitgevoerd met de IPAQ, CFS-AQ en de actometer (afhankelijke
variabele). Hiermee hadden de onderzoekers de mogelijkheid om een predictieve
waarschijnlijkheidsscore te bepalen. Aan de hand van regressie werd een formule
uitgewerkt zodat men een dichotome uitkomst naar activiteitenniveau kreeg. De
predictieve waarschijnlijkheidsscore werd gebruikt als basis voor de ROC (Receiver
Operating Characteristic) curve. ‘Sensitiviteit’ en ‘1-specificiteit’ bevinden zich
p. 39
respectievelijk op de y- en x-as. Een Area Under the Curve (AUC) van één wordt
voorgesteld als een perfecte validiteit, een AUC van 0,50 werd gezien als gokken. De
AUC binnen deze studie bedraagt 0,711; dit werd beschouwd als een matige score. De
IPAQ-SF heeft een grotere validiteit dan de API (0,64) en de CFS-AQ (0,71). Voor de
IPAQ-SF is de best voorspellende kans een cutoff-score van 0,67 met een sensitiviteit
van 70,1% (correct geclassificeerde passieve cliënten) en een specificiteit van 62,7%
(correct geclassificeerde actieve cliënten). De IPAQ-SF correleert zwak met de
actometer (Spearman’s rho=0,33).
Omdat in de studie niet duidelijk werd weergegeven hoe de niet-ingevulde items werden
gebruikt, bedraagt de kwalitatieve beoordeling van deze studie volgens de COSMIN
met vier-punt beoordelingsschaal ‘ACCEPTABEL’. De overige items scoorden
‘EXCELLENT’.
In de studie van Meeus (2011b) werd de criteriumvaliditeit bepaald door de gegevens
van
de
IPAQ-SF
te
vergelijken
met
de
tri-axiale
accelerometer
en
het
activiteitendagboek. De Spearmans rangcorrelatiecoëfficiënt (rho) varieerde tussen
0,282 en 0,426. Het statistische significantielevel van 0,05 werd gehanteerd. De
significante correlaties zijn zwak en bevinden zich enkel bij matige tot zware
activiteiten. Deze correlaties werden als irrelevant beschouwd, omdat deze categorieën
moeilijk uit te voeren zijn door CVS/ME-cliënten. Voor de sedentaire activiteiten
werden geen correlaties gevonden.
De consensus tussen de twee studenten werd bereikt na een onafhankelijke
kwaliteitsbeoordeling. De studie in functie van de ‘criteriumvaliditeit’ werd gescoord
als ‘GOED’.
3.3.2
Multidimensional Fatigue Inventory (MFI)
De Multidimensional Fatigue Inventory (MFI) is een zelf-rapporterend instrument dat
werd ontwikkeld door een Nederlandse onderzoeksgroep in 1995 om de ernst van
vermoeidheid te meten (Lin, 2009; Smets, 1995). Het bestaat uit vijf dimensies:
algemene, fysieke en mentale vermoeidheid, verminderde motivatie en verminderde
activiteit. De ontwikkeling van de vragenlijst is gebaseerd op de manier hoe
vermoeidheid wordt uitgedrukt. Ten eerste kan dit omschreven worden in algemene
uitdrukkingen over het functioneren, zoals ‘ik voel me uitgerust’. Ten tweede kan
p. 40
vermoeidheid wijzen op fysieke gevoelens, gerelateerd aan het gevoel van moe zijn.
Ten derde wijst het op het cognitief functioneren, zoals het moeilijk concentreren. Deze
drie subschalen zijn gebaseerd op de voorgaande factoranalyses (Smets, 1995). Ten
vierde kan vermoeidheid ook beschreven worden als een beperking van motivatie om
een activiteit te starten. Verminderde activiteit refereert naar de invloed van fysieke en
psychische factoren op het activiteitenniveau (Lin, 2009). De MFI bestaat uit 20
stellingen waarbij de persoon op een vijfpunten-Likertschaal moet aanduiden in welke
mate de stelling voor hem/haar klopt de afgelopen dagen (Lin, 2009; Smets, 1995).
Hoe hoger de score, hoe hoger de graad van vermoeidheid (bereik: 4-20). Het invullen
van de verschillende subschalen neemt ongeveer vijf minuten tijd in beslag (Lin, 2009).
3.3.2.1 Klinimetrische onderzoeken
In de studie van Smets (1995) werd de klinimetrie (interne consistentie en
constructvaliditeit) van de MFI-20 voor het eerst geëvalueerd bij een adequate groep
van CVS/ME-cliënten (357), kankercliënten (111) en een gezonde controlegroep
[n=1001 bestaande uit studenten geneeskunde (n=158) / psychologie (n=481), assistentartsen (n= 46) en militairen (n=156 en n=160)]. Er werd in het onderzoek niet verwezen
naar de CDC 94-criteria voor CVS/ME, maar men spreekt van een ernstige beperkte
vermoeidheid gedurende de afgelopen 12 maanden.
De “CVS/ME-cliënten” werden ad random gerekruteerd uit een steekproef die reeds aan
een andere studie deelnamen. De kankercliënten zijn personen die ambulant behandeld
werden met radiotherapie in een ziekenhuis.
Binnen dit onderzoek werd de MFI gebruikt, bestaande uit de vijf dimensies en 24 items
met een zeven-puntenschaal. Er werden 395 “CVS/ME-cliënten” gecontacteerd via de
post, 90% vulde de vragenlijst in en stuurden de vragenlijst terug op (n=357). Er werden
113 kankercliënten gecontacteerd, waarvan 111 hebben deelgenomen.
Tijdens de eerste van fase van het klinimetrisch onderzoek van Lin (2009) werden
19381 volwassenen ad random gecontacteerd en daarna geclassificeerd in drie adequate
groepen : CVS/ME-achtige (292), personen met chronische aandoeningen (286) en een
gezonde populatie (223). In de tweede fase vulden de verschillende testgroepen de MFI20, de MOS SF-36, de Self-Rating Depression Scale (SDS) en de State-Trait Anxiety
Inventory (STAI) in. Er werd maar één ontbrekend item gevonden voor de gereduceerde
activiteitensubschaal, de anderen werden volledig ingevuld.
p. 41
Op basis van deze gegevens werd de betrouwbaarheid (interne consistentie) en de
validiteit (structurele validiteit en hypothesetesting) onderzocht bij een adequate groep
van CVS/ME- achtigen. In de studie refereert men niet specifiek naar de CDC 94criteria, maar spreekt men over personen die gedurende zes maanden ernstige
vermoeidheid vertonen en ten minste aan vier symptomen voldoen van CVS/ME.
Betrouwbaarheid
Interne consistentie
De interne consistentie van de MFI (vijfdomeinenmodel) werd in de studie van Smets
(1995) per subschaal bepaald door middel van de Cronbachs alpha. Het meetinstrument
vertoonde voor alle dimensies een goede interne consistentie (gemiddelde α = 0,84) bij
de CVS/ME-cliënten. Er werd een confirmatieve factoranalyse uitgevoerd bij een
adequate groep van 357 “CVS/ME-cliënten” (‘EXCELLENT’ bij COSMIN: 7x24 =168
en >100). Er werden items verwijderd op basis van onder andere de item-residual
correlaties die kleiner zijn dan 0,50; het verschil tussen item-residual en item-schaal
correlaties kleiner dan 0,10 en de item-schaal correlaties die niet significant zijn op p =
0,01. Dit resulteerde in een vragenlijst bestaande uit 20 items in plaats van 24 items. De
‘adjusted goodness of fit index’ bedraagt 0,96.
Ondanks het feit dat deze studie ‘GOED’ tot ‘EXCELLENT’ scoort op de meerderheid
van de vragen van de COSMIN met vierpuntbeoordelingsschaal, werd de consensus
bereikt dat de studie een ‘ACCEPTABEL’ kwaliteitsbeoordeling kreeg.
Dit door de aanwezigheid van verschillende methodologische beperkingen, zoals het
niet verwijzen naar de CDC-94 criteria en het niet berekenen van de convergente
validiteit bij CVS/ME, dit werd enkel bij de kankercliënten onderzocht.
In de studie van Lin (2009) werd de interne consistentie per subschaal van de MFI-20
bepaald door middel van drie betrouwbaarheidstesten. De gemiddelde inter-item
correlaties werden bepaald voor de vijf dimensies; ‘algemene vermoeidheid’ (0,56),
‘fysieke vermoeidheid’ (0,52), ‘verminderde activiteit’ (0,53), ‘verminderde motivatie’
(0,38) en ‘mentale vermoeidheid’ (0,61). Alle subschalen scoorde op de item-total
correlatie meer dan 0,30. De gestandaardiseerde Cronbachs alpha per dimensie scoorde
goed (>0,70): 0,83 (algemene vermoeidheid), 0,81 (fysiek vermoeidheid), 0,82
(verminderde activiteit), 0,71 (verminderde motivatie) en 0,86 (mentale vermoeidheid).
p. 42
De factoranalyse bevestigt dat alle componenten voor 70% bepalend zijn voor de
betrouwbare variantie in de vijf subschalen. De factoranalyse was uitgevoerd met een
adequaat aantal proefpersonen, (7x20 items =140 en 100), met verschillende ladingen
van items met een factorlading van meer dan 0,50. De Cronbachs alpha van de totale
schaal van 20 items bedroeg 0,93.
Omdat er geen ‘goodness of fit’ in deze studie werd berekend, werd deze klinimetrische
studie beoordeeld door de twee studenten als ‘ZWAK’. Voor de overige items scoort
deze studie ‘ACCEPTABEL’ tot ‘EXCELLENT’.
Constructvaliditeit
Structurele validiteit
De constructvaliditeit werd in de studie van Smets et al. (1995) berekend door middel
van groepsverschillen op basis van de univariate variantieanalyse. In het hypothetisch
model werd ‘vermoeidheid’ het best beschreven door de vijf dimensies van de MFI. De
verschillende factoren waren in staat om te extraheren en te correleren (confirmatieve
factoranalyse) (Smets, 1995).
De Bonferroni-correctie (α= 0.05 en αper test=0.01) en de B-Turkey procedures (α-level =
0,05) werden gehanteerd. Het resultaat van de univariate test toont een significant
verschil tussen de verschillende testgroepen voor alle vijf subschalen (p<0.001). De
subschaal ‘algemene vermoeidheid’ toont weinig verschil, de subschaal ‘verminderde
activiteit’ toont een groot verschil tussen de onderzochte groepen. Er werden, zoals
verwacht, hogere scores gevonden bij ‘CVS/ME’. De ‘CVS/ME-cliënt’ is het meest
vermoeid bij ‘algemene vermoeidheid’ (25,36+3,9), daarna de ‘fysieke vermoeidheid’
(24,11+4,3), de ‘verminderde activiteit’ (20,16+6,2) en ‘verminderde motivatie’
(15,53+SD 6,8).
De dimensie ‘verminderde activiteit’ blijkt het minst sensitief. Men kan dit enkel bij
chronische en intense vermoeidheid detecteren (Smets, 1995).
Rekening houdend met deze gegevens werd de methodologische kwaliteit volgens de
COSMIN met vierpuntbeoordelingsschaal van deze studie in functie van de ‘structurele
validiteit’ als ‘ACCEPTABEL’ gescoord.
In de studie van Lin (2009) werd de factoranalyse van de MFI uitgevoerd door middel
van een principiële componentenanalyse. De verkregen factoren werden oblique
p. 43
geroteerd, gebruik makend van de Varimaxprocedure. De groepsverschillen
(contrasterende groepen) in de vijf subschalen van de MFI-20 werden berekend door
middel van variantieanalyses. Hieruit blijkt dat de drie testgroepen significante
verschillen (p<0,0001) vertonen voor alle dimensies van MFI-20. De groep CVS/MEachtige scoort op alle dimensies de hoogste score (hoge graad van vermoeidheid) ten
opzichte van de andere groepen. Binnen deze studie scoorde de CVS/ME-gerelateerde
personen het meest op de subschaal van ‘algemene vermoeidheid’ (16,38), daarna
‘mentale vermoeidheid’ (13,77), ‘fysieke vermoeidheid’ (13,63), ‘verminderde
motivatie’ (11,95) en ‘verminderde activiteit’ (11,32). Er werden geen vloer- of
plafondeffecten gemeten bij de CVS-achtige cliënten of chronische zieke personen,
zoals verwacht wel bij de controlegroep (Lin, 2009).
Rekening
houdend
met
deze
gegevens
werd
de
COSMIN
met
vierpunt-
beoordelingsschaal beoordeeld als ‘ACCEPTABEL’.
Hypothese testing (Convergente validiteit)
De convergente validiteit werd in de studie van Lin (2009) bij een adequate groep
bepaald door de MFI-20 te vergelijken met de SF-36, de SDS en de STAI. De
hypotheses voor verwachte correlaties werden gesteld. De studie geeft beperkte
informatie
over
de
psychometrische
eigenschappen
van
de
vergelijkende
assessmentinstrumenten. De vijf subschalen van MFI-20 correleren met de acht
subschalen van SF-36 (r=-0,53). Het geïncludeerde assessmentinstrument correleert
minder met depressie en angst (r=0,50) dan met functionele beperkingen (SF-36).
Op basis van deze gegevens werd de studie kwalitatief beoordeeld door de twee
studenten. De consensus werd bereikt dat dit onderzoek ‘ACCEPTABEL’ scoort.
Een overzicht van de COSMIN-scoring bevindt zich in Tabel 4. De inhoud per artikel
staat samengevat in bijlage 7.
p. 44
IPAQ-SF
ACCEPTABEL
(Scheeres, 2009)
(Meeus, 2011b)
ACCEPTABEL
GOED
MFI
(Smets, 1995)
ACCEPTABEL
ACCEPTABEL
(Lin, 2009)
ZWAK
ACCEPTABEL
p. 45
ACCEPTABEL
I Responsiviteit
H Criterium validiteit
G Cross-culturele validiteit
(Convergent)
F Hypothesetesting
E Structurele validiteit
Begripsvaliditeit
D Inhoudsvaliditeit
C Meetfout
B Betrouwbaarheid
Meetinstrument + Studie
A Interne consistentie
Tabel 4: Studiekwaliteit COSMIN met vier-punt beoordelingsschaal: overzicht scoring
4 DISCUSSIE
Het doel van dit eerste deel van de masterproef was om een systematische review uit te
werken bestaande uit een inventarisatie en scoring van assessmentinstrumenten die
(fysieke) activiteitenniveau meten. Uit de systematische review bleek dat er slechts twee
assessmentinstrumenten aanwezig zijn, namelijk de IPAQ-SF en de MFI.
4.1 Assessmentinstrumenten met betrekking tot fysieke activiteit
Uit de resultaten blijkt dat de methodologische kwaliteit van de studies met betrekking
tot de assessmentinstrumenten in het algemeen laag scoren. De klinimetrische studies
naar criteriumvaliditeit van de IPAQ-SF scoren ‘ACCEPTABEL’ (Scheeres, 2009) en
‘GOED’ (Meeus, 2011b). De IPAQ-SF werd in beide studies vergeleken met de
accelerometer. De studie naar interne consistentie werd volgens COSMIN met vier-punt
beoordelingsschaal ‘ACCEPTABEL’ beoordeeld.
De kwalitatieve beoordeling naar interne consistentie van de Multidimensional Fatigue
Inventory is bij de studie van Smets (1995) als ‘ACCEPTABEL’ en bij de studie van
Lin et al. (2009) als ‘ZWAK’ beoordeeld. De studies naar structurele validiteit (Lin,
2009; Smets, 1995) en hypothese testing (Lin, 2009) zijn gescoord volgens
‘ACCEPTABEL’. Er zijn dus geen excellente studies gevonden. Verder onderzoek is
hierdoor noodzakelijk.
De MFI werd meegenomen in de beoordeling van de klinimetrie omwille van de
subschaal verminderde activiteit (Lin, 2009). Niettemin wordt de MFI gezien als
instrument dat vermoeidheid meet. Vermoeidheid is het een oorzaak van een daling in
het activiteitenpatroon.
De IPAQ-SF kan volgens Scheeres (2009) de passieve CVS/ME-patiënten correct
voorspellen, hierdoor geeft men de voorkeur aan de IPAQ-SF in plaats van aan de
accelerometer. Het tegengestelde wordt door Meeus (2011) aangegeven, de IPAQ-SF
zou beter toepasbaar zijn bij het meten van zware activiteiten. Aangezien de CVS/MEpopulatie meer sedentaire en lichte activiteiten uitvoert, adviseert Meeus (2011) om
eerder het activiteitendagboek te hanteren.
p. 46
Beide instrumenten hebben hun mogelijkheden en beperkingen. Zowel de IPAQ-SF als
de MFI hebben nood aan verdere ontwikkeling bij CVS/ME. Gezien de IPAQ-SF
dichter bij de onderzoeksvraag past naar construct, krijgt deze een lichtere voorkeur op
de MFI. Een ander alternatief is het nieuwe instrument dat in ontwikkeling is, namelijk
de Activity Pacing Questionnaire (APQ). Omdat deze start vanuit de pacing-methodiek,
lijkt verder onderzoek essentieel (Antcliff, 2013).
De accelerometer en het dagboek worden in de literatuur het meest gebruikt om de
fysieke activiteit te meten bij gezonde personen en de accelerometer wordt gezien als de
gouden standaard (Bize, 2007; Meeus, 2011b). Een groot nadeel is dat deze nog niet
gevalideerd zijn bij de CVS/ME-populatie. Daarom kunnen deze meetinstrumenten
binnen deze systematische review niet beoordeeld worden naar klinimetrie.
De accelerometer wordt vaak gebruikt en is betrouwbaar in labostudies bij gezonde
personen, maar door de afwezigheid van een criteriuminstrument, kan er getwijfeld
worden aan de validiteit in de echte wereld (Welk, 2005).
De steekproef dient representatief te zijn voor de doelpopulatie. Dit betekent gelijk zijn
naar gewicht, leeftijd en bewegings- en activiteitenpatroon. Aangezien de CVSpopulatie minder zware en meer lichte activiteiten uitvoeren dan gezonde personen, zal
de kalibratie niet representatief zijn naar type en intensiteit van deze doelpopulatie
(Khemthong, 2006; Welk, 2005). Rekening houdend met de complexiteit van
accelerometrie aangehaald door Welk (2005), lijkt ons een validatie bij CVS/ME toch
een meerwaarde.
Het activiteitendagboek, de IPAQ en de MFI zijn zelfrapporterende meetinstrumenten.
Een nadeel van zelfevaluatie is de mogelijke overrapportage van het activiteitenniveau
om te voldoen aan de sociale eisen van de omgeving (sociale wenselijkheid bias). Een
voordeel van deze zelfrapportageinstrumenten is dat deze snel verspreid kunnen worden
aan een lage kostprijs (Sallis & Saelens, 2000).
In onze inventarisatie is de ACTRE maar twee keer voorgekomen, wat aan de lage kant
is. Packer (1997) heeft deze gebruikt bij de CVS/ME-populatie, maar de ACTRE is niet
gevalideerd bij CVS/ME. De validatie van dagboeken in het algemeen is een probleem
(Mason & Redeker, 1993; Sallis & Saelens, 2000).
p. 47
4.2 Reviews naar instrumenten fysieke activiteit
De inventarisatie van de assessmentinstrumenten die het (fysieke) activiteitenniveau
meten, werden door Evering (2011) en van Weering (2007) reeds in kaart gebracht. Dit
wordt weergegeven in Tabel 5.
Evering (2011) heeft het activiteitenpatroon van personen met CVS/ME in kaart
gebracht door middel van assessmentinstrumenten. In deze studie werden 14
verschillende instrumenten geïdentificeerd die gebruikt werden. Voor de beoordeling
van de instrumenten werd er geen gebruik gemaakt van de COSMIN of Terwee.
Evering (2011) kwam tot een gelijkaardige conclusie dat bij 50% van de instrumenten
die werden gebruikt, geen gegevens over de validiteit of betrouwbaarheid gekend zijn.
De keuze van objectieve en/of subjectieve instrumenten in het algemeen heeft een
significant effect op de waargenomen waarden van fysieke activiteit (Prince, 2008). Dit
alles maakt dat de kennis over activiteitenpatroon bij CVS/ME met de nodige
voorzichtigheid dient te worden gebruikt.
Van Weering (2007) vergeleek het dagelijkse fysieke activiteitenniveau van patiënten
met chronische pijn of vermoeidheid met een controlegroep. Er werden in totaal 11
verschillende methoden gebruikt in de studies om fysieke activiteit te meten. De
methodologische kwaliteit van de studies werd beoordeeld door middel van een
criterialijst van de Cochran Back Group. Ze hanteerden evenmin de COSMIN of
Terwee. Vijf van de elf gevonden assessmentinstrumenten zijn betrouwbaar en
gevalideerd bij een chronische pijnpopulatie zijnde: Dynaport, DLW, technique,
actigraphy, de Baecke questionnaire en Foursensor accelerometry. Er werden geen
validatie- en betrouwbaarheidsstudies gevonden bij personen met chronische
vermoeidheid. Van Weering (2007) heeft eveneens het artikel Vercoulen (1997) met de
SOL gevonden, waaruit ook bleek dat de validiteit en betrouwbaarheid slecht is.
p. 48
Tabel 5: Betrouwbaarheid en validiteit van meetinstrumenten die fysieke activiteit meten bij van Weering (2007)en Evering (2011).
Voor specifieke referenties wordt er verwezen naar deze artikels.
Meetinstrument
Betrouwbaarheid
Validiteit
+ 2 / ?1
+2 / ? 1
-2 / ?1
+1
+ 2 / +1
+2
+2
+1
-2 / ?1
+1
+2 / + 1
+2
+2
?1
+ 2 / +1
?1
+1
?2
+1
+ 2 / +1
+2 / + 1
?1
+1
?2
+1
+2 / + 1
?1
? 2 / ?1
-2 / ?1
?2
?1
?1
?2 / ? 1
-2 / ?1
?2
?1
Objectieve methode
Accelerometer met vier sensors/
Accelerometer (dij)
Actometer, (triaxiaal, enkel)
AMI actigrafie (triaxiaal, pols)
CSA/MTI actigrafie (uniaxiaal, heup)
Dubbel gelabeld watertechniek
Dynaport
Gaehwiler electronic activity monitor
(uniaxiaal, enkel)
Subjectieve methode
Beacke questionnaine
Chronic Fatigue Activity questionnaire
College Alumnus Health questionnaire
Five City Project Questionnaire
Godin questionnaire
Human Activity Profile – aangepaste
activiteitenscore
Physical Activity questionnaire
Physical Activity Rating Scale
Self observation list
Self report daily ratings
Visual analogue scale
+: Goed, -: Slecht, +/-: Gematigd, ?: Onbekend, 1: (Evering, 2011, p.125); 2: (van Weering, 2007, p.
1018)
p. 49
4.3 Ergotherapie en fysieke activiteit
Omdat een ergotherapeut in de eerste plaats een gezondheidsmedewerker is en mede
omdat actief zijn voordelen heeft naar algemene gezondheid toe, probeert een
ergotherapeut mensen te activeren naar activiteiten in het dagelijks leven en participatie
(Bize, 2007; Occupational Therapy Australia Limited, 2010; Van de Velde, 2012;
Werkgroep beroepsprofiel, 1997; WHO Europe, 2007).
Personen met CVS/ME ervaren negatieve uitkomsten na het uitvoeren van activiteiten
al dan niet met een hoog activiteitenniveau (zie inleiding). Het is de taak van de
ergotherapeut, in samenspraak met de cliënt, om samen een geschikt activiteitenpatroon
te voorzien. Dit door rekening te houden met persoon, activiteit en omgeving, mede
omdat deze drie aspecten niet los van elkaar kunnen gezien worden.
Bij een gevoel van welzijn, gezondheid en participatie is er optimale fit / balans van de
drie elementen. Dit is een korte weergave van het CMO, Comprehensief Model van
Occupatie (Figuur 3) (Van de Velde, 2012).
Figuur 3: Comprehensief Model van Occupatie: de drie componenten (van de Velde, 2013, dia 13)
p. 50
De occupational balance kunnen we verkrijgen door de betekenisvolle activiteiten
binnen de handelingsgebieden zelfzorg, werk en vrije tijd te verspreiden over de hele
dag (Matuska & Erickson, 2008; Pierce, 2003 in Matuska & Christiansen, 2008).
Naast de invloed van fysieke activiteit op het dagelijks leven mag er niet vergeten
worden dat, naast beperkingen en mogelijkheden, hierin nog andere symptomen zijn.
Belangrijk is om te erkennen dat personen met CVS/ME kampen met matige tot
ernstige cognitieve problemen naar verwerkingssnelheid van simpele en complexe
informatie. Bovendien hebben zij tijdens het uitvoeren van langdurige taken problemen
met het werkgeheugen. Hierdoor kunnen ze problemen ondervinden bij het invullen van
de IPAQ en het dagboek, naar geheugenbias (Cockshell & Mathias, 2010; Meeus,
2011b; Timperio, 2004; van Eupen, 2010). Bijgevolg wordt er naast het (fysieke)
activiteitpatroon andere uitkomstmaten in kaart gebracht bij een CVS/ME steekproef.
Voorbeelden
hiervan
zijn
vermoeidheid,
beperkingen
in
activiteiten,
inspanningscapaciteit, kwaliteit van slaap, kwaliteit van leven, etc. (Bazelmans, 2001;
Broderick, 2013; Hewlett, 2011; Meeus, 2008; Neuberger, 2003; Wearden, 2010;
Whitehead, 2009). Deze review geeft enkel een overzicht van mogelijke instrumenten
die de fysieke activiteit meet in het kader van het activiteitenpatroon (Law, 2005).
Door de beperkte informatie over de medische etiologie van CVS/ME is het moeilijk
om een ergotherapeutische diagnose te stellen.
Ergotherapeuten gebruiken verschillende manieren om aan gegevens te komen. De
interviews, al dan niet semigestructureerd, werden binnen de systematische review niet
geïncludeerd. Wanneer men enkel een aantal standaardvragen stelde, werd dit eveneens
gezien als interview en bijgevolg verworpen. Dit omdat het bespreken van de
klinimetrische eigenschappen van interviews moeilijk is. Niettemin is het een mogelijke
manier om relevante informatie te verzamelen (Fawcett, 2007).
p. 51
Binnen de masterproef werd er gebruik gemaakt van de definiëring van activiteit van de
ICF omwille van het multidisciplinaire karakter. Een nadeel voor de ergotherapeut is dat
de ICF geen relatie legt met ‘occupation’. Dit is belangrijk voor de ergotherapeut,
omdat de doelstelling is om een balans te vinden van de ‘betekenisvolle’ activiteiten van
de cliënt om zo een optimaal mogelijk activiteitenniveau te bereiken (Van de Velde,
2012; van de Velde, 2013). Zie figuur 4.
Figuur 4: Bewerkte versie van het ICF, origineel te vinden in WHO (2002, p.19)
4.4 Sterktes en zwaktes van eigen methodologie
Binnen deze systematische review werden de gevonden studies door twee
onafhankelijke beoordelaars gescreend en geanalyseerd. De twee studenten bereikten na
elke fase een consensus. Door gebruik te maken van deze methode verkleint men het
maken van menselijke fouten en stijgt de objectiviteit, maar dit is zeer tijdsintensief.
Beide studenten zijn ergotherapeuten, waardoor men een holistische kijk hanteert bij het
kritisch beoordelen van de studies en assessmentinstrumenten. In bestaand onderzoek
gebeurt dit zeer weinig.
Een beperking binnen deze systematische review is dat men enkel gebruik gemaakt
heeft van de databanken Pubmed en Web Of Science. De meer ergotherapeutische
onderzoeken kunnen eventueel gevonden worden op OTBase en OTSeeker. Een
belangrijke informatiebron ‘Journal of Chronic fatigue Syndrome’ was niet
toegankelijk. Er werd niet handmatig in tijdschriften gezocht.
p. 52
Tijdens de studieselectie is men enkel binnen Belgische bibliotheken gebleven om
volledige teksten aan te vragen. Men heeft wel auteurs uit het buitenland gecontacteerd
via mail, maar deze gaven weinig tot geen respons. Aangezien er enkel gezocht werd
naar Nederlandstalige en Engelstalige artikels, is er een beperking van taal aanwezig.
Een algemene zwakte die voortvloeit uit de literatuur is dat er weinig instrumenten met
betrekking tot fysieke activiteit zijn gevonden die specifiek bedoeld zijn voor personen
met CVS/ME. Gelijklopend met Evering (2011) kan een publicatiebias niet worden
uitgesloten. Artikels die een verschil tussen CVS/ME en gezonde subjecten vinden naar
fysieke activiteit, kunnen een grotere kans hebben op publicatie.
p. 53
5 CONCLUSIE
Activiteiten en occupational performance zijn beperkt bij personen met CVS/ME.
Ondersteuning van een ergotherapeut tijdens de revalidatiefase is wenselijk waarbij
onder andere het activiteitenniveau aan de hand van fysieke activiteit in kaart wordt
gebracht. Er zijn 38 instrumenten geïnventariseerd. Hieronder vielen de accelerometer
en het dagboek. Beide bleken onverwachts onvoldoende gevalideerd te zijn bij een
CVS/ME-populatie. Merendeel van de instrumenten worden gebruikt bij CVS/ME in
het kader van het (fysieke) activiteitenniveau zonder validatie bij deze populatie behalve
de CFS-AQ, MFI en IPAQ-SF.
Er zijn maar twee instrumenten beoordeeld met de COSMIN met vierpuntbeoordelingsschaal: de IPAQ-SF en MFI. Voor het in kaart brengen van het (fysieke)
activiteitenniveau bij CFS/ME is er geen ‘excellent’ instrument gevonden. Verder
onderzoek is bijgevolg noodzakelijk.
6 Sponsoring
De review werd geschreven om de titel ‘master in de ergotherapeutische wetenschap’ te
behalen aan de UGent. De master is een interuniversitaire samenwerking onder andere
samen met UGent en KULeuven. Onze promotoren behoren tot de UGent en AP.
p. 54
7 Literatuurlijst
Ainsworth, B. E., Haskell, W. L., Herrmann, S. D., Meckes, N., Bassett, D. R., Jr.,
Tudor-Locke, C., Greer, J.L., Vezina, J., Whitt-Glover, M.C., Leon, A. S. (2011,
Augustus). 2011 Compendium of Physical Activities: a second update of codes
and MET values. Med Sci Sports Exerc, 43(8), 1575-1581. doi:
10.1249/MSS.0b013e31821ece12.
Ainsworth, B. E., Haskell, W. L., Whitt, M. C., Irwin, M. L., Swartz, A. M., Strath, S.
J., Greer, J.L, Vezina, J., Whitt-Glover, M.C.,. Leon, A. S. (2000, September).
Compendium of physical activities: an update of activity codes and MET
intensities. Med Sci Sports Exerc, 32(9 Suppl), S498-504.
Ainsworth, B. E., Leon, A. S., Richardson, M. T., Jacobs, D. R., & Paffenbarger, R. S.,
Jr. (1993, December). Accuracy of the College Alumnus Physical Activity
Questionnaire. J Clin Epidemiol, 46(12), 1403-1411.
American Occupational Therapy Association (AOTA). (2010, November/December).
Standars of Practice for Occupational Therapy 64, (6 Supplement): American
Journal of Occupational Therapy (AJOT). Opgehaald van http://www.aota.org//media/Corporate/Files/AboutAOTA/OfficialDocs/Standards/StandardsPractice-OT-2010.PDF.
Anderson, V. R., Jason, L. A., Hlavaty, L. E., Porter, N., & Cudia, J. (2012, Februari).
A review and meta-synthesis of qualitative studies on myalgic
encephalomyelitis/chronic fatigue syndrome. Patient Educ Couns, 86(2), 147155. doi: 10.1016/j.pec.2011.04.016.
Antcliff, D., Keeley, P., Campbell, M., Oldham, J., & Woby, S. (2013, September). The
development of an activity pacing questionnaire for chronic pain and/or fatigue:
a
Delphi
technique.
Physiotherapy,
99(3),
241-246.
doi:
10.1016/j.physio.2012.12.003.
Baecke, J. A., Burema, J., & Frijters, J. E. (1982, November). A short questionnaire for
the measurement of habitual physical activity in epidemiological studies. Am J
Clin Nutr, 36(5), 936-942.
Barlow, J. H., Wright, C. C., Turner, A. P., & Bancroft, G. V. (2005, November, 10). A
12-month follow-up study of self-management training for people with chronic
disease: are changes maintained over time? Br J Health Psychol, 10(Pt 4), 589599. doi: 10.1348/135910705x26317.
Bazelmans, E., Bleijenberg, G., Van Der Meer, J. W., & Folgering, H. (2001, Januari).
Is physical deconditioning a perpetuating factor in chronic fatigue syndrome? A
controlled study on maximal exercise performance and relations with fatigue,
impairment and physical activity. Psychol Med, 31(1), 107-114.
Bazelmans, E., Bleijenberg, G., Voeten, M. J., van der Meer, J. W., & Folgering, H.
(2005, Oktober). Impact of a maximal exercise test on symptoms and activity in
chronic fatigue syndrome. J Psychosom Res, 59(4), 201-208. doi:
10.1016/j.jpsychores.2005.04.003.
Beaumont, A., Burton, A. R., Lemon, J., Bennett, B. K., Lloyd, A., & Vollmer-Conna,
U. (2012). Reduced cardiac vagal modulation impacts on cognitive performance
in chronic fatigue syndrome. PLoS One, 7(11), e49518. doi:
10.1371/journal.pone.0049518.
p. 55
Bize, R., Johnson, J. A., & Plotnikoff, R. C. (2007, December). Physical activity level
and health-related quality of life in the general adult population: a systematic
review. Prev Med, 45(6), 401-415. doi: 10.1016/j.ypmed.2007.07.017.
Bolk, J. H. (2005, April). Gezondheidsraadrapport 'Het Chronischevermoeidheidssyndroom'; terechte afstand van de lichaam-geestdichotomie met
het oog op effectieve preventie en behandeling. Ned Tijdschr Geneeskd,
149(14), 739-741.
Bouten, C. V., Verboeket-van de Venne, W. P., Westerterp, K. R., Verduin, M., &
Janssen, J. D. (1996, Augustus). Daily physical activity assessment: comparison
between movement registration and doubly labeled water. J Appl Physiol
(1985), 81(2), 1019-1026.
Broderick, G., Ben-Hamo, R., Vashishtha, S., Efroni, S., Nathanson, L., Barnes, Z.,
Fletcher, M.A.,Klimas, N. (2013, Februari). Altered immune pathway activity
under exercise challenge in Gulf War Illness: an exploratory analysis. Brain
Behav Immun, 28, 159-169. doi: 10.1016/j.bbi.2012.11.007.
Brown, M., Khorana, N., & Jason, L. A. (2011, Maart). The Role of Changes in
Activity as a Function of Perceived Available and Expended Energy in
Nonpharmacological Treatment Outcomes for ME/CFS. J Clin Psychol, 67(3),
253-260. doi: 10.1002/jclp.20744.
Brurberg, K. G., Fonhus, M. S., Larun, L., Flottorp, S., & Malterud, K. (2014,
Februari). Case definitions for chronic fatigue syndrome/myalgic
encephalomyelitis (CFS/ME): a systematic review. BMJ Open, 4(2), e003973.
doi: 10.1136/bmjopen-2013-003973.
Buchwald, D., Pearlman, T., Umali, J., Schmaling, K., & Katon, W. (1996, Oktober).
Functional status in patients with chronic fatigue syndrome, other fatiguing
illnesses, and healthy individuals. Am J Med, 101(4), 364-370. doi:
10.1016/s0002-9343(96)00234-3.
Burwinkle, T., Robinson, J. P., & Turk, D. C. (2005, Juni). Fear of movement: factor
structure of the tampa scale of kinesiophobia in patients with fibromyalgia
syndrome. J Pain, 6(6), 384-391. doi: 10.1016/j.jpain.2005.01.355.
Cairns, R., & Hotopf, M. (2005, Januari). A systematic review describing the prognosis
of chronic fatigue syndrome. Occup Med (Lond), 55(1), 20-31. doi:
10.1093/occmed/kqi013.
Canadian Society for Exercise Physiology (CSEP). (2014). Home Opgehaald van
http://www.csep.ca/.
Carruthers, B. M., Jain, A. K., De Meirleir, K. L., Peterson, D. L., Klimas, N. G.,
Lerner, A. M., .Bested, A. C., Flor-Henry, P., Joshi, P.,Powles, A. C. P.,Sherkey,
J. A.,van de Sande, M. I. (2003). Myalgic Encephalomyelitis/ Chronic Fatigue
Syndrome: Clinical Working Case Definition, Diagnostic and Treatment
Protocols. Journal of Chronic Fatigue Syndrome, 11(1), 7-97 Opgehaald van
http://www.cfids-cab.org/cfs-inform/CFS.case.def/carruthers.etal03.pdf.
Carruthers, B. M., van de Sande, M. I., De Meirleir, K. L., Klimas, N. G., Broderick, G.,
Mitchell, T., Staines, D., Powles, A.C., Speight, N., Vallings, R., Bateman, L.,
Baumgarten-Austrheim, B., Bell, D.S., Carlo-Stella, N., Chia, J., Darragh, A.,
Jo, D., Lewis, D., Light, A.R., Marshall-Gradisbik, S., Mena, I., Mikovits, J.A.,
Miwa, K., Murovska, M., Pall, M.L., Stevens, S. (2011, Oktober). Myalgic
encephalomyelitis: International Consensus Criteria. J Intern Med, 270(4), 327338. doi: 10.1111/j.1365-2796.2011.02428.x.
p. 56
CEBP, Ware, J., & Sherbourne, C. (2014). Clinical Measurement Instruments S: SF-36;
Short
Form
36;
MOS
36
Opgehaald
van
http://cebp.nl/?NODE=77&SUBNODE=1142.
Cella, M., Sharpe, M., & Chalder, T. (2011, September). Measuring disability in
patients with chronic fatigue syndrome: reliability and validity of the Work and
Social Adjustment Scale. J Psychosom Res, 71(3), 124-128. doi:
10.1016/j.jpsychores.2011.02.009.
Chambers, D., Bagnall, A. M., Hempel, S., & Forbes, C. (2006, Oktober). Interventions
for the treatment, management and rehabilitation of patients with chronic fatigue
syndrome/myalgic encephalomyelitis: an updated systematic review. J R Soc
Med, 99(10), 506-520. doi: 10.1258/jrsm.99.10.506.
Chastin, S. F., & Granat, M. H. (2010, Januari). Methods for objective measure,
quantification and analysis of sedentary behaviour and inactivity. Gait Posture,
31(1), 82-86. doi: 10.1016/j.gaitpost.2009.09.002.
Christiansen, C. H., & Townsend, E. A. (2011). Introduction to Occupation: The art
and science of living - New multidisciplinary perspectives for understanding
human occupation as a cenral feature of individual expericence and social
organization (Second Edition ed.). New Jersey: Pearson Eduction International.
Clapp, L. L., Richardson, M. T., Smith, J. F., Wang, M., Clapp, A. J., & Pieroni, R. E.
(1999, Augustus). Acute effects of thirty minutes of light-intensity, intermittent
exercise on patients with chronic fatigue syndrome. Phys Ther, 79(8), 749-756.
Clauw, D. J. (2010, Mei). Perspectives on fatigue from the study of chronic fatigue
syndrome and related conditions. Pm r, 2(5), 414-430. doi:
10.1016/j.pmrj.2010.04.010.
Cockshell, S. J., & Mathias, J. L. (2010, Augustus). Cognitive functioning in chronic
fatigue syndrome: a meta-analysis. Psychol Med, 40(8), 1253-1267. doi:
10.1017/s0033291709992054.
COSMIN (z.d.). COnsensus-based Standards for the selection of health Measurement
INstruments. Opgehaald van www.cosmin.nl.
COSMIN (2011). COSMIN with 4-point rating scale. Opgehaald van
http://www.cosmin.nl/images/upload/files/COSMIN%20checklist%20with%204
-point%20scale%2022%20juni%202011.pdf.
Cox, D. L. (1999). Chronic Fatigue Syndrome - An occupational therapy programme.
Occup Ther Int, 6(1), 52-64.
Cox, D. L. (2000). Occupational Therapy and Chronic Fatigue Syndrome. Opgehaald
van http://en.bookfi.org/book/1109293.
Craig, C. L., Marshall, A. L., Sjostrom, M., Bauman, A. E., Booth, M. L., Ainsworth, B.
E., Pratt, M., Ekelund, U., Yngve, A., Sallis, J.F., Oja, P. (2003, Augustus).
International physical activity questionnaire: 12-country reliability and validity.
Med
Sci
Sports
Exerc,
35(8),
1381-1395.
doi:
10.1249/01.mss.0000078924.61453.fb.
Creative Commons Attribution-ShareAlike License. (2013a). Alternative names for
chronic fatigue syndrome. Opgehaald op 15 mei, 2013, Opgehaald van
http://en.wikipedia.org/wiki/Alternative_names_for_chronic_fatigue_syndrome.
Creative Commons Attribution-ShareAlike License. (2013b). Clinical descriptions of
chronic fatigue syndrome. Opgehaald op 23 februari, 2013, Opgehaald van
http://en.wikipedia.org/wiki/Clinical_descriptions_of_chronic_fatigue_syndrom
e.
p. 57
Creative
Commons
Naamsvermelding-Gelijk
delen.
(2011).
Myalgische
encefalomyelitis/Patiënten, organisaties en activiteiten. Opgehaald op 31 januari,
2011,
Opgehaald
van
http://nl.wikibooks.org/wiki/Myalgische_encefalomyelitis/Pati%C3%ABnten,_o
rganisaties_en_activiteiten.
Creative Commons Naamsvermelding-Gelijk delen. (2013).
Chronischevermoeidheidssyndroom. Opgehaald op 24 mei, 2013, Opgehaald
van http://nl.wikipedia.org/wiki/Chronischevermoeidheidssyndroom.
Cress, M. E., Buchner, D. M., Questad, K. A., Esselman, P. C., deLateur, B. J., &
Schwartz, R. S. (1996, December). Continuous-scale physical functional
performance in healthy older adults: a validation study. Arch Phys Med Rehabil,
77(12), 1243-1250.
CVS Contactgroep. (2009). Moe of vermoeidheid? CVS gewikt en gewogen.
Antwerpen: Standaard Uitgeverij.
Dartmouth CO-OP Project. (2013). The Dartmouth Primary Care Cooperative (“COOP”)
Information
Project:
Overview.
Opgehaald
van
http://www.dartmouthcoopproject.org/coopcharts_overview.html.
de Veer, A. J. E., & Francke, A. L. (2008). Zorg voor ME/CVS-patiënten: ervaringen
van de achterban van patiëntenorganisaties met de gezondheidszorg (pp. 1-68).
Utrecht:
NIVEL.Opgehaald
van
http://www.nivel.nl/pdf/Rapportdraagvlakmeting-CVS-ME-2008.pdf.
Drachler Mde, L., Leite, J. C., Hooper, L., Hong, C. S., Pheby, D., Nacul, Lacerda, E.,
Campion, P., Killett, A., McArthur, M., Poland, F. (2009, December). The
expressed needs of people with chronic fatigue syndrome/myalgic
encephalomyelitis: a systematic review. BMC Public Health, 9, 458. doi:
10.1186/1471-2458-9-458.
Edmonds, M., McGuire, H., & Price, J. (2004). Exercise therapy for chronic fatigue
syndrome.
Cochrane
Database
Syst
Rev(3),
Cd003200.
doi:
10.1002/14651858.CD003200.pub2.
EPARC. (z.d.). Exercise and Physical Activity Resource Center: Doubly-Labeled Water
Opgehaald
van
http://www.ucsdeparc.org/index.php?option=com_content&view=article&id=10
0&Itemid=82.
Evering, R. M., Tonis, T. M., & Vollenbroek-Hutten, M. M. (2011, September).
Deviations in daily physical activity patterns in patients with the chronic fatigue
syndrome: a case control study. J Psychosom Res, 71(3), 129-135. doi:
10.1016/j.jpsychores.2011.04.004.
Evering, R. M., van Weering, M. G., Groothuis-Oudshoorn, K. C., & VollenbroekHutten, M. M. (2011, Februari). Daily physical activity of patients with the
chronic fatigue syndrome: a systematic review. Clin Rehabil, 25(2), 112-133.
doi: 10.1177/0269215510380831.
Fawcett, A. L. (2007). Principles of Assessment and Outcome Measurement for
Occupational Therapists and Physiotherapists: Theory, Skills and Appkication.
Chichester: John Wiley & Sons, Ltd.
p. 58
Fix, A. J., & Daughton, D.M. (1988). Human Activity Profile. published in the Human
Activity Profile Professional Manual, Psychological Assessment Resources Inc.,
1988
Opgehaald
van
http://www.gpv.org.au/files/editor_upload/File/Human%20Activity%20Profile.p
df.
Fukuda, K., Straus, S. E., Hickie, I., Sharpe, M. C., Dobbins, J. G., & Komaroff, A.
(1994, December). The chronic fatigue syndrome: a comprehensive approach to
its definition and study. International Chronic Fatigue Syndrome Study Group.
Ann Intern Med, 121(12), 953-959.
Gerber, L. H., & Furst, G. P. (1992, Juni). Validation of the NIH activity record: a
quantitative measure of life activities. Arthritis Care Res, 5(2), 81-86.
Godfrey, A., Conway, R., Meagher, D., & G, O. L. (2008, December). Direct
measurement of human movement by accelerometry. Med Eng Phys, 30(10),
1364-1386. doi: 10.1016/j.medengphy.2008.09.005.
Godin, G., & Shephard, R. J. (1985, September). A simple method to assess exercise
behavior in the community. Can J Appl Sport Sci, 10(3), 141-146.
Goudsmit, E. M., Ho-Yen, D. O., & Dancey, C. P. (2009, November). Learning to cope
with chronic illness. Efficacy of a multi-component treatment for people with
chronic fatigue syndrome. Patient Educ Couns, 77(2), 231-236. doi:
10.1016/j.pec.2009.05.015.
Goudsmit, E. M., Nijs, J., Jason, L. A., & Wallman, K. E. (2012). Pacing as a strategy
to improve energy management in myalgic encephalomyelitis/chronic fatigue
syndrome: a consensus document. Disabil Rehabil, 34(13), 1140-1147. doi:
10.3109/09638288.2011.635746.
Gray, M. L., & Fossey, E. M. (2003, September). Illness experience and occupations of
people with chronic fatigue syndrome. Australian Occupational Therapy
Journal, 50, 127-136.
Group, E. (1990, December). EuroQol--a new facility for the measurement of healthrelated quality of life. Health Policy, 16(3), 199-208.
Hallman, D. M., & Lyskov, E. (2012, December). Autonomic regulation, physical
activity and perceived stress in subjects with musculoskeletal pain: 24-hour
ambulatory monitoring. International Journal of Psychophysiology, 86(3), 276282. doi: 10.1016/j.ijpsycho.2012.09.017.
Hendelman, D., Miller, K., Baggett, C., Debold, E., & Freedson, P. (2000, September).
Validity of accelerometry for the assessment of moderate intensity physical
activity in the field. Med Sci Sports Exerc, 32(9 Suppl), S442-449.
Hewlett, S., Dures, E., & Almeida, C. (2011, November). Measures of fatigue: Bristol
Rheumatoid Arthritis Fatigue Multi-Dimensional Questionnaire (BRAF MDQ),
Bristol Rheumatoid Arthritis Fatigue Numerical Rating Scales (BRAF NRS) for
severity, effect, and coping, Chalder Fatigue Questionnaire (CFQ), Checklist
Individual Strength (CIS20R and CIS8R), Fatigue Severity Scale (FSS),
Functional Assessment Chronic Illness Therapy (Fatigue) (FACIT-F), MultiDimensional Assessment of Fatigue (MAF), Multi-Dimensional Fatigue
Inventory (MFI), Pediatric Quality Of Life (PedsQL) Multi-Dimensional Fatigue
Scale, Profile of Fatigue (ProF), Short Form 36 Vitality Subscale (SF-36 VT),
and Visual Analog Scales (VAS). Arthritis Care Res (Hoboken), 63 Suppl 11,
S263-286. doi: 10.1002/acr.20579.
p. 59
Holmes, G. P., Kaplan, J. E., Gantz, N. M., Komaroff, A. L., Schonberger, L. B., Straus,
S. E., Jones J.F., Dubois R.E. , Cunningham-Rundles C., Pahwa S., Tosato, G.,
Zegans, L.S., Purtilo, D.T., Brown, N., Schooley R.T., Brus I. (1988, Maart).
Chronic fatigue syndrome: a working case definition. Ann Intern Med, 108(3),
387-389.
Hughes, J. L. (2002, Januari). Illness Narrative and Chronic Fatigue Syndrome/Myalgic
Encephalomyelitis: a Review. Br J Occup Ther, 65(1), 9-14.
Hughes, J. L. (2009, Januari). Chronic Fatigue Syndrome and Occupational Disruption
in Primary Care: is there a Role for Occupational Therapy? . British Journal of
Occupational Therapy, 72(1), 2-10.
ISO Analytical. (z.d.). Energy Expenditure using Dobly Labbeld Water. Opgehaald van
http://www.iso-analytical.co.uk/energy_expenditure.html.
Jason, L. A., Brown, M., Brown, A., Evans, M., Flores, S., Grant-Holler, E., &
Sunnquist, M. (2013, Januari). Energy Conservation/Envelope Theory
Interventions to Help Patients with Myalgic Encephalomyelitis/Chronic Fatigue
Syndrome. Fatigue, 1(1-2), 27-42. doi: 10.1080/21641846.2012.733602.
Johannsen, D. L., Calabro, M. A., Stewart, J., Franke, W., Rood, J. C., & Welk, G. J.
(2010, November). Accuracy of armband monitors for measuring daily energy
expenditure in healthy adults. Med Sci Sports Exerc, 42(11), 2134-2140. doi:
10.1249/MSS.0b013e3181e0b3ff.
Kaleth, A. S., Ang, D. C., Chakr, R., & Tong, Y. (2010). Validity and reliability of
community health activities model program for seniors and short-form
international physical activity questionnaire as physical activity assessment tools
in patients with fibromyalgia. Disabil Rehabil, 32(5), 353-359. doi:
10.3109/09638280903166352.
Karnofsky, D., Abelman, W., & Craner, L. (1948). The use of nitrogen mustards in
palliative treatment of carcinoma. Cancer, 1, 634-656.
Karnofsky DA, & JH, B. (1949). The clinical evaluation of chemotherapeutic agents in
cancer. In C. MacLeod (Ed.), Evaluation of chemotherapeutic agents (pp. 191205.). New York:: Columbia University Press.
Khemthong, S., Packer, T. L., & Dhaliwal, S. S. (2006, December). Using the Actigraph
to measure physical activity of people with disabilities: an investigation into
measurement issues. Int J Rehabil Res, 29(4), 315-318. doi:
10.1097/MRR.0b013e328010c592.
Kielhofner, G. (2008). Model of Human Occupation: Theory and Application 4th
Edition. Baltimore / Philadelphia: Wolters Kluwer Health - Lippincott Williams
& Wilkins.
Kindlon, T. (2011, Januari). Reporting of Harms Associated with Graded Exercise
Therapy
and
Cognitive
Behavioural
Therapy
in
Myalgic
Encephalomyelitis/Chronic Fatigue Syndrom. Bulletin of the IACFS/ME, 19(2),
59-111.
Opgehaald
van
http://iacfsme.org/BULLETINFALL2011/Fall2011KindlonHarmsPaperABSTR
ACT/tabid/501/Default.aspx.
Klimas, N. G., Broderick, G., & Fletcher, M. A. (2012, November). Biomarkers for
chronic fatigue. Brain Behav Immun, 26(8), 1202-1210. doi:
10.1016/j.bbi.2012.06.006.
p. 60
Larun, L., & Malterud, K. (2011, Mei). Finding the right balance of physical activity: a
focus group study about experiences among patients with chronic fatigue
syndrome. Patient Educ Couns, 83(2), 222-226. doi: 10.1016/j.pec.2010.05.027.
Law, M., Baum, C., & Dunn, W. (2005). Measuring Occupational Performance:
Supporting Best Practice in Occupational Therapy (Second Edition ed.).
Thorofare, NJ: SLACK Incorporated.
le Granse, M., van Hartingsveldt, M., & Kinébanian, A. (2012). Grondslagen van de
ergotherapie. Amsterdam: Reed Business / StudieCloud.
Lemmens, C. (2011). De meest gerapporteerde probleemactiviteiten bij CVS patiënten
die voortkomen uit de COPM: een klinisch obervationele studie.
(Bachelorproef), Artesis.
Liberati, A., Altman, D. G., Tetzlaff, J., Mulrow, C., Gotzsche, P. C., Ioannidis, J. P.,
Clarke, M., Devereaux, P.J., Kleijnen, J., Moher, D. (2009, Oktober). The
PRISMA statement for reporting systematic reviews and meta-analyses of
studies that evaluate health care interventions: explanation and elaboration. J
Clin Epidemiol, 62(10), e1-34. doi: 10.1016/j.jclinepi.2009.06.006.
Light, A. R., White, A. T., Hughen, R. W., & Light, K. C. (2009, Oktober). Moderate
exercise increases expression for sensory, adrenergic, and immune genes in
chronic fatigue syndrome patients but not in normal subjects. J Pain, 10(10),
1099-1112. doi: 10.1016/j.jpain.2009.06.003.
Lin, J. M., Brimmer, D. J., Maloney, E. M., Nyarko, E., Belue, R., & Reeves, W. C.
(2009, December). Further validation of the Multidimensional Fatigue Inventory
in a US adult population sample. Popul Health Metr, 7, 18. doi: 10.1186/14787954-7-18.
Maes, M., & Twisk, F. N. M. (2010, Juni). Chronic fatigue syndrome: Harvey and
Wessely's (bio)psychosocial model versus a bio(psychosocial) model based on
inflammatory and oxidative and nitrosative stress pathways. Bmc Medicine, 8.
doi: 10.1186/1741-7015-8-35.
Mapi Reseach Trust. (2014). ProQolid Database. (ProQolid) (Ed.): Mapi Reseach Trust.
Opgehaald van http://www.proqolid.org.
Mapi Research Trust. (2005, Mei ). PROQOLID: Multidimensional Assessment of
Fatigue
(MAF).
Opgehaald
van
http://www.proqolid.org/instruments/multidimensional_assessment_of_fatigue_
maf.
Mason, D. J., & Redeker, N. (1993, Maart-April). Measurement of activity. Nurs Res,
42(2), 87-92.
Matuska, K., & Christiansen, C. (2008, April). A proposed model of lifestyle balance.
Journal of Occupational Science, 15(1), 9-19.
Matuska, K. M., & Erickson, B. (2008, April, 1). Lifestyle balance: How it is described
and experienced by women with multiple Sclerosis. Journal of Occupational
Science, 15(1), 20-26. doi: 10.1080/14427591.2008.9686603.
McDowell, I., & Oxford University Press. (2006). Measuring Health: a Guide to Rating
Scales and Muestionnaires". In The Short-Form-36 Health Survey (RAND
Corporation and John E. Ware Jr. , revised 1996) (Ed.) opgehaald van
http://www.med.uottawa.ca/courses/CMED6203/Index_notes/SF36%20fn%20.p
df.
p. 61
Meeus, M., Nijs, J., McGregor, N., Meeusen, R., De Schutter, G., Truijen, S., Frémont,
M., Van Hoof, E. , De Meirleir, K. (2008, Januari-Februari). Unravelling
intracellular immune dysfunctions in chronic fatigue syndrome: interactions
between protein kinase R activity, RNase L cleavage and elastase activity, and
their clinical relevance. In Vivo, 22(1), 115-121.
Meeus, M., van Eupen, I., van Baarle, E., De Boeck, V., Luyckx, A., Kos, D., & Nijs, J.
(2011, November). Symptom fluctuations and daily physical activity in patients
with chronic fatigue syndrome: a case-control study. Arch Phys Med Rehabil,
92(11), 1820-1826. doi: 10.1016/j.apmr.2011.06.023.
Meeus, M., Van Eupen, I., Willems, J., Kos, D., & Nijs, J. (2011). Is the International
Physical Activity Questionnaire-short form (IPAQ-SF) valid for assessing
physical activity in Chronic Fatigue Syndrome? Disabil Rehabil, 33(1), 9-16.
doi: 10.3109/09638288.2010.483307.
Mokkink, L. B., Terwee, C. B., Patrick, D. L., Alonso, J., Stratford, P. W., Knol, D. L.,
Bouter, L. M., de Vet, H. C. (2012). COnsensus-based Standards for the
selection of health Measurement INstruments (COSMIN) manual Opgehaald van
http://www.cosmin.nl/images/upload/files/COSMIN%20checklist%20manual%
20v9.pdf.
Moss-Morris, R., & Chalder, T. (2003, Oktober). Illness perceptions and levels of
disability in patients with chronic fatigue syndrome and rheumatoid arthritis. J
Psychosom Res, 55(4), 305-308.
Mundt, J. C., Marks, I. M., Shear, M. K., & Greist, J. H. (2002, Mei). The Work and
Social Adjustment Scale: a simple measure of impairment in functioning. Br J
Psychiatry, 180, 461-464.
Myers, C., & Wilks, D. (1999). Comparison of Euroqol EQ-5D and SF-36 in patients
with chronic fatigue syndrome. Qual Life Res, 8(1-2), 9-16.
Nationale Raad voor de Kinesitherapie. (2010, maaer, 30). Beroeps- en
competentieprofiel van de kinesitherapeut in België. Opgehaald van
http://www.health.fgov.be/internet2Prd/groups/public/@public/@dg2/@healthpr
ofessions/documents/ie2divers/19062425.pdf.
Nelson E., Wasson J., Kirk J., Keller A., Clark D., Dietrich A., Stewart A., Zubkoff M.
(1987). Assessment of function in routine clinical practice: description of the
COOP Chart method and preliminary findings. J Chronic Dis, 40 Suppl 1, 55s69s.opgehaald
van
http://www.dartmouthcoopproject.org/Assessment%20of%20Function.pdf.
Nelson, E. C., Landgraf, J. M., Hays, R. D., Wasson, J. H., & Kirk, J. W. (1990). The
functional status of patients. How can it be measured in physicians' offices? Med
Care,
28(12),
1111-1126
opgehaald
van
http://www.dartmouthcoopproject.org/COOP%20Measures.pdf.
Neuberger, G. B. (2003, Oktober, 15). Measures of fatigue: The Fatigue Questionnaire,
Fatigue Severity Scale, Multidimensional Assessment of Fatigue Scale, and
Short Form-36 Vitality (Energy/Fatigue) Subscale of the Short Form Health
Survey. Arthritis & Rheumatism, 49, S175-S183.
Nijs, J., Aelbrecht, S., Meeus, M., Van Oosterwijck, J., Zinzen, E., & Clarys, P. (2011).
Tired of being inactive: a systematic literature review of physical activity,
physiological exercise capacity and muscle strength in patients with chronic
fatigue syndrome. Disabil Rehabil, 33(17-18), 1493-1500. doi:
10.3109/09638288.2010.541543.
p. 62
Nijs, J., Almond, F., De Becker, P., Truijen, S., & Paul, L. (2008, Mei). Can exercise
limits prevent post-exertional malaise in chronic fatigue syndrome? An
uncontrolled clinical trial. Clin Rehabil, 22(5), 426-435. doi:
10.1177/0269215507084410.
Nijs, J., De Meirleir, K., & Duquet, W. (2004, Oktober). Kinesiophobia in chronic
fatigue syndrome: assessment and associations with disability. Arch Phys Med
Rehabil, 85(10), 1586-1592.
Nijs, J., Meeus, M., & De Meirleir, K. (2006, Augustus). Chronic musculoskeletal pain
in chronic fatigue syndrome: recent developments and therapeutic implications.
Man Ther, 11(3), 187-191. doi: 10.1016/j.math.2006.03.008.
Nijs, J., Meeus, M., Ickmans, K., Oosterwijck, J. V., & Kooning, M. D. (2013). Deel 3:
Fibromyalgie en het Chronischevermoeidheidssyndroom. In D. Kos, J. Nijs, M.
Meeus, & B. Salhi (Eds.), Chronische vermoeidheid. Een praktische handleidng
voor de revaldiatie van kanker, MS, fibromyalgie en CVS. Leuven / Den Haag:
Acco.
Nijs, J., Meeus, M., & van Eupen , I. (2007). Chronischvermoeidheidssyndroom en
fibromyalgie: recente ontwikkelingen en fysiotherapeutische implicaties.
Stimulus, 42-47.
Nijs, J., Vaes, P., & De Meirleir, K. (2005). The Chronic Fatigue Syndrome Activities
and Participation Questionnaire (CFS-APQ): an overview. Occup Ther Int,
12(2), 107-121.
O'Brien-Cousins, S. (1996, December). An older adult exercise status inventory:
Reliability and validity. Journal of Sport Behavior, 19(4), 288-306.
Occupational Therapy Australia Limited. (2010). Australian Minimum Competency
Standards for New Graduate Occupational Therapists (ASCSOT): Occupational
Therapy
Australia.
Opgehaald
van
http://www.otaus.com.au/sitebuilder/aboutus/knowledge/asset/files/16/australian
_minimum_competency_standards_for_new_grad_occupational_therapists.pdf.
Packer, T. L., Foster, D. M., & Brouwer, B. (1997, Summer). Fatigue and Activity
Patterns of People With Chronic Fatigue Syndrome. The Occupational Therapy
Journal of Research, 17(3), 186-199.
Paffenbarger, R. S., Jr., Wing, A. L., & Hyde, R. T. (1978, September). Physical
activity as an index of heart attack risk in college alumni. Am J Epidemiol,
108(3), 161-175.
Patrick Neary, J., Roberts, A. D., Leavins, N., Harrison, M. F., Croll, J. C., & Sexsmith,
J. R. (2008, November). Prefrontal cortex oxygenation during incremental
exercise in chronic fatigue syndrome. Clin Physiol Funct Imaging, 28(6), 364372. doi: 10.1111/j.1475-097X.2008.00822.x.
Peers, K. (2008). Hoofdstuk 1: Bewegen en preventie. In K. Peers (Ed.),
Musculoskeletale aandoeningen: fysieke geneeskunde en revalidatie (pp. 11-27).
Leuven / Voorburg: Acco.
Pemberton, S., & Cox, D. L. (2013, December). Experiences of daily activity in chronic
fatigue syndrome/myalgic encephalomyelitis (CFS/ME) and their implications
for
rehabilitation
programmes.
Disabil
Rehabil.
doi:
10.3109/09638288.2013.874503.
Perruccio, A. V., Power, J. D., & Badley, E. M. (2007, December). The relative impact
of 13 chronic conditions across three different outcomes. J Epidemiol
Community Health, 61(12), 1056-1061. doi: 10.1136/jech.2006.047308.
p. 63
Péus, D., Newcomb, N., & Hofer, S. (2013, Juli). Appraisal of the Karnofsky
Performance Status and proposal of a simple algorithmic system for its
evaluation. BMC Med Inform Decis Mak, 13(1), 72. doi: 10.1186/1472-6947-1372.
Pierce, D. (2001, Maart-April). Untangling occupation and activity. Am J Occup Ther,
55(2), 138-146.
Pierce, D. (2003). Occupation by design: Building therapeutic power. Philadelphia: F.
A. Davis.
Plasqui, G., Bonomi, A. G., & Westerterp, K. R. (2013, Juni). Daily physical activity
assessment with accelerometers: new insights and validation studies. Obes Rev,
14(6), 451-462. doi: 10.1111/obr.12021.
Portney, L. G., & Watskins, M. P. (2009). Foundations of Clinical Research:
Applications to Practice (3rd Edition ed.). New Jersey: Person Education
International.
Price, D. D., McGrath, P. A., Rafii, A., & Buckingham, B. (1983, September). The
validation of visual analogue scales as ratio scale measures for chronic and
experimental pain. Pain, 17(1), 45-56.
Price, J. R., Mitchell E Fau - Tidy, E., Tidy E Fau - Hunot, V., & Hunot, V. (2008, Juli
16). Cognitive behaviour therapy for chronic fatigue syndrome in adults.
Cochrane Database Syst Rev, 16(3), 1-90.
Prince, S. A., Adamo, K. B., Hamel, M. E., Hardt, J., Connor Gorber, S., & Tremblay,
M. (2008, November, 5). A comparison of direct versus self-report measures for
assessing physical activity in adults: a systematic review. Int J Behav Nutr Phys
Act, 5, 56. doi: 10.1186/1479-5868-5-56
Prins, J. B., van der Meer, J. W., & Bleijenberg, G. (2006, Januari, 28). Chronic fatigue
syndrome. Lancet, 367(9507), 346-355. doi: 10.1016/s0140-6736(06)68073-2.
Quality Metric Incorporated. (2007). Press Announcement For Immediate Release: A
New Chapter for the SF-36v2™ Health Survey opgehaald van http://www.sf36.org/news/SF-36v2Manual_Press_Release_092507.pdf.
Raad, J. (2014). Rehab Measures: Continuous Scale Physical Functional Performance;
Short form: Continuous Scale Physical Functional Performance 10; Wheel chair
users: Wheel Chair Physical Functional Performance opgehaald van
http://www.rehabmeasures.org/Lists/RehabMeasures/DispForm.aspx?ID=1125.
Ray, C., Weir, W., Stewart, D., Miller, P., & Hyde, G. (1993, Augustus). Ways of
coping with chronic fatigue syndrome: development of an illness management
questionnaire. Soc Sci Med, 37(3), 385-391.
Rehabilitation Institute of Chicago. (2010). Rehabilitation Measures Database: The
Rehabilitation Clinician's Place to Find the Best Instruments to Screen Patients
and Monitor Their Progress. Opgehaald van http://www.rehabmeasures.org/.
Reilly, M. (1962, Januari-Februari). Occupational therapy can be one of the great ideas
of 20th century medicine. Am J Occup Ther, 16, 1-9.
Richardson, M. T., Ainsworth, B. E., Wu, H. C., Jacobs, D. R., Jr., & Leon, A. S. (1995,
Augustus). Ability of the Atherosclerosis Risk in Communities (ARIC)/Baecke
Questionnaire to assess leisure-time physical activity. Int J Epidemiol, 24(4),
685-693.
Riley, M. S., O'Brien, C. J., McCluskey, D. R., Bell, N. P., & Nicholls, D. P. (1990,
Oktober, 27). Aerobic work capacity in patients with chronic fatigue syndrome.
Bmj, 301(6758), 953-956.
p. 64
Roelofs, J., Goubert, L., Peters, M. L., Vlaeyen, J. W., & Crombez, G. (2004, Oktober,
8). The Tampa Scale for Kinesiophobia: further examination of psychometric
properties in patients with chronic low back pain and fibromyalgia. Eur J Pain,
8(5), 495-502. doi: 10.1016/j.ejpain.2003.11.016.
Roelofs, J., van Breukelen, G., Sluiter, J., Frings-Dresen, M. H., Goossens, M.,
Thibault, P., Boersma,K, Vlaeyen, J. W. (2011, Mei). Norming of the Tampa
Scale for Kinesiophobia across pain diagnoses and various countries. Pain,
152(5), 1090-1095. doi: 10.1016/j.pain.2011.01.028.
Royeen, C. B. (2002). Occupation reconsidered. Occup Ther Int, 9(2), 111-120.
Sallis, J. F., Haskell, W. L., Wood, P. D., Fortmann, S. P., Rogers, T., Blair, S. N., &
Paffenbarger, R. S., Jr. (1985, Januari). Physical activity assessment
methodology in the Five-City Project. Am J Epidemiol, 121(1), 91-106.
Sallis, J. F., & Saelens, B. E. (2000, Juni). Assessment of physical activity by selfreport: status, limitations, and future directions. Res Q Exerc Sport, 71(2 Suppl),
S1-14.
Scheeres, K., Knoop, H., Meer, v., & Bleijenberg, G. (2009, April). Clinical assessment
of the physical activity pattern of chronic fatigue syndrome patients: a validation
of three methods. Health Qual Life Outcomes, 7, 29. doi: 10.1186/1477-7525-729.
Schultz-Krohn, W., McHugh Pendleton, H., Gitlow, L., DePoy, E., Pizzzi, M. A., Reitz,
S. M., Scaffa, M. E., Burnett, S.E. , Richardson, P., Smith, J., George, A. H.
(2013). Part II: Occupational Therapy Process and Practice. In H. M. Pendleton
& W. Schultz-Krohn (Eds.), Pedretti's Occupational Therapy: Practice Skills for
Physical Dysfunction (Seventh Edition ed.). Sint Louis: Elsevier.
Servaes, P., Prins, J., Verhagen, S., & Bleijenberg, G. (2002, Juni). Fatigue after breast
cancer and in chronic fatigue syndrome: similarities and differences. J
Psychosom Res, 52(6), 453-459.
Sharpe, M. C., Archard, L. C., Banatvala, J. E., Borysiewicz, L. K., Clare, A. W.,
David, A., Edwards, R.H., Hawton, K.E., Lambert, H.P., (1991, Februari). A
report--chronic fatigue syndrome: guidelines for research. J R Soc Med, 84(2),
118-121.
Shephard, R. J. (2005, September). Chronic fatigue syndrome. A brief review of
functional disturbances and potential therapy. J Sports Med Phys Fitness, 45(3),
381-392.
Silver, A., Haeney, M., Vijayadurai, P., Wilks, D., Pattrick, M., & Main, C. J. (2002,
Juni). The role of fear of physical movement and activity in chronic fatigue
syndrome. J Psychosom Res, 52(6), 485-493.
Simpson, K. (2011). Validity and Reliability of the Paffenbarger Physical Activity
Questionnaire among Healthy Adults. University of Connecticut. Opgehaald van
http://digitalcommons.uconn.edu/cgi/viewcontent.cgi?article=1093&context=gs
_theses.
SIRC. (z.d.). Canadian Physical Activity, Fitness & Lifestyle Approach: CSEP-Health
& Fitness Program's Health-Related Appraisal and Counselling Strategy (3rd
edition).
Opgehaald
van
http://www.sirc.ca/publishers/publication.cfm?publicationid=252&topic_id=6.
Smets, E. M., Garssen, B., Bonke, B., & De Haes, J. C. (1995, April). The
Multidimensional Fatigue Inventory (MFI) psychometric qualities of an
instrument to assess fatigue. J Psychosom Res, 39(3), 315-325.
p. 65
Strath, S. J., Bassett, D. R., Jr., & Swartz, A. M. (2004, Juli). Comparison of the college
alumnus questionnaire physical activity index with objective monitoring. Ann
Epidemiol, 14(6), 409-415. doi: 10.1016/j.annepidem.2003.07.001.
Surawy, C., Hackmann A Fau - Hawton, K., Hawton K Fau - Sharpe, M., & Sharpe, M.
(1995, Juni). Chronic fatigue syndrome: a cognitive approach. Behav Res Ther.
33(5):535-44.
Terwee, C. B., Bot, S. D., de Boer, M. R., van der Windt, D. A., Knol, D. L., Dekker, J.,
Bouter, L.M., de Vet, H. C. (2007, Januari). Quality criteria were proposed for
measurement properties of health status questionnaires. J Clin Epidemiol, 60(1),
34-42. doi: 10.1016/j.jclinepi.2006.03.012.
Thiry, N., & Chalon, P. (2010). Template for study selection KCE - Belgian Health
Care Knowledge Centre.
Timperio, A., Salmon, J., Rosenberg, M., & Bull, F. C. (2004, Juli). Do logbooks
influence recall of physical activity in validation studies? Med Sci Sports Exerc,
36(7), 1181-1186.
Torenbeek, M., Mes, C. A., van Liere, M. J., Schreurs, K. M., ter Meer, R., Kortleven,
G. C., & Warmerdam, C. G. (2006, September). Gunstige resultaten van een
revalidatieprogramma met cognitieve gedragstherapie en gedoseerde fysieke
activiteit bij patiënten met het chronische-vermoeidheidssyndroom. Ned
Tijdschr Geneeskd, 150(38), 2088-2094.
Tunning Project. (2008). Reference Points for the Design and Delivery of Degree
Programmes in Occupational Therapy. Spain: Tuning Educational Structures in
Europe.Opgehaald
van
http://www.unideusto.org/tuningeu/images/stories/Publications/OCCUPATION
AL_THERAPY_FOR_WEBSITE.pdf.
Twisk, F. N., & Maes, M. (2009). A review on cognitive behavorial therapy (CBT) and
graded exercise therapy (GET) in myalgic encephalomyelitis (ME) / chronic
fatigue syndrome (CFS): CBT/GET is not only ineffective and not evidencebased, but also potentially harmful for many patients with ME/CFS. Neuro
Endocrinol Lett, 30(3), 284-299.
University of Georgia. (2009). Continuous SCale Physical Functional Performance:
Evaluation of Functional Performance in Older Adults - Overview. Opgehaald
van http://www.coe.uga.edu/cs-pfp/overview.html.
Van de Velde, D. (2012). Competenties en leerresultaten vande professionele bachelor
in de ergotherapie (eeste editie). Antwerpen: Standaard Uitgeverij Professional.
van de Velde, D. (2013). [PowerPoint Klinisch Redeneren: algemene inleiding].
van Eupen, I., Meeus, M., Nijs, J., & Kos, D. (2010). 1.
Chronischevermoeidheidssyndroom (CVS) en ergotherapie. In VE & V. H.
Wilfried (Eds.), Jaarboek Ergotherapie 2010. Leuven / Den Haag: Acco.
Van Houdenhove, B., Bruyninckx, K., & Luyten, P. (2006, Juni). In search of a new
balance. Can high "action-proneness" in patients with chronic fatigue syndrome
be changed by a multidisciplinary group treatment? J Psychosom Res, 60(6),
623-625. doi: 10.1016/j.jpsychores.2005.12.006.
van Weel, C., König – Zahn, C., Touw - Otten, F. W. M. M., van Duijn, N. P., &
Meyboom - de Jong, B. (2012). Measuring functional status with the
COOP/WONCA
Charts:
A
manual
Opgehaald
van
http://www.rug.nl/research/share/research/tools/handleiding_coopwonca2edruk.
pdf.
p. 66
van Weering, M., Vollenbroek-Hutten, M. M., Kotte, E. M., & Hermens, H. J. (2007,
November). Daily physical activities of patients with chronic pain or fatigue
versus asymptomatic controls. A systematic review. Clin Rehabil, 21(11), 10071023. doi: 10.1177/0269215507078331.
VanNess, J. M., Stevens, S. R., Bateman, L., Stiles, T. L., & Snell, C. R. (2010,
Februari). Postexertional malaise in women with chronic fatigue syndrome. J
Womens Health (Larchmt), 19(2), 239-244. doi: 10.1089/jwh.2009.1507.
Vercoulen, J. H., Bazelmans, E., Swanink, C. M., Fennis, J. F., Galama, J. M., Jongen,
P. J., Hommes, O., Van der Meer, J.W., Bleijenberg, G. (1997, NovemberDecember). Physical activity in chronic fatigue syndrome: assessment and its
role in fatigue. J Psychiatr Res, 31(6), 661-673.
Vercoulen, J. H., Swanink, C. M., Fennis, J. F., Galama, J. M., van der Meer, J. W., &
Bleijenberg, G. (1994, Juli). Dimensional assessment of chronic fatigue
syndrome. J Psychosom Res, 38(5), 383-392.
Vergauwen, K. (2013). Assessment van beperkingen in activiteiten en participatie bij
personen met CVS: een systematische review en studie naar de concurrent
validiteit van gebruikte meetinstrumenten. (Masterproef), Interassociatieve
master.
Vigez. (2014). VIGeZ Meetinstrumenten voor Gezondheidspromotie. In V. I. v. G. e. Z.
vzw (Ed.). Opgehaald van http://www.vigez.be/.
Vissers, D. (2010). Bewegingswetenschappen 2: Inspanningsfysiologie: III Bewegin.
Artesis Hogeschool Antwerpen.
Vlaeyen, J. W., Kole-Snijders, A. M., Rotteveel, A. M., Ruesink, R., & Heuts, P. H.
(1995, December). The role of fear of movement/(re)injury in pain disability. J
Occup Rehabil, 5(4), 235-252. doi: 10.1007/bf02109988.
Von Korff, M., Ustun, T. B., Ormel, J., Kaplan, I., & Simon, G. E. (1996, Maart). Selfreport disability in an international primary care study of psychological illness. J
Clin Epidemiol, 49(3), 297-303.
Wallman, K. E., Morton, A. R., Goodman, C., & Grove, R. (2004, Oktober).
Physiological responses during a submaximal cycle test in chronic fatigue
syndrome. Med Sci Sports Exerc, 36(10), 1682-1688.
Ware, J. E. (z.d.). SF-36® Health Survey Update. Opgehaald van http://www.sf36.org/tools/SF36.shtml#VERS2.
Wearden, A. J., Dowrick, C., Chew-Graham, C., Bentall, R. P., Morriss, R. K., Peters,
S., Richardson, G., Lovell, K., Dunn, G. Grp, F. T. (2010, April 13). Nurse led,
home based self help treatment for patients in primary care with chronic fatigue
syndrome: randomised controlled trial. British Medical Journal, 340. doi:
10.1136/bmj.c1777.
Weinstein, A. A., Drinkard, B. M., Diao, G., Furst, G., Dale, J. K., Straus, S. E., &
Gerber, L. H. (2009, Juli,1). Exploratory analysis of the relationships between
aerobic capacity and self-reported fatigue in patients with rheumatoid arthritis,
polymyositis, and chronic fatigue syndrome. Pm r, 1(7), 620-628. doi:
10.1016/j.pmrj.2009.04.007.
Welk, G. J. (2005, November). Principles of design and analyses for the calibration of
accelerometry-based activity monitors. Med Sci Sports Exerc, 37(11 Suppl),
S501-511.
p. 67
Wendel-Vos GCW (RIVM). (2013). Lichamelijke activiteit. De determinant,
gezondheidsgevolgen en oorzaken. Wat is lichamelijke activiteit?, 2014,
Opgehaald
van
http://www.nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/leefstijl/lichamelijke
-activiteit/wat-is-lichamelijke-activiteit.
Werkgroep beroepsprofiel van de Vlaamse Hogescholen in opdracht van de Vlaamse
Onderwijsraad (VLOR). (1997). Studie 31: Beroepsproefiel: Ergotherapeut
(m/v). Opgehaald van
http://www.vlor.be/sites/www.vlor.be/files/studie_031_beroepsprofiel_ergothera
peut.pdf.
WFOT (World Federation of Occupational Therapists). (2012). Definition of
Occupational Therapy. 2014, Opgehaald van
http://www.wfot.org/AboutUs/AboutOccupationalTherapy/DefinitionofOccupati
onalTherapy.aspx.
Whitehead, L. (2009, Januari). The measurement of fatigue in chronic illness: a
systematic review of unidimensional and multidimensional fatigue measures. J
Pain
Symptom
Manage,
37(1),
107-128.
doi:
10.1016/j.jpainsymman.2007.08.019.
Whiting, P., Bagnall, A. M., Sowden, A. J., Cornell, J. E., Mulrow, C. D., & Ramirez,
G. (2001, September, 19). Interventions for the treatment and management of
chronic fatigue syndrome: a systematic review. Jama, 286(11), 1360-1368.
WHO (World Health Organisation . (2002). ICF: Nederlandse vertaling van de
International Classification of Functioning, Disability and Health: compilatie N.
W.-F. C. Centre (Ed.) Opgehaald van http://www.rivm.nl/whofic/in/ICFwebuitgave.pdf.
WHO (2010). International Statistical Classification of
Diseases and Related Health Problems 10th Revision :2010 App. In W. H. O.
(WHO) (Ed.). Opgehaald van
http://apps.who.int/classifications/icd10/browse/2010/en.
WHO (2013). How to use the ICF A Practical Manual for
using the International Classification of Functioning, Disability and Health
(ICF) Exposure draft for comment October 2013 Opgehaald van
http://www.who.int/classifications/drafticfpracticalmanual.pdf.
WHO (2014). International Classification of Diseases
(ICD). Opgehaald van http://www.who.int/classifications/icd/en/
WHO Europe. (2007). Steps to health: a European framework to promote physical
activity
for
health.
Opgehaald
van
http://www.euro.who.int/__data/assets/pdf_file/0020/101684/E90191.pdf.
Wolfe, F., Clauw, D. J., Fitzcharles, M. A., Goldenberg, D. L., Katz, R. S., Mease, P.,
Russell, A.S., Russell, I.J., Winfield, J.B.,Yunus, M. B. (2010, Mei). The
American College of Rheumatology preliminary diagnostic criteria for
fibromyalgia and measurement of symptom severity. Arthritis Care Res
(Hoboken), 62(5), 600-610. doi: 10.1002/acr.20140.
p. 68
Wolfe, F., Smythe, H. A., Yunus, M. B., Bennett, R. M., Bombardier, C., Goldenberg,
D. L., Tugwell, P., Campbell, S.M., Abeles, M., Clark, P.,et al. (1990, Februari).
The American College of Rheumatology 1990 Criteria for the Classification of
Fibromyalgia. Report of the Multicenter Criteria Committee. Arthritis Rheum,
33(2), 160-172.
Wright, C. C., Barlow, J. H., Turner, A. P., & Bancroft, G. V. (2003, November). Selfmanagement training for people with chronic disease: an exploratory study. Br J
Health Psychol, 8(Pt 4), 465-476. doi: 10.1348/135910703770238310.
Yang, C. C., & Hsu, Y. L. (2010). A review of accelerometry-based wearable motion
detectors for physical activity monitoring. Sensors (Basel), 10(8), 7772-7788.
doi: 10.3390/s100807772.
Zhang, K., Pi-Sunyer, F. X., & Boozer, C. N. (2004, Mei). Improving energy
expenditure estimation for physical activity. Med Sci Sports Exerc, 36(5), 883889.
Zhang, K., Werner, P., Sun, M., Pi-Sunyer, F. X., & Boozer, C. N. (2003, Januari).
Measurement of human daily physical activity. Obes Res, 11(1), 33-40. doi:
10.1038/oby.2003.7.
Zuyd Hogeschool. (z.d.). Meetinstrumenten.nl database. In E. M. v. R. (ECMR (Ed.).
Opgehaald van
http://www.meetinstrumentenzorg.nl/algemenemeetinstrumenten.aspx.
p. 69
8 Bijlagen
8.1 Bijlage 1: Zoektermen in PI(C)O en met exclusietermen (NOT)
Tabel 6: Zoektermen
P
I
O
Fatigue Syndrome, Chronic[Mesh]
Accelerometry [Mesh]
Human Activities [Mesh]
Actigraphy [Mesh]
Leisure Activities [Mesh]
Depression[Mesh]
Benign Myalgic Encephalomyelitis
Metabolic Equivalent [Mesh]
Activities of Daily Living [Mesh]
Mental Disorders[Mesh]
Myalgic encephalomyelitis
Symptom Assessment [Mesh]
Exercise [Mesh]
Myalgic encephalitis
Activities of Daily Living [Mesh]
Motor Activity [Mesh]
Neurasthenia [Mesh]
Myalgic*
Evaluation Studies as Topic [Mesh]
mental exertion(s)
insufficient symptom
Myalgic encephalopathy
Self-Evaluation Programs [Mesh]
mental* exertion
Post-viral fatigue syndrome
Diagnostic Self Evaluation [Mesh]
Physical Exertion[Mesh]
Post-infectious fatigue syndrome
Health Care Evaluation Mechanisms [Mesh]
Physical Endurance [Mesh]
Yuppie flu
Treatment Outcome [Mesh]
Movement [Mesh]
Chronic Epstein-Barr virus syndrome
Exercise Test [Mesh]
Adaptation, Psychological [Mesh]
Myalgia syndrome
Interviews as Topic [Mesh]
aerobic
CFS/ME
Interview, Psychological"[Mesh]
anaerobic
Chronic Fatigue Immune Dysfunction
Syndrome
Outcome and Process Assessment (Health
Care)[Mesh]
p. 70
*exercise*
NOT
Depressive Disorder
[Mesh]
Psychiatric Status Rating
Scales [Mesh]
Outcome Assessment (Health Care)[Mesh]
Physical movement
Test
Activity
Health Impact Assessment [Mesh]
Activities
Risk Assessment [Mesh]
Daily functionality
Process Assessment (Health Care) [Mesh]
Self-Assessment [Mesh]
Questionnaires [Mesh]
Data Collection [Mesh]
Health Surveys [Mesh]
activity pattern(s)
activity level
Assessment(s)
Evaluation(s)
Instrument(s)
Measurement(s)
monitoring
Outcome(s)
Psychometric characteristics
clinimetric properties
Self-reporting questionnaire(s)
p. 71
8.2 Bijlage 2: Volledige zoekopdracht
("Fatigue Syndrome, Chronic"[Mesh] OR "Chronic Fatigue Immune Dysfunction Syndrome" OR “Benign Myalgic Encephalomyelitis” OR “myalgic
encephalomyelitis” OR “myalgic encephalitis” OR myalgic* OR “myalgic encephalopathy” OR “Post-viral fatigue syndrome” OR “Post-infectious
fatigue syndrome” OR Post-infectious fatigue syndrome OR “yuppie flu” OR “chronic Epstein-Barr virus syndrome” OR “myalgia syndrome” OR
CFS/ME OR “CFS/ME”) AND ("Human Activities"[Mesh] OR "Leisure Activities"[Mesh] OR "Activities of Daily Living"[Mesh] OR
"Exercise"[Mesh] OR "Motor Activity"[Mesh] OR “mental exertion” OR “mental exertions” OR mental* exertion OR "Physical Exertion"[Mesh] OR
"Physical Endurance"[Mesh] OR "Movement"[Mesh] OR "Adaptation, Psychological"[Mesh] OR aerobic OR anaerobic OR *exercise* OR “Physical
movement” OR Physical movement OR Activity OR Activities OR Daily functionality OR “Daily functionality”) AND ("Accelerometry"[Mesh] OR
"Actigraphy"[Mesh] OR "Metabolic Equivalent"[Mesh] OR "Symptom Assessment"[Mesh] OR "Activities of Daily Living"[Mesh] OR "Evaluation
Studies as Topic"[Mesh] OR "Self-Evaluation Programs"[Mesh] OR "Diagnostic Self Evaluation"[Mesh] OR "Health Care Evaluation
Mechanisms"[Mesh] OR "Treatment Outcome"[Mesh] OR "Exercise Test"[Mesh] OR "Interviews as Topic"[Mesh] OR "Interview,
Psychological"[Mesh] OR "Outcome and Process Assessment (Health Care)"[Mesh] OR "Outcome Assessment (Health Care)"[Mesh] OR “Test” OR
"Health Impact Assessment"[Mesh] OR "Risk Assessment"[Mesh] OR "Process Assessment (Health Care)"[Mesh] OR "Self-Assessment"[Mesh] OR
"Questionnaires"[Mesh] OR "Data Collection"[Mesh] OR "Health Surveys"[Mesh] OR “activity pattern” OR “activity patterns” OR activity level OR
“assessment” OR “assessments” OR “evaluation” OR “evaluations” OR “instrument” OR “instruments” OR “measurement” OR “measurements” OR
“monitoring” OR “Outcome” OR “outcomes” OR Psychometric characteristics OR "Psychometric characteristics" OR clinimetric properties OR
“clinimetric properties“ OR “Self-reporting questionnaires” OR Self-reporting questionnaire) NOT ("Depressive Disorder"[Mesh] OR
"Depression"[Mesh] OR "Mental Disorders"[Mesh] OR "Psychiatric Status Rating Scales"[Mesh] OR "Neurasthenia"[Mesh] OR “insufficient
symptom”)
p. 72
8.3 Bijlage 3: Opbouw sjabloon (basis stroomdiagram)
Tabel 7: Sjabloon inventarisatie
Opmerking
Opmerking
Andere 5
Andere 4 Mate van bewijs
Andere 3 Type studie
Andere 2 Controle (referentietest,
gouden standaard
Andere 1 Diagnostische
Test
Taal
Onderzoeksopzet
Uitkomstmaat
Interventie
Volledige tekst
Reden van exclusie
Populatie
evaluatie van de
Type van exclusie
Citaten geïncludeerd
Citaten geëxcludeerd
Type van exclusie
Reden van exclusie
Opmerkingen
Studies geïncludeerd
Studies geëxcludeerd
geselecteerde citaten
Titel- en
abstractevaluatie
Citaten
Nr.
p. 73
8.4 Bijlage 4: Klinimetrische eigenschappen
De klinimetrische eigenschappen bestaan uit validiteit, betrouwbaarheid, responsiviteit
en interpreteerbaarheid (Fawcett, 2007; Mokkink, 2012; Portney & Watskins, 2009;
Terwee, 2007).
Validiteit gaat na of het instrument meet wat het beoogt te meten) (Fawcett, 2007;
Mokkink, 2012).
Inhoudsvaliditeit (Content validiteit) is de mate waarin de inhoud van een
assessmentinstrument een adequate reflectie is van het construct dat gemeten wordt
(Mokkink, 2012). De face validiteit is een onderdeel van de inhoudsvaliditeit. In
tegenstelling tot de inhoudsvaliditeit, die de inhoudsgeschiktheid van de test nagaat,
gaat de face validiteit de aanvaardbaarheid en billijkheid van de test door de testafnemer na (Fawcett, 2007). Dit wordt beoordeeld door middel van beschrijvende
gegevens in functie van het doel van het assessmentinstrument, de doelgroep, de
gemeten concepten en de itemselectie (Terwee, 2007).
Begripsvaliditeit
(Construct
validiteit)
toont
de
mogelijkheid
aan
van
een
assessmentinstrument om een abstract concept of construct te meten (Mokkink, 2012;
Terwee, 2007). Deze bestaat uit structurele validiteit, cross-culturele validiteit en
hypotheses testing (Mokkink, 2012).
Structurele validiteit is de mate waarin de scores van een assessmentinstrument een
adequate reflectie geeft van de dimensionaliteit van het gemeten construct. Dit wordt
bepaald door middel van een factoranalyse. Cross-culturele validiteit is de mate waarin
de items in een vertaald of cultureel aangepast instrument een adequate reflectie zijn
van de items van de originele versie.
p. 74
Hypotheses testing (convergent, discriminant validiteit) gaat na of de scores van een
assessmentinstrument consistent zijn met hypotheses die gebaseerd zijn op de
veronderstelling dat het assessmentinstrument valide het construct zal meten (Mokkink,
2012).
Bij een convergent validiteit verwacht men dat twee meetinstrumenten die hetzelfde
construct meten, beide gelijkende resultaten zullen vertonen (Portney & Watskins,
2009). Er is een hoge correlatiecoëfficiënt aanwezig tussen de instrumenten.
Bij een discriminant validiteit kan men spreken van een lage correlatiecoëfficiënt tussen
de instrumenten of verschillende resultaten. Dit kan men verwachten van metingen die
een verschillend construct meten (Portney & Watskins, 2009).
Criteriumvaliditeit is de mate waarin de scores van een assessmentinstrument
overeenkomen met een gouden standaard. Dit wordt eveneens beoordeeld door middel
van een correlatiecoëfficiënten (Fawcett, 2007; Mokkink, 2012; Terwee, 2007).
Betrouwbaarheid (Reliability) is de mate waarin het assessmentinstrument vrij is van
meetfouten (Mokkink, 2012). Het geeft weer hoe stabiel de scores zijn over tijd (testhertestbetrouwbaarheid), als ze afgenomen wordt door verschillende personen op
hetzelfde moment (interbeoordelaarsbetrouwbaarheid) of door eenzelfde beoordelaar op
verschillende momenten (intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid). Betrouwbaarheid bestaat
uit drie meeteigenschappen (Mokkink, 2012; Terwee, 2007).
Interne consistentie gaat na of alle items van een vragenlijst eenzelfde construct meten
en dus wordt de samenhang van de items beoordeeld (Mokkink, 2012). Om de
homogeniteit van de items te beoordelen wordt gebruik gemaakt van de Cronbachs
alpha (Terwee, 2007). Een goed assessmentinstrument meet verschillende aspecten van
dezelfde karakteristiek, eigenschap of vaardigheid. De items moeten onderling en met
de totaalscore correleren (Portney & Watskins, 2009).
p. 75
De Absolute meetfout (Reproduceerbaarheid agreement) geeft aan dat de systematische
en random error van een patiënt niet te wijten is aan werkelijke veranderingen binnen
het meten van het construct (Mokkink, 2012; Terwee, 2007). De grootte van de
meetfout bepaalt of klinische veranderingen gedetecteerd kunnen worden. Dit wordt
berekend aan de hand van de SEM (standard error of measurement), die omgezet kan
worden naar de kleinste waarneembare verandering SDC (smallest detectable change)
(Terwee, 2007).
Een alternatief voor de SEM is de LOA (limitis of agreement), deze komen overeen met
de gemiddelde verandering in scores van herhaalde metingen. De MIC (minimal
important change) moet groter zijn dan de absolute meetfout.
Reproduceerbaarheid reliability (test-hertest, interrater, intrarater betrouwbaarheid) is
de proportie van de totale variantie in de assessmentinstrumenten die te wijten is aan
werkelijke
verschillen
tussen
de
cliënten/deelnemers
(Mokkink,
2012).
De
betrouwbaarheid wordt gemeten door middel van de intraclass correlatie coëfficiënt
(ICC), de gewogen Kappa (Cohen’s Kappa, K) of de Pearson product - moment
correlation coëfficiënt ( r) (Fawcett, 2007; Mokkink, 2012; Terwee, 2007).
Responsiviteit is de mogelijkheid van een instrument om de werkelijke klinische
belangrijke veranderingen te meten (Mokkink, 2012; Terwee, 2007). Dit wordt
berekend door de SDC (smallest detectable change) te vergelijken met de MIC (minimal
important change). De kleinste verandering kan al beschouwd worden als voordelig.
Eveneens kan de responsiviteitsratio (RR) en de Area Under the Receiver Opterating
Characteristics (ROC) Curve (AUC) gehanteerd worden (Terwee, 2007; Portney &
Watskins, 2009).
Interpreteerbaarheid is de mate waarin men kwalitatieve betekenis kan toewijzen aan
kwantitatieve scores, dit door middel van het gemiddelde, de standaarddeviatie en de
MIC (minimal important change) (Mokkink et al., 2012; Terwee et al., 2007).
p. 76
8.5 Bijlage 5: Overzicht geïnventariseerde assessmentinstrumenten
Tabel 8: Geïnventariseerde assessmentinstrumenten (38)
Assessmentinstrument
1. Activity Record (ACTRE)
2. Activity Restriction Index
#Artikel
2
1
3.
Atherosclerosis Risk in Communities (ARIC)/
Baecke Physical Activity Questionnaire
Accelerometer
Brief Disability Questionnaire (BDQ)
4
Canadian Physical Activity, Fitness & Lifestyle Approach
Checklist Individual Strength (CIS)
Chronic Fatigue Syndrome Activities and Participation
Questionnaire (CFS-APQ)
Chronic Fatigue Syndrome Activities Questionnaire
(CFS-AQ)
Continuous-scale physical functional performance
(CS-PFP)
COOP/WONCA Chats (Darthmouth)
Diary (Dagboek)
Euroqol (EQ-5D)
1
14
11
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
27
1
1
1
1
7
2
14. Functional Impairment Scale
2
15. Godin Leisure-Time Exercise Questionnaire
16. Health Assessment Questionnaire (HAQ)*
1
2
17.
18.
19.
20.
1
2
3
1
Hours working in a job (self-observation list)
Human Activity Profile (HAP)
Illness Management Questionnaire
Intelligent Device for Energy Expenditure and
Activity
Het gemeten construct
Meet fysieke activiteit (Gerber & Furst, 1992; Kielhofner, 2008).
De mogelijkheden en beperkingen van de cliënt om zeven activiteiten uit te voeren wordt in kaart
gebracht (Clapp, 1999).
Meet fysieke activiteit (Baecke, 1982; Richardson, 1995).
Meet fysieke activiteit (Bouten 1996).
Brengt de mogelijkheden en beperkingen (bij zware, matige en lichte activiteiten) in kaart in functie van
gezondheidsproblemen (Beaumont, 2012; Von Korff, 1996).
Dit is een richtlijn om fysieke activiteit in het dagelijkse leven in te plannen (CSEP, 2014; SIRC, z.d.).
Meet fysieke activiteit (Vercoulen, 1994).
Brengt de mogelijkheden en beperkingen in activiteiten en participatie in kaart bij CVS/ME-cliënten
(Nijs, 2005).
Meet fysieke activiteit (Scheeres, 2009).
Meet fysieke functies bij ouderen op basis van kracht en flexibiliteit in bovenste ledematen, evenwicht
en coördinatie tijdens activiteiten (Cress, 1996; Raad, 2014; University of Georgia, 2009).
Meet fysieke activiteit (Nelson E. 1987).
Meet fysieke activiteit (Hallman & Lyskov, 2012; Vercoulen, 1997).
Classificeert de cliënt in een gezondheidsstatus en brengt kwaliteit van het leven in kaart (Group, 1990;
Myers & Wilks, 1999).
De mogelijkheden en beperkingen van de cliënt om het werk, huishouden, sociale en
vrijetijdsactiviteiten uit te voeren, worden in kaart gebracht (Goudsmit, 2009).
Meet fysieke activiteit (Godin & Shephard, 1985).
Idem PROMIS HAQ*. Beoordeelt het fysiek functioneren op basis van de uitvoering van dagelijkse
activiteiten en brengt bijgevolg mogelijkheden en beperkingen in activiteiten in kaart (Barlow, 2005;
Wright, 2003).
Er werden geen referenties gevonden.
Brengt de mogelijkheid tot het uitvoeren van 94 activiteiten in kaart (Fix & DM, 1988; Weinstein, 2009).
Brengt de manier van omgaan met CVS/ME in kaart (Ray, 1993).
Meet fysieke activiteit (Zhang, 2004).
p. 77
Assessmentinstrument
21. International Physical Activity QuestionnaireShort Form (IPAQ-SF)
22. Karnofsky Performance Score (KPS)
#Artikel
3
Het gemeten construct
Meet fysieke activiteit (Meeus, 2011b; Scheeres, 2009).
8
23. Medical Outcome Survey Short
Form General Health Survey
(MOS SF-36)
24. Multidimensional Assessment of fatigue scale (MAF)
52
25. Multidimensional Fatigue Inventory (MFI)/
Multidimentionele Vermoeidheids Index
26. Older Adult Exercise Status Inventory (OA-ESI)
27. Paffenbarger Physical Activity Questionnaire
28. Patiëntspecifieke beperkingen
(PSK = Patiëntspecifieke klachten)
29. Physical Activity Index van College Alumnus Health
Questionnaire
30. PROMIS HAQ (Patient reported Outcomes measurement
Information System Health Assessment questionnaire
31. Self-Observation List (SOL) / DOA daily observed
activity
32. Sickness Impact Profile (SIP)
8
Brengt de functionele status in kaart, bij voornamelijk kankerpatiënten(Karnofsky, 1948; Karnofsky,
1949 in Peus, 2013).
Meet fysieke en mentale gezondheid waaronder de subschaal functionele status valt. De vragen gaan
over mogelijkheden en beperkingen in activiteiten (Buchwald, 1996; CEBP., 2014; McDowell & Oxford
University Press, 2006; Quality Metric Incorporated, 2007; Ware, z.d.).
Brengt de impact van vermoeidheid op activiteiten in kaart, bijgevolg ook de mogelijkheden en
beperkingen in activiteiten (Mapi Research Trust, 2005; Weinstein et al., 2009).
Meet fysieke activiteit (Lin, 2009; Smets, 1995).
33. Standarized questionnaire: physical activity
34. Tampa Scale for kinesiophobia (TSK-CFS)
1
3
35. Visual Analogue Scale (VAS)- Daily physical activity
level
36. Vragenlijst voor Habituele Actiebereidheid =
Questionnaire for Habitual Action-proneness (HAB)
37. WASA
38. Work and Social Adjustment Scale (WSAS)
2
3
1
1
1
1
Meet fysieke activiteit (Wallman, 2004).
Meet fysieke activiteit (Paffenbarger, 1978).
Mogelijkheden en beperkingen in het uitvoeren van activiteiten en bewegingen ten gevolge van
lichamelijke klachten (Torenbeek, 2006)
Meet fysieke activiteit (Patrick Neary, 2008)
1
Idem Health Assessment Questionnaire*
1
Meet fysieke activiteit (Servaes, 2002)
11
Brengt de klachten in het dagelijks functioneren (gedrag, slapen, huishouden, vrijetijdsactiviteiten, werk,
mobiliteit, sociale interacties en verplaatsingen) in kaart (Bazelmans, 2001).
Idem Paffenbarger Physical Activity Questionnaire
Brengt kinesiofobie (angst om te bewegen) in kaart bij onder andere CVS/ME, FM en chronisch lage
rugpijn (Burwinkle, 2005; Nijs, 2004; Roelofs, 2004; Roelofs, 2011).
Meet fysieke activiteit (Evering, 2011; Riley, 1990).
1
Geeft de overtuiging, het gedrag en de tendens in functie van de activiteit weer en bijgevolg de
mogelijkheden en beperkingen (Van Houdenhove, 2006).
1
Er werden geen referenties gevonden
3
Brengt de mogelijkheden en beperkingen in werk, huishouden, sociale activiteiten en
vrijetijdsactiviteiten in kaart (Cella, 2011; Mundt, 2002).
*Na verdere verdieping van de assessments bleken een aantal instrumenten één en dezelfde te zijn, namelijk de “PROMIS HAQ” en de “HAQ”, en, de “Standardized
Questionnaire: Physical Activity” en de “Paffenbarger Physical Activity Questionnaire”.
p. 78
8.6 Bijlage 6: Instrumenten met vermelding validatiepopulatie
Tabel 9: Instrumenten met vermelding validatiepopulatie, referenties zie verder
Assessmentinstrument
1. Activity Record (ACTRE)
2. Baecke Physical Activity Questionnaire
#artikels
21-2
43-6
3.
Accelerometer
271, 7-31
4.
Checklist Individual Strength (CIS)
147-9,
12, 20,
Gevalideerd bij CVS/ME?
Nee, bij reuma/artritis (Gerber & Furst, 1992).
Nee, bij jonge mannen en vrouwen in een Nederlandstalige populatie en gezonde personen (Baecke,
1995).
Nee, wordt vooral gebruikt bij gezonde personen. Het wordt beschouwd als de gouden standaard van
fysieke activiteit. Een kalibratiestudie van de accelerometer is uitgevoerd (Vercoulen., 1997; Welk,
2005).
Nee, bij gezonde personen en personen met een prikkelbaar darmsyndroom (Vercoulen, 1994).
23-26, 28-29, 3234
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
Chronic Fatigue Syndrome Activities Questionnaire
(CFS-AQ)
COOP/WONCA Chats (Darthmouth)
124
Ja, bij CVS/ME (Scheeres, 2009).
135
Diary en Self Observation List (Daily Observed
Activity)
Godin Leisure-Time Exercise Questionnaire
Intelligent Device for Energy Expenditure and Activity
International Physical Activity Questionnaire- Short
Form (IPAQ-SF)
Multidimensional Fatigue Inventory (MFI)/
Multidimentionele Vermoeidheids Index
Older Adult Exercise Status Inventory (OA-ESI)
Paffenbarger Physical Activity Questionnaire
81,13,18,24,
140
136
318, 24, 41
Nee, bij cliënten op bezoek bij hun internist en veteranen, vier verschillende chronisch
cliëntenpopulaties (hypertensielijders, diabetici, hartlijders en personen met een ernstige depressie) en
bij een volwassen populatie met hypertensie (Dartmouth CO-OP Project, 2013; Nelson, 1987; Nelson,
1990; van Weel, 2012).
Nee, maar men gaat wel bij CVS/ME-cliënten na of de zelfreportage-instrumenten, waaronder de SOLDOA, werkelijk de fysieke activiteit meten (constructvaliditeit) (Vercoulen, 1997).
Nee, bij gezonde volwassenen (Godin & Shephard, 1985).
Nee, bij volwassenen die vrij zijn van locomotorische beperkingen (Zhang, 2004; Zhang, 2003)
Ja, bij CVS/ME (Meeus, 2011; Scheeres, 2009).
842-48
Ja, bij CVS/ME (Lin, 2009; Smets, 1995).
149
150
Nee, bij ouderen (O'Brien, 1996)
Nee, gezonde alumni- studenten en personen met niet-fatale hartaanvallen en een populatiestudie bij
20-74 jarigen (Paffenbarger, 1978; Sallis, 1985; Simpson, 2011).
Nee, bij gezonde volwassenen (Ainsworth, 1993; Strath, 2004).
Nee, er werden geen validatiestudies gevonden van de VAS-Daily physical activity level. VAS-pijn
werd gevalideerd bij pijncliënten en gezonde personen (Price, 1983).
14. Physical Activity Index van de Health Questionnaire
15. Visual Analogue Scale (VAS)- Daily physical activity
level
39
151
212, 52
36-
p. 79
1.
Friedberg, F., & Sohl, S. J. (2009, April). Longitudinal change in chronic
fatigue syndrome: what home-based assessments reveal. Journal of
behavioral medicine, 32(2), 209–218.
2.
Jason, L. A., & Brown, M. M. (2013, Februari). Sub-typing Daily Fatigue
Progression in Chronic Fatigue Syndrome. Journal of mental health, 22(1),
4–11.
3.
Clapp, L. L., Richardson, M. T., Smith, J. F., Wang, M., Clapp, A. J., &
Pieroni, R. E. (1999, Augustus). Acute Effects of Thirty Minutes of LightIntensity, Intermittent Exercise on Patients With Chronic Fatigue Syndrome.
Physical Therapy, 79(8), 749-756.
4.
Cook, D. B., Nagelkirk, P. R., Peckerman, A., Polur, A., Lamanca, J. J., &
Natelson, B. H. (2003, April). Perceived Exertion in Fatiguing Illness: Gulf
War Veterans with ChronicFatigue Syndrome. Medicine & Science in Sports
& Exercis, 35(4), 569–574.
5.
Nagelkirk, P. R., Cook, D. B., Peckerman, A., Kesil, W., Sakowski, T.,
Natelson, B., & LaManca, J. J. (2003, September). Aerobic Capacity of Golf
War Veterans with Chronic Fatigue Syndrome. Military Medicine, 168(9),
750-755.
6.
Nijs, J., De Meirleir, K., & Duquet, W. (2004, Oktober). Kinesiophobia in
Chronic Fatigue Syndrome: Assessment and Associations With Disability.
Archives of physical medicine and rehabilitation, 10, 1586-92.
7.
Bazelmans, E., Bleijenberg, G., Van Der Meer, J., & Folgering, H. (2001,
Januari). Is physical deconditioning a perpetuating factor in chronic fatigue
syndrome? A controlled study on maximal exercise performance and
relations with fatigue, impairment and physical activity. Psychological
Medicine, 31(1), 107-114.
8.
Bazelmans, E. T., Bleijenberg, G., Voeten, M. J., van der Meer, J. W., &
Folgering, H. (2005, Oktober). Impact of a maximal exercise test on
symptoms and activity in chronic fatigue syndrome. Journal of
Psychosomatic Research, 59(4), 201– 208.
p. 80
9.
Brouwers, F., Van Der Werf, S., Bleijenberg, G., Van Der Zee, L., & Van
Der Meer, J. (2002, Oktober). The effect of a polynutrient supplement on
fatigue and physical activity of patients with chronic fatigue syndrome: a
double-blind randomized controlled trial. QJM: monthly journal of the
Association of Physicians, 95(10), 677-83.
10.
Brown, M., Khorana, N., & Jason, L. A. (2011, Maart). The Role of Changes
in Activity as a Function of Perceived Available and Expended Energy in
Nonpharmacological Treatment Outcomes for ME/CFS. Journal of Clinical
Psychology, 67(3), 253--260.
11.
Chastin, S., & Granat, M. (2010, Januari). Methods for objective measure,
quantification and analysis of sedentary behaviour and inactivity. Gait &
Posture, 31(1), 82–86.
12.
Evering, R. M., Tönis, T. M., & Vollenbroek-Hutten, M. M. (2011,
Septemeber). Deviations in daily physical activity patterns in patients with
the chronic fatigue syndrome: A case control study. Journal of
Psychosomatic Research, 71(3), 129–135
13.
Friedberg, F., & Sohl, S. (2009, April). Cognitive-Behavior Therapy in
Chronic Fatigue Syndrome: Is Improvement Related to Increased Physical
Activity? Journal of Clinical Psychology, 65(4), 423-442.
14.
Ickmans, K., Clarys, P., Nijs, J., Meeus, M.; Aerenhouts, D., Zinzen, E.;
Aelbrecht, S., Meersdom, G.,; Lambrecht, L., Pattyn, N. (2013). Association
between cognitive performance, physical fitness, and physical activity level
in women with chronic fatigue syndrome. Journal of rehabilitation research
and development (JRRD), 50(6), 795–810
15.
Kop, W., J. , Lyden, A., Berlin, A. A., Ambrose, K., Olsen, C., Gracely, R.
H., Williams, D. A., Clauw, D. J.(2005, Januari). Ambulatory monitoring of
physical activity and symptoms in fibromyalgia and chronic fatigue
syndrome. Arthritis & Rheumatism, 52(1), 296-303.
16.
Meeus, M., van Eupen, I., Hondequin, J., De Hauwere, L., Kos, D., & Nijs,
J. (2010, November-December). Nitric Oxide Concentrations Are Normal
and Unrelated to Activity Level in Chronic Fatigue Syndrome: A CaseControl Study. in vivo, 24(6), 865-870.
p. 81
17.
Meeus, M., van Eupen, I., van Baarle, E., De Boeck, V., Luyckx, A., Kos,
D., & Nijs, J. (2011, November). Symptom Fluctuations and Daily Physical
Activity in Patients With Chronic Fatigue Syndrome: A Case-Control Study.
Archives of physical medicine and rehabilitation., 92(11), 1820-1826.
18.
Meeus, M., van Eupen, I., Willems, J., Kos, D., & Nijs, J. (2011). Is the
International Physical Activity Questionnaire-short form (IPAQ-SF) valid
for assessing physical activity in Chronic Fatigue Syndrome? Disability and
rehabilitation, 33(1), 9-16.
19.
Newton, J., Pairman, J., Hallsworth, K., Moore, S., Plotz, T., & Trenell, M.
(2011, Augustus). Physical activity intensity but not sedentary activity is
reduced in chronic fatigue syndrome and is associated with autonomic
regulation. QJM: an international journal of medicinev, 104(8), 681-7.
20.
Nijs, J., Van Oosterwijck, J., Meeus, M., Lambrechts, L., Metzger, K.,
Frémont, M., & Paul, L. (2010, April). Unravelling the nature of
postexertional malaise in myalgic encephalomyelitis⁄chronic fatigue
syndrome: the role of elastase, complement C4a and interleukin-1b. Journal
of Internal Medicine, 267(4), 418–435.
21.
Ohashi, K., Bleijenberg, G., van der Werf, S., Prins, J., Amaral, L., Natelson,
B., & Yamamoto, Y. (2004). Decreased fractal correlation in diurnal
physical activity in chronic fatigue syndrome. Methods of information in
medicine, 43(1), 26-29.
22.
Ohashia, K., Yamamotoa, Y., & Natelson, B. H. (2002, September). Activity
rhythm degrades after strenuous exercise in chronic fatigue syndrome.
Physiology & Behavior, 77(1), 39-44.
23.
Prins, J. B., Bleijenberg, G., Bazelmans, E., Elving, L. D., de Boo, T. M.,
Severens, J. L., van der Wilt, G.J., Spinhoven, P., van der Meer, J. W. (2001,
Maart). Cognitive behaviour therapy for chronic fatigue syndrome: a
multicentre randomised controlled trial. Lancet, 357(9259), 841-7.
24.
Scheeres, K., H. K., Meer, v., & Bleijenberg, G. (2009, April). Clinical
assessment of the physical activity pattern of chronic fatigue syndrome
patients: a validation of three methods. Health and Quality of Life Outcomes,
7-29.
p. 82
25.
Schreurs, K., Veehof, M., Passade, L., & Vollenbroek-Hutten, M. (2011,
December). Cognitive behavioural treatment for chronic fatigue syndrome in
a rehabilitation setting: effectiveness and predictors of outcome. Behaviour
Research and Therapy, 49(12), 908-913.
26.
Servaes, P., Prins, J., Verhagen, S., & Bleijenberg, G. (2002, Juni). Fatigue
after breast cancer and in chronic fatigue syndrome: similarities and
differences. Journal of Psychosomatic Research, 52(6), 453-459.
27.
Sisto, S., Tapp, W., LaManca, J., Ling, W., Korn, L., Nelson, A., &
Natelson, B. (1998, Juli). Physical activity before and after exercise in
women with chronic fatigue syndrome. QJM : an international journal of
medicinev, 91(7), 465-473.
28.
The, G., Prins, J., Bleijenberg, G., & van der Meer, J. (2003, September).
The effect of granisetron, a 5-HT3 receptor antagonist, in the treatment of
chronic fatigue syndrome patients--a pilot study. The Netherlands journal of
medicine, 61(9), 285-9.
29.
Torenbeek, M., Mes, C. A., van Lierre, M. J., Schreurs, K. M., ter Meer, R.,
Kortleven, G. C., & Warmerdam, C. G. (2006, September). Gunstige
resultaten van een revalidatieprogramma met cognitieve gedragstherapie en
gedoseerde fysieke activiteit bij patiënten met het chronischevermoeidheidssyndroom. Nederlands Tijschrift Geneeskunde, 150(38),
2088-94.
30.
Tryon, W. W., Jason, L., Frankenberry, E., & Torres-Harding, S. (2004,
Oktober 15). Chronic fatigue syndrome impairs circadian rhythm of activity
level. Physiology & Behavior, 82(5), 849-853.
31.
van der Werf, S., Prins, J. B., Vercoulen, J. H., van der Meer, J. W., &
Bleijenberg, G. (2000, November). Identifying physical activity patterns in
chronic fatigue syndrome using actigraphic assessment. Journal of
Psychosomatic Research 49(5), 373-379.
32.
Goedendorp, M., Knoop, H., Schippers, G., & Bleijenberg, G. (2009, Juni).
The lifestyle of patients with chronic fatigue syndrome and the effect on
fatigue and functional impairments. Journal of Human Nutrition and
Dietetics, 22(3), 226-231.
p. 83
33.
Huibers, M. J., Kant, J. I., & Knotternerus, J. A. (2004, oktober).
Development of the chronic fatigue syndrome in severely fatigued
employees: predictors of outcome in the Maastricht cohort study. Journal of
epidemiology and community health, 877-882.
34.
Servaes, P., van der Werf, S., Prins, J., Verhagen, S., & Bleijenberg, G.
(2000, Januari). Fatigue in disease-free cancer patients compared with
fatigue in patients. Support Care Cancer, 9(1), 11–17.
35.
Friedberg, F., Dechene, L., McKenzie, M. J., & Fontanetta, R. (2000,
Januari). Symptom patterns in long-duration chronic fatigue syndrome.
Journal of Psychosomatic Research, 48(1), 59-68.
36.
Hallman, D. M., & Lyskov, E. (2012, December). Autonomic regulation,
physical activity and perceived stress in subjects with musculoskeletal pain:
24-hour ambulatory monitoring. International Journal of Psychophysiology,
276-282.
37.
Hlavaty, L. E., Brown, M. M., & Jason, L. A. (2011, Augustus). The Effect
of Homework Compliance on Treatment Outcomes for Participants With
Myalgic Encephalomyelitis/Chronic Fatigue Syndrome. Rehabilitation
Psychology, 56(3), 212–218.
38.
Lloyd, A., Hickie, I., Brockman, A., Hickie, C., Wilson, A., & Dwyer, J.
(1993, Februari). Immunologic and psychologic therapy for patients with
chronic fatigue syndrome: a double-blind, placebo-controlled trial. American
journal of medicine, 197-203.
39.
Perlis, M. L., Giles, D. E., Bootzin, R. R., Dikman, Z. V., Fleming, G.,
Drummond, S. P., & Rose, M. W. (1998, oktober). Assessing illness
representations of chronic illness: explorations of their disease-specific
nature. Journal of behavioral medicine, 21(5), 485-503.
40.
Cook, D. B., Nagelkirk, P. R., Poluri, A., Mores, J., & Natelson, B. H. (2006,
Oktober). The Influence of Aerobic Fitness and Fibromyalgia on
Cardiorespiratory and Perceptual Responses to Exercise in Patients With
Chronic Fatigue Syndrome. Arthritis & Rheumatism, 54(10), 3351–3362.
p. 84
41.
Paul, L., Rafferty, D., & Marshal, R. (2009). Physiological cost of walking in
those with chronic fatigue syndrome (CFS): a case-control study. Disability
and Rehabilitation, 31(9), 1598-604.
42.
Arrol, M., & Howard, A. (2012, Novmber, 19). A preliminary prospective
study of nutritional, psychological and combined therapies for myalgic
encephalomyelitis/chronic fatigue syndrome (ME/CFS) in a private care
setting. BMJ Open, 2(6), 1-12.
43.
Aslakson, E., Vollmer-Conna, U., & White, P. D. (2006, April). The validity
of an empirical delineation of heterogeneity in chronic unexplained fatigue.
Pharmacogenomics, 7(3), 365-373.
44.
Baars, E. W., Gans, S., & Ellis, E. L. (2008, Mei). The effect of hepar
magnesium on seasonal fatigue symptoms: a pilot study. The Journal of
Alternative and Complementary Medicine, 14(4), 395-402.
45.
Boneva, R. S., Decker, M. J., Maloney, E. M., Lin, J.-M., Jones, J. F.,
Helgason, H. G., Heim, C.M., Rye, D.B., Reeves, W. C. (2007, December,
30). Higher heart rate and reduced heart rate variability persist during sleep
in chronic fatigue syndrome: a population-based study. Autonomic
neuroscience : basic & clinical, 137(1-2), 94-101.
46.
Broderick, G., Ben-Hamo, R., Vashishtha, S., Efroni, S., Nathanson, L.,
Barnes, Z., Fletcher, M.A.; Klimas, N. (2013, Februari). Altered immune
pathway activity under exercise challenge in Gulf War Illness: An
exploratory analysis. Brain, Behavior, and Immunity, 28, 159-169.
47.
Davenport, T. E., Stevens, S. R., Baroni, K., Van Ness, M. J., & Snell, C. R.
(2011). Reliability and validity of Short Form 36 Version 2 to measure
health perceptions in a sub-group of individuals with fatigue. Disability and
Rehabilitation, 33(25-26), 2596-2604.
48.
Heim, M. E., v.d. Malsburg, M.-L. E., & Niklas, A. (2007, September).
Randomized controlled trial of a structured training program in breast cancer
patients with tumor-related chronic fatigue. Onkologie, 30(8-9), 429-434.
49.
Wallman, K. E., Morton, A. R., Goodman, C., & Grove, R. (2004, Oktober).
Physiological responses during a submaximal cycle test in chronic fatigue
syndrome. Medicine & science in sport & exercise, 36(10), 1682-1688.
p. 85
50.
Hurwitz, B. E., Coryelle, V. T., Parker, M., Martin, P., LaPerriere, A.
Klimas, N. G., Sfakianakis, G. N.; Bilsker, M. S. (2009, Oktober). Chronic
fatigue syndrome: illness severity, sedentary lifestyle, blood volume and
evidence of diminished cardiac function. Clinical science (Londen), 118(2),
125-35.
51.
Farquhar, W. B., Hunt, B. E., Taylor, A. J., Darlin, S. E., & Freeman, R.
(2002, Januari). Blood volume and its relation to peak O(2) consumption and
physical activity in patients with chronic fatigue. American journal of
physiology. Heart and circulatory physiology, 282(1), H66-71.
52.
Riley, M. S., O'Brien, C. J., McCluskey, D. R., Bell, N. P., & Nicholls, D. P.
(1990, Oktober, 27). Aerobic work capacity in patients with chronic fatigue
syndrome. British Medical Journal, 301(6758), 953-956.
p. 86
8.7 Bijlage 7: Samenvattingstabel per instrument
Tabel 10: Samenvattingstabel per instrument
Naam Assessment
International Physical
Activity Questionnaire
Auteur, jaartal
Taal
assessment
(Scheeres, 2009) Nederlands
Populatie
N
Selectiemethode
CVS/ME-cliënten uit Nederland
 CDC- 94 criteria
  35 op de CIS- fatigue
subschaal
 700 op de SIP
 Gemiddeld vijf jaar
vermoeid (2 -32 j.)
226
De CVS/ME-cliënten
werden opeenvolgend
geselecteerd uit het
Nijmeegs
Expertisecentrum voor
Chronische
vermoeidheid (ECCF)
International Physical
Activity QuestionnaireShort Form
(Meeus, 2011)
Nederlands,
Short Form
CDC-1994 criteria
Gemiddelde leeftijd:
41,09 j
(SD: 9,51, bereik: 20 - 62)
Gemiddelde ziekteduur:
93,61 maanden
(SD: 78,41, bereik: 6-360)
p. 87
rs (Spearman ρ) = 0,33 (zwak)
AUC= 0,711
Best voorspellende cut off bij 0,67:
Sensitiviteit = 70,1%
PV+= 42/65=0,646
Specificiteit= 62,7%
PV- = 105/161=0,655
Gemiddelde leeftijd:37 j
(SD: 11,3; bereik: 15 - 68)
Man/vrouw ratio:
26% / 74%
(59 mannen, 167 vrouwen)
Nederlandstalige vrouwen met
CVS/ME uit België
Onderzochte klinimetrische
eigenschappen
Criteriumvaliditeit
Vergeleken met accelerometer
56
Willekeurig geselecteerd
uit het medisch dossier
van de chronisch
vermoeidheid
universiteitsziekenhuis
Interne consistentie
Cronbachs α= 0,337 (3 items)
Criterium Validiteit Vergeleken met
accelerometer en activiteitendagboek
rs (Spearman ρ) = 0,282
en 0,426
Correlatiecoëfficiënten in het
algemeen laag
Naam Assessment
Auteur, jaartal
Multidimensional
Fatigue Inventory (MFI)
(Smets, 1995)
Taal
assessment
Engels
Populatie
N
Selectiemethode
CVS/ME
 Geen verwijzing naar
CDC-94 criteria
 Gemiddelde leeftijd: 39 j.
 Man/vrouw ratio: 89/268
357
De CVS/ME-cliënten
werden ad random
gerekruteerd uit een
lopende studie.
Kankercliënten
 Heterogene groep
 Radiotherapie
 Gemiddelde leeftijd: 61 j.
 Man/vrouw ratio: 59/52
111
 Studenten geneeskunde
Gemiddelde leeftijd: 21 j.
Man/vrouw ratio: 84/72
 Assistenten artsen
Gemiddelde leeftijd: 25 j.
Man/vrouw ratio: 20/26
 Militairen (mannen)
Gemiddelde leeftijd: 21 j.
p. 88
Constructvaliditeit
Structurele validiteit
Alle schalen alle groepen p < 0,001
Convergent validiteit
Enkel bij de kankercliënten
Gezonde subjecten
 Studenten psychologie
Gemiddelde leeftijd: 24 j.
Man/vrouw ratio: 335/146
Onderzochte klinimetrische
eigenschappen
Interne consistentie
Cronbachs α (gem) = 0,84 (goed)
481
158
46
160
+
156
Naam Assessment
Auteur, jaartal
Multidimensional
Fatigue Inventory (MFI)
(Lin, 2009)
Taal
assessment
Engels
Populatie
N
Selectiemethode
CFS- achtig
 Geen verwijzing naar CDC
94-criteria/ Fukunda
 Ernstige vermoeidheid
gedurende >= 6 maanden die
niet verbeterd door te rusten
 Vermoeidheid veroorzaakt
door vermindering in werk,
schoolse, sociale of
persoonlijke activiteiten
 Minstens vier symptomen van
CVS/ME
292
De groep CVS/MEachtig werden ad
random uit een crosssectionele studie
(prevalantie CVS/ME)
gecontacteerd.
‘Chronically unwell’
 Zes maanden chronisch ziek,
met of zonder vermoeidheid
269
Gezonden
222
Algemeen
USA, Georgia
Gemiddeld leeftijd: 43 j.
76% vrouwen
* verm.= vermoeidheid
p. 89
Onderzochte klinimetrische
eigenschappen
Interne consistentie:
Inter-item:
 algemene verm 0,56 (0,46-0,69)
 fysieke verm. 0,52 (0,44-0,61)
 verminderde activiteit 0,53
(0,41-0,66)
 verminderde motivatie 0,38
(0,17-0,56)
 mentale verm 0,61 (0,53-0,66)
Item-total:
> 0,30 voor alle subschalen
Gestandardiseerde Cronbachs α:
 algemene verm: 0,83
 fysieke verm: 0,81
 verminderde activiteit: 0,82
 verminderde motivatie: 0,71
 mentale verm: 0,86 (>0,70)
Totale schaal van 20 items:
Cronbachs α = 0,93
Construct validiteit: Hypotheses
testing: discriminante validiteit
(contrasterende groepen)
Significante verschillen tussen drie
testgroepen voor alle MFI-20
subschalen (p<0,0001)
convergente validiteit
MFI-20 en SF-36: r=-0,53;
SDS en STAI: r=0,50
8.8 Overzicht afkortingen
Afkorting
Volledige term
ACTRE
Activity Record
API
Activity Pattern Interview
CBT
Cognitive Behavioral Therapy (Cognitieve gedragstherapie)
CDC
Center for Disease Control and Prevention
CVS / ME
Chronisch Vermoeidheid Syndroom / Myalgische Encefalomyelitis
CFS-AQ
Chronic Fatigue Syndrome Activities Questionnaire
CFS-APQ
Chronic Fatigue Syndrome Activities and Participation Questionnair
COPM
Canadian Occupational Performance Measure
COSMIN
COnsensus-based Standards for the selection of health Measurement
INstrument
DLW
Doubly Labeled Water method
EET
Energy Envelop Theory
FM
FibroMyalgie
GET
Graded Exercise Therapy (graduele opbouwende oefentherapie)
ICD-10
(World Health Organization’s) International Classification of Disease Version
2010
ICF
International Classification of Functioning, Disability and Health
IMRaD
Inleiding (Introduction), Methode (Method), Resultaten (Resultaten) en (and)
Discussie (Discussion)
IPAQ-SF
International Physical Activity Questionnaire- Short Form
METs
Metabolic Equivalents, metabole equivalenten
MFI
Multidimensional Fatigue Inventory
(MVI)
(Multidimentionele Vermoeidheids Index)
MOHO
Model of Human Occupation
OT
Occupational Therapy/Therapist (ergotherapie / ergotherapeut)
PEM
Post-Exertional Malaise
PRISMA
Preferred Reporting Items for Systematic Reviews and Meta-Analyses
WHO
World Health Organization
p. 90
9 Lijst van tabellen
Tabel 1: Sjabloon studiekwaliteit COSMIN met vier-punt beoordelingsschaal
Tabel 2: Aantal artikels na zoekstrategie
Tabel 3: Instrumenten met vermelding validatiepopulatie, referenties in bijlage 6
Tabel 4: Studiekwaliteit COSMIN met vier-punt beoordelingsschaal: overzicht scoring
Tabel 5: Betrouwbaarheid en validiteit van meetinstrumenten die fysieke activiteit
meten bij van Weering (2007) en Evering (2011). Voor specifieke referenties wordt er
verwezen naar deze artikels.
Tabel 6: Zoektermen
Tabel 7: Sjabloon inventarisatie
Tabel 8: Geïnventariseerde assessmentinstrumenten (38)
Tabel 9: Instrumenten met vermelding validatiepopulatie, referenties zie verder
Tabel 10: Samenvattingstabel per instrument
10 Lijst van figuren
Figuur 1: Cognitief gedragsmodel van angst om te bewegen / schade bij pijn (Vlaeyen,
1995 in Silver, 2002, p. 486).
Figuur 2: Doorstroomdiagram
Figuur 3: Comprehensief Model van Occupatie: de drie componenten (van de Velde,
2013, dia 13)
Figuur 4: Bewerkte versie van het ICF, origineel te vinden in WHO (2002, p.19)
p. 91
p. 92
Deel 2: Validatie van het activiteitendagboek
(individueel)
1 INLEIDING
1.1 CVS/ME en het activiteitenpatroon
De criteria voor het stellen van de diagnose bij het Chronisch Vermoeidheid Syndroom
(CVS)/Myalgische encefalomyelitis (ME) geeft aan dat de cliënt een ernstige
vermoeidheid vertoont gedurende zes opeenvolgende maanden in combinatie met een
aantal andere symptomen en die resulteren in een ernstige reductie van beroepsmatige,
schoolse, sociale en persoonlijke activiteiten (Fukuda, 1994; Holmes, 1988). Uit de
literatuur blijkt dat er inderdaad een groot verschil is tussen het activiteitenniveau van
de CVS/ME-cliënt en de gezonde sedentaire persoon. Bij de gezonde personen zijn er
activiteitenpieken aanwezig die minder intens en korter zijn dan bij CVS/ME-cliënten,
aangezien deze populatie passiever is (van Weering, 2007).
Het activiteitenpatroon vormt dan ook een belangrijk aangrijpingspunt voor de
opvolging van de cliënt als ergotherapeut. Een evenwicht vinden tussen rust en activiteit
om zo het sterk variërend beloop van CVS/ME om te buigen in een constant
klachtenpatroon (stabilisatiefase) en in een latere fase het activiteitenniveau op te
drijven (opbouwfase) vormt de belangrijke doelstelling binnen de ergotherapeutische
praktijk. Eveneens kan de ergotherapeut door middel van het activiteitenpatroon de ‘life
balance’ 5in kaart brengen waardoor men samen met de cliënt een betekenisvolle
dagindeling kan opstellen (Matuska, 2008).
1.2 Accelerometer
Uit deel 1 van deze masterproef bleek dat het activiteitendagboek, naast de
accelerometer, het meest gebruikte instrument is bij gezonde personen om de fysieke
activiteit te meten (Depuydt & Van Regenmortel, 2014) De accelerometer is een valide
5
“A consisted and desired pattern of occupations that enables people to manage stress and promote health an well-
being. Patterns may be viewed on several dimensions, including time allocation, fulfillment of social roles, and
meeting psychological need. (Synonyms or closely related terms include role balance, work-related balance, work
family balance, lifestyle balance, work-life balance, and occupational balance).” (Christiansen & Townsend, 2011, p.
419).
p. 93
en betrouwbaar instrument en wordt beschouwd als gouden standaard om de frequentie,
intensiteit en duur van fysieke activiteiten te registreren. Het kan hierdoor het
energieverbruik schatten (Johannsen, 2010; Locke, 2002; Meijer, 1989; Terrier, 2001;
Van der Werf, 2000). De accelerometer kan gedragen worden op drie verschillende
plaatsen, namelijk de pols, de heup en de enkel. De heup wordt beschouwd als de meest
valide plaats, aangezien dit de beste plaats is voor het schatten van het
lichaamszwaartepunt. Maar het meet geen activiteiten in de bovenste ledematen (vb.
strijken) (Minetti, 1993; Vercoulen, 1997). Dit doet de accelerometer ter hoogte van de
pols wel. Deze kan hierdoor de sedentaire, lichte, matige en zware activiteiten(niveaus)
onderscheiden. Maar onderschatten activiteiten met zeer snelle handbewegingen (vb.
typen) (Sugimoto, 1997). Het gebruik van de accelerometer in de praktijk is voor de
ergotherapeut niet evident, aangezien de kostprijs met bijhorende software zeer hoog is
en omdat het niet realistisch is. Daarom zou het activiteitendagboek een goedkoper en
gemakkelijker alternatief zijn.
1.3 Activiteitendagboek
Het activiteitendagboek geeft eveneens informatie over het type, intensiteit en duur van
fysieke activiteiten die omgezet kunnen worden in MET-niveaus of geanalyseerd
kunnen worden naar fysieke activiteitenpatronen (Speck & Looney, 2006). Aangezien
de personen met CVS/ME vaak te kampen hebben met matige tot ernstige cognitieve
problemen naar verwerkingssnelheid, wordt er geopteerd om het dagboek onmiddellijk
in te vullen, zodat er geen recall-bias aanwezig zou zijn (van Eupen, 2010). Het
dagboek wordt gebruikt bij onderzoek naar het activiteitenpatroon bij de CVS/MEpopulatie. Maar het is nog niet gevalideerd in deze doelgroep (Depuydt & Van
Regenmortel, 2014; Vercoulen, 1997) deden wel onderzoek naar zelfrapportage bij
CVS/ME-cliënten door de validiteit van vragenlijsten na te gaan. Uit de studie kon
geconcludeerd worden dat dagelijks gerapporteerde activiteit een subjectieve
activiteitmeting is, terwijl de accelerometer zorgt voor objectieve functionele meting.
De zelfrapportage vragenlijsten vertoonden geen sterke correlaties met de
accelerometer.
p. 94
Omdat het dagboek toch een goedkopere en gemakkelijkere methode is (Sallis, 2000),
lijkt dit in de praktijk zeer relevant. Het doel van dit tweede deel van de masterproef is
om de gerapporteerde gegevens in een activiteitendagboek te vergelijken met de gouden
standaard, de accelerometer, bij cliënten met CVS/ME. Het betreft data-analyses van
een onderzoek dat reeds uitgevoerd werd in 2006-2008 en waarvan reeds enkele
resultaten gepubliceerd werden met betrekking tot de vergelijking van het
activiteitenpatroon tussen gezonde subjecten en personen met CVS/ME (Meeus, 2011a)
en de validatie van de IPAQ-sf (Meeus, 2011b). De huidige studie richt zich op het
bestuderen van de validiteit van het activiteitendagboek.
p. 95
2 METHODE
2.1 Rekrutering
De cliënten werden geselecteerd uit het patiëntenbestand (januari 2006 tot en met maart
2007) op de afdeling menselijke fysiologie/sportgeneeskunde van de faculteit
Lichamelijke opvoeding en Kinesitherapie, Vrije Universiteit Brussel. Deze werden
gescreend op volgende inclusiecriteria:
- Nederlandstalig
- Vrouwen
- Tussen 18 en 65 jaar
- Voldoen aan de criteria van CVS/ME volgens Fukuda (1994).
Voor de diagnostisering ondergingen alle cliënten een uitgebreide medische evaluatie,
bestaande uit een klinisch onderzoek, analyse van de medische voorgeschiedenis, een
inspanningsproef en een laboratoriumonderzoek. Indien nodig werd eveneens een
psychiatrisch, neurologisch, gynaecologisch, endocrinologisch, cardiaal en/of gastrointestinaal onderzoek uitgevoerd.
De CVS/ME-cliënten werden telefonisch gecontacteerd waarbij het doel en de
procedure van de studie werd uitgelegd en waarin hen tenslotte werd gevraagd of ze
bereid waren te participeren. Indien zij toestemden, werden er twee afspraken gemaakt.
Er
werden
20
gezonde
vrouwelijke
controlesubjecten
gerekruteerd
uit
het
ziekenhuispersoneel, personeel van de (voormalige) Hogeschool Antwerpen Departement Gezondheidszorg, familie en kennissen van de onderzoekers. De gezonde
personen werden gematcht met de CVS/ME-cliënten. Ze moesten voldoen aan volgende
inclusiecriteria:
- Nederlandstalig
- Tussen 18 en 65 jaar
- De subjecten zijn sedentair. De controlegroep bestond uit personen die overwegend
een zittend of staand beroep uitoefenen en die niet meer dan drie uur per week aan
matige of intensieve fysieke activiteit deden (Bernstein, 1999).
p. 96
2.2 Procedure & Materiaal
2.2.1 Eerste consult
Er werden twee bijeenkomsten georganiseerd. Bij aanvang van de eerste consultatie,
startend op maandag of dinsdag, werd aan de deelnemers gevraagd om de
informatiebrochure en het “informed consent”, goedgekeurd door de Commissie
Medische Ethiek (VUB), te lezen en bij toestemming te tekenen. Vervolgens vulden ze
een testbatterij vragenlijsten in, die hier niet verder besproken worden.
Er werd gevraagd om tussen de twee consulten in, gedurende zes volledige dagen, het
dagboek bij te houden en de accelerometer 24/24 uur te dragen (maandag of dinsdag
was dag 1, zaterdag en zondag waren dag 5 en 6).
2.2.1.1 Het activiteitendagboek in het onderzoek
Het dagboek bestond uit een leeg raster waarin de deelnemers dagelijks het beginuur,
einduur en de totale duur van de verschillende activiteiten invulden (Zie Bijlage 2). Er
werd verzocht om de activiteiten onmiddellijk na uitvoering op te schrijven, om recallbias uit te sluiten. Het dagboek diende gedurende zes volledige dagen ingevuld te
worden, beginnend de dag na de eerste consultatie tot de avond voor het tweede consult.
Elke dag bestond uit een etmaal. Het was belangrijk dat de deelnemer zich ervan bewust
was dat er geen minuten mochten ontbreken en dat de activiteiten zo veel mogelijk
opgesplitst
en
gespecifieerd
werden.
De
laatste
twee
kolommen
van
het
activiteitendagboek (METs en totaal METs-minuten) werden voorbehouden voor de
onderzoeker.
2.2.1.2 De accelerometer in het onderzoek
De accelerometer die in het onderzoek werd gebruikt is de Actical van Mini Mitter
(Mini Mitter Company, Bend, Ore, USA). Het geslacht, de leeftijd, het gewicht, de
registratieperiode en het meetinterval werd in de accelerometer ingesteld. De Acticalarmband mat tri-axiaal de hoeveelheid en intensiteit van bewegingen en werd gedurende
één week rond de niet-dominante pols gedragen. De meting startte de dag van de eerste
consultatie. Het instrument weegt slechts 17 gram, heeft een afmeting van 28mm x
27mm x 10 mm en heeft 64k geheugen (45 dagen bij het gebruik van 1 minuutopslag).
Men mocht de accelerometer niet uit doen, ook niet tijdens het slapen of het baden.
Zwemmen gedurende die week was niet toegestaan, aangezien de Actical slechts
waterdicht is tot op één meter diepte gedurende 30 minuten.
p. 97
De Actical verzamelt ruwe data, namelijk de “activity counts” (AC) per minuut. Deze
gegevens worden bekomen door de geproduceerde elektronische stroom en doordat de
sensor de amplitude en de frequentie van bewegingen registreert. Een verhoogde
intensiteit van beweging veroorzaakt een verhoging van stroom. De AC kan omgezet
worden naar METs, de standaardeenheid om fysieke activiteit uit te drukken (1
MET=3.5 mL∙kg-1∙min-1) (Freedson, 1998). MET is extra energieverbruik, boven het
basaal metabolisme. Deze kunnen dan verder omgezet worden naar energieverbruik in
kilocalorieën (kcal). Dit laat belangrijke analyses van data, verkregen door de
accelerometer toe en stelt ons in staat de geregistreerde activiteit te classificeren volgens
intensiteit.
2.2.2 Tweede consult
Tijdens de tweede consultatie, één week later, werden de accelerometer en het dagboek
van de afgelopen zes dagen van 24 op 24 uur ingelezen.
2.3 Dataverwerking
De geregistreerde gegevens betreffende het activiteitenpatroon gemeten door de
accelerometer en die van het dagboek werden met elkaar vergeleken bij 67 CVS/MEcliënten. Ook de dagboeken van de 20 gezonde personen en 20 CVS/ME-cliënten
werden met elkaar vergeleken.
Nadat de gegevens van de Actical ingelezen werden met de daarvoor bestemde lezer en
software (Actical 2.02, Mini Mitter, Bend, Ore, USA) werden de activiteitenparameters
(gemiddelde AC/minuut/dag, geschat energieverbruik/dag, tijd en AC doorgebracht
sedentair – licht actief – matig actief – intensief actief/dag) automatisch weergegeven
door het programma. Het onderzoek startte bij de proefpersoenen op een maandag of
een dinsdag. Het eerste etmaal werd dus geregistreerd vanaf respectievelijk dinsdag en
woensdag.
Bij de scoring van de dagboeken werd het “Compendium van Fysieke Activiteiten”
gehanteerd (Zie Bijlage 1). Ainsworth (2000) ontwikkelde het Compendium om
onderzoekers van een gedetailleerde samenvatting van energieverbruik te voorzien. Het
verstrekt informatie over het energieverbruik (uitgedrukt in het metabolische equivalent,
MET) voor 19 categorieën van fysieke activiteit (vb. fietsen, afwassen, typen, etc.). In
het huidig onderzoek werden de METs-waarden opgezocht in het Compendium en
p. 98
vervolgens werd het energieverbruik van de uitgevoerde activiteiten van de
proefpersonen voor 24u/dag berekend in Microsoft Excel (METs x tijd = METsminuten) (Bijlage 2). Om de METs van het dagboek om te zetten naar kcal, werd het
aantal METs vermenigvuldigd met het gewicht en vervolgens werd dit gedeeld door 60
(= aantal minuten).
Door middel van de intensiteit van de opgezochte METs-waarde werd in het Excelbestand een onderverdeling gemaakt van vier niveaus; sedentaire activiteit (<1 METs),
lichte activiteit (1 – 3 METs), matige activiteit (3 METs – 6 METs) en intensieve
activiteit (>6 METs) (Ainsworth, 2000) (
Tabel ). Het energieverbruik en de gespendeerde tijd per niveau en per dag werden
berekend in Excel. Aan de hand van momentopnames ’s morgens op dag 1 en 2 (9-10u),
’s middags op dag 3 en 4 (15-16u), en ’s avonds op dag 5 en 6 (21-22u) kon eveneens
de validiteit van het dagboek bestudeerd worden.
2.4 Statistische analyse
De gegevens werden ingevoerd in Microsoft Excel en werden vervolgens geanalyseerd
in SPSS 22.0 voor Windows (Statistical Package for the Social Sciences, SPSS Inc.
Headquarters, 233s. Wacker Drive, 11th floor, Chicago, Illinois 60606, USA). De
normaliteit van de variabelen werd onderzocht, gebruik makend van de KolmogorovSmirnov goodness-of-fit test. Het significantieniveau werd vastgesteld op 0,05. Er werd
beschrijvende statistiek uitgevoerd om een beeld te krijgen van de steekproef en hun
energieverbruik.
2.4.1 Concurrente validiteit
Het primaire doel van het statistisch onderzoek omvat correlatieberekeningen.
Aangezien de gegevens parametrisch (N>30 en normale verdeling) zijn, werd er gebruik
gemaakt van de Pearson Correlatie Coëfficiënt. Er werd gezocht naar correlaties tussen
het dagboek en de gegevens bekomen met de accelerometer voor wat betreft het totale
energieverbruik per dag en per uurblok. Vervolgens werd voor de gemiddelde dag het
energieverbruik en de tijd gespendeerd per activiteitenniveau vergeleken tussen het
dagboek en de accelerometer aan de hand van een gepaarde t-test. Dit om te weten hoe
groot eventuele verschillen zijn.
p. 99
2.4.2 Discriminante validiteit
Tenslotte werden 20 CVS/ME-cliënten vergeleken met 20 gezonde personen aan de
hand van een onafhankelijke t-test. Er werd gezocht naar significante verschillen in de
verdeling van tijd en energieverbruik per niveau voor een gemiddelde werkdag,
zaterdag en zondag volgens het dagboek. De variabelen die significant verschilden
werden nadien beoordeeld op sensitiviteit en specificiteit. De sensitiviteit van een test is
de maat voor de frequentie waarmee voor die test een positief resultaat wordt gevonden
als de conditie ook werkelijk aanwezig is (Portney & Watkins, 2009). Er werd met
andere woorden geanalyseerd of het activiteitendagboek in staat is om werkelijke
CVS/ME-cliënten op te sporen. De specificiteit van een test is de maat voor de
frequentie waarmee een negatief resultaat wordt gevonden indien de conditie ook
werkelijk afwezig is (Portney & Watkins, 2009). Binnen dit onderzoek ging men na of
het activiteitendagboek geen gezonde proefpersonen fout diagnosticeren als zijnde
CVS/ME-cliënt. Dit werd weergegeven in een Receiver Operating Characteristic curve
(ROC-curve). Hoe meer de lijn het kader volgt, hoe beter de sensitiviteit. Hoe meer de
lijn de diagonaal volgt, hoe lager de sensitiviteit.
p. 100
3 RESULTATEN
3.1 Concurrente validiteit
3.1.1 Demografische variabelen CVS/ME-cliënten
De gemiddelde leeftijd van de 67 vrouwelijke CVS/ME-cliënten bedroeg 41,45 jaar
(SD=9,31). Het gemiddelde gewicht was 64,99 (SD=12,70) jaar. De gemiddelde duur
van de CVS/ME- gerelateerde klachten was 93,50 (SD= 74,11) maanden. Zie Tabel 1.
Tabel 1 Demografische variabelen (n=67)
Leeftijd
Gewicht
Duur van de klachten
Minimum
20
44
5
Maximum
62
110
360
Gemiddelde
41,45
64,99
93,50
Standaarddeviatie
9,31
12,70
74,11
3.1.2 Gemiddelde energieverbruik van dag 1 t.e.m. dag 6
Het activiteitendagboek geeft een beeld van het activiteitenpatroon aan de hand van
energieverbruik (kcal). De accelerometer registreert “activity counts” of AC (activiteit)
en maakt hierop een schatting van het energieverbruik (kcal). Het gemiddelde
energieverbruik/dag wordt weergegeven in Tabel 2 van dag 1 t.e.m. dag 6 van de twee
meetinstrumenten.
Tabel 2 Beschrijvende statistiek: dag 1 t.e.m. dag 6 (n=67)
Dagboek
Actical
totale energieverbruik
(kcal)/dag
totale energieverbruik
(kcal)/dag
totale activiteit (AC)/dag
Minimum
Maximum
Gemiddelde
Standaarddeviatie
1417,93
3750,08
2179,80
455,30
1686,18
3996,63
2539,98
509,87
57098,00
684565,33
384052,46
125926,16
De Pearson Correlatie Coëfficiënt werd berekend door het totale energieverbruik (kcal)
van de Actical te vergelijken met het totale energieverbruik (kcal) van het
activiteitendagboek van dag 1 t.e.m. dag 6. Er werd een zeer sterke significante
correlatie (r=0,83) gevonden tussen de twee instrumenten (Tabel 3).
Tabel 3 Pearson Correlatie Coëfficiënt: dag 1 t.e.m. 6 (n=67)
Actical: totale energieverbruik (kcal)/dag
* Correlatie met significantieniveau 0,01.
Dagboek: totale energieverbruik (kcal)/dag
Pearson Correlatie Coëfficiënt
Sig (tweezijdig)
0,83*
0,00*
p. 101
3.1.3 Gemiddelde energieverbruik van de momentopnames
In Tabel 4 wordt het totale energieverbruik en de totale activiteit (AC) weergegeven van
zowel de twee meetinstrumenten voor de verschillende momentopnames.
Tabel 4 Beschrijvende statistiek: de momentopnames (n=67)
Dag 1 en dag 2 tussen 9-10u
Totaal energieverbruik
(kcal)/uur
Totaal energieverbruik
Actical
(kcal)/uur
Totale activiteit (AC)/uur
Dag 3 en dag 4 tussen 15-16u
Dagboek
Totaal energieverbruik
(kcal)/uur
Totaal energieverbruik
Actical
(kcal)/uur
Totale activiteit (AC)/uur
Dag 5 en dag 6 tussen 21-22u
Dagboek
Dagboek
Actical
Totale energieverbruik
(kcal)/uur
Totale energieverbruik
(kcal)/uur
Totale activiteit (AC)/uur
Minimum
54,00
Maximum
222,00
Gemiddelde
103,99
Standaarddeviatie
30,85
56,51
198,28
127,61
31,26
1672,00
63819,00
22798,35
1257,91
Minimum
47,30
Maximum
249,00
Gemiddelde
112,13
Standaarddeviatie
36,79
55,96
202,94
130,68
33,79
586,00
75366,00
23483,49
13865,64
Minimum
Maximum
Gemiddelde
Standaarddeviatie
52,50
197,25
83,93
27,43
48,60
201,68
112,40
31,53
1976,00
54820,00
16559,43
12580,13
De correlatiecoëfficiënten werden bepaald door het totale energieverbruik (kcal) van de
Actical (accelerometer) en het activiteitendagboek te vergelijken voor de verschillende
momentopnames (Tabel 5).
’s Morgens werd een significante lage correlatie (r=0,37) gevonden tussen de twee
meetinstrumenten op dag 1 en dag 2. Op dag 3 en 4 werd ’s middags een beperkte
(r=0,12) niet significante correlatie (p=0,35) gevonden. De correlatiecoëfficiënt in de
avondblok was zwak (r=0,28), maar correleerde wel significant met elkaar (p=0,02).
p. 102
Tabel 5 Pearson Correlatie Coëfficiënt: de momentopnames (n=67)
Dag 1 en dag 2 tussen 9-10u
Dagboek: totale energieverbruik (kcal)/uur
Pearson Correlatie Coëfficiënt
Sig (tweezijdig)
Actical: totale energieverbruik (kcal)/uur
0,37**
0,00**
Dag 3 en dag 4 tussen 15-16u
Dagboek: totale energieverbruik (kcal)/uur
Actical: totale energieverbruik (kcal)/uur
Dag 5 en dag 6 tussen 21-22u
Pearson Correlatie Coëfficiënt
0,12*
Sig (tweezijdig)
0,35*
Dagboek: totale energieverbruik (kcal)/uur
Pearson Correlatie Coëfficiënt
Sig (tweezijdig)
Actical: totale energieverbruik (kcal)/uur
0,28*
0,02*
* Correlatie met significantieniveau 0.05
** Correlatie met significantieniveau 0,01
3.1.4 Verschillen tussen dagboek en accelerometer
Naast de correlatieanalyse werd voor de belangrijkste variabelen, die zowel door
dagboek als accelerometer geregistreerd werden (dus geen AC), een gepaarde t-test
uitgevoerd om te zien of er systematische verschillen optraden tussen energieverbruik
en tijd geregistreerd door dagboek of accelerometer. Om te kijken of het dagboek
systematisch onder- of overschat, werden de gemiddelde waarden voor dag 1 tot dag 6
genomen (Tabel 6). Wanneer een gemeten verschil groter is dan de meetfout, kan men
95% zeker zeggen dat er een reëel verschil bestaat, en dat er sprake is van over- of
onderschatting en niet van meetfouten eigen aan de instrumenten.
Er werden significante verschillen gevonden tussen het dagboek en de accelerometer
voor wat betreft totale energieverbruik per dag (p=0,00) en het energieverbruik matig
actief doorgebracht (p=0.00) en voor de tijd sedentair (p=0,00), licht actief (p=0,01) en
matig actief (p=0,00) gespendeerd. Het dagboek onderschat het energieverbruik per dag
en het energieverbruik en de gespendeerde tijd aan matige activiteit en overschat de tijd
sedentair en licht actief.
p. 103
Tabel 6 Dagboek vs Actical: energieverbruik en tijd per activiteitenniveau (n=67)
Dagboek vs Actical
Gemiddelde SD
Standaardfout van
gemiddelde
35,21
27,05
45,51
38,94
Energieverbruik
-360,19
288,24
Energieverbruik sedentair
-37,97
221,39
Energieverbruik licht actief
-77,36
372,49
Energieverbruik matig actief
-403,35
318,73
Energieverbruik intensief
7,58
57,69
7,05
actief
Minuten sedentair
55,57
149,60 18,28
Minuten licht actief
47,17
139,45 17,04
Minuten matig actief
-104,72
83,37
10,19
Minuten intensief actief
1,98
13,90
1,70
* Significantieniveau 0.05
SD: standaarddeviatie, t: t-waarde, df: vrijheidsgraad, p: kans
t
df
p*
Meetfout
-10,23
-1,40
-1,70
-10,36
66
66
66
66
0,00
0,17
0,09
0,00
97,61
74,97
126,14
107,93
1,08
66
0,29
9,57
3,04
2,77
-10,28
1,17
66
66
66
66
0,00
0,01
0,00
0,25
50,66
47,22
28,23
4,71
3.2 Discriminante validiteit
De discriminante validiteit van het activiteitendagboek werd alsook onderzocht door na
te gaan of men aan de hand van de gegevens van het activiteitendagboek kan uitmaken
of iemand al dan niet aan het CVS/ME lijdt. Om de sensitiviteit en de specificiteit te
bepalen werden 20 CVS/ME-cliënten vergeleken met 20 gezonde subjecten.
3.2.1 Demografische variabelen CVS/ME-cliënten en gezonde personen
De gemiddelde leeftijd van de 20 vrouwelijke CVS/ME-cliënten bedroeg 41,25 (SD =
10,57) jaar. Het gemiddelde gewicht was 65,85 (SD = 13,32) kilogram. Voor de 20
gezonde vrouwelijke deelnemers uit de controlegroep bedroeg de gemiddelde leeftijd
41,30 (SD = 10,27) jaar en het gemiddelde gewicht was 66.38 (SD = 11,00) kilogram.
Beide groepen verschilden niet significant qua leeftijd en gewicht Zie Tabel 7.
Tabel 7 Demografische variabelen: 20 gezonde subjecten, 20 CVS/ME-cliënten
CVS/ME
Gezonde subjecten
Leeftijd
Gewicht
Leeftijd
Gewicht
Gemiddelde
41,25
65,85
41,30
66,38
Standaarddeviatie
10,57
13,32
10,27
11,00
3.2.2 Significante verschillen tussen CVS/ME-cliënten en gezonde personen
Op basis van de geregistreerde gegevens volgens het dagboek werd er gezocht naar
significante verschillen tussen de CVS/ME-cliënten en de controlegroep (zie Tabel 8).
Dit werd berekend aan de hand van een onafhankelijke t-test. Er werden significante
verschillen gevonden voor het totale energieverbruik, de tijd en METs-minuten
sedentair en licht actief op de werkdagen en zaterdag. De tijd en de METs-minuten
p. 104
sedentair, licht actief en matig actief op zondag waren eveneens significant verschillend.
Er werd dus geconcludeerd dat op basis van het dagboek de lichte en sedentaire
activiteiten significant verschillend zijn ten op zichte van de gezonde subjecten.
Tabel 8 Significante verschillen tussen CVS/ME-cliënten (n=20) en controlepersonen (n=20)
CVS/ME
Controle
Sig (tweezijdig)*
Totale energieverbruik (Kcal)/dag
2276,28+454,96
2686,00+508,59
0,01
Tijd sedentair (min)
851,63+150,43
625,55+109,28
0,00
Energieverbruik sedentair (Kcal)/dag
795,03+147,45
576,70+104,96
0,00
Tijd licht actief (min)
566,84+147,62
771,65+100,14
0,00
Energieverbruik licht actief (Kcal)/dag
1073,34+304,51
1480+188,53
0,00
Tijd matig actief (min)
20,35+27,31
38,14+57,10
0,22
Energieverbruik matig actief (Kcal)/dag
77,31+103,06
147,48+224,04
0,21
Tijd intensief (min)
1,19+5,31
4,66+14,25
0,31
Energieverbruik intensief (Kcal)/dag
8,31+37,18
32,14+97,69
0,31
Totale energieverbruik (Kcal)
2131,18+413,22
2524,16+684,51
0,03
Tijd sedentair (min)
841,00+140,31
667,70+142,48
0,00
Energieverbruik sedentair (Kcal)
777,96+137,32
624,94+138,46
0,00
Tijd licht actief (min)
573,20+137,83
685,50+146,22
0,02
Energieverbruik licht actief (Kcal)
1075,47+260,71
1320,30+304,11
0,01
Tijd matig actief (min)
22,80+44,38
76,30+153,37
0,14
Energieverbruik matig actief (Kcal)
78,63+144,59
333,28+612,96
0,08
Tijd intensief (min)
3,00+13,42
0,50+2,24
0,42
Energieverbruik intensief (Kcal)
21,00+93,91
3,50+15,65
0,42
Totale energieverbruik (Kcal)
2009,38+403,88
2261,44+422,27
0,06
Tijd sedentair (min)
919,30+178,00
736,30+184,42
0,00
Energieverbruik sedentair (Kcal)
857,16+176,16
681,36+176,79
0,00
Tijd licht actief (min)
513,75+178,60
679,85+179,90
0,01
Energieverbruik licht actief (Kcal)
955,76+311,97
1287,21+393,22
0,01
Tijd matig actief (min)
3,45+7,16
23,85+32,31
0,01
Energieverbruik matig actief (Kcal)
14,05+29,12
92,28+124,22
0,01
Tijd intensief (min)
1,50+6,71
0,00+0,00
0,32
Energieverbruik intensief (Kcal)
10,50+46,96
0,00+0,00
0,32
Werkdagen
Zaterdag
Zondag
*Significantieniveau 0.05
p. 105
3.2.3 ROC-curve
De variabelen waarbij met de onafhankelijke t-test een significant verschil waar te
nemen was, werden afgebeeld in een ROC-curve (Figuur 1). De sensitiviteit en de
specificiteit van het activiteitendagboek werd aan de hand van deze curve bepaald. Er
werd gezocht naar het beste compromis tussen sensitiviteit en specificiteit. Beiden
kunnen best zo hoog mogelijk liggen en de sensitiviteit benadert bij voorkeur 80%. Of
omgekeerd; wanneer de waardes van de CVS/ME-cliënten onder een bepaalde grens
ROC Curve
moeten liggen naar een waarde van 20%.
1,0
Sensitiviteit
Tot energie za
Tijd sed za
0,8
Tijd licht actief za
Tot energie zo
Tijd sed zo
Tijd licht actief zo
0,6
Tijd matig actief zo
Tot energie werkdag
Tijd sed werkdag
Tijd licht actief werkdag
0,4
Referentielijn
0,2
0,0
0,0
0,2
0,4
0,6
0,8
1,0
1 - Specificiteit
Figuur 1: ROC-curve: significante afwijkingen
*sed: sedentair, tot: totaal, za: zaterdag, zo: zondag
De variabelen totale energieverbruik op werkdagen (p=0,02), tijd sedentair (p=0,00) en
licht actief (p=0.00) op werkdagen, tijd sedentair (p=0,00) en licht actief (p=0,02) op
zaterdag, tijd sedentair (p=0,00), licht actief (p=0,01) en matig actief (p=0.04) op
zondag zijn significant afwijkend weergegeven in de ROC curve (Figuur 1). De
donkergroene en de lichtblauwe lijnen benaderen het meest de kader, m.a.w. de lichte
en de sedentaire activiteiten beschikken over een voldoende hoge sensitiviteit in
p. 106
combinatie met een aannemelijke specificiteit om de CVS/ME-cliënten en de
controlegroep te differentiëren. Er werd op zoek gegaan naar een afkappingspunt voor
deze activiteitenniveaus. Uit Tabel 9 blijkt dat de beste sensitiviteit (80%) en
specificiteit (90%) weergegeven werd voor gespendeerde “tijd sedentair” in de week.
Men kan zeggen dat wanneer men meer dan 745 minuten/dag sedentair doorbrengt, de
kans groot is dat men CVS/ME-cliënt is.
Tabel 9 Afkappingspunt, sensitiviteit en specificiteit
Variabelen
Afkappingspunt
Sensitiviteit
Specificiteit
Totaal energieverbruik (kcal)/dag
2688
80%
40%
Tijd sedentair (min)/dag
745
80%
90%
Tijd licht actief (min)/dag
694
80%
15%
Totaal energieverbruik (kcal)
2517
80%
55%
Tijd sedentair (min)
727
80%
75%
Tijd licht actief (min)
702
80%
55%
Totaal energieverbruik (kcal)
2392
80%
70%
Tijd sedentair (min)
729
80%
50%
Tijd licht actief (min)
703
80%
55%
Werkdagen
Zaterdag
Zondag
p. 107
4 DISCUSSIE
Het doel van dit tweede deel van de masterproef was om de validiteit van het
activiteitendagboek bij de CVS/ME-populatie te onderzoeken door enerzijds dit
instrument te vergelijken met de accelerometer en anderzijds de geregistreerde gegevens
van het dagboek te vergelijken tussen CVS/ME-cliënten en gezonde personen.
4.1 Concurrente validiteit
Er werd een zeer sterke significante correlatie van 0,83 gevonden tussen de Actical en
het activiteitendagboek bij het totale energieverbruik (kcal) van dag 1 t.e.m. dag 6. Dit
wil zeggen dat het activiteitendagboek hetzelfde construct (fysieke activiteit uitgedrukt
in totale energieverbruik) meet als zijn gouden standaard. Uit de correlatieanalyses
bleek dat het dagboek een consistente weergave gaf van het totale energieverbruik
zowel voor de uurblokken als voor het gemiddelde van de zes dagen. Een mogelijke
verklaring waarom voor energieverbruik sterke correlaties gevonden werden, is het feit
dat hier dezelfde constructen vergeleken werden (AC en energieverbruik). Of omdat er
in beide instrumenten in het begin van de procedure dezelfde demografische factoren
werden ingegeven.
Uit de significante verschillen tussen het dagboek en de accelerometer bleek dat het
dagboek de matige en intensieve activiteiten onderschatten en de sedentaire en lichte
activiteiten overschatten. Dit kan verklaard worden door het feit dat de beschreven
activiteit door de cliënt niet overeenkomt met hoe het geregistreerd werd in de
accelerometer. Enerzijds registreert de accelerometer de ruwe data AC/minuut. De AC
kan je niet vergelijken met het geregistreerde energieverbruik van het dagboek,
aangezien deze verschillende eenheden hebben. Daarom wordt de AC via een
onbekende formule omgezet in kcal. De Actical maakt dus een schatting van het
energieverbruik.
Anderzijds
werden
de
beschreven
activiteiten
in
het
activiteitendagboek omgezet in METs (Ainsworth, 2000). Deze werden vervolgens
omgezet naar kcal door middel van een gekende formule. We kunnen de vraag stellen of
deze waarden van de het energieverbruik met elkaar overeenkomen en of het
betrouwbaar is om ze met elkaar te vergelijken. Verder onderzoek naar de
omzettingsprocedure is noodzakelijk. Een andere bedenking dat gemaakt kan worden is
p. 108
dat het Compendium van Fysieke Activiteiten bestaat uit gemiddelde waarden voor
energieverbruik van een activiteit in de samenleving en niet gebaseerd is op individueel
niveau. Aangezien elke cliënt anders is en elke activiteit anders ervaart, moet men dit
eveneens kritisch bekijken.
De plaatsing van de accelerometer kan eveneens een verklaring zijn voor de onder- of
overschatting van activiteiten. Binnen dit onderzoek werd de accelerometer gedragen
rond de niet-dominante pols. Een praktisch voordeel van deze plaatsing is dat de
accelerometer kan gedragen worden als een polshorloge en kan de activiteitenniveaus
onderscheiden. Een eventueel nadeel is dat de accelerometer de activiteiten die door
middel van de dominante hand uitgevoerd (vb. schrijven, strijken, etc.) werden, niet
correct werden geregistreerd. Hierdoor wordt de sedentaire activiteit namelijk overschat
en de lichte activiteit wordt niet geregistreerd. Omgekeerd kan ook, namelijk dat het
activiteitendagboek sedentaire activiteiten overschat, bijvoorbeeld als de cliënt naar TV
kijkt met een zakje chips, zal de accelerometer de armbewegingen registreren. Terwijl
de cliënt in zijn dagboek enkel de activiteit ‘TV-kijken’ opschrijft. Zelfrapportage kan
dus zorgen voor onderrapportering van het activiteitenniveau. Als het controlesysteem,
namelijk de accelerometer, wegvalt in de klinische praktijk kan overrapportage van
activiteiten eveneens voorkomen om aan de sociale eisen van de omgeving te voldoen
(sociaal wenselijkheidsbias).
Bij het vergelijken van het totale energieverbruik van de Actical met het
activiteitendagboek op verschillende momenten van de dag, werden significante maar
lage correlaties gevonden voor ’s morgens en ’s avonds. Tijdens deze momentopnames
worden vooral routine-activiteiten, zoals opstaan, wassen, eten, etc. uitgevoerd,
waardoor de cliënt deze nauwkeuriger en meer waarheidsgetrouw kan rapporteren. Een
nadeel hiervan is dat er een herhalingseffect kan optreden, waardoor de cliënt de
gewoonte-activiteiten opschrijft, maar deze niet uitvoert en bijgevolg niet worden
geregistreerd door de accelerometer.
Er werd geen significante correlatie (p=0,35) gevonden voor het middagblok. Dit
betekent dat er een lagere validiteit aanwezig was voor dit moment van de dag. Een
reden hiervoor is dat er een recall-bias aanwezig was. De cliënt schreef bijvoorbeeld pas
p. 109
’s avonds zijn uitgevoerde middagactiviteiten op. Om deze over- of onderschatting van
de fysieke activiteit te vermijden kan geadviseerd worden om een klein dagboekje of
een recordertje te gebruiken.
De accelerometer is nog niet gevalideerd in de CVS/ME-populatie (Depuydt & Van
Regenmortel, 2014). Hier kan men de bedenking maken of dit instrument wel degelijk
geschikt is als gouden standaard, aangezien de betrouwbaarheid en validiteit afhankelijk
is van het meetinstrument, populatie en soort activiteit. Daarom lijkt onderzoek naar
klinimetrie bij CVS/ME zeer relevant.
4.2 Discriminante validiteit
Het bepalen van de sensitiviteit en de specificiteit is een andere methode om de
validiteit in kaart te brengen. Uit de resultaten van de onafhankelijke t-test werden
significante verschillen gevonden ten op zichte van de gezonde subjecten bij de lichte
en de sedentaire activiteiten. Zoals verwacht voerden de CVS/ME-cliënten weinig tot
geen matige of intensieve activiteiten uit. Uit de ROC-curve werd geconcludeerd dat de
gespendeerde ‘tijd sedentair’ de meest aangewezen variabele is om CVS/ME-cliënten te
identificeren; sensitiviteit (80%) en specificiteit (90%).
In tegenstelling tot de gegevens gemeten op zaterdag, werd er geen significant verschil
gevonden voor het totale energieverbruik op zondag tussen de CVS/ME-cliënten en de
controlegroep. Beide groepen waren actiever op zaterdag, waardoor er verondersteld
wordt dat zondag een rustdag betekent voor beiden. Maar dit wil ook zeggen dat de
CVS/ME-populatie, zoals de controle groep, een hoger energieverbruik hebben in de
week ten op zichte van het weekend.
4.3 Tekortkomingen in de studie
Naast de hierboven geschreven bedenkingen zijn nog enkele tekortkomingen in de
studie. De verkregen resultaten van het activiteitendagboek werden binnen deze studie
beïnvloed door de motivatie, de beschikbare tijd en de geleverde inspanning van de
proefpersonen. Eveneens moet men rekening houden met de sociale bias waardoor de
cliënten de activiteiten gaan over-of onderschatten. Ainsworth (2000) adviseert om de
dagboeken tweemaal te scoren. Dit werd tijdens het onderzoek niet gedaan.
p. 110
In deze analyse had men tevens geen controle over de correctheid van de gegevens,
aangezien deze door andere studenten werden verzameld en ingegeven. Om de
consistentie van de resultaten na te gaan is verder onderzoek noodzakelijk, dit
bijvoorbeeld bij mannelijke en/of gemengde CVS/ME-populatie. Tijdens het huidig
onderzoek werden de proefpersonen gevraagd om gedurende een korte periode (zes
dagen) het activiteitendagboek in te vullen en de accelerometer te dragen. In toekomstig
onderzoek kan men deze periode verlengen om te kijken of de gegevens even valide
zijn.
Binnen deze studie werden enkel de concurrente validiteit (criteriumvaliditeit) en de
discriminante validiteit (constructvaliditeit) bepaald. Literatuur over de ontwikkeling
van het activiteitendagboek werd niet gevonden. Om de inhoudsvaliditeit na te gaan kan
eventueel de Delphi-methode met experten toegepast worden.
4.4 Relevantie voor de praktijk
Het activiteitendagboek is goedkoop en heeft geen complexe methodologie. De
beschreven activiteiten kunnen gekwantificeerd worden door middel van de METswaarden. Hierdoor verhoogt de interpreteerbaarheid van het activiteitenniveau en kan de
ergotherapeut, in samenspraak met de cliënt, een betere spreiding van de activiteiten
opstellen. In de klinische praktijk is het hierdoor toepasbaar bij de behandelingstechniek
‘pacing’ en kan het ziekte-inzicht van de cliënt verhogen. De visualisatie van het
activiteitenpatroon biedt de cliënt namelijk een reflectie. In tegenstelling tot de
retrospectieve vragenlijsten; IPAQ-sf en de MFI (Depuydt & Van Regenmortel, 2014),
is de methode van het dagboek prospectief, waardoor er geen recall-bias aanwezig is.
Dit is ideaal bij CVS/ME-cliënten aangezien ze vaak cognitieve beperkingen hebben.
Het is dus belangrijk om in de praktijk de cliënt aan te moedigen om de activiteit
onmiddellijk op te schrijven na de uitvoering.
Zwaktes van het activiteitendagboek is dat het subjectief is waardoor het soms moeilijk
te interpreteren is door de ergotherapeut. Elke cliënt heeft een bepaald idee van een
activiteit (Pierce, 2001). Bijvoorbeeld de activiteit ‘wassen’ kan voor de cliënt
betekenen dat hij zichzelf wast aan de lavabo, terwijl de ergotherapeut kan interpreteren
als het nemen van een douche. Daarom is het belangrijk om dit beeld en de betekenis
van de activiteit van de cliënt als ergotherapeut te kennen. Het uitvoeren van
p. 111
betekenisvolle activiteiten kan ervoor zorgen dat de cliënt minder moe wordt en
hierdoor meer activiteiten gaat uitvoeren. Om sociaal wenselijk gedrag te vertonen kan
de cliënt meer activiteiten opschrijven in het dagboek dan dat hij werkelijk uitvoert. In
werkelijkheid is er geen controle aanwezig, waardoor de registratie gebaseerd is op de
therapeutische relatie, vertrouwen en eerlijkheid. Het invullen van het dagboek door de
cliënt en het analyseren van de data kan tijdrovend zijn voor beide partijen.
Een ander nadeel is dat er weinig tot geen literatuur beschikbaar is over het gebruik en
de klinimetrie van het activiteitendagboek bij CVS/ME-cliënten. Deze masterproef is
een opzet naar verder onderzoek, aangezien dit instrument zeker toepasbaar en
bruikbaar zou zijn in de ergotherapeutische praktijk.
p. 112
5 CONCLUSIE
Uit deze studie blijkt dat het activiteitendagboek grotendeels correleert met de
accelerometer en dus valide blijkt bij de CVS/ME-populatie. Het dagboek is in staat om
op een valide wijze het totale energieverbruik per dag te meten. Er is een sterke
correlatie aanwezig tussen het activiteitendagboek en de accelerometer voor sedentaire
en lichte activiteiten. Enerzijds onderschat het dagboek de matige activiteit, die
geregistreerd werd door de accelerometer, en classificeert dit onder lichte activiteit.
Anderzijds overschat het dagboek de sedentaire en de lichte activiteit. Het
activiteitendagboek kan de CVS/ME-cliënt onderscheiden van niet-CVS/ME-cliënten,
dit door middel van de variabele “sedentaire tijd”. Omdat de CVS/ME-cliënten
overwegend sedentair en licht actief hun tijd doorbrengen, kunnen we concluderen dat
het activiteitendagboek een valide, goedkoop en gemakkelijk hanteerbaar instrument
voor de ergotherapeut bij CVS/ME-cliënten om het activiteitenniveau en de spreiding
van de verschillende activiteiten in kaart te brengen.
p. 113
6 Literatuurlijst
Ainsworth, B., & al. (2000). Comparison of three methods for measuring the time spent
in physical activity. Medical Science Sport Exercise, 457-464.
Bernstein, M., Morabia, A., & Sloutskis, D. (1999). Definiton and prevalence of
sedentarism in an urban population. Am J Public Health, 89(6):862-867.
Christiansen, C. H., & Townsend, E. A. (2011). Introduction to Occupation: The art
and science of living - New multidisciplinary perspectives for understanding
human occupation as a cenral feature of individual expericence and social
organization (Second Edition ed.). New Jersey: Pearson Eduction International.
Depuydt, A., & Van Regenmortel, J. (2014, juni). Duo-Masterproef: Inventarisatie van
de assessments van activiteitenniveau bij cliënten met het Chronisch
Vermoeidheid Syndroom. Systematische review. Gent: UGent.
Freedson, P., Melanson, E., & Sirad, J. (1998). Calibration of the Computer Science and
Applications, Inc. accelerometers. Med. Sci. Sports Exerc., 30:777-781.
Fukuda, K., Straus, S. E., Hickie, I., & et al. (1994). The Chronic Fatigue Syndrome: A
Comprehensive Approach to Its Definition and Study. Annals of Internal
Medicine, 953-959.
Holmes, G., Kaplan, J., Gantz, N., Komaroff, A., Schonberger, L., & Strauss, S. (1988).
Chronic fatigue syndrome: A working case definition. Ann. Intern. Med., 108:
387-389.
Johannsen, D., Calabro, M., Stewart, J., & Franke, W. (2010). Accuracy of armband
monitors for measuring daily energy expenditure in healthy adults. American
College of Sports Medicine, 2134-2140.
Locke, T., Ainsworth, C., Thompson, B., Matthews, R., & Charlese, E. (2002).
Comparison of pedometer and accelerometer measures of free living physical
activity. Medicine & Science in Sport & Exercise, 34(12): 2045-2051.
Matuska, K. &. (2008). A proposed model of lifestyle balance. Journal of Occupational
Science, 9-19.
Meeus, M., van Eupen, I., Van Baarle, E., De Boeck, V., Luyckx, A., Kos, D., & Nijs, J.
(2011a). Symptom fluctuations and daily physical activity in patients with
chronic fatigue syndrome: a case-control study. Archives of Physical Medicine
and Rehabilitation, 1820-1826.
p. 114
Meeus, M., Van Eupen, I., Willems, J., Kos, D., & Nijs, J. (2011b). Is the International
Physical Activity Questionnaire-Short Form (IPAQ-SF) valid for assessing
physical activity in chronic fatigue syndrome. Disability and Rehabilitation,
33(1):9-16.
Meijer, G., Westererp, K., Koper, H., & Ten Hoor, F. (1989). Assessment of energy
expenditure by recording heart rate and body accelertation. Medical Science,
Sports and exercise, 21:343-347.
Minetti, A., Ardigo, L., & Saibene, F. (1993). Mechanical determinants of gradient
walking energetics in man. Journal of Physiology, 472:725-735.
Pierce, D. (2001). Untangling Occupation. American Journal of Occupational Therapy,
138-146.
Portney, L., & Watkins, M. (2009). Foundations of Clinical Research - Applications of
Practice. New Jersey: Pearson Education Inc.
Sallis, J., Prochaska, J., & Taylor, W. (2000). A review of correlates of physical activity
of children and adolescents. Med. Sci. Sports Exerc., 32(5):963-75.
Speck, B., & Looney, S. (2006). Self-reported physical activity validated by pedometer:
A pilot study. Public Health Nursing, 23(1): 88-94.
Sugimoto, A., Hara, Y., Findley, T., & Yongmoto, K. (1997). A useful method for
measuring daily physical activity by a tree-direction monitor. Scandinavian
Journal of Rehabilitation Medicine, 29(1):37-42.
Terrier, P., Aminian, K., & Schulz, Y. (2001). Can accelerometry accurately predict the
energy cost of uphill/downhill walking? Ergonomics, 44: 48-62.
Van der Werf, S., Prins, J., Vercoulen, J., Van der Meer, J., & Bleijenberg, G. (2000).
Identifying physical activity patterns in chronic fatigue syndrome using
actigraphic assessment. Journal of Psychosomatic Research, 49:373-379.
van Eupen, I., Meeus, M., & Kos, D. (2010). Chronischevermoeidheidssyndroom
(CVS) en ergotherapie. In V. Ergotherapeutenverbond, Jaarboek Ergotherapie
2010 (pp. 17-32). Leuven / Den Haag: Acco.
van Weering, M., Vollenbroek-Hutten, M., Kotte, E., & Hermens, H. (2007). Daily
physical activities of patients with chronic pain or fatigue versus asymptomatic
controls. A systematic review. Clin Rehabil, 21:1007-23.
p. 115
Vercoulen, J., Bazelmans, E., Swanink, C., Fennis, J., Galama, J., & al. (1997). Physical
activity in chronic fatigue syndrome: assessment and its role in fatigue. Journal
of psychiatry Research - Elsevier, 661-673.
p. 116
7 Bijlagen
7.1 Bijlage 1: Willekeurige selectie uit het Compendium van Fysieke Activiteiten
Tabel 10 Willekeurige selectie uit het Compendium van Fysieke Activiteiten (Ainsworth & al, 2000)
Activiteit
Code
MET
Slapen
7030
1,0
Zitten (boek lezen, krant lezen, etc.)
9030
1,3
Strijken
5070
1,8
Piano spelen (zitten)
10070
2,3
Wandelen met de hond
17165
3,0
Ramen schoonmaken, ramen wassen, algemeen
5022
3,2
Wandelen, 4,5 - 5,2 km per uur, geen helling, gemiddeld tempo, stevige ondergrond 17190
3,5
Onkruid wieden, aarde losmaken, lichte tot matige inspanning
8239
3,5
Nordic walking, 5,6 - 6,4 km per uur, geen helling, gemiddeld tempo
17302
4,8
Golf, algemeen
15255
4,8
Skateboarden, algemeen, matige inspanning
15580
5,0
Fietsen, vrije tijd, 15 km per uur
1019
5,8
Volleybal, competitie, in sportzaal
15711
6,0
Gras maaien, lopend, met een handmaaier
8110
6,0
Zwemmen, voor plezier, geen baantjes, algemeen
18310
6,0
Basketbal, algemeen
15055
6,5
Roeien op een roeimachine, 100 Watt, matige inspanning
2072
7,0
Schaatsen, algemeen
19030
7,0
Tennis, algemeen
15675
7,3
Step aerobic met stephoogte 15-20 cm
3016
7,5
Hockey, veld
15350
7,8
Voetbal, competitie
15605
10,0
Hardlopen, 15 km per uur
12110
12,8
p. 117
7.2 Bijlage 2: Voorbeeld METs-berekeningen in het Excel-bestand
Tabel 11 Voorbeeld METs-berekening
Activiteit
Beginuur
Einduur
# minuten
METs-waarde
METs-minuten
Tv-kijken
9u00
9u10
10
1
10
Eten
9u10
9u25
15
1.5
22.5
Afwassen
9u25
9u30
5
2.3
11.5
Fietsen
9u30
9u35
5
4
20
Tabel 12 Energieverbruik en tijd gespendeerd per activiteitenniveau
Excel-bestand
sedentaire activiteit
lichte activiteit
#
METs-
#
METs-
min
waarde
min
waarde
10
1
15
1.5
30
5
2.3
11.5
totaal
20
matige activiteit
totaal
TOT: 20 METs (10
TOT:41.5 METs (20
min)
min)
#
METs-
min
waarde
5
4
intensieve activiteit
totaal
20
TOT: 20 METs (5 min)
EINDTOTAAL 9-10u: 256.5 METs (60 min)
p. 118
#
METs-
min
waarde
25
7
totaal
175
TOT:175 METs (25
min)
8 Lijst van tabellen
Tabel 1: Demografische variabelen (n=67)
Tabel 2: Beschrijvende statistiek: dag 1 t.e.m. dag 6 (n=67)
Tabel 3: Pearson Correlatie Coëfficiënt: dag 1 t.e.m. 6 (n=67)
Tabel 4: Beschrijvende statistiek: de momentopnames (n=67)
Tabel 5: Pearson Correlatie Coëfficiënt: de momentopnames (n=67)
Tabel 6: Dagboek vs Actical: energieverbruik en tijd per activiteitenniveau (n=67)
Tabel 7: Demografische variabelen: 20 gezonde subjecten, 20 CVS/ME-cliënten
Tabel 8: Significante verschillen tussen CVS/ME-cliënten (n=20) en controlepersonen
(n=20)
Tabel 9: Afkappingspunt, sensitiviteit en specificiteit
Tabel 10: Willekeurige selectie uit het Compendium van Fysieke Activiteiten
(Ainsworth & al, 2000)
Tabel 11: Voorbeeld METs-berekening
Tabel 12: Energieverbruik en tijd gespendeerd per activiteitenniveau
9 Lijst van figuren
Figuur 1: ROC-curve: significante afwijkingen
p. 119