Reactie professor Caroline Forder op bezuiniging rechtsbijstand

Reactie op concept wetsvoorstel houdende wijziging van het besluit eigen
bijdrage rechtsbijstand en het besluit vergoedingen 2000 in verband met de
invoering van enige maatregelen in het kader van de stelsel vernieuwing
gesubsidieerde rechtsbijstand
2 juni 2014
Professor Caroline Forder, hoogleraar rechten van het kind, Vrije Universiteit
Amsterdam, tevens advocate maar geen jeugdadvocate.
Auteur van de Groene Kluwer, S.F.M. Wortmann (red.) Personen- en familierecht,
onderdeel kinderbeschermingsrecht en J.H. Gerards e.a. (red.) EVRM, Deel I,
materiële rechten 2013-2014, Sdu uitgevers, Den Haag, 2013, pp. 539-637.
Volgens het concept-wetsvoorstel zullen de punten die in
kinderbeschermingsprocedures aan jeugdadvocaten worden toegekend voor het
verlenen van rechtsbijstand aan ouders en kinderen worden gekort (Artikel II,
onderdeel H). En dat met bijna 50%. De korting geldt voor procedures over
ondertoezichtstelling en schriftelijke aanwijzingen door Bureau Jeugdzorg.
Mogelijk heeft de beoogde puntenverlaging ook betrekking op
uithuisplaatsingsprocedures en gesloten jeugdzorg. Uit het concept-wetvoorstel
wordt dat niet helemaal duidelijk.
Wat in ieder geval duidelijk is, is dat jeugdadvocaten in veel minder zaken
ouders en hun minderjarigen zullen bijstaan wanneer zij verwikkeld raken in
kinderbeschermingsprocedures. En aan de zaken die ze wel doen zullen ze
minder tijd kunnen besteden. De uitleg in de toelichting bij het conceptwetsvoorstel is onbegrijpelijk en niet afdoende om dit verstrekkende voorstel te
onderbouwen.1 Bovendien is de beroepsgroep die door deze korting is
betrokken niet geraadpleegd.
Dit voorstel baart mij zorgen. De implementatie hiervan zou een ernstige
inbreuk maken op het recht op respect voor het familie- en gezinsleven van de
minderjarigen en hun ouders die met kinderbeschermingsmaatregelen
geconfronteerd worden. Ook wordt afbreuk gedaan aan de rechtstaat. Zeer
relevant voor de behoefte aan rechtsbijstand is het gegeven dat de betrokken
ouders en kinderen doorgaans kwetsbaren personen zijn die moeilijk voor hun
eigen belangen kunnen opkomen. Kortom, de voorgestelde korting zal
verdragsschendingen tot gevolg hebben.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens staat erop dat kinderen en
ouders niet aan verder ingrijpende maatregelen worden onderworpen dan in de
gegeven situatie strikt noodzakelijk zijn. Eveneens prominent in de rechtspraak
van het Europees Hof is dat ouders en kinderen worden betrokken bij de
besluitvorming van de overheid over de maatregelen waardoor hun gezin wordt
ontregeld of ontwricht. Bij herhaling heeft het Europees Hof gesteld:
1
Concept-wetvoorstel, p. 12.
1
‘that Article 8 contains implicit procedural requirements. What is to be
determined is whether, having regard to the particular circumstances of
the case and notably of the serious nature of the decisions to be taken, the
parents have been involved in the decision-making, seen as a whole,
sufficient to provide them with the requisite protection of their
interests.’2
De ouders moeten volgens de rechtspraak van het Europees Hof betrokken
worden bij de procedures gedurende de hele procedure, dus vanaf het moment
dat er sprake is van een verzoek tot ondertoezichtstelling.3 De noodzaak voor
procedurele bescherming vanaf het begin van de interventie
(ondertoezichtstelling) is ingegeven door het feit dat de eerste
kinderbeschermingsmaatregel met betrekking tot een kind dikwijls een
onomkeerbare proces op gang brengt.
De ingrijpendheid van kinderbeschermingsmaatregelen in samenhang met
kwetsbaarheid van de ouders heeft het Europees Hof in meerdere zaken
aanleiding gegeven om te concluderen dat de staat zich schuldig had gemaakt
aan een verdragsschending, mede doordat de betrokkenen geen advocaat
hadden. In één zaak speelde het ontbreken van een advocaat, in combinatie met
fouten van de rechter in eerste en tweede aanleg. 4 In een andere zaak had een
moeder een spraakgebrek en een beperkte woordenschat. Volgens het EHRM
was ze niet in staat de procedures te begrijpen en haar zaak adequaat te
verdedigen. 5 In een derde zaak was de moeder geestelijk ziek.6 Om deze
verschillende redenen hield het ontbreken van een advocaat een
verdragsschending in.
Ook in Nederland zijn vele van de ouders en kinderen die te maken hebben met
kinderbescherming kwetsbaar. Dikwijls hebben de ouders een handicap of een
geestelijke ziekte, zijn kwetsbaar door hun jeugdige leeftijd, getroffen door
armoede of zijn de Nederlandse taal niet machtig.
En de kinderbeschermingsinstanties maken vele fouten. Op 10 december 2013
stelde de kinderombudsman vast dat fouten in het onderzoeksproces en
rapportages regelmatig voorkomen. De kinderombudsman beschrijft de aard van
de fouten: ‘Dat varieert van een te eenzijdige duiding van incidenten, tot het
vermengen van feiten en meningen in de reportage, en van onzorgvuldige
bronvermeldingen tot het niet navolgbaar formulieren van conclusies en tot het
2
EHRM 26 oktober 2006, 25651/94 (Moser/Oostenrijk) § 67; EHRM 16 juli 2002,
56547/00 (P., C. en S. /V.K.) § 136-137 en 92-100.
3 EHRM 24 februari 1995, zaaknr. 16424/90 (McMichael/V.K.) §§ 89-90. Zie
uitleg in J.H. Gerards e.a.(red:): EVRM, Deel I, materiële rechten 2013-1014, Sdu
uitgevers, Den Haag, 2013, p. 604-605 (auteur van tekstonderdeel: C.J. Forder).
4 EHRM 26 oktober 2006, 25651/94 (Moser/Oostenrijk) § 72.
5 EHRM 19 februari 2013, zaaknr. 1285/03 (A.M.M./Roemenië) § 96, § 117.
6 EHRM 8 januari 2013, zaaknr. 37956/11 (A.K. en L./Kroatië) §§ 72-73.
2
niet altijd laten accorderen van informatie van informanten.’7 Deze bevinding
van de kinderombudsman kan ik bevestigen op basis van mijn eigen onderzoek
naar de rapportages van bureau jeugdzorg die de basis vormen voor verzoeken
om een minderjarige in een gesloten inrichting te plaatsen.8
Feit is dat een kinderrechter regelmatig wordt verzocht om een
ondertoezichtstelling uit te spreken of te verlengen of een machtiging voor een
uithuisplaatsing te verstrekken op basis van onjuiste of misleidende informatie.
De Staatssecretaris voor Veiligheid en Justitie en de Staatssecretaris voor
Volksgezondheid, Welzijn en Sport nemen de bevindingen van de
kinderombudsman ter harte. In een brief aan de Tweede Kamer van 21 februari
2014 nemen de bewindslieden de aanbevelingen van de Kinderombudsman over
wat betreft de verbeteringen van de werkwijze van bureau jeugdzorg9 en
adopteren ze eveneens de aanbevelingen van de raad voor de
kinderbescherming.10 Kinderrechters dienen volgens de staatssecretarissen een
‘heldere opdracht’ te geven aan raadonderzoekers in omgangs- en gezagszaken
om te zorgen dat het onderzoek niet te breed is en de Inspectie Jeugdzorg moet
nagaan of aangescherpt toezicht aangewezen is.11
Wat ontbreekt in dit beeld is de rol van de jeugdadvocaat. Het is de
jeugdadvocaat die de ontbrekende of onjuiste feiten ontdekt en aan de orde stelt.
Waar documentatie ontbreekt of onjuist is neemt de jeugdadvocaat contact op
met de betrokken instantie of stelt deze het gebrek aan de orde bij de
kinderrechter. De jeugdadvocaat is vroegtijdig betrokken bij de zaak en zorgt er
voor dat een situatie niet uit de hand loopt en zoekt naar alternatieven voor een
gedwongen maatregel. De jeugdadvocaat pleit bij de rechter voor een alternatief
voor uithuisplaatsing, voor een kortere uithuisplaatsing en zorgt voor contact
tussen de ouder en het kind indien uithuisplaatsing niet voorkomen kan worden.
Deze acties dienen ter bescherming van de rechten van de betrokkenen die uit
artikel 8 EVRM voortvloeien, zoals hierboven is uitgelegd.
Het is heel goed dat de Staatsecretarissen er voor zullen zorgen dat de
procedures van de overheidsorganen verbeterd zullen worden. Het is echter niet
zo dat hiermee alle problemen uit de wereld worden geholpen. Ook met de
voorziene verbeteringen zullen de bureaus jeugdzorg fouten blijven maken. Zo
zijn er voorbeelden waarbij een bureau jeugdzorg tot vier keer toe in eenzelfde
zaak een ongeldig indicatiebesluit heeft overlegd.12 Zo heeft een bureau
jeugdzorg verzocht om uithuisplaatsing in een instelling waar een kind werd
7
De kinderombudsman, Is de zorg gegrond?, Analyse van het feitenonderzoek aan
de basis van ingrijpende jeugdzorgbeslissingen, p. 95.
8 C.J. Forder en F. Olujić, ‘Gesloten jeugdzorg in het licht van mensenrechten en
de rechten van het kind’, in: C.J. Forder, W. Duijst en A. Wolthuis (red.)
Kindvriendelijke opsluiting, Gesloten plaatsing in het licht van mensenrechten,
Stichting NJCM-Boekerij 53, Leiden, 2012, p. 21-25.
9 P. 4.
10 P. 6.
11 P. 7.
12 Hof Arnhem 20 december 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BZ0258, rov. 4.8 en 4.9.
3
mishandeld.13 Het is echt niet zo – anders dan door de Staatssecretarissen wordt
vastgesteld14 - dat alle bureaus jeugdzorg de bevelen en instructies van rechters
opvolgen. Zo zijn er voorbeelden van een rechtbank die heeft moeten vaststellen
dat het bureau jeugdzorg de heldere instructie van de rechtbank, gegeven in drie
verschillende beschikkingen, genegeerd heeft.15 Ook kinderrechters maken soms
fouten. Een voorbeeld zijn de onrechtmatige afspraken die gemaakt zijn tussen
de rechtbanken en de bureaus jeugdzorg en die pas door het Hof Arnhem als
onrechtmatig waren aangemerkt.16 Op 1 januari 2015 gaan de
kinderbeschermingsbevoegdheden over naar de gemeenten. Uit niets blijkt dat
er minder fouten zullen worden gemaakt.
Een kinderbeschermingsprocedure blijft een procedure waar de minderjarige en
de ouder tegenover machtige staatsorganen staan. Het staatsorgaan beschikt
over geld, bevoegdheden en kennis. Voor de betrokkenen staat het meest
dierbare op het spel. Het is niet gebleken dat de desbetreffende
overheidsorganen in staat zijn om fouten te voorkomen of de rechtspositie van
de betrokkenen te eerbiedigen. Dat kan de overheidsorganen niet worden
aangerekend. In een kinderbeschermingszaak gaat het om botsende belangen in
gevoelige, complexe zaken. Om deze reden hebben de ouder en/of minderjarige
in een kinderbeschermingsprocedure een jeugdadvocaat nodig. Dit mede om te
voorkomen dat Nederland zal worden veroordeeld in Straatsburg.
13
Rechtbank Maastricht 20 december 2012, ECLI:NL:RBMAA:2012:BY7127.
Brief aan de Tweede Kamer van 21 februari 2014, p. 4.
15 Rechtbank Den Haag 19 maart 2012, ECLI:NL:RBSR:BW1418.
16 Hof Arnhem 24 mei 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BW6742, rov. 4.2;
14
4